Regeling vervallen per 28-01-2022

Beleidsregels lager vaststellen bijstandsnorm 2015

Geldend van 01-07-2015 t/m 27-01-2022 met terugwerkende kracht vanaf 01-07-2015

Intitulé

Beleidsregels lager vaststellen bijstandsnorm 2015

Beleidsregels lager vaststellen bijstandsnorm 2015

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  • 1.

    Participatiewet artikel 27

  • 2.

    Participatiewet artikel 28

Artikel 1 Begripsbepaling

Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet en de Algemene wet bestuursrecht.

In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

  • a.

    de wet: de Participatiewet;

  • b.

    gehuwdennorm: de norm als bedoeld in artikel 21, onderdeel b, van de wet;

  • c.

    studiefinanciering: een uitkering op grond van de Wet studiefinanciering of een tegemoetkoming op grond van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten;

  • d.

    schoolverlater: persoon als bedoeld in artikel 28 van de wet, die recent een opleiding heeft beëindigd die aanspraak biedt op Wet Studiefinanciering 2000 of de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten.

Artikel 2 Lager vaststellen van de norm in verband met de Woonsituatie

  • 1. De verlaging als bedoeld in artikel 27 van de wet bedraagt 20 procent van de gehuwdennorm als:

    • a.

      een woning wordt bewoond waaraan voor de alleenstaande of het gezin geen woonkosten zijn verbonden;

    • b.

      de belanghebbende geen woning aanhoudt.

  • 2. De verlaging als bedoeld in artikel 27 van de wet bedraagt 10 procent van de gehuwdennorm als een woning wordt bewoond waaraan voor de alleenstaande of het gezin woonkosten zijn verbonden die als een commerciële prijs worden aangemerkt maar lager zijn dan het bedrag van de ondergrens voor het recht op huurtoeslag voor een alleenstaande (in 2015: € 229,64).

Artikel 3 Lager vaststellen van de norm na beëindiging deelname aan onderwijs of beroepsopleiding

  • 1. De verlaging als bedoeld in artikel 28 van de wet bedraagt 10 procent van de gehuwdennorm voor de alleenstaande schoolverlater. De verlaging eindigt als zes maanden zijn verstreken, gerekend vanaf de eerste dag van de maand volgend op die waarin de studie is beëindigd.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing als de bijstandsnorm wordt vastgesteld op grond van artikel 20 of artikel 22a, eerste en tweede lid, van de Participatiewet.

Artikel 4 Cumulatie

Een combinatie van verlagingen op grond van artikel 2 en 3 kan niet meer bedragen dan 20 procent van de gehuwdennorm.

Artikel 5 Hardheidsclausule

In bijzondere gevallen kan ten gunste van de belanghebbende worden afgeweken van de bepalingen in de verordening, als strikte toepassing ervan tot onbillijkheden van zwaarwegende aard zou leiden.

Artikel 6 Onvoorziene situaties

In gevallen waarin de bepalingen van deze verordening niet voorzien, wordt zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij vergelijkbare situaties met inachtneming van de individuele omstandigheden van de belanghebbende.

Artikel 7 Citeertitel

Deze beleidsregels worden aangehaald als Beleidsregels lager vaststellen bijstandsnorm 2015

Artikel 8 Inwerkingtreding

Deze gewijzigde beleidsregels treden in werking op 17 november 2015 en werken terug tot 1 juli 2015.

TOELICHTING

Toeslagenverordening WWB wordt ingetrokken

De ‘Beleidsregels lager vaststellen bijstandsnorm 2015’ zijn opgesteld in verband met de inwerkingtreding van de Wet maatregelen WWB waarin onder meer is opgenomen dat het toeslagensysteem in de WWB (na 1 januari 2015 ‘Participatiewet’) vervalt.

In de Toeslagenverordening WWB 2010 zijn bepalingen opgenomen op grond waarvan de bijstand wordt verhoogd of verlaagd op basis van individuele omstandigheden van de bijstandsgerechtigde. Omdat het toeslagensysteem verdwijnt zijn de meeste bepalingen in de verordening onder de Participatiewet niet meer actueel. De wettelijk verplichting om een toeslagenverordening vast te stellen vervalt dan ook. Voor het zittend bestand blijven de oude regels gelden tot 1 juli 2015. Tot die datum blijft voor deze groep de toeslagenverordening van kracht.

Verlaging wegens ontbreken van woonkosten of schoolverlaten

In de verordening staan ook regels voor verlaging van de bijstand als de belanghebbende geen woonkosten heeft, geen woning aanhoudt of als hij/zij schoolverlater is. De bijstand van de persoon die geen woonkosten of geen woning heeft (dakloos is), wordt verlaagd met 20 procent van de gehuwdennorm. Schoolverlaters hebben de eerste zes maanden een met 10 procent verlaagde bijstandsnorm. De artikelen 27 en 28 van de WWB op grond waarvan deze verlagingen worden toegepast, zijn in de Participatiewet gehandhaafd. Het zijn allebei ‘kan-bepalingen’. In Leiderdorp zijn de genoemde verlagingen staand beleid. Voorgesteld wordt om dit beleid na de inwerkingtreding van de Participatiewet voort te zetten. Door beleidsregels vast te stellen, wordt daaraan een juridische basis gegeven. Inhoudelijk zijn deze regels gelijk aan de artikelen 5 en 7 van de ‘oude’ toeslagenverordening. De regels gelden voor nieuwe instroom vanaf 1 januari 2015. Voor het zittend bestand vanaf 1 juli 2015.

Woonsituatie

Artikel 27 van de Participatiewet luidt als volgt:

“Woonsituatie: Het college kan de norm bedoeld in de artikelen 20 en 21, lager vaststellen voor zover de belanghebbende lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de norm voorziet als gevolg van zijn woonsituatie waaronder het niet aanhouden van een woning.”

De verlaging als bedoeld in artikel 27 van de wet bedraagt 20 procent van de gehuwdennorm als een woning wordt bewoond waaraan geen woonkosten verbonden zijn of als de belanghebbende geen woning aanhoudt (artikel 2, eerste lid).

Het ontbreken van woonlasten wordt ruim gedefinieerd. Er wordt een verlaging van 20 procent toegepast als er geen woonlasten zijn (met name dak- en thuislozen en krakers) maar ook als er geen commerciële prijs wordt betaald. Voor de invulling van het begrip ‘commerciële prijs’ wordt aangesloten bij de omschrijving in de Memorie van Toelichting bij het Wetsvoorstel Maatregelen WWB waar in verband met de kostendelersnorm ook over een commerciële (huur)prijs gesproken wordt.

“Van belang is dat er een schriftelijke overeenkomst is en er een commerciële prijs is afgesproken, die geïndexeerd wordt. De prijs moet in verhouding staan tot de geleverde prestaties en datgene dat in het commerciële verkeer gebruikelijk is. Dit laatste veronderstelt tevens periodieke aanpassing van de prijs. Als slechts een bijdrage in de kosten of een tegenprestatie voor het medebewonen wordt geleverd, zoals boodschappen doen of schoonmaken, is geen sprake van een commerciële prijs…”.

Als richtprijs wordt de ondergrens voor het recht op huurtoeslag voor een alleenstaande van 23 jaar of ouder aangehouden. In 2015 is dat € 229,64 per maand. Desgevraagd moet de bijstandsontvanger bewijzen tonen dat hij/zij een commerciële prijs betaalt. Soms zijn de kosten van energie en water inbegrepen in de huurprijs. In die situatie gaan we ervan uit dat € 60 per maand wordt betaald voor energie en water. Dit bedrag is aan zeer lage kant voor genoemde kosten, wat in dit geval in het voordeel van de klant werkt.

Schoolverlaters

Artikel 28 van de Participatiewet luidt als volgt:

“Schoolverlaters: Het college kan voor de belanghebbende die recente deelname heeft beëindigd aan onderwijs of een beroepsopleiding, de norm gedurende zes maanden na het beëindigen van die opleiding lager vaststellen indien voor het onderwijs of de beroepsopleiding aanspraak bestond op studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 of op een tegemoetkoming in de onderwijsbijdrage en de schoolkosten op grond van hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten.”

De verlaging bedraagt 10 procent van de gehuwdennorm voor de alleenstaande die schoolverlater is als bedoeld in artikel 28 van de wet. De verlaging eindigt als zes maanden zijn verstreken, gerekend vanaf de eerste dag van de maand volgend op die waarin de studie is beëindigd.

Studenten ontvangen tijdens hun studie doorgaans een beurs op grond van de Wet Studiefinanciering 2000 (WSF 2000) of een toelage of grond van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (Wtos). Als ze de studie beëindigen en op bijstand raken aangewezen, is er geen reden om het inkomen direct te verhogen. De bijstandsnorm ligt echter wel hoger dan de studiefinanciering. Om die reden is de schoolverlaterskorting opgenomen. Na zes maanden wordt de bijstandsgerechtigde volgens de WWB niet meer als schoolverlater aangemerkt: de verlaging mag dus niet langer duren dan 6 maanden.

De bijstandsnorm wordt voor de schoolverlater niet verlaagd als de schoolverlater jonger is dan 21 jaar of als de kostendelersnorm van toepassing is. Dit is geregeld in het tweede lid van artikel 3.

Samenloop korting wegens geen woonlasten en schoolverlater

Uitgangspunt is dat de bijstandsnorm (tenzij als gevolg van de kostendelersnorm) niet lager is dan 50 procent van de gehuwdennorm. Wanneer iemand geen woonkosten heeft en daarbij ook schoolverlater is, blijft de verlaging beperkt tot 20 procent van de gehuwdennorm.

Overgangsrecht

Tot 1 juli 2015 gelden voor personen die op 31 december 2014 bijstand ontvingen de oude regels.