Beleidsregels vergoeding kosten uitvoering werkleeraanbod Wet investeren in jongeren 2009

Geldend van 01-07-2010 t/m heden

Intitulé

BELEIDSREGELS VERGOEDING KOSTEN UITVOERING WERKLEERAANBODWET INVESTEREN IN JONGEREN 2009

Vastgesteld door: College van B&W van Leiderdorp 

Datum vaststelling: 15juni2010

Datum inwerkingtreding: 1 juli 2010

Bekendgemaakt in: Leiderdorps Weekblad (week 27- 2010)

 

Het college van burgemeester en wethouders van Leiderdorp

Gelet op artikel 5 lid 1, 11 en 13 Wet investeren in jongeren en artikel 3 lid 6 en 22 lid 2 Verordening werkleeraanbod Wet investeren in jongeren 2009,

 

besluit vast te stellen:

Beleidsregels vergoeding kosten uitvoering werkleeraanbod Wet investeren in jongeren 2009

Hoofdstuk 1 Algemeen

Artikel1 Begripsbepalingen

De begripsbepalingen als bedoeld in artikel 1 en 2 Verordening werkleeraanbod Wet investeren jongeren 2009 zijn van overeenkomstige toepassing.

Hoofdstuk 2 Vergoedingen

Artikel 2 recht op vergoeding kosten

  • 1.

    Het College kan aan de jongere een vergoeding toekennen voor de gemaakte of te maken kosten voor voorzieningen bij het uitvoeren en afronden van een werkleeraanbod, indien deze naar het oordeel van het College noodzakelijk zijn voor het kunnen voldoen aan de verplichtingen zoals bedoeld in artikel 7 lid 1 Verordening werkleeraanbod Wet investeren in jongeren 2009.

  • 2.

    Geen recht op een vergoeding als bedoeld in lid 1 heeft de jongere die voor deze kosten daadwerkelijk aanspraak kan maken dan wel een beroep kan doen op een voorliggende voorziening die, naar haar aard en doel, als passend en toereikend aan te merken is.

Artikel 3 Vergoeding kosten kinderopvang

  • 1. Het College kan aan de jongere een vergoeding als bedoeld in artikel 2 lid 1 verstrekken voor de gemaakte of te maken kosten voor kinderopvang.

  • 2. In geval van kinderopvang in een geregistreerd kindercentrum of gastouderopvangvoorziening, die aanspraak geeft op een kinderopvangtoeslag of tegemoetkoming op grond van de Wet kinderopvang, bedraagt de hoogte van de vergoeding maximaal de eigen bijdrage in de kosten voor de kinderopvang.

  • 3. In geval van kinderopvang anders dan bedoeld in lid 2 bedraagt de hoogte van de vergoeding het aantal opvanguren vermenigvuldigd met de toepasselijke uurprijs, zoals die door het Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting vastgesteld is.

Artikel 4 Vergoeding reiskosten

  • 1.

    Het College kan aan de jongere een vergoeding als bedoeld in artikel 2 lid 1 toekennen voor de gemaakte of te maken kosten van vervoer.

  • 2.

    Geen recht op een vergoeding als bedoeld in lid 1 bestaat, indien de reisafstand van de woonplaats tot de plaats van bestemming minder dan 10 kilometer bedraagt.

  • 3.

    In afwijking van lid 2 kan het College alsnog een vergoeding toekennen voor de kosten van vervoer bij een reisafstand van minder dan 10 kilometer, indien deze, gelet op de persoonlijke kenmerken, feiten en omstandigheden van de jongere, naar het oordeel van het College noodzakelijk zijn.

  • 4.

    De hoogte van de vergoeding als bedoeld in lid 1 en 3 wordt vastgesteld op basis van de geldende tarieven voor openbaar vervoer, tenzij, gelet op de persoonlijke kenmerken, feiten en omstandigheden van de jongere, naar het oordeel van College een ander vervoermiddel noodzakelijk is. In laatstgenoemde situatie verstrekt het College een vergoeding ter hoogte van de noodzakelijke kosten voor het betreffende vervoermiddel.

Artikel 5 Vergoeding kosten studiemiddelen

  • 1.

    Het College kan, in geval van noodzakelijk geachte scholing, aan de jongere een vergoeding als bedoeld in artikel 2 lid 1 toekennen voor de gemaakte of te maken kosten van studiemiddelen, mits deze niet verstrekt of vergoed worden uit het vastgestelde werkleeraanbod.

  • 2.

    De hoogte van vergoeding wordt vastgesteld op basis van de kosten van de studiemiddelen volgens opgave van de instelling die de scholing verzorgt.

Artikel 6 Vergoeding overige kosten

  • 1.

    Het College kan aan de jongere een vergoeding als bedoeld in artikel 2 lid 1 toekennen voor gemaakte of te maken kosten anders dan bedoeld in de artikelen 3 tot en met 5, welke aantoonbaar dan wel verifieerbaar zijn.

  • 2.

    De hoogte van de vergoeding wordt vastgesteld op basis van het criterium: meest goedkoop en adequaat.

Hoofdstuk 3 Verplichtingen

Artikel 7 Inlichtingen- en medewerkingsplicht

De verplichtingen van de jongere als bedoeld in artikel 7 lid 2 en 3 Verordening werkleeraanbod Wet investeren in jongeren 2009 zijn van toepassing op de toekenning en verstrekking van een vergoeding als bedoeld in de artikelen 3 tot en met 6.

Hoofdstuk 4 Uitvoeringsbepalingen

Artikel 8 Vaststelling recht

  • 1. Het College stelt het recht op een vergoeding ambtshalve of, als dit niet mogelijk is, op schriftelijke aanvraag vast.

  • 2. Het College bepaalt, als dit noodzakelijk is, welke gegevens de jongere voor de vaststelling van het recht op een vergoeding moet verstrekken, alsmede het de wijze en het tijdstip waarop hij de gegevens moet verstrekken.

Artikel 9 Herziening, intrekking en terugvordering

  • 1.

    Het College kan een vergoeding als bedoeld in de artikelen 3 tot en met 6 intrekken of herzien, indien er sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 21 onder b WIJ.

  • 2.

    In geval van intrekking of herziening als bedoeld in lid 1, kan het College de ten onrechte verstrekte vergoeding terugvorderen met toepassing van artikel 21 Verordening werkleeraanbod Wet investeren in jongeren 2009.

Hoofdstuk 5 Slotbepalingen

Artikel 10 Hardheidsclausule

Het College kan in bijzondere gevallen ten gunste van de jongere afwijken van de bepalingen in deze beleidsregels, indien strikte toepassing ervan tot onbillijkheden van zwaarwegende aard leidt.

Artikel 11 Onvoorziene situaties

In gevallen waarin de bepalingen van deze beleidsregels niet voorzien, neemt het College een besluit, waarbij zoveel mogelijk aansluiting wordt gezocht bij vergelijkbare situaties met inachtneming van alle omstandigheden van de jongere.

Artikel 12 Citeertitel

Deze beleidsregels worden aangehaald als "Beleidsregels vergoeding kosten uitvoering werkleeraanbod Wet investeren in jongeren 2009".

Artikel 13 Inwerkingtreding

Deze beleidsregels treden in werking op de achtste dag volgend op die van haar bekendmaking en werkt terug tot 1 oktober 2009.

Aldus vastgesteld in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leiderdorp van 17 juni 2010

de burgemeester, M. Zonnevylle

de secretaris, A. H. Schouten

Toelichting op de Beleidsregels vergoeding kosten uitvoering werkleeraanbod Wet investeren in jongeren 2009

Algemeen

In de Verordening werkleeraanbod Wet investeren in jongeren (WIJ) 2009 is voor het College de opdracht opgenomen om eventuele belemmeringen voor een succesvolle uitvoering en afronding van een werkleeraanbod door een jongere weg te nemen en daarvoor flankerende voorzieningen beschikbaar te stellen. Op grond daarvan is in artikel 22 Verordening werkleeraanbod WIJ 2009 bepaald dat het College flankerende voorzieningen in natura of in de vorm van een financiële vergoeding voor gemaakte of te maken noodzakelijke kosten in het kader van een werkleeraanbod kan verstrekken. Wat betreft de vergoeding van kosten kan dan gedacht worden aan o.a. die voor kinderopvang, reizen, studiemateriaal, gereedschap, werkkleding. Lid 2 van artikel 22 Verordening werkleeraanbod Wij 2009 verplicht het College daartoe nadere regels op te stellen. Onderhavige beleidsregels voorzien daarin op het punt van financiële vergoeding van door een jongere, in het kader van een werkleeraanbod, gemaakte of te maken kosten.

Artikelsgewijze toelichting

Daar waar geen toelichting is gegeven wordt het artikel en / of lid voldoende duidelijk geacht.

Artikel 2

Dit artikel verschaft het College de mogelijkheid om een financiële vergoeding te verstrekken voor één of meer door hem te bepalen kostensoorten aan de jongere, die, op grond van de verplichtingen van artikel 7 lid 1 Verordening werkleeraanbod WIJ 2009 om het vastgestelde werkleeraanbod naar beste vermogen uit te voeren en af te ronden, noodzakelijke kosten in het kader van die uitvoering en afronding moet maken. De De te vergoeden kostensoorten zijn vermeld in de artikelen 3 tot en met 6.

Bij de overweging om al dan niet een vergoeding te verstrekken beoordeelt het College ook of er een voorliggende voorziening aanwezig is waarop de jongere voor daadwerkelijke vergoeding een beroep kan doen. Elke voorliggende voorziening, publiek- dan wel privaatrechtelijk, mits passend, dient benut te worden. Indien er slechts een gedeeltelijke vergoeding mogelijk is, kan voor het resterende bedrag wel een vergoeding op grond van de beleidsregels verstrekt worden indien de jongere aan de betreffende voorwaarden voldoet.

Artikel 3

Dit artikel regelt de mogelijkheid van een vergoeding voor de noodzakelijke (resterende) kosten van kinderopvang in geval er wel en geen recht op een toeslag of tegemoetkoming op grond van de Wet kinderopvang (Wk) bestaat. In de Wk is geregeld dat 3 partijen belang hebben bij kinderopvang en aldus bij de financiering: de ouder(s), de werkgever en de overheid. Deze drie partijen behoren dan ook ieder een deel van de kosten betalen.

Bij de Wk is in beginsel uitgegaan van een gezin met twee ouders, die beiden werken. De verplichte werkgeversbijdrage is per ouder maximaal 1/6 deel van de kosten. Bij twee werkende ouders is de totale werkgeversbijdrage derhalve maximaal 1/3 deel van de totale opvangkosten. De werkgeversbijdrage wordt overigens niet (meer) door de werkgevers aan de ouder(s) verstrekt, maar door de rijksoverheid - via de Dienst Toeslagen van de Belastingdienst - door een (inkomensonafhankelijke) verhoging van de kinderopvangstoeslag.1 Het restant van de kosten wordt verdeeld tussen de ouders en de rijksoverheid, waarbij de daarvoor door de rijksoverheid te verstrekken kinderopvangtoeslag afhankelijk is van de hoogte van de opvangkosten per (eerste, tweede, etc.) kind en het inkomen van de ouder. Bij een inkomen ter hoogte van de inkomensvoorzieningsnorm krachtens de WIJ betaalt de rijksoverheid tot maximaal 63,2% van de opvang kosten. Tezamen met de werkgeversbijdrage van 33,3% worden 96,5% van de totale

opvangkosten vergoed. Het resterende percentage (3,5%) vormt de door de ouder(s) te betalen eigen bijdrage in de kosten. Bij een alleenstaande ouder neemt de rijksoverheid, via een verhoging van de kinderopvangtoeslag , de werkgeversbijdrage van 1/6 deel wegens de ontbrekende partnerouder voor haar rekening.

In de gevallen waarin de jongere als (alleenstaande) ouder een inkomensvoorziening op grond van de WIJ geniet in combinatie met een lopend werkleeraanbod waarbij tevens kinderopvang noodzakelijk is, kan de ouder op grond van de Wk recht doen gelden op de van de Belastingdienst te ontvangen kinderopvangtoeslag alsmede een tegemoetkoming van de gemeente - als zijnde de 'vervangende' werkgever(sbijdrage) - van 1/6 deel per ouder in de kosten2 Na aftrek van de kinderopvangtoeslag en de gemeentelijke tegemoetkoming zijn de resterende opvang kosten voor rekening van de ouder. Deze eigen bijdrage bedraagt, zoals aangegeven, maximaal 3,5%. Voor deze kosten kan een vergoeding verstrekt worden (lid 2). Indien er sprake is van kinder- of gastouderopvang die niet krachtens de Wk bij een gemeente

geregistreerd is, ook wel de "informele" kinderopvang genoemd, bestaat er geen recht op bijdrage op

grond van de Wk. Indien deze opvang noodzakelijk - bijv. wegens ontbreken van of bestaan van wachtlijst in de geregistreerde kinderopvang - bevonden wordt, kan er op grond van lid 3 een vergoeding verstrekt worden. De vergoeding wordt dan vastgesteld op basis van de toepasselijke uurprijs, zoals opgenomen op de website en/of de jaarlijkse prijzengids van het NIBUD (lid 3).

Artikel 4

Voor de door de jongere, in het kader van een lopend werkleeraanbod, te maken of gemaakte noodzakelijke kosten voor reizen naar bijv. de werkplek, stageadres, scholingsinstituut, kan het College een vergoeding verstrekken (lid 1).

Bij een reisafstand van minder dan 10 kilometer mag het in beginsel tot de eigen verantwoordelijkheid van elke burger gerekend om daarvoor zelf voorzieningen te kunnen treffen met de bijbehorende kosten (lopen, fietsen, reizen met openbaar vervoer). Naast dit algemeen maatschappelijk gebruikelijke karakter van reizen binnen een dergelijke straal, sluit deze drempel ook aan op die in de Wet op de inkomstenbelasting 2001 en die veel bedrijven en overheidsorganen hanteren (lid 2). Er kunnen echter - aantoonbare - medische, geestelijke of sociale redenen of omstandigheden zijn dat de jongere ook binnen de straal van 10 kilometer niet in staat is om zelf voorzieningen voor het reizen naar een bepaalde bestemming te treffen. Op basis van een zorgvuldige en objectieve beoordeling moet dan maatwerk mogelijk zijn om de uitvoering en afronding van werkleeraanbod niet te belemmeren. Immers duurzame arbeidsparticipatie is het hoofddoel (lid 3). Eerdergenoemd maatwerk teneinde dat hoofddoel te bereiken dient ook mogelijk te zijn bij de hoogte van de vergoeding. Een vergoeding van de kosten conform die voor het openbaar vervoer zal meestal passend en toereikend zijn, maar afwijking daarvan is gerechtvaardigd indien, op grond van een zelfde zorgvuldige en objectieve beoordeling, een andere wijze van vervoer noodzakelijk blijkt (lid 4).

Artikel 5

Op grond van dit artikel kunnen studie middelen vergoed worden indien deze als noodzakelijk scholing in de zin van Beleidsregels scholing WIJ 2009 aangemerkt zijn. BU dergelijk middelen kan men denken o.a. boeken, software, gereedschappen en werkkleding. Indien de scholing een onderdeel vormt van een - integraal- re-integratietraject (artikel 12) of leerwerktraject (artikel 13) op grond van de Verordening werkleeraanbod WIJ 2009 zullen de studiemiddelen in de regel onderdeel uitmaken van de aan deze trajecten verbonden kosten, zodat aanschaf door en vergoeding door de jongere niet noodzakelijk is.

Artikel 6

Dit artikel vormt in feite een zogenaamd restartikel, dat de mogelijkheid biedt alle overige kosten te vergoeden die verband houden met het uitvoeren en afronden van een werkleeraanbod. Naast de noodzakelijkheidstoets als bedoeld in artikel 2 lid 1 bij andere kostensoorten, geldt de aanvullende voorwaarde dat de kosten door de jongere aantoonbaar gemaakt worden dan wel door het College geverifieerd kunnen worden (lid 1).

De gemaakte of te maken kosten worden vergoed volgens de - beschikbare - meest goedkope en naar objectieve maatstaven toereikende vorm of wijze van uitvoering (lid 2)

Artikel 7

Dit artikel met verwijzing naar artikel 7 lid 2 en 3 Verordening werkleeraanbod WIJ 2009 is opgenomen om de uitvoerders van deze Beleidsregels en de jongere nogmaals expliciet duidelijk maken dat aan

de WIJ verbonden inlichtingen- en de medewerkingsplicht ook onverkort van toepassing zijn op de vaststelling van het recht en de verstrekking van de vergoedingen in onderhavige beleidsregels.

Artikel 9

Als de jongere één of meer verplichtingen als bedoeld in artikel 7 van de beleidsregels - zie toelichting daarop en verwijzing naar artikel 7 Verordening werkleeraanbod WIJ 2009 - voor de toekenning, uitvoering en afronding van een werkleeraanbod niet nakomt en hem dit te verwijten valt, kan het College dit werkleeraanbod intrekken of herzien op grond van artikel 21 onder b WIJ (lid 1).

Zoals aangegeven in de toelichting op artikel 21 Verordening werkleeraanbod WIJ 2009 is er – anders dan voor de inkomensvoorziening - in de WIJ geen juridische grondslag voor terugvordering van in de ten onrechte verstrekte vergoedingen c.q. gemaakte kosten van voorzieningen entof ondersteuning als werkleeraanbod dan wel onderdeel daarvan.

Daar de uit hoofde van de beleidsregels aan de jongere verstrekte vergoeding(en) als subsidie in de zin van artikel 4:21 lid 1 Algemene wet bestuursrecht aangemerkt kunnen worden, kan het College deze vergoeding(en) wel met toepassing van Afdeling 4.2.7 Algemene wet bestuursrecht terugvorderen. Terugvordering van de vergoeding(en) is krachtens art. 4:57 lid 1 Algemene wet bestuursrecht mogelijk op grond van de zgn. onverschuldigde betaling van de subsidie. Voor nadere uitleg en details inzake terug- en invordering wordt verwezen naar de toelichting op artikel 21 Verordening werkleeraanbod WIJ 2009 (lid 2). Uit de term 'kan' in beide leden blijkt dat het een bevoegdheid van het College betreft. Het College kan derhalve per individuele situatie, gelet op de mate van verwijtbaarheid en omstandigheden van de jongere, besluiten al dan niet tot intrekking of herziening resp. terugvordering over te gaan. Dit vereist echter een zorgvuldig onderzoek, rapportage en afweging van alle belangen, relevante feiten en omstandigheden alsmede een beschikking die specifiek gemotiveerd is.

Voetnoten:

1De bijdrage c.q. verhoging van de toeslag wordt gefinancierd door een opslag op de premie~ en loonbelasting heffing van alle werkgevers

2 In het geval van een alleenstaande ouder wordt, zoals eerder aangegeven, de kinderopvangstoeslag verhoogd met een bedrag van 1/6 deel van de kosten voor de (fictieve) werkgeversbijdrage van de "ontbrekende" ouder