Regeling vervallen per 09-02-2021

Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Leidschendam-Voorburg

Geldend van 01-01-2010 t/m 08-02-2021

Intitulé

Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Leidschendam-Voorburg

De raad van de gemeente Leidschendam-Voorburg;

gezien het voorstel van het college d.d. 27 oktober 2009 (2009/27480);

(registratienummer raadsvoorstel 2009/27480 ;

gezien het gevoerde op overeenstemming gerichte overleg met de vertegenwoordigers van de bevoegde gezagsorganen, d.d. 1 oktober 2009

gelet op artikel 102 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 100 van de Wet op de expertisecentra en artikel 76m van de Wet op het voortgezet onderwijs;

overwegende dat het noodzakelijk is het toekennen van voorzieningen in de huisvesting voor het basisonderwijs, het (voortgezet) speciaal onderwijs en het voortgezet onderwijs bij verordening te regelen;

Besluit:

  • 1.

    in te trekken de Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Leidschendam-Voorburg zoals laatstelijk vastgesteld door de raad op 28 oktober 2003, nummer 2003/14345;

  • 2.

    vast te stellen de navolgende Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Leidschendam-Voorburg.

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Begripsbepalingen

Deze verordening verstaat onder

  • a.

    minister: de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;

  • b.

    bevoegd gezag: bevoegd gezag van een volgens de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra en de Wet op het voortgezet onderwijs bekostigde openbare of bijzondere school, die geheel of gedeeltelijk gehuisvest is in een gebouw dat zich bevindt op het grondgebied van de gemeente;

  • c.

    school: school voor basisonderwijs, school voor (voortgezet) speciaal onderwijs en school voor voortgezet onderwijs;

  • d.

    - school voor basisonderwijs: een basisschool of een speciale school voor basisonderwijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op het primair onderwijs;

    - school voor (voortgezet) speciaal onderwijs: een school voor speciaal onderwijs of een school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de expertisecentra, een instelling voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in artikel 8 van de Wet op de expertisecentra en een school voor voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de expertisecentra;

    - school voor voortgezet onderwijs: school of scholengemeenschap voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs, voor hoger en middelbaar algemeen voortgezet onderwijs, voor voorbereidend beroepsonderwijs en voor praktijkonderwijs als bedoeld in artikel 1, 2 en 5 van de Wet op het voortgezet onderwijs;

  • e.

    nevenvestiging: deel van een school voor basisonderwijs of voortgezet onderwijs dat door de minister ingevolge artikel 85 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 76a of artikel 76b van de Wet op de expertisecentra of artikel 75 van de Wet op het voortgezet onderwijs voor bekostiging in aanmerking is gebracht;

  • f.

    voorziening: een van de voorzieningen in de huisvesting als bedoeld in artikel 2 van deze verordening;

  • g.

    programma: het programma als bedoeld in artikel 11 van deze verordening;

  • h.

    overzicht: het overzicht van de niet in het kader van de vaststelling van het programma ingewilligde aanvragen als bedoeld in artikel 12 van deze verordening;

  • i.

    aanvrager: het bevoegd gezag dat een aanvraag voor bekostiging van een voorziening heeft ingediend;

  • j.

    aanvraag: verzoek om bekostiging van een voorziening;

  • k.

    voor blijvend gebruik bestemde voorziening: voorziening in de huisvesting die, volgens de uitkomst van de prognose als bedoeld in bijlage II van deze verordening, 15 jaren of langer noodzakelijk is;

  • l.

    voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening: voorziening in de huisvesting die, volgens de uitkomst van de prognose als bedoeld in bijlage II van deze verordening, niet langer dan 15 jaren noodzakelijk is;

  • m.

    permanent gebouw: schoolgebouw dat door de keuze van het ontwerp en de aard van de constructie en materialen ten minste 40 jaren als volwaardige huisvesting voor het onderwijs kan functioneren;

  • n.

    noodlokaal: verplaatsbare ruimte die door de keuze van het ontwerp en de aard van de constructie en materialen ten minste 15 jaren als volwaardige huisvesting voor het onderwijs kan functioneren;

  • o.

    gymnastiekruimte: ruimte die geschikt is voor het onderwijs in lichamelijke oefening;

  • p.

    advies Onderwijsraad: een advies van de Onderwijsraad over de vaststelling van het programma in relatie tot de vrijheid van richting en de vrijheid van inrichting, als bedoeld in artikel 95 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 93 van de Wet op de expertisecentra en artikel 76f van de Wet op het voortgezet onderwijs;

  • q.

    verhuur: het gebruik van een onderwijsgebouw door derden, niet zijnde onderwijsgebruik of gebruik voor culturele, maatschappelijke of recreatieve doeleinden.

  • r.

    gezamenlijke akte: de akte als bedoeld in artikel 110 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 108 van de Wet op de expertisecentra en artikel 76u van de Wet op het voortgezet onderwijs;

  • s.

    beslissing gedeputeerde staten: de beslissing van gedeputeerde staten in een geschil als bedoeld in artikel 110, tweede lid van de Wet op het primair onderwijs, artikel 108, tweede lid van de Wet op de expertisecentra en artikel 76u tweede lid van de Wet op het voorgezet onderwijs;

  • t.

    eigendomsoverdracht: de eigendomsoverdracht als bedoeld in artikel 110 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 108 van de Wet op de expertisecentra en artikel 76u van de Wet op het voortgezet onderwijs.

Artikel 2 Omschrijving voorzieningen in de huisvesting

In deze verordening worden de volgende voorzieningen onderscheiden:

  • a.

    de voor blijvend of voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen bestaande uit:

    1 nieuwbouw voor een school die voor het eerst voor rijksbekostiging in aanmerking is gebracht, dan wel nieuwbouw ter gehele of gedeeltelijke vervanging van een gebouw waarin een school is gehuisvest, al dan niet op dezelfde locatie;

    2 uitbreiding van een gebouw waarin een school is gehuisvest;

    3 gehele of gedeeltelijke ingebruikneming van een bestaand gebouw ten behoeve van de huisvesting van een school;

    4 verplaatsing van een of meer bestaande noodlokalen ten behoeve van de huisvesting van een school;

    5 terrein voor zover benodigd voor de realisering van een onder a sub 1° tot en met 4° omschreven voorziening;

    6 inrichting met onderwijsleerpakket of met leer- en hulpmiddelen voor zover deze nog niet eerder voor bekostiging van rijks- of gemeentewege in aanmerking is gebracht;

    7 inrichting met meubilair voor zover van rijks- of gemeentewege in aanmerking is gebracht;

    8 medegebruik van een ruimte voor het onderwijs in een gebouw dat al bij een andere school in gebruik is en medegebruik van een gymnastiekruimte;

  • b.

    aanpassingen en onderhoud aan gebouwen van een school voor basisonderwijs en een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs, bestaande uit een of meer activiteiten zoals onderscheiden in bijlage I onder A.9 en A.10;

  • c.

    herstel van een constructiefout bestaande uit schade aan een gebouw veroorzaakt door eigen gebrek of eigen bederf, alsmede uit kosten gemoeid met het voorkomen van nog niet manifest geworden materiële schade onmiddellijk voortvloeiend uit ontwerpfouten, uitvoeringsfouten of wanprestatie;

  • d.

    herstel en vervanging in verband met schade aan een gebouw, onderwijsleerpakket of leer- en hulpmiddelen en meubilair ingeval van bijzondere omstandigheden;

  • e.

    huur van een sportterrein, dat niet in eigendom is van een bevoegd gezag, voor een school voor voortgezet onderwijs ten behoeve van het onderwijs in lichamelijke oefening.

Artikel 3 Vaststellen vergoeding voorzieningen

  • 1. De hoogte van de vergoeding voor de voorzieningen als bedoeld in artikel 2, a1, a2, a6, a7 en a8 wordt vastgesteld op de genormeerde bedragen zoals opgenomen in bijlage IV deel A.

  • 2. De hoogte van de vergoeding voor de voorzieningen als bedoeld in artikel 2, a3, a4, a5 en sub b, c, d, e en f zijn gebaseerd op de feitelijke kosten en worden vastgesteld met inachtneming van het bepaalde in artikel 14.

  • 3. Als voor de voorzieningen die zijn genoemd in artikel 2 onder a1° en a2° aantoonbaar sprake is van extra, locatiegebonden bouwkosten, kan op verzoek van het bevoegd gezag een opslag worden verstrekt boven de toepasselijke genormeerde vergoedingsbedragen.

Artikel 4 Informatieverstrekking

  • 1. Het bevoegd gezag verstrekt aan het college gegevens die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van het bepaalde in deze verordening.

  • 2. Het college stelt nadere regels aan de gegevensverstrekking.

  • 3. Bij de gegevensverstrekking wordt gebruikgemaakt van een door het college vastgesteld formulier.

HOOFDSTUK 2 PROGRAMMA EN OVERZICHT

Paragraaf 2.1 Aanvragen programma

Artikel 5 Indienen aanvraag

  • 1. Een aanvraag voor opname van een voorziening op het programma wordt voor 1 februari van het jaar waarin het betreffende programma wordt vastgesteld door het bevoegd gezag ingediend bij het college. Hierbij wordt gebruik gemaakt van een door het college vastgesteld aanvraagformulier

  • 2. Aanvragen die na de datum van 1 februari worden ingediend neemt het college niet in behandeling.

Artikel 6 Inhoud aanvraag; gelegenheid tot aanvullen aanvraag; niet behandelen onvolledige aanvraag

  • 1. De aanvraag vermeldt in ieder geval:

    • a.

      de naam en het adres van de aanvrager;

    • b.

      de dagtekening;

    • c.

      de naam van de school en, voor zover van toepassing, het gebouw waarvoor de voorziening is bestemd;

    • d.

      de voorziening die wordt aangevraagd;

    • e.

      de onderbouwing van de noodzaak en de omvang van de gewenste voorziening;

    • f.

      de geplande aanvangsdatum van uitvoering van de voorziening.

  • 2. Bij de in het eerste lid vermelde aanvraag wordt:

    • a.

      uitsluitend een prognose van het te verwachten aantal leerlingen van de school gevoegd, als deze aanvraag betrekking heeft op een voorziening als bedoeld in artikel 2, onder a onderdelen 1 tot en met 5 en artikel 2, onder b en c en is gebaseerd op een leerlingenprognose die afwijkt van de door gemeente opgestelde leerlingenprognose. De door het schoolbestuur in te dienen leerlingenprognose voldoet daarbij aan de in bijlage II omschreven vereisten.

    • b.

      de aanduiding van de gewenste plaats waar de voorziening moet worden gerealiseerd, als het een voorziening betreft als bedoeld in artikel 2, onder a, onderdelen 1 tot en met 4.

    • c.

      een rapportage waaruit de bouwkundige noodzaak blijkt als het een voorziening betreft bestaande uit

      • 1.

        nieuwbouw ter gehele of gedeeltelijke vervanging van een gebouw,

      • 2.

        onderhoud aan een gebouw van een school voor basisonderwijs of van een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs, of

      • 3.

        herstel van een constructiefout;

      Bij de rapportage wordt gebruikgemaakt van het door het college vastgestelde formulier ‘Bouwkundige opname’.

    • d.

      een begroting van de kosten gemoeid met het uitvoeren van de voorziening, als de aanvraag betrekking heeft op een voorziening waarop het gestelde in artikel 2, derde lid, laatste volzin van toepassing is.

  • 3. Het college stelt de aanvrager voor 15 februari schriftelijk op de hoogte van het ontbreken van gegevens als bedoeld in het eerste en tweede lid. De aanvrager wordt tot 15 maart in de gelegenheid gesteld de ontbrekende gegevens aan te vullen. Als de vereiste ontbrekende gegevens niet voor 15 maart zijn verstrekt besluit het college de aanvraag niet in behandeling te nemen.

  • 4. Als een door het college in behandeling genomen aanvraag betrekking heeft op een voorziening voor een school waarvan de noodzaak mede is gebaseerd op het aantal leerlingen van de betrokken school op de wettelijke teldatum van 1 oktober van het jaar waarin de datum genoemd in artikel 6 valt, dan zendt de aanvrager onverwijld aan het college een afschrift van de jaarlijkse opgave aan de minister van het aantal leerlingen dat op de wettelijke teldatum staat ngeschreven op de school. Als het afschrift niet binnen een week na het tijdstip van de wettelijke teldatum is ontvangen, deelt het college dit schriftelijk mee aan de aanvrager. De aanvrager wordt in de gelegenheid gesteld het afschrift van de opgave binnen drie dagen na de datum van ontvangst van de mededeling in te dienen bij het college. Als het afschrift niet binnen de termijn bedoeld in de vorige volzin is verstrekt, besluit het college de aanvraag niet in behandeling te nemen.

Artikel 7 Opgave ingediende aanvragen

Het college verstrekt aan de bevoegde gezagsorganen een opgave van de ingevolge artikel 5 ingediende aanvragen en geeft daarbij aan welke aanvraag of aanvragen niet in behandeling worden genomen.

Paragraaf 2.2 Overleg voorafgaand aan vaststelling programma en overzicht

Artikel 8 Toelichting aanvraag; overleg over ingediende begroting

  • 1. Het college of de aanvrager kan verzoeken de aanvraag nader toe te lichten.

  • 2. Het college treedt in overleg met de aanvrager als de aanvraag een voorziening betreft waarop het gestelde in artikel 2, derde lid, laatste volzin van toepassing is en het college van oordeel is dat de door de aanvrager overgelegde kostenbegroting moet worden aangepast. Het college vermeld in het voorstel tot het vaststellen van het bedrag, het programma en het overzicht als bedoeld in paragraaf 2.3, de redenen, wanneer in het overleg voorstel met betrekking tot de geen overeenstemming wordt bereikt over de hoogte van het geraamde bedrag. Het college vermeldt in dit voorstel tevens de hoogte van het geraamde bedrag waarvan voor de aangevraagde voorziening wordt uitgegaan bij de toepassing van het gestelde in paragraaf 2.3.

Artikel 9 Overleg programma en overzicht; advies onderwijsraad

  • 1. Voordat het college het programma en het overzicht vaststelt, ontvangen de bevoegde gezagsorganen gelegenheid in een overleg hun zienswijze over de voorgenomen inhoud van dat voorstel naar voren te brengen.

  • 2. De bevoegde gezagsorganen worden minstens twee weken voor de door het college vastgestelde datum schriftelijk in kennis gesteld van het tijdstip van het overleg en de voorgenomen inhoud van het voorstel.

  • 3. De bevoegde gezagsorganen die niet deelnemen aan het overleg als bedoeld in het eerste lid, kunnen vóór de in het tweede lid bedoelde datum hun zienswijze schriftelijk kenbaar maken aan het college. Het college stelt de deelnemers aan het overleg hiervan in kennis.

  • 4. Het college maakt een verslag van de in het overleg door de bevoegde gezagsorganen naar voren gebrachte zienswijzen, van de tijdig ingediende, schriftelijk kenbaar gemaakte zienswijzen en van de reactie van het college op deze zienswijzen. Het verslag wordt toegezonden aan alle bevoegde gezagsorganen.

  • 5. Een bevoegd gezag of het college dat advies wenst van de Onderwijsraad over het voorstel met betrekking tot de voorgenomen inhoud van het programma in relatie tot de vrijheid van richting en de vrijheid van inrichting, maakt dit kenbaar tijdens het overleg als bedoeld in het eerste lid.

  • 6. De bevoegde gezagsorganen en het college worden in het overleg in de gelegenheid gesteld hun zienswijzen naar voren te brengen over een verzoek om advies van de Onderwijsraad. Het schriftelijke verzoek om advies en de daarover naar voren gebrachte zienswijzen maken deel uit van het verslag van het overleg als bedoeld in het vierde lid.

  • 7. Het college is belast met het indienen van een verzoek om advies bij de Onderwijsraad. Daarbij zorgt het college ervoor dat de Onderwijsraad alle stukken, ontvangt die nodig zijn voor het beoordelen van het verzoek, waaronder het schriftelijk verslag van het overleg met de daarin opgenomen zienswijzen.

  • 8. Een afschrift van het door de Onderwijsraad uitgebrachte advies wordt zo spoedig mogelijk door het college toegezonden aan de bevoegde gezagsorganen. Als het geheel of gedeeltelijk opvolgen van het advies van de Onderwijsraad leidt tot een of meer inhoudelijke bijstellingen van de voorgenomen inhoud van het programma, dan worden de bevoegde gezagsorganen door het college bij het toezenden van het afschrift van het advies uitgenodigd voor een nader overleg. In alle andere gevallen beoordeelt het college of nader bestuurlijk overleg over het advies van de Onderwijsraad noodzakelijk is. Het college geeft dit aan bij het toezenden van het afschrift van het advies van de Onderwijsraad.

  • 9. Het nader overleg als bedoeld in het vorige lid vindt plaats binnen twee weken nadat het advies van de Onderwijsraad aan de bevoegde gezagsorganen is toegezonden. Het college maakt van dit overleg een verslag en voegt dit toe het verslag als bedoeld in het vierde lid.

Paragraaf 2.3 Vaststelling bedrag, programma en overzicht

Artikel 10 Tijdstip vaststellen

  • a. Het college stelt het bekostigingsplafond vast dat beschikbaar is voor de bekostiging van de aangevraagde voorzieningen. Dit bekostigingsplafond kan worden gesplitst in afzonderlijke bedragen per onderwijssoort en/of per voorziening.

  • b. Het programma en het overzicht worden vastgesteld op uiterlijk op 31 december van het jaar waarin de datum genoemd in artikel 5 valt.

Artikel 11 Inhoud programma

  • 1. Op het programma worden opgenomen de aangevraagde voorzieningen waarmee in het jaar volgend op het jaar waarin het programma is vastgesteld een aanvang kan worden gemaakt,voor zover het college heeft vastgesteld dat geen van de in de Wet op het primair onderwijs, Wet op de expertisecentra en Wet op het voortgezet onderwijs opgenomen weigeringsgronden van toepassing is, in aanmerking voor plaatsing op het programma. Daarbij past het college de regels toe met betrekking tot:

    • a.

      de beoordelingscriteria als bedoeld in bijlage I;

    • b.

      de prognosecriteria als bedoeld in bijlage II;

    • c.

      de oppervlakte en indeling van schoolgebouwen als bedoeld in bijlage III.

    Van de voor plaatsing op het programma in aanmerking komende voorzieningen neemt het college, aan de hand van de urgentiecriteria als bedoeld in bijlage V, uitsluitend voorzieningen op in het programma voor zover het bedrag of de deelbedragen als bedoeld in artikel 10, eerste lid, toereikend zijn.

  • 2. Op voorstel van het overleg als bedoeld in artikel 9, kan het college bij het vaststellen van het programma afwijken van de urgentiecriteria als bedoeld in bijlage V.

  • 3. Voor de op het programma opgenomen voorzieningen wordt, voor zover van toepassing, door het college aangegeven:

    • a.

      het genormeerde bedrag dat ingevolge bijlage IV, deel A voor de betreffende voorziening beschikbaar wordt gesteld;

    • b.

      het geraamde bedrag gemoeid met de uitvoering van de voorziening als bedoeld in artikel 2, derde lid, laatste volzin;

    • c.

      de voorwaarden betreffende ingebruikneming of buitengebruikstelling van gebouwen of lokalen.

Artikel 12 Inhoud overzicht

  • 1. Op het overzicht worden opgenomen de aangevraagde voorzieningen die, gelet op het bepaalde in artikel 11, eerste lid, niet op het programma zijn opgenomen.

  • 2. Voor elk van de op het overzicht opgenomen voorzieningen wordt aangegeven waarom deze niet in het programma zijn opgenomen.

Artikel 13 Bekendmaken besluiten vaststellen bedrag, programma en overzicht

  • 1. De besluiten tot het vaststellen van het bedrag, het programma en het overzicht worden binnen twee weken na de datum waarop het besluit door het college is genomen toegezonden aan de aanvragers, waarin is opgenomen:

    • a.

      de voorziening die mag worden gerealiseerd

    • b.

      het bedrag dat beschikbaar is gesteld voor het realiseren van de voorziening

    • c.

      de mogelijkheid om vooruitlopend op het aanvragen van het investeringskrediet een bedrag aan te vragen voor de kosten van voorbereiding van het bouwplan tot maximaal 5% van het geraamde investeringsbedrag

    • d.

      de procedure die van toepassing is voor het goedkeuren van het voorlopige bouwplan en de voorlopige kostenraming

    • e.

      de wijze waarop de begroting wordt beoordeeld

    • f.

      dat de uitvoering plaatsvindt onder verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag, tenzij het college op verzoek van het bevoegd gezag heeft besloten de uitvoering onder verantwoordelijkheid van het college te laten plaatsvinden.

  • 2. Gelijktijdig ontvangen de overige bevoegde gezagsorganen een schriftelijke mededeling van de genomen besluiten.

  • 3. De besluiten als bedoeld in het eerste lid worden tegelijkertijd met de bekendmaking ter inzage gelegd.

Paragraaf 2.4 Uitvoering programma

Artikel 14 Instemmen bouwplannen en begroting; tijdstip aanvang bekostiging; toetsing wettelijke voorschriften en nieuwe feiten en omstandigheden; overleggen offertes

  • 1. Nadat het college het bouwplan en de begroting heeft ontvangen deelt het college binnen acht weken aan de aanvrager mee of:

    • a.

      nieuwe feiten en omstandigheden zijn vastgesteld waardoor het noodzakelijk is het in artikel 13 genomen besluit te herzien en / of

    • b.

      het bouwplan en de kostenbegroting voldoen aan de criteria die zijn opgenomen in de in artikel 13 bedoelde beschikking.

  • 2. Het bevoegd gezag is verplicht bij de aanbesteding uitvoering te geven aan het door de gemeenteraad vastgestelde aanbestedingsbeleid.

  • 3. Na het ontvangen van de in lid 1 bedoelde beslissing van het college kan het bevoegd gezag de aanvraag voor een bouwvergunning indienen en stuurt binnen 14 dagen nadat de bouwvergunning is ontvangen een afschrift van de ontvangen bouwvergunning aan het college.

Artikel 15 Aanvang bekostiging

Het college stelt het bedrag van de bekostiging voor de voorziening:

  • 1.

    eerste inrichting onderwijsleerpakket, leer- en hulpmiddelen en meubilair beschikbaar in één termijn en

  • 2.

    het bedrag voor de bouwkundige voorzieningen in termijnen, met als uitgangspunt dat de gelden beschikbaar worden uitbetaald op een zodanig tijdstip dat de aanvrager tijdig kan voldoen aan zijn financiële verplichtingen.

Artikel 16 Vervallen aanspraak op vergoeding

  • 1. De aanspraak op bekostiging van een voorziening vervalt, als de aanvrager niet:

    • a.

      binnen 4 maanden nadat de bouwvergunning is verleend een bouwopdracht heeft verstrekt of

    • b.

      binnen 2 maanden nadat de beschikking is afgegeven een koop-, huur- of erfpachtovereenkomst heeft gesloten.

  • 2. Het bevoegd gezag verstrekt een afschrift van de bouwopdracht resp. de betreffende overeenkomst binnen 4 weken daaropvolgend aan het college.

  • 3. De in het eerste lid bedoelde bouwopdracht resp. overeenkomsten zijn onherroepelijk.

  • 4. De aanspraak op bekostiging vervalt niet, als de overschrijding van de termijn als bedoeld in het eerste lid veroorzaakt wordt door bijzondere omstandigheden die niet aan de aanvrager zijn toe te rekenen, en de aanvrager voor het aflopen van de in lid 1 bedoelde termijn een schriftelijk gemotiveerd verzoek tot het verlengen van de termijn als bedoeld in het eerste lid bij het college heeft ingediend.

  • 5. Het college beslist binnen vier weken op het verzoek tot het verlengen van de termijn. Als het verzoek wordt ingewilligd, wordt in het besluit aangegeven tot welke datum de termijn als bedoeld in het eerste lid wordt verlengd.

HOOFDSTUK 3 AANVRAGEN MET SPOEDEISEND KARAKTER

Paragraaf 3.1 Aanvraag

Artikel 17 Indienen aanvraag

Een aanvraag tot het bekostigen van een voorziening in de huisvesting die gelet op de voortgang van het onderwijs geen uitstel kan lijden, kan worden ingediend bij het college. Hierbij wordt gebruik gemaakt van een door het college vastgesteld aanvraagformulier.

Artikel 18 Inhoud aanvraag

  • 1. De aanvraag bevat in ieder geval de gegevens zoals vermeld in artikel 6, eerste lid. Daarnaast moet de aanvrager de volgende gegevens te verstrekken:

    • a.

      een motivering van de omstandigheden waarom de voorziening in de huisvesting spoedeisend is;

    • b.

      de reden waarom de voorziening in de huisvesting niet kon worden aangevraagd in het kader van een nog vast te stellen programma;

    • c.

      een prognose van het te verwachten aantal leerlingen van de school, die voldoet aan de in bijlage II omschreven vereisten, tenzij het een voorziening betreft als bedoeld in artikel 2 onder a, onderdelen 6 tot en met 8 en artikel 2 onder d, e en f;

    • d.

      een begroting van de kosten gemoeid met de uitvoering indien het een voorziening betreft als bedoeld in artikel 2, derde lid, laatste volzin.

  • 2. Als naar het oordeel van het college een of meer gegevens als bedoeld in het eerste lid ontbreken, wordt dit binnen twee weken na datum waarop de aanvraag is ingediend schriftelijk medegedeeld aan de aanvrager. De aanvrager heeft de gelegenheid de ontbrekende gegevens binnen twee weken na ontvangst van de mededeling in te dienen bij het college. Als de aanvrager de vereiste ontbrekende gegevens niet binnen de in de vorige volzin bedoelde termijn heeft verstrekt, besluit het college de aanvraag niet te behandelen.

Paragraaf 3.2 Beoordeling aanvraag; uitvoering besluit

Artikel 19 Tijdstip beslissing

  • 1. Het college beslist binnen vier weken na het ontvangen van de aanvraag of binnen vier weken nadat de aanvullende gegevens zijn verstrekt of hadden moeten zijn verstrekt. Binnen twee weken na de datum van de beslissing wordt de aanvrager hiervan schriftelijk in kennis gesteld door het college.

  • 2. Als een beschikking niet binnen vier weken kan worden gegeven, stelt het college de aanvrager daarvan in kennis en noemt daarbij een redelijke termijn waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien.

Artikel 20 Inhoud beslissing

  • 1. De aangevraagde voorziening wordt toegewezen als het college heeft vastgesteld dat het treffen van de voorziening, gelet op de voortgang van het onderwijs, geen uitstel kan lijden en geen van de in de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra en de Wet op het voortgezet onderwijs opgenomen weigeringsgronden van toepassing is. Bij deze vaststelling past het college de regels toe met betrekking tot:

    • a.

      de beoordelingscriteria als bedoeld in bijlage I;

    • b.

      de prognosecriteria als bedoeld in bijlage II;

    • c.

      de oppervlakte en indeling van gebouwen als bedoeld in bijlage III.

  • 2. De beslissing van het college kan een gedeelte van de gewenste voorziening dan wel een andere dan de gevraagde voorziening omvatten.

  • 3. Het college vermeldt welk vergoedingsbedrag ingevolge het bepaalde in artikel 3 wordt toegekend.

  • 4. Bij de beschikking stelt het college vast voor welke datum een bouwopdracht moet zijn verleend, dan wel een koop-, huur- of erfpachtovereenkomst moet zijn gesloten, en voor welke datum een afschrift daarvan aan het college moet zijn toegezonden.

  • 5. Binnen vier maanden na de datum van de beschikking door het college moet een een koop-, huur-, of erfpachtovereenkomst moet zijn gesloten, deze datum ligt niet eerder dan zes maanden na de datum van de beschikking van het college.

Artikel 21 Uitvoeren beslissing

Nadat de beslissing als bedoeld in artikel 19, eerste lid, waarbij bekostiging is toegewezen is bekendgemaakt, treedt het college zo spoedig mogelijk in overleg met de aanvrager over de wijze van uitvoering. Het bepaalde in de artikelen 13, 14 en 15 is daarbij overeenkomstig van toepassing.

Artikel 22 Vervallen aanspraak vergoeding

  • 1. Als niet voor de in artikel 20, vierde en vijfde lid bedoelde tijdstippen een bouwopdracht is verleend, dan wel een koop-, huur- of erfpachtovereenkomst is gesloten en een afschrift daarvan is gezonden aan het college, vervalt de aanspraak op bekostiging. Ten aanzien van de inhoud van een bouwopdracht, dan wel koop-, huur- of erfpachtovereenkomst is het gestelde in artikel 16, eerste lid van overeenkomstige toepassing.

  • 2. De aanspraak op bekostiging vervalt niet, als de overschrijding van de datum veroorzaakt wordt door bijzondere omstandigheden, die niet aan de aanvrager zijn toe te rekenen, en de aanvrager uiterlijk vier weken voor het verstrijken van deze datum een schriftelijk gemotiveerd verzoek heeft ingediend bij het college tot verlenging van de termijn.

  • 3. Dit verzoek schort het vervallen van de aanspraak op bekostiging op totdat het college op het verzoek heeft beslist. Als het college het verzoek inwilligt, noemt het college een nieuwe datum waarop de aanspraak op bekostiging vervalt. Als het college het verzoek afwijst, geldt de datum van beslissing op het verzoek als vervaldatum, met dien verstande dat deze datum niet voor de oorspronkelijke vervaldatum kan vallen.

HOOFDSTUK 5 MEDEGEBRUIK EN VERHUUR

Paragraaf 5.1 Medegebruik ten behoeve van onderwijs of educatie

Artikel 23 Aanduiding omstandigheden

Het college kan overgaan tot vordering van een gedeelte van een gebouw of terrein, bestemd voor een school, als:

  • a.

    sprake is van een tekort aan huisvestingscapaciteit bij een school berekend volgens het gestelde in bijlage III, delen A en B en het bevoegd gezag van die school een aanvraag als bedoeld in artikel 5 of 17 voor medegebruik of uitbreiding heeft ingediend;

  • b.

    het bevoegd gezag van een school een aanvraag voor een andere huisvestingsvoorziening heeft ingediend en door medegebruik in de behoefte aan huisvesting kan worden voorzien;

  • c.

    sprake is van een tekort aan huisvestingscapaciteit bij een andere school of een instelling als bedoeld in de Wet educatie en beroepsonderwijs, vastgesteld aan de hand van de voor die school of instelling gangbare berekeningswijze en

  • d.

    sprake is van leegstand in een lesgebouw van een school;

  • e.

    sprake is van leegstand in gymnastiekruimte van een school.

Artikel 24 Omschrijving leegstand

  • 1. Van leegstand in een lesgebouw is sprake wanneer het betreft een gebouw van een school voor:

    • a.

      basisonderwijs of voor (voortgezet) speciaal onderwijs, als uit de vergelijking van het aantal vierkante meters bruto-vloeroppervlakte zoals berekend op basis van bijlage III, deel B en de capaciteit van het gebouw in vierkante meters bruto-vloeroppervlakte zoals vastgesteld op basis van bijlage III, deel A blijkt dat er ten minste een aantal vierkante meters ter grootte van de in bijlage III deel C genoemde drempelwaarde niet nodig is voor de daar gevestigde school of scholen;

    • b.

      voortgezet onderwijs als uit de vergelijking van de ruimtebehoefte zoals berekend op basis van Bijlage III, deel B en de capaciteit van het gebouw zoals vastgesteld op basis van Bijlage III, deel A blijkt dat er een overschot is aan vierkante meters bruto vloeroppervlakte tenzij het bevoegd gezag op basis van het lesrooster of lesroosters voor het lopende of eerstkomende schooljaar aantoont dat er binnen het overschot aan vierkante meters bruto vloeroppervlakte geen sprake is van onderbenutting van de onderwijsruimten.

  • 2. Er is sprake van leegstand in een gymnastiekruimte:

    • a.

      wanneer het betreft een gebouw dat gebruikt wordt door een of meer scholen voor basisonderwijs of voor (voortgezet) speciaal onderwijs indien de som van het aantal klokuren gebruik dat wordt vergoed op grond van artikel 32 minder is dan 40 klokuren;

    • b.

      wanneer het betreft een gebouw van een school voor voortgezet onderwijs, indien uit de berekening op basis van Bijlage III, Deel B blijkt dat de benutting van het gebouw lager is dan 40 lesuren, tenzij het bevoegd gezag op basis van het lesrooster of de lesroosters voor het lopende of eerstkomende schooljaar aantoont dat dit niet het geval is;

    • c.

      wanneer het een gebouw betreft dat gebruikt wordt door een of meer scholen voor basisonderwijs, voor (voortgezet) speciaal onderwijs en voortgezet onderwijs indien de som van de berekeningswijzen genoemd onder a en b een aantal klokuren lager dan 40 oplevert.

Artikel 25 Nalaten vordering

  • 1. Het college gaat niet over tot het vorderen voor medegebruik als het bevoegd gezag de leegstand van het gebouw waarin het beoogde medegebruik moet plaatsvinden in gebruik heeft gegeven aan een andere school of scholen voor het onderwijs aan die school of scholen.

  • 2. Het gestelde in het eerste lid is niet van toepassing als het gebruik van die andere school of scholen kan plaatsvinden in de aan die scholen reeds ter beschikking staande huisvestingscapaciteit.

Artikel 26 Volgorde van vorderen, overleg en mededeling

  • 1. Als in meerdere gebouwen leegstand aanwezig is en het college voornemens is om over te gaan tot vordering van leegstand in een lesgebouw of gymnastiekruimte wordt de leegstand gevorderd in overleg met de bevoegde gezagsorganen waarvan de leegstand gevorderd wordt en met het bevoegd gezag waarvoor de huisvesting is bestemd. Dit overleg maakt deel uit van het overleg als bedoeld in artikel 9.

  • 2. Als er in het overleg geen overeenstemming wordt bereikt, van welk gebouw de leegstand wordt gevorderd beslist het college. Daarbij hanteert het college de volgende volgorde:

    • a.

      als eerste de leegstand gevorderd in het gebouw dat het dichtst is gelegen bij het hoofdgebouw van de school ten behoeve waarvan de vordering plaatsvindt;

    • b.

      vervolgens de leegstand gevorderd in het gebouw dat in gebruik is bij een school van hetzelfde bevoegd gezag;

    • c.

      vervolgens de leegstand gevorderd in het gebouw waarin een school van dezelfde richting is gehuisvest, tenzij uit een oogpunt van doelmatigheid het vorderen van leegstand in een ander gebouw een betere oplossing biedt.

  • 3. Binnen vier weken nadat het programma als bedoeld in artikel 10 is vastgesteld, doet het college schriftelijk mededeling van de vordering aan het bevoegd gezag waarvan gevorderd wordt. Van deze mededeling kan worden afgezien als dat bevoegd gezag in het overleg te kennen heeft gegeven geen bezwaar tegen de vordering te hebben.

  • 4. Als het college voornemens is om over te gaan tot vordering in het kader van een aanvraag als bedoeld in artikel 17 voert het college daarover zo spoedig mogelijk overleg met het bevoegd gezag waarvan gevorderd wordt en met het bevoegd gezag waarvoor de huisvesting is bestemd.

  • 5. Binnen een week na afloop van het overleg als bedoeld in het vorige lid, doet het college schriftelijk mededeling van de vordering aan het bevoegd gezag waarvan gevorderd wordt. Van deze mededeling kan worden afgezien als dat bevoegd gezag in het overleg te kennen heeft gegeven geen bezwaar tegen de vordering te hebben.

  • 6. De schriftelijke mededeling van het college als bedoeld in de tweede en vierde lid, bevat in ieder geval:

    • a.

      de naam van de school en het bevoegd gezag ten behoeve waarvan wordt gevorderd;

    • b.

      een aanduiding van het aantal leerlingen ten behoeve waarvan gevorderd wordt of, als het betreft het onderwijs in lichamelijke oefening, het aantal klokuren dat gevorderd wordt;

    • c.

      een aanduiding van het gebouw waarop de vordering betrekking heeft;

    • d.

      een aanduiding van het aantal en het type ruimten dat gevorderd wordt;

    • e.

      de periode waarvoor gevorderd wordt en de ingangsdatum van het medegebruik.

Artikel 27 Vergoeding

De bevoegde gezagsorganen die het betreft stellen in onderling overleg, met inachtneming van de wettelijke bepalingen, een vergoeding voor het medegebruik vast. Als dit overleg niet tot overeenstemming leidt, geldt het bepaalde in bijlage IV, deel C.

Paragraaf 5.2 Medegebruik ten behoeve van culturele, maatschappelijke of recreatieve doeleinden

Artikel 28 Aanduiding omstandigheden

Het college kan overgaan tot vordering als:

  • a.

    sprake is van leegstand van een lesgebouw of een gymnastiekruimte zoals bepaald in artikel 26;

  • b.

    sprake is van onderbenutting van een sportveld van een school voor voortgezet onderwijs, blijkend uit het lesrooster van de school of scholen die dat sportveld voor het onderwijs gebruiken.

Artikel 29 Overleg en mededeling

  • 1. Voordat het college overgaat tot vordering overlegt het college met het bevoegd gezag.

  • 2. In dat overleg komt in ieder geval aan de orde:

    • a.

      voor welke activiteit of activiteiten gevorderd wordt;

    • b.

      of die activiteit of activiteiten zich verdragen met het onderwijs aan de in het gebouw gevestigde school;

    • c.

      welke maatregelen eventueel noodzakelijk zijn om te voorkomen dat het onderwijs aan de in het gebouw gevestigde school hinder van het medegebruik ondervindt;

    • d.

      wat naar de mening van het college en het bevoegd gezag een redelijke vergoeding voor het medegebruik is;

    • e.

      de datum waarop het medegebruik redelijkerwijs een aanvang kan nemen.

  • 3. Binnen vier weken na afloop van het overleg doet het college schriftelijk mededeling van de vordering aan het bevoegd gezag. Als het overleg zoals bedoeld in het eerste lid heeft geleid tot afspraken, bevat de mededeling in ieder geval die afspraken. Voorzover het overleg niet tot overeenstemming heeft geleid, bevat de mededeling de beslissing van het college over de punten waarover geen overeenstemming bestond. Als het bevoegd gezag in het overleg te kennen heeft gegeven geen bezwaar te hebben tegen de vordering, kan van de schriftelijke mededeling als hier bedoeld worden afgezien.

Paragraaf 5.3 Verhuur

Artikel 30 Toestemming college

  • 1. Voordat het bevoegd gezag een huurovereenkomst sluit, vraagt het bevoegd gezag toestemming voor de verhuur aan het college.

  • 2. Het verzoek om toestemming wordt schriftelijk gedaan en bevat een aanduiding van de huurder, alsmede van de bestemming van de te verhuren ruimte.

  • 3. Het college verleent geen toestemming als:

    • a.

      de bestemming van de te verhuren ruimte in strijd is met bepalingen daaromtrent uit de Wet op het primair onderwijs, Wet op de expertisecentra en Wet op het voortgezet onderwijs;

    • b.

      de te verhuren ruimte onmiddellijk nodig is voor een school.

  • 4. Burgemeester en wethouders nemen binnen vier weken na ontvangst van het verzoek een besluit en zenden dat aan het bevoegd gezag.

HOOFDSTUK 6 EINDE GEBRUIK GEBOUWEN EN TERREINEN

Artikel 31 Tijdstip beëindiging gebruik; staat van onderhoud

  • 1. Nadat het bevoegd gezag een gebouw of terrein niet meer nodig heeft voor de huisvesting van een school wordt het gebruik van het gebouw of terrein zo spoedig mogelijk beëindigd, doch uiterlijk op de datum genoemd in de door het college en het bevoegd gezag ondertekende gezamenlijke akte of de datum zoals vastgesteld door gedeputeerde staten bij de beslissing inzake een geschil over de totstandkoming van een gezamenlijke akte.

  • 2. Als er, naar het oordeel van het college, mogelijk sprake is van achterstallig onderhoud aan het gebouw of terrein bedoeld in het eerste lid, dat tot de verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag behoort, wordt, voordat de eigendomsoverdracht heeft plaatsgevonden, een staat van onderhoud opgemaakt.

  • 3. De staat van onderhoud wordt opgemaakt in opdracht van het college na overleg met het bevoegd gezag.

  • 4. Over de staat van onderhoud wordt overleg gevoerd met het bevoegd gezag. In dat overleg wordt, als dit van toepassing is, vastgesteld welk deel van het onderhoud alsnog door het bevoegd gezag wordt uitgevoerd of welk bedrag in plaats daarvan aan het college betaald wordt. Als het overleg niet tot overeenstemming leidt, stellen partijen vast welke handelwijze gevolgd wordt.

  • 5. Het opmaken van een staat van onderhoud blijft achterwege indien dit naar het oordeel van het college niet nodig is.

HOOFDSTUK 7 GEBRUIK GYMNASTIEKRUIMTE VOOR BASISONDERWIJS EN (VOORTGEZET) SPECIAAL ONDERWIJS

Artikel 32 Mutaties aantal klokuren binnen beschikbare capaciteit; inroosteren gebruik

  • 1. Het college stelt jaarlijks voor 15 december voorlopig vast het aantal klokuren bewegingsonderwijs dat voor het daaropvolgende schooljaar noodzakelijk is voor een school voor basisonderwijs, een speciale school voor basisonderwijs of een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs.

  • 2. Grondslag voor het berekenen van het aantal klokuren is het aantal leerlingen dat op de teldatum 1 oktober van het lopende schooljaar op de school staat ingeschreven.

  • 3. Op basis van het aantal klokuren stelt het college voor 31 december een conceptrooster voor het gebruik van de lokalen bewegingsonderwijs in het komende schooljaar, waarbij het college rekening houdt met de volgende uitgangspunten:

    • a.

      de afstanden in relatie tot de omvang van het onderwijsgebruik van een lokaal bewegingsonderwijs, zoals opgenomen in bijlage I, deel B;

    • b.

      het bewegingsonderwijs van een school wordt zoveel mogelijk ingeroosterd in één lokaal bewegingsonderwijs.

  • 4. Het college stelt het bevoegd gezag voor 15 januari in kennis van het conceptrooster, waarbij per school voor (speciaal) basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs de volgende gegevens zijn vermeld:

    • a.

      het aantal klokuren waarvoor de school is ingeroosterd;

    • b.

      het lokaal bewegingsonderwijs dat voor het bewegingsonderwijs is toegewezen;

    • c.

      de lestijden gedurende welke het onderwijsgebruik plaatsvindt.

  • 5. De bevoegde gezagsorganen ontvangen gelegenheid om voor 1 maart te reageren op het voorstel.

  • 6. Het college stelt het rooster definitief vast voor 15 maart, waarbij rekening wordt gehouden met de reacties van de bevoegde gezagsorganen.

  • 7. Binnen twee weken na het vaststellen van het rooster ontvangen de desbetreffende bevoegde gezagsorganen een schriftelijke mededeling van burgemeester en wethouders over het rooster in de beschikbare gymnastiekruimten van de onder hun bevoegd gezag staande school of scholen voor het volgende schooljaar. Deze mededeling is te beschouwen als een beslissing in de zin van artikel 20 en, indien van toepassing, een beslissing in de zin van artikel 26 vijfde lid.

  • 8. Het bevoegd gezag kan het college verzoeken meer klokuren in te roosteren dan het aantal klokuren dat ingevolge de beleidsregel bekostiging gymnastiekruimte voor basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs door de gemeente wordt bekostigd.

  • 9. Het college neemt het in lid 8 bedoelde verzoek uitsluitend in behandeling als daarvoor nog capaciteit beschikbaar is.

  • 10. Het aantal klokuren dat door het college extra wordt ingeroosterd komt voor rekening van het bevoegd gezag van de school.

  • 11. Verandering is gebruik van het aantal klokuren tijdens het lopende schooljaar dient direct gemeld te worden bij het college.

HOOFDSTUK 8 OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 33 Beslissing college in gevallen waarin de verordening niet voorziet

In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffende, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

Artikel 34 Indexering

Het college stelt jaarlijks de in het kader van deze verordening gehanteerde normbedragen voor de vergoeding van voorzieningen bij op basis van de in bijlage IV, deel A opgenomen prijsindexen en systematiek van prijsbijstelling.

Artikel 35 Citeertitel; inwerkingtreding

  • 1. Deze verordening kan worden aangehaald als: Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Leidschendam-Voorburg.

  • 2. Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2010.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de
gemeente Leidschendam-Voorburg van 15 december 2009
de griffier, de voorzitter,
mr. G.A. van Egmond, drs. J.W. van der Sluijs