Regeling vervallen per 08-02-2008

Verordening kinderopvang gemeente Leischendam-Voorburg 2004

Geldend van 08-02-2008 t/m 07-02-2008

Intitulé

Verordening kinderopvang gemeente Leischendam-Voorburg 2004

De raad van de gemeente Leidschendam-Voorburg;

gelezen het desbetreffende voorstel van het college van burgemeester en wethouders;

gezien het advies van de commissie Maatschappelijke Activiteiten;

gelet op artikel 149 van de Gemeentewet en artikel 20 van de Welzijnswet 1994;

b e s l u i t :

  • -

    vast te stellen de navolgende Verordening kinderopvang gemeente Leidschendam-Voorburg 2004;

  • -

    dit besluit als referendabel aan te merken.

Met ingang van 1 jan. 2005 zijn de onderdelen “kinderopvang, buitenschoolse opvang en gastouderbureau” ingetrokken ivm de inwerkingtreding op die datum van de Wet kinderopvang (raadsbesluit 21 dec. 2004).

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In deze verordening en de daarop gebaseerde nadere regels wordt verstaan onder:

  • a.

    burgemeester en wethouders: burgemeester en wethouders van de gemeente Leidschendam-Voorburg;

  • b.

    kinderopvang: het in georganiseerd verband tegen vergoeding bieden van verzorging en opvoeding of onderdak en begeleiding aan kinderen van nul jaar tot en met einde basis-schoolleeftijd door anderen dan de eigen ouders, pleeg- of stiefouders op uren dat ouders/ verzorgers hiervoor niet beschikbaar zijn;

  • c.

    kindercentrum: kinderopvang in een ruimtelijke voorziening buiten een gezinssituatie, alsmede kinderopvang binnen een gezinssituatie indien de opvang betrekking heeft op meer dan vier kinderen gelijktijdig;

  • d.

    kinderdagverblijf: een kindercentrum waar een of meer van de navolgende vormen van kinder-opvang plaatsvinden:

    • -

      hele of halve dagopvang: opvang gedurende de dag voor kinderen in de leeftijd van nul tot vier jaar;

    • -

      24-uurs opvang: opvang zowel overdag als ’s-avonds en/of ’s-nachts voor kinderen in de leeftijd van nul tot en met twaalf jaar;

  • e.

    buitenschools kinderverblijf: een kindercentrum voor schoolgaande kinderen in de leeftijd van vier tot en met twaalf jaar voor en/of na schooltijd en gedurende de vakanties;

  • f.

    peuterspeelzaal: een kindercentrum uitsluitend voor kinderen vanaf twee jaar tot het moment waarop zij basisonderwijs kunnen volgen, met een maximale verblijfsduur van 3,5 uur per dag;

  • g.

    gastouderopvang: kinderopvang in een gezinssituatie die tot stand komt door middel van een gastouderbureau en die betrekking heeft op gelijktijdig ten hoogste vier kinderen;

  • h.

    gastouderbureau: een organisatie die de bemiddeling van gastouderopvang tussen gastouders en ouders/verzorgers regelt;

  • i.

    gastouder: een persoon die gastouderopvang biedt;

  • j.

    functionaris:

    • 1.
      • a.

        een in een kindercentrum werkzame persoon die werkzaamheden verricht, opgenomen in de voor kinderopvang geldende CAO en die over de voor die werkzaamheden benodigde opleiding beschikt;

      • b.

        in een kindercentrum werkzame persoon van minimaal 18 jaar oud die de beroepsbegeleidende leerweg volgt, onder de voorwaarden dat het kindercentrum een erkend leerbedrijf is, beschikt over een scholings- en loopbaanbeleid en de betreffende persoon op een adequate manier begeleidt,

    • 2.

      een in een gastouderbureau werkzame persoon, belast met de bemiddeling van gastouderopvang, die voor zijn werkzaamheden de op grond van de voor de kinderopvang geldende CAO benodigde opleiding heeft;

  • k.

    houder: een natuurlijke of rechtspersoon die een kindercentrum of gastouderbureau in stand houdt;

  • l.

    NEN: door de Stichting Nederlands Normalisatie Instituut vastgestelde norm;

  • m.

    begeleider: de in een kindercentrum werkzame persoon die, anders dan de functionaris, belast is met het bieden van verzorging en opvoeding van of onderdak en begeleiding aan kinderen.

Artikel 2 Vergunningplicht

  • 1. Het is verboden, zonder schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders, een kindercentrum open te stellen of te houden.

  • 2. Het is verboden, zonder schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders, een gastouderbureau op te zetten of te houden.

Artikel 3 Weigering en ontheffing

  • 1. Burgemeester en wethouders weigeren de vergunning indien niet wordt voldaan aan de kwaliteitsregels die in hoofdstuk 2 van deze verordening worden gesteld, dan wel indien de bouwvergunning ingevolge artikel 40, lid 1 van de Woningwet of de gebruiksvergunning overeenkomstig artikel 6.1.1 van de Bouwverordening 1993 wordt geweigerd.

  • 2. In afwijking van lid 1 zijn burgemeester en wethouders bevoegd ontheffing te verlenen van de voorschriften in de op artikel 13 gebaseerde nadere regels.

Artikel 4 Voorschriften en beperkingen

  • 1. Aan een krachtens deze verordening verleende vergunning of ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen mogen slechts strekken tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.

  • 2. Degene aan wie krachtens deze verordening een vergunning of ontheffing is verleend, is ver-plicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen.

Artikel 5 Behandeling aanvragen

  • 1. Op in behandeling genomen aanvragen voor nieuwe kindercentra of substantiële wijzigingen in bestaande kindercentra is Afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing.

  • 2. Alvorens op een aanvraag te beslissen, winnen burgemeester en wethouders advies in van de Gemeenschappelijke Gezondheidsdienst Zuid-Holland West (GGD) en de brandweer.

Artikel 6 Termijnen

  • 1. Burgemeester en wethouders beslissen op een aanvraag om vergunning of ontheffing binnen twaalf weken na de dag waarop de aanvraag is ontvangen.

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen hun beslissing voor ten hoogste acht weken verdagen.

Artikel 7 Aanhouding

  • 1. Indien de aanvrager van een vergunning of ontheffing tevens over een bouwvergunning, over-eenkomstig artikel 40, lid 1 van de Woningwet of een gebruiksvergunning, overeenkomstig artikel 6.1.1 van de Bouwverordening 1993, dient te beschikken voor het openstellen of houden van een kindercentrum, kunnen burgemeester en wethouders de beslissing op de aanvraag om vergunning of ontheffing aanhouden totdat zij een beslissing hebben genomen op de aanvraag om de bouwvergunning of de gebruiksvergunning.

  • 2. In afwijking van het bepaalde in artikel 6 nemen burgemeester en wethouders, voorzover de aanhouding bedoeld in het eerste lid langer duurt dan de in artikel 6 gestelde termijnen, de beslissing op een aanvraag om vergunning of ontheffing zo spoedig mogelijk na afloop van de in artikel 6 bedoelde termijnen.

Artikel 8 Fictieve weigering

Indien op een aanvraag om vergunning of ontheffing niet is beslist binnen de in artikel 6 en 7 bedoelde termijnen, wordt de aanvraag geacht te zijn geweigerd.

Artikel 9 Inhoud van de vergunning

  • 1. In de vergunning worden in ieder geval vermeld:

    • a.

      naam van houder;

    • b.

      soort voorziening;

    • c.

      openingstijden van de voorziening;

    • d.

      plaatselijke aanduiding van het perceel dan wel de percelen waarin de voorzieningen voor kinderopvang zijn gevestigd;

    • e.

      de ligging en de oppervlakte van de lokaliteiten waarin de kinderen verblijven;

    • f.

      het totaal aantal kinderen dat per dagdeel maximaal aanwezig kan zijn;

    • g.

      het maximum aantal groepen;

    • h.

      de peildatum waarop de onder f. en g. genoemde aantallen moeten worden geteld.

  • 2. Het in het eerste lid onder c. tot en met h. bedoelde is niet van toepassing op de vergunning voor een gastouderbureau.

Artikel 10 Duur van de vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing wordt verleend voor maximaal vier jaar.

Artikel 11 Verplichtingen van de houder

  • 1. De vergunning of ontheffing is niet overdraagbaar.

  • 2. De houder is verplicht aan burgemeester en wethouders gegevens te verstrekken die door of namens hen in verband met de huisvesting, verzorging en begeleiding van de kinderen van belang worden geacht.

  • 3. De houder is voorts verplicht om bij wijziging van de gegevens die zijn verstrekt bij de vergunningaanvraag daarvan onmiddellijk schriftelijk mededeling te doen aan burgemeester en wethouders.

  • 4. De vergunninghouder is verplicht de vergunning op een zichtbare plaats in het kindercentrum/ gastouderbureau op te hangen.

Artikel 12 Intrekken of wijzigen van vergunning of ontheffing

  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen de vergunning of ontheffing intrekken of wijzigen indien:

    • a.

      ter verkrijging daarvan onjuiste dan wel onvolledige gegevens zijn verstrekt;

    • b.

      op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten, opgetreden na het verlenen van de vergunning of ontheffing, moet worden aangenomen dat intrekking of wijzi-ging daarvan wordt gevorderd door het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning is verstrekt;

    • b.

      de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften niet zijn of worden nagekomen;

    • d.

      binnen de termijn van een jaar geen gebruik van de vergunning wordt gemaakt;

    • e.

      de houder dit verzoekt;

    • f.

      bij of krachtens deze verordening gestelde regels niet worden nagekomen.

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen in het belang van de kinderen tijdelijke of blijvende sluiting van een kindercentrum of een gastouderbureau gelasten, indien naar hun oordeel dringende omstandigheden die niet uit deze verordening voortvloeien daartoe aanleiding geven.

Hoofdstuk 2: Kwaliteitsregels

Paragraaf 1 Regels voor alle vormen van kinderopvang

Artikel 13 Nadere regels

  • 1. Het kindercentrum dient hygiënisch en veilig te zijn en een deugdelijke inrichting te hebben.

  • 2. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere regels te stellen waaraan het kindercentrum, de houder en de in het kindercentrum werkzame functionarissen en begeleiders moeten voldoen. Deze regels hebben betrekking op:

    • a.

      de verzorging en begeleiding van en het toezicht op de kinderen;

    • b.

      de inrichting, hygiënische toestand en veiligheid van het kindercentrum voorzover deze eisen noodzakelijk zijn voor de kinderopvang en hierin niet wordt voorzien bij of krachtens de Woningwet;

    • c.

      de aan functionarissen en begeleiders te stellen gezondheidseisen;

    • d.

      de aanwezigheid van gegevens in het kindercentrum.

Artikel 14 Invloed van functionarissen, gastouders en begeleiders op het beleid van de houder

De houder zorgt ervoor dat de invloed van functionarissen, gastouders en begeleiders op het beleid van de houder gewaarborgd is.

Artikel 15 Informatie aan ouders/verzorgers

De houder van een kindercentrum of een gastouderbureau informeert de ouders/verzorgers voorafgaand aan het aangaan van de overeenkomst schriftelijk over:

  • a.

    het te voeren beleid, waaronder het pedagogisch beleid en de wijze waarop uitvoering wordt gegeven aan artikel 17, derde lid;

  • b.

    de wijze waarop klachten worden behandeld;

  • c.

    de wijze waarop de inspraak is geregeld;

  • d.

    de wijze waarop het contact met de ouders/verzorgers wordt onderhouden.

Artikel 16 De aansprakelijkheids- en ongevallenverzekering

  • 1. De houder van een kindercentrum moet ten behoeve van in het centrum aanwezige functionarissen, begeleiders en kinderen een passende aansprakelijkheids- en ongevallenverzekering afsluiten.

  • 2. De houder van een gastouderbureau moet ten behoeve van de bij het bureau werkzame functionarissen en begeleiders een passende aansprakelijkheids- en ongevallenverzekering afsluiten.

  • 3. De houder van een gastouderbureau ziet erop toe dat ten behoeve van de bij het bureau aangesloten gastouders en door hen opgevangen kinderen een passende aansprakelijkheids- en ongevallenverzekering is afgesloten.

Paragraaf 2 Specifieke regels voor kindercentra

Artikel 17 Groepsgrootte en aantallen functionarissen

  • 1. De opvang van kinderen vindt in groepen plaats met dien verstande dat een groep van kinderen in de leeftijd:

    • a.

      van nul tot één jaar gelijktijdig ten hoogste twaalf kinderen omvat;

    • b.

      van nul tot dertien jaar gelijktijdig ten hoogste zestien kinderen omvat, waaronder ten hoogste acht kinderen van nul tot één jaar;

    • c.

      van vier tot dertien jaar gelijktijdig ten hoogste twintig kinderen omvat.

  • 2. Tenminste één functionaris wordt ingezet voor de verzorging en opvoeding van gelijktijdig ten hoogste:

    • a.

      vier kinderen in de leeftijd van nul tot één jaar;

    • b.

      vijf kinderen in de leeftijd van een tot twee jaar;

    • c.

      zes kinderen in de leeftijd van twee tot drie jaar;

    • d.

      acht kinderen in de leeftijd van drie tot vier jaar;

    • e.

      tien kinderen in de leeftijd van vier tot het einde van de basisschoolleeftijd;

    • f.

      het aantal functionarissen bij een gemengde groep wordt bepaald aan de hand van het gemiddelde, waarbij naar boven kan worden afgerond.

  • 3. In afwijking van lid 2. kan gedurende een beperkte tijd, doch niet meer dan anderhalf uur, na opening en voor sluiting van het kindercentrum en in bijzondere omstandigheden een functio-naris minder ingezet worden, met dien verstande dat tenminste één functionaris wordt ingezet.

  • 4. Indien slechts één functionaris ingezet wordt, ingevolge lid 2. of 3., wordt naast deze functionaris tenminste één volwassene ingezet ter ondersteuning van die functionaris.

Artikel 18 Verblijfsruimte kindercentra

  • 1. Per groep is een ruimte beschikbaar die per kind 3 m² netto speel-/werkoppervlak bevat, bepaald overeenkomstig NEN 2580.

  • 2. Er is buitenspeelruimte beschikbaar, waarvan de oppervlakte minimaal 4 m² per spelend kind bedraagt, bepaald overeenkomstig NEN 2580.

  • 3. Kinderen tot anderhalf jaar beschikken over slaapgelegenheid in een aparte ruimte en kinderen ouder dan anderhalf beschikken over slaapgelegenheid in een rustige af te scheiden ruimte.

Paragraaf 3 Specifieke regels voor gastouderopvang

Artikel 19 Eisen aan de gastouderopvang

  • 1. Gastouderopvang geschiedt op basis van schriftelijke overeenkomsten tussen het gastouder-bureau, de ouders/verzorgers en de gastouder.

  • 2. Contractueel worden in ieder geval vastgelegd de vergoeding voor de opvang en de kwaliteits-eisen die het gastouderbureau aan de gastouderopvang stelt en/of de overige afspraken tussen ouders/verzorgers en gastouders.

  • 3. Als kwaliteitseisen zijn in ieder geval opgenomen dat:

    • a.

      de woning waar gastouderopvang plaatsvindt veilige en voldoende ruimte biedt voor het aantal kinderen dat daar verblijft. De hier bedoelde ruimte heeft zowel betrekking op de speelgelegenheid binnen en buiten de woning als op de slaap- en rustruimte;

    • b.

      de gastouder over te controleren deskundigheid beschikt.

Paragraaf 4 Uitzonderingen voor peuterspeelzalen

Artikel 20 Aantallen functionarissen per groep in een peuterspeelzaal

In afwijking van artikel 17 geldt voor een peuterspeelzaal dat:

  • a.

    het aantal kinderen in een groep maximaal 17 bedraagt;

  • b.

    een groep onder leiding staat van tenminste één functionaris en één begeleider.

Artikel 21 Verblijfsruimte peuterspeelzalen

Het in artikel 18, lid 3 bepaalde geldt niet voor peuterspeelzalen.

Hoofdstuk 3: Straf-, overgangs- en slotbepalingen

Artikel 22 Strafbepaling

Hij/zij die handelt in strijd met het bepaalde in de artikelen 2 en 11 en de kwaliteitsregels in hoofdstuk 2, wordt gestraft met een hechtenis van ten hoogste twee maanden of een geldboete van de tweede categorie en kan bovendien worden gestraft met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.

Artikel 23 Toezicht en opsporing

  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen personen aanwijzen die belast zijn met het toezicht op de naleving van de bij of krachtens deze verordening gestelde voorschriften.

  • 2. De opsporing van de in artikel 22 strafbaar gestelde feiten is, naast de in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering genoemde opsporingsambtenaren, opgedragen aan hen die door burgemeester en wethouders met het toezicht op de naleving van deze verordening zijn belast, voor zover het de feiten betreft die in de aanwijzing zijn vermeld.

Artikel 24 Controle

Burgemeester en wethouders controleren regelmatig de houders op naleving van de verordening.

Artikel 25 Overgangsbepaling

  • 1. Vergunningen en ontheffingen die zijn verleend onder de werking van de Verordening kinderopvang Leidschendam 1996 en de Verordening kinderopvang 1997 (Voorburg) blijven na de inwerkingtreding van deze verordening van kracht.

  • 2. Indien voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening een aanvraag om een vergunning of ontheffing op grond van de kinderopvangverordening is ingediend en voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening niet op die aanvraag is beslist, wordt daarop deze verordening toegepast.

Artikel 26 Inwerkingtreding

Onder toepassing van artikel 25 van de Tijdelijke referendumwet treedt deze verordening op 1 januari 2004 in werking.

Artikel 27 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als: Verordening kinderopvang gemeente Leidschendam-Voorburg 2004.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 25 november 2003

De griffier
De voorzitter

Artikelsgewijze toelichting

In deze verordening zijn de in het Tijdelijk besluit kwaliteitsregels kinderopvang (Tbkk) geformu-leerde minimumeisen overgenomen, opdat alle eisen die gesteld worden aan kindercentra en bureaus voor gastouderopvang in de gemeentelijke verordening terug te vinden zijn. Het is dan niet nodig tevens de AMvB zelf te raadplegen bij het aanvragen of verlenen van een vergunning.

Hoofdstuk 1: Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

De begrippen onder b., c., j. , g., h., i., k. en l. zijn (inhoudelijk) overgenomen uit het Tijdelijk besluit kwaliteitsregels kinderopvang. Toegevoegd zijn de begrippen onder a., d., e., f., j. (1.b) en m.

Artikel 1.b.

Dit artikel geeft de omschrijving van kinderopvang waarop deze verordening van toepassing is. Aan de definitie uit het Tbkk is toegevoegd ''het bieden van onderdak en begeleiding''. Peuterspeelzalen die niet onder het Tbkk vallen, vallen hierdoor wel onder de definitie van deze verordening.

De verordening is alleen van toepassing op georganiseerde kinderopvang: formeel geregelde kinderopvang waarop een natuurlijke of privaatrechtelijke rechtspersoon kan worden aangesproken. Het gaat om de opvang van kinderen gedurende werk- of studietijden van volwassenen. Uiteraard kunnen kinderen ook om andere redenen dan werk of studie in een voorziening voor kinderopvang of bij een gastouder verblijven. Tot de kinderopvang behoren de nader omschreven voorzieningen kindercentrum (1.c.) en gastouderopvang (1.g.). Tot de kindercentra worden gerekend: het kinderdagverblijf (1.d.), het buitenschoolse kinderverblijf (1.e.) en de peuterspeelzaal (1.f.).

Bijna altijd zal het gaan om kinderopvang op basis van een schriftelijke overeenkomst. Opvang die door ouders zelf op informele basis wordt geregeld, bijvoorbeeld door oppas in huis te nemen of de kinderen bij de buren, familie of andere personen onder te brengen, valt niet onder de verordening. Wanneer dit echter op zodanige wijze zou gebeuren dat tegelijkertijd vijf of meer kinderen uit andere huishoudens worden opgevangen, dan valt de opvang wel onder de verordening (zie ook toelichting bij artikel 1.g., h., i.). De plaats van opvang is in dat geval een kindercentrum. Babysitcentrales vallen niet onder de verordening.

Voorzieningen die evenmin onder de verordening vallen, zijn bijvoorbeeld een gezinsvervangend tehuis, een medisch kleuterdagverblijf en lokaliteiten waarin aan bezoekers van gebouwen of in-richtingen gelegenheid wordt geboden kinderen voor de duur van het bezoek te doen verblijven. Bij dit laatste kan gedacht worden aan opvang bij kerken, warenhuizen en ontspanningsgelegenheden, vanwege de korte duur van het verblijf.

Artikel 1.c.

Onder een kindercentrum vallen hele en halve dagopvang, 24-uursopvang, buitenschoolse opvang en peuterspeelzalen. De opvang vindt meestal in daarvoor speciaal ingerichte ruimten plaats.

Aan de definitie is daarom ten opzichte van het Tbkk toegevoegd: ''in een ruimtelijke voorziening''.

Voor peuterspeelzalen gelden in deze verordening enkele afwijkende bepalingen ten opzichte van de kinderdagverblijven en buitenschoolse kinderverblijven.

Artikel 1.f.

In aanvulling op het Tbkk vallen in deze verordening ook peuterspeelzalen onder het begrip ''kindercentrum''. De peuterspeelzaal is immers, net als het kinderdagverblijf en het buitenschoolse kinderverblijf, een vorm van kinderopvang in een daarvoor geschikte ruimtelijke voorziening. Er zijn echter verschillen in organisatie, doel van de opvang en duur van de opvang, waardoor er aan deze vorm van opvang andere eisen gesteld kunnen worden.

De peuterspeelzaal is, anders dan andere vormen van kinderopvang, primair gericht op het spelen en ontmoeten en niet op de opvang, opvoeding en verzorging. De ouders brengen de kinderen gedurende enkele uren naar de peuterspeelzaal, niet vanwege werk of studie, maar vooral omdat het goed wordt gevonden voor het kind. De leeftijd van twee jaar is enigszins arbitrair.

Om te voorkomen dat peuterspeelzalen een verkapt kinderdagverblijf worden, is aan dit artikel toegevoegd dat de kinderen niet langer dan 3,5 uur per dag mogen worden opgevangen.

Hierdoor kan een peuterspeelzaal in principe hele dagen open zijn, zonder dat het een kinderdag-verblijf wordt.

Artikel 1.g., h. en i.

Gastouderopvang onderscheidt zich op drie gronden van andere vormen van kinderopvang.

Ten eerste het aantal kinderen dat tegelijkertijd wordt opgevangen. Dat zijn er maximaal vier (exclusief de eigen kinderen van de gastouder). Heeft een (aspirant-)gastouder de zorg voor eigen kinderen en/of pleeg- of stiefkinderen dan is het ter beoordeling van het gastouderbureau of het verantwoord is in deze gezinssituatie gelijktijdig nog het maximale toegestane aantal van vier kinderen uit andere huishoudens te laten verzorgen en opvoeden.

Ten tweede wordt het onderscheid bepaald door de omstandigheid of de opvang in een thuissituatie plaatsvindt, ofwel bij gastouders thuis, ofwel bij de eigen ouders.

Ten derde is bepalend dat de opvang totstandgekomen is via de bemiddeling van een gast-ouderbureau.

Voor een gastouderbureau moet een vergunning worden aangevraagd (zie artikel 2, tweede lid). Het gastouderbureau is daarbij gedefinieerd als een instantie die de bemiddeling tussen vraag- en gast-ouders regelt. De bij het bureau aangesloten gastouders hoeven dus zelf geen vergunning aan te vragen.

Gastouders die niet van de diensten van een gastouderbureau gebruikmaken, hoeven geen vergunning te hebben. Als zij tegelijkertijd meer dan vier kinderen opvangen, exclusief de eigen kinderen, is wel een vergunning verplicht. Dan is er namelijk sprake van een kindercentrum.

Een gastouderbureau kan in principe ook andere service verlenen, zoals het bevorderen van de deskundigheid van gastouders, zorg dragen voor verdeling van ouderbijdragen en distribueren van attributen, zoals speelgoed en meubilair. In de praktijk gebeurt dit ook meestal. De inhoudelijke begeleiding van de gastouders is een inherente taak van het gastouderbureau. Het is immers verantwoordelijk voor de kwaliteit van de kinderopvang.

Artikel 1.j.

De definitie uit het Tbkk is aangescherpt. Functionarissen onderscheiden zich van begeleiders doordat zij voldoen aan bepaalde opleidingseisen. De meeste functionarissen zullen een arbeids-overeenkomst hebben op grond van de CAO-welzijn. Daarin is aangegeven welk opleidingsniveau bij een bepaalde functie behoort. Door de aanscherping van de definitie behoren stagiaires en groepshulpen met een ID-baan niet tot de functionarissen, maar tot de begeleiders.

In onderdeel 1.b. van het artikel wordt een uitzondering gemaakt op de algemene regel dat functionarissen aan de opleidingseisen moeten voldoen. Ook de in een kindercentrum werkzame persoon die de beroepsbegeleidende leerweg volgt (en dus nog niet over een afgeronde opleiding beschikt), kan gezien worden als een functionaris in de zin van deze verordening. Dit kan echter alleen indien aan de volgende voorwaarden is voldaan.

  • 1.

    Voorwaarden met betrekking tot de structuur van de instelling voor kinderopvang:

    • -

      Het kindercentrum voldoet aan de door de OVBD (Landelijk Orgaan Beroepsonderwijs) vastgestelde regeling voor de erkenning van leerbedrijven.

    • -

      Het kindercentrum beschikt over een scholings- en loopbaanbeleid waarin de opleidingsplaatsen zijn aangegeven en heeft inzichtelijk wie op welke positie een opleidingsplaats bezet, wie vanuit welke functie als praktijkopleider en wie als opleidingsbegeleider fungeert. Onder praktijkopleider wordt verstaan degene die met succes de OVBD-opleiding tot praktijkbegeleider heeft gevolgd of voornemens is hier binnen een half jaar mee te starten. De opleidingsbegeleider is degene die de leerling vanuit de onderwijsinstelling begeleidt.

    • -

      Er is sprake van adequate begeleiding van de BBL-leerling. Het kindercentrum draagt er zorg voor dat de BBL-leerling altijd tezamen met een functionaris wordt ingezet, die na een afgeronde opleiding ten minste twee jaar ervaring heeft als gekwalificeerd groepsleider. Deze functionaris is in de groep aanwezig als de leerling in de groep werkt en heeft tijd ter beschikking voor reflectie en rapportage met en over de leerling in het kader van de opleiding, naast de eigen taken als functionaris in en buiten de groep.

  • 2.

    Voorwaarden met betrekking tot de BBL-leerling:

    • -

      Voorop staat dat de BBL-leerling slechts beperkt mag worden ingezet, aangezien de leerling nog in opleiding is. De formatieve inzetbaarheid, zowel qua tijd als verantwoordelijkheid, hangt af van de ontwikkeling van de leerling in kwestie en van de begeleiding die hij ontvangt. De formatieve inzetbaarheid wordt (van 0 tot 100%) bepaald op grond van een advies van de praktijkopleider en de opleidingsbegeleider.

    • -

      De BBL-leerling die (gedeeltelijk) formatief wordt ingezet, is tenminste 18 jaar oud.

In een kindercentrum of op een gastouderbureau kunnen ook personen werkzaam zijn die niet direct betrokken zijn bij de verzorging en opvoeding van kinderen.

Te denken valt aan functies in de administratie, het beheer of stafactiviteiten. Deze personen behoren niet tot de functionarissen in de zin van deze verordening.

Artikel 1.m.

Tot de begeleiders worden gerekend vrijwilligers, stagiaires of ouders die bij de begeleiding van de kinderen worden ingezet. Ook personen met een ID-baan worden tot de begeleiders gerekend. Hun arbeidsovereenkomst is weliswaar gebaseerd op de CAO-welzijn; zij hoeven echter niet te voldoen aan de daarin opgenomen opleidingseisen.

De begeleiders tellen niet mee bij het bepalen van de groepsgrootte overeenkomstig artikel 15 van deze verordening.

Artikel 2 Vergunningplicht

Op grond van het eerste lid is eenieder die een of meer van de onder artikel 1 onder c. of h. ge-noemde voorzieningen houdt, verplicht hiervoor bij burgemeester en wethouders een vergunning aan te vragen. Deze verplichting geldt zowel voor de houders van voorzieningen voor kinderopvang die door de gemeente worden gesubsidieerd als voor de houders van niet door de gemeente gesubsidieerde voorzieningen. De in de verordening opgenomen eisen zijn minimumeisen. Het staat de houder uiteraard vrij hogere kwaliteitseisen te hanteren.

Op basis van het tweede lid dienen ook houders van al dan niet door de gemeente gesubsidieerde gastouderbureaus een vergunning aan te vragen. De gastouders zelf zijn niet vergunningplichtig. Dit betekent dat het gastouderbureau verantwoordelijk is voor de kwaliteit van de bemiddelde gastouderopvang.

Gastouders die niet van de diensten van een gastouderbureau gebruikmaken, hoeven geen ver-gunning te hebben. Als zij tegelijkertijd meer dan vier kinderen opvangen, exclusief de eigen kinderen, is wel een vergunning verplicht. Dan is er namelijk sprake van een kindercentrum.

Vergunningaanvraag

Afdeling 4.1.1. Awb regelt de aanvraag van beschikkingen. Artikel 4:1 Awb bepaalt dat de aanvraag tot het geven van een beschikking schriftelijk moet worden ingediend bij het bestuursorgaan dat bevoegd is op de aanvraag te beslissen (in deze verordening het college van burgemeester en wethouders).

Aanvraagformulier

Voordat de gemeente kan besluiten de gevraagde vergunning te verlenen, zal zij moeten onder- zoeken of de houder aan alle gestelde kwaliteitseisen voldoet. Het afleggen van een bezoek ter plaatse vormt een belangrijk onderdeel van het onderzoek.

De houder van het kindercentrum of gastouderbureau zal bij zijn aanvraag om de vergunning de gegevens moeten verstrekken die de gemeente nodig heeft om te kunnen beoordelen of aan de gestelde kwaliteitseisen wordt voldaan. Hiervoor zijn standaardformulieren beschikbaar.

Voor de vergunningaanvraag voor het houden van een kindercentrum zijn in ieder geval de vol-gende gegevens van belang (voor zover voorradig op het moment van aanvraag):

  • a.

    het soort voorziening;

  • b.

    openingstijden van de voorziening;

  • c.

    een op schaal (minimaal 1:200) vervaardigde tekening en omschrijving van de ligging en indeling van het perceel, dan wel de perceelgedeelten, waarin de kinderopvang is of zal worden gerealiseerd; op de tekening moet voor elke ruimte worden aangegeven waarvoor deze is bestemd;

  • d.

    het totaal aantal kinderen dat per dagdeel maximaal aanwezig kan zijn;

  • e.

    de leeftijden van de kinderen per groep;

  • f.

    het minimum aantal functionarissen dat per groep per dagdeel aanwezig zal zijn, alsmede een afschrift van hun diploma's;

  • g.

    een afschrift van de aansprakelijkheids- en ongevallenpolis;

  • h.

    veiligheidsvoorzieningen;

  • i.

    sanitaire voorzieningen;

  • j.

    het aantal m² werk-/speeloppervlak per kind (buiten en binnen);

  • k.

    indien de aanvrager een rechtspersoon is, een opgave van namen en adressen van de bestuursleden en de statuten;

  • l.

    naam en adres van de contactpersoon.

Bij de aanvraag voor een vergunning voor het houden van gastouderbureaus zijn in ieder geval de volgende gegevens relevant (voor zover voorradig op het moment van aanvraag):

  • a.

    aantal functionarissen en een afschrift van hun diploma's;

  • b.

    een afschrift van de aansprakelijkheids- en ongevallenpolis;

  • c.

    aantal bemiddelingen dat men jaarlijks denkt te verrichten;

  • d.

    eventuele overige vormen van dienstverlening;

  • e.

    een afschrift van de overeenkomst met de gastouders;

  • f.

    als de houder een natuurlijke persoon is: een opgave van naam, adres, en geboortedatum;

  • g.

    indien de houder een rechtspersoon is: een opgave van namen en adressen van de bestuurs- leden en de statuten;

  • h.

    naam en adres van de contactpersoon.

Artikel 3 Weigering en ontheffing

In het eerste lid wordt aangegeven dat burgemeester en wethouders uiteraard de vergunning weigeren als niet wordt voldaan aan de voor een vergunning noodzakelijke voorschriften.

De artikelen 3:18 en 4:5, eerste en derde lid Awb, geven de regeling met betrekking tot het aanvullen van ontbrekende gegevens.

De bepaling in het tweede lid is opgenomen om in bijzondere omstandigheden toch een vergunning te kunnen afgeven. Het verlenen van een ontheffing is uiteraard niet mogelijk voor de kwali-teitsvoorschriften die overgenomen zijn uit het Tijdelijk besluit kwaliteitsregels kinderopvang.

Artikel 4 Voorschriften en beperkingen

Door aan een vergunning/ontheffing voorschriften en beperkingen te verbinden kan de gewenste rechtstoestand op de concrete situatie worden toegesneden. De voorschriften mogen uitsluitend strekken ter bescherming van de belangen in verband waarmee het vereiste van vergunning/ontheffing is gesteld.

Artikel 5 Behandeling aanvragen

Afdeling 3.4 Awb bevat de openbare voorbereidingsprocedure. Deze procedure ziet er als volgt uit:

  • -

    De aanvraag of de ontwerpvergunning wordt met de daarop betrekking hebbende stukken voor alle belanghebbenden ter inzage gelegd voor een periode van tenminste vier weken.

  • -

    Er wordt kennisgeving gedaan van de ter inzage legging in een of meer dag-, nieuws-, of huis-aan-huisbladen, dan wel op andere geschikte wijze. Het bestuursorgaan stelt de aanvrager van de vergunning op de hoogte van toepassing van het geregelde in afdeling 3.4.

  • -

    Belanghebbenden kunnen hun zienswijze over de aanvraag of ontwerpvergunning schriftelijk of mondeling naar voren brengen.

Deze procedure is van belang bij nieuwe aanvragen en aanvragen voor substantiële wijzigingen om, indien mogelijk, in een vroeg stadium van de behandeling rekening te houden met de zienswijze van belanghebbenden.

Artikel 4.8 Awb is van toepassing op overige aanvragen.

Artikel 6 Termijnen

Het uitgangspunt van de Awb is dat in het wettelijk voorschrift - waaronder ook een gemeentelijke verordening moet worden begrepen - de termijn wordt aangegeven waarbinnen een beschikking dient te worden gegeven (artikel 4:13 Awb).

Omdat de openbare voorbereidingsprocedure tenminste vier weken duurt, is de beslistermijn op twaalf weken gesteld.

Artikel 7 Aanhouding

Het eerste lid bevat een zogenaamde "coördinatiebepaling".

Het is mogelijk dat iemand een kindercentrum wil vestigen in een pand dat bouwkundig aangepast moet worden. In dat geval is een bouwvergunning vereist. Overigens is voor de meeste kindercentra ook een gebruiksvergunning nodig. Op grond van artikel 6.1.1 van de Bouwverordening 1993 is een gebruiksvergunning namelijk noodzakelijk voor het in gebruik hebben of houden van een bouwwerk waarin aan meer dan tien kinderen jonger dan twaalf jaar dagverblijf zal worden verschaft.

De gebruiksvergunning is gericht op het voorkomen, beperken en bestrijden van brand, het beper-ken van brandgevaar en het voorkomen en beperken van ongevallen bij brand.

Op grond van het eerste lid verlenen burgemeester en wethouders een vergunning voor het open-stellen of houden van een kindercentrum niet eerder dan nadat de bouwvergunning en gebruiks-vergunning zijn verleend. Als het centrum echter aan alle eisen voldoet en het verlenen van de gebruiksvergunning slechts een formaliteit is, kan hiervan worden afgeweken.

Wanneer zowel een bouwvergunning als een gebruiksvergunning zijn vereist, kunnen de termijnen genoemd in artikel 6 niet in acht worden genomen. Daarom is in het tweede lid van artikel 7 een uitzondering gemaakt op de termijnen in artikel 6.

Artikel 8 Fictieve weigering

In dit artikel is de zogenaamde fictieve weigering geregeld: indien burgemeester en wethouders niet binnen de gestelde termijn een besluit hebben genomen op de aanvraag, wordt de aanvraag geacht te zijn geweigerd. Burgemeester en wethouders blijven echter bevoegd na afloop van de termijn alsnog de gevraagde vergunning of vrijstelling te verlenen.

Artikel 9 Inhoud vergunning

In de vergunning moeten de belangrijkste feiten worden vermeld op basis waarvan de vergunning is verstrekt.

Artikel 10 Duur van de vergunning of ontheffing

Gekozen is voor een termijn van maximaal vier jaar, om aan te sluiten bij de bestaande praktijk. Met deze termijn is destijds aangesloten bij de maximale werkingsduur van artikel 20 van de Welzijnswet en het Tijdelijk besluit kwaliteitsregels kinderopvang, op grond waarvan gemeenten de verplichting hebben kwaliteitsvoorschriften voor kinderopvang te stellen. Deze verplichting zou van rechtswege uiterlijk vijf jaar na de datum van inwerkingtreding van het Tbkk vervallen, maar is verlengd in verband met de beoogde Wet basisvoorziening kinderopvang.

Artikel 11 Verplichtingen van de houder

Het eerste lid voorkomt dat onduidelijkheid ontstaat over de persoon van de houder en de omstandigheden waaronder de vergunning is verleend. Bij het verstrekken van gegevens dient vanzelfsprekend de bescherming van de privacy van personen te zijn gewaarborgd.

Artikel 12 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

Het eerste lid, sub d beoogt te voorkomen dat vergunningen ongebruikt worden gelaten. Men mag ervan uitgaan dat de houder binnen een jaar na het verlenen van de vergunning van start kan gaan met het kindercentrum/gastouderbureau.

Het tweede lid omschrijft een bijzondere sluitingsbevoegdheid. Daarnaast zijn burgemeester en wethouders bevoegd bestuursdwang uit te oefenen krachtens artikel 125 van de Gemeentewet. Voordat zij daartoe laten overgaan, dient de houder schriftelijk te worden gewaarschuwd.

Een voorbeeld van een dringende omstandigheid die niet uit de verordening voortvloeit, maar toch het belang van de kinderen kan schaden, is een disfunctionerend management van een kinder-centrum.

Als bij inspectie wordt geconstateerd dat de houder van een kindercentrum of gastouderbureau niet meer aan de eisen voldoet, behoeft niet in alle gevallen directe intrekking van de vergunning voor de hand te liggen. Het is mogelijk dat de gemeente met de houder afspraken maakt over te nemen maatregelen en de termijn waarbinnen deze getroffen moeten zijn.

Hoofdstuk 2: Kwaliteitsregels

Paragraaf 1 Regels voor alle vormen van kinderopvang

Artikel 13 Nadere regels

Het eerste lid vloeit voort uit artikel 2, eerste lid, onderdeel a van het Tbkk. Deze voorschriften worden nader geconcretiseerd in nadere regels.

In het tweede lid wordt de delegatiebevoegdheid van de gemeenteraad aan burgemeester en wethouders geregeld, voor wat betreft de uitwerking van voorschriften voor kindercentra.

De nadere regels voor kindercentra zijn opgenomen in een uitvoeringsbesluit.

Voor gastouderopvang is een dergelijke systematiek niet gehanteerd. Reden is dat slechts een beperkt aantal, tamelijk globale, voorschriften voor gastouderopvang opgenomen is in de verordening.

De in de nadere regels opgenomen voorschriften betreffen alleen onderdeel b. (de inrichting, hygiënische toestand en veiligheid van het kindercentrum), onderdeel c. (de aan functionarissen en begeleiders te stellen gezondheidseisen) en onderdeel d. (de aanwezigheid van gegevens) van dit artikel 11. Onderdeel b. biedt basis voor uitwerking van artikel 2, eerste lid, onder a van het Tbkk.

Ook eventuele andere regels kunnen worden opgenomen in de nadere regels. Daarom zijn de onderdelen a., c., en d. van artikel 13 opgenomen. Deze worden niet genoemd in het Tbkk.

Wat betreft de eisen aan de inrichting, hygiënische toestand en veiligheid van het kindercentrum gaat het om gebruikseisen. Deze vormen een aanvulling op hetgeen bij of krachtens de Woningwet geregeld is. Behalve in de Woningwet zelf zijn dergelijke eisen in het Bouwbesluit en in de gemeentelijke Bouwverordening opgenomen.

Artikel 14 Invloed van functionarissen, gastouders en begeleiders op het beleid van de houder

De formulering van dit artikel is overgenomen uit het Tijdelijk besluit kwaliteitsregels kinderopvang (artikel 2, lid 1, onderdeel b. en artikel 3, onderdeel b.). Toegevoegd is ''en begeleiders'', hetgeen zeker voor peuterspeelzalen van belang is. In de AMvB is de volgende toelichting opgenomen.

"Waarborging van de invloed van functionarissen en van personen die functionarissen ondersteu-nen bij de verzorging en opvoeding wordt van belang geacht voor het tot stand brengen van een goede interne kwaliteitszorg. Daarbij is essentieel dat de niveaus, betrokken bij de verzorging en opvoeding van de kinderen binnen de organisatie, vanuit de eigen positie en deskundigheid inbreng leveren en mede vormgeven aan de door externe en/of interne omstandigheden noodzakelijkerwijs onafgebroken bijstelling van beleid en bedrijfsvoering. Op deze wijze kan een optimale wisselwerking tussen aanbod en vraag gewaarborgd worden."

Overigens is voor de functionarissen in de CAO-kinderopvang en -welzijn en in de Wet op de ondernemingsraden de medezeggenschap van de werknemers op het beleid van de werkgever geregeld.

Artikel 15 Informatie aan ouders/verzorgers

Dit artikel is gelijk aan artikel 4 van het Tbkk. Uit de AMvB is ook de navolgende toelichting over-genomen.

Een goede informatie aan de ouders/verzorgers van de kinderen die gebruikmaken van een kindercentrum of gastouderopvang is een van de instrumenten die kwaliteitsbevorderend werken. In dit artikel is de eis opgenomen van een schriftelijke informatieplicht over een aantal essentiële onderwerpen door de houder van een kindercentrum of gastouderbureau aan de ouders/verzorgers.

Een (pedagogisch) beleidsplan kan daarvoor een goede basis vormen. In een dergelijk plan kunnen onder meer worden opgenomen de pedagogische doelstellingen, de inzet van personeel na opening en voor sluiting van het kindercentrum en in bijzondere omstandigheden, de wijze van groepsvorming en groepsindeling, de dagindeling en de wijze waarop met de kinderen wordt omgegaan en het contact met de ouders wordt onderhouden.

Verder kan gedacht worden aan het vermelden van openingstijden, de verschillende opvangarran-gementen, zoals hele of halve dagopvang en de regelingen tijdens vakanties en bij ziekte van functionarissen. Gastouderbureaus kunnen op overeenkomstige wijze een (pedagogisch) beleids-plan opstellen met belangrijke aspecten betreffende de gastouderopvang.

Recent is de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen aangenomen door de Tweede Kamer. Deze wet is ook van toepassing op de kinderopvang die uit collectieve middelen wordt gefinancierd. De wet verplicht zorgaanbieders voor elke instelling een cliëntenraad in te stellen en legt vast wat de bevoegdheden van de cliëntenraad zijn.

Belangrijk is bijvoorbeeld het instemmingsrecht dat de cliëntenraad heeft met betrekking tot klachtenprocedure en kwaliteitsborgingsysteem. Het is uiteraard van belang dat ook in niet- gesubsidieerde kinderopvang de medezeggenschap van cliënten zorgvuldig en inzichtelijk is ge-regeld. Daarbij verdient aansluiting bij de wettelijke verplichtingen voor gesubsidieerde kinder-opvang aanbeveling.

Van toepassing op kindercentra (ook ongesubsidieerde) is de Wet klachtenrecht cliënten zorg-sector. Hierin wordt onderdeel b. van dit artikel uit de verordening verder uitgewerkt.

Zie hiervoor ook hoofdstuk 1.

Artikel 16 De aansprakelijkheids- en ongevallenverzekering

Dit artikel geeft duidelijkheid wie waarvoor verantwoordelijk is. De formulering is een concretisering van artikel 2, lid 1., onderdeel c. en artikel 3, onderdeel d. van het Tbkk.

Paragraaf 2 Specifieke regels voor kindercentra

Artikel 17 Groepsgrootte en aantallen functionarissen

De normen voor groepsgrootte per leeftijdscategorie en aantallen functionarissen (lid 1, 2 en 3) zijn afkomstig uit het Tbkk (artikel 2, lid 2., onderdelen a., b., c. en d.).

Aangezien de peuterspeelzalen niet vallen onder het Tbkk is een afwijkende regeling voor het maximale aantal kinderen per groep en de leiding van groepen in een peuterspeelzaal getroffen (zie artikel 20).

Voor het vaststellen van het aantal kinderen zijn in de praktijk drie niveaus te onderscheiden: de capaciteit van de voorziening, de bezetting op papier en tot slot het aantal aanwezige kinderen, waaraan op enig moment opvang en verzorging wordt geboden. In deze verordening wordt, overeenkomstig het Tbkk, uitgegaan van het aantal feitelijk aanwezige kinderen. Hierdoor is een flexibele bedrijfsvoering mogelijk, wat onder meer inhoudt dat de inzet van personeel aangepast kan worden bij kleine groepen. In bijvoorbeeld de opstartfase is het denkbaar dat één functionaris op een kleine groep voldoende is.

Bij het opstarten van een nieuw kinderdagverblijf is het zaak om bij het samenstellen van de groepen rekening te houden met de toekomstige leeftijdssamenstelling.

Zo lijkt het erg aantrekkelijk om bij opening van een dagverblijf meteen aan alle vraag naar baby-opvang te voldoen. Probleem daarvan kan zijn dat men lange tijd blijft zitten met een groot leeftijdscohort. Daarom lijkt het beter babyopvang gefaseerd in te voeren.

Artikel 18 Verblijfsruimte kindercentra

Dit artikel is overgenomen uit het Tbkk (artikel 2, lid 2., onderdelen e., f. en g.). Uit de AmvB is ook de toelichting overgenomen.

Met de bepaling dat per groep één ruimte beschikbaar is, die per kind drie m² netto speel-/werk-oppervlak bevat, bepaald overeenkomstig NEN 2580, wordt aangesloten bij de praktijk zoals die in veel gemeenten aan de orde is. Vaste kasten en dergelijke zijn in deze maatstaf niet meegerekend. Het Tbkk gaat ervan uit dat gemeenschappelijke speelruimten voor groepen hier wel in kunnen worden meegenomen. Dit maakt flexibeler doch kwalitatief goede opvang en verzorging mogelijk.

Het aantal m² voor de buitenruimte sluit aan bij de eveneens tot nu toe gehanteerde norm, genoemd in artikel 4 van het Bouwbesluit, op basis van de Wet op het basisonderwijs.

In het kader van de in procedure zijnde wijziging van dat besluit (Bouwbesluit fase 2) zullen voor-schriften worden opgenomen met betrekking tot het aantal personen per m² vloeroppervlakte aan verblijfsgebied. In het Tbkk is toegelicht dat, zodra die voorschriften door middel van het Bouw-besluit rechtskracht zullen hebben verkregen de tot dat tijdstip in de verordening krachtens het Tbkk gegeven technische bepalingen zullen kunnen vervallen.

Ter toelichting van het begrip NEN het volgende. De Stichting Nederlands Normalisatie-Instituut geeft normen uit ten behoeve van uniformering van de Nederlandse bouwvoorschriften. In de norm NEN 2580 zijn de definities vastgelegd van netto- en bruto vloeroppervlak. Netto wil zoveel zeggen als de omtrek van het gebouw (of kamer) minus de bouwconstructie en vaste elementen zoals wandkasten en verwarmingselementen.

Voor kinderen in de leeftijd van nul tot anderhalf jaar is een aparte slaapruimte een noodzakelijke voorwaarde. Voor kinderen boven anderhalf jaar biedt een rustige af te scheiden ruimte voldoende mogelijkheden om te rusten of te slapen.

Paragraaf 3 Specifieke regels voor gastouderopvang

Artikel 19 Eisen aan de gastouderopvang

Dit artikel is een concretisering van artikel 3, onderdeel c. van de AMvB. De gemeente dient eisen te stellen aan de wijze waarop de relatie tussen gastouderbureau, aangesloten gastouders en ouders/verzorgers wordt geregeld en de relatie tussen de gastouders en ouders/verzorgers onderling. In deze verordening is gekozen voor het schriftelijk formaliseren van de betrekkingen. Er kunnen verschillende contracten gehanteerd worden. Er is sprake van drie partijen: gastouder-bureau, gastouder en ouders/verzorgers. Het is mogelijk een contract te hanteren dat door de drie betrokken partijen ondertekend wordt. Ook kunnen verschillende contracten tussen twee partijen gehanteerd worden: tussen gastouderbureau en gastouder; tussen gastouderbureau en ouders/ verzorgers; en tussen gastouder en ouders/verzorgers. Deze laatste relatie wordt in de AMvB nog eens expliciet genoemd.

In deze verordening zijn twee zaken genoemd die belangrijk zijn om contractueel te regelen. Het betreft de financiële vergoeding van ouders voor de opvang en de kwaliteitseisen aan de opvang. De volgende tekst is overgenomen uit de toelichting op het Tbkk.

"Bij de wijze waarop de relatie tussen de partijen in de gastouderopvang wordt geregeld, is essen-tieel dat alle partijen ten opzichte van elkaar expliciteren wat wederzijds rechten en plichten zijn. Van belang is dat de wijze waarop de verschillende genoemde relaties geregeld zijn, inzichtelijk is. In de regel wordt tussen gastouderbureau en gastouders, ouders/verzorgers een contract gesloten waarin tenminste de bemiddeling door het gastouderbureau wordt geregeld en de betaling van een vergoeding aan de gastouder. Onder bemiddeling wordt begrepen het bevorderen van des-kundigheid van gastouders en het regelen van de ouderbijdrage. Veelal valt onder bemiddeling tevens de inhoudelijke begeleiding van de opvang door het gastouderbureau.

Bij voorkeur hanteert een gastouderbureau een voor gastouders en ouders/verzorgers inzichtelijke procedure bij het tot stand brengen en het onderhouden van koppelingen, waaronder selectiecriteria van gastouders en de eerdergenoemde wijze van begeleiding. Tussen gastouders en ouders/verzorgers is in de regel sprake van een overeenkomst voor tenminste het verlenen van diensten. In het contract respectievelijk de overeenkomst tot het verlenen van enkele diensten ligt de basis voor een zorgvuldig contact tussen partijen en een goede opvang van het kind."

Overigens is het ook mogelijk dat gastouders in loondienst werkzaam zijn bij het gastouderbureau.

Paragraaf 4 Uitzonderingen voor peuterspeelzalen

Artikel 20 Aantallen functionarissen per groep in een peuterspeelzaal

Aangezien bij peuterspeelzalen de nadruk ligt op het bieden van onderdak en begeleiding (en in mindere mate op verzorging en opvoeding), vallen deze niet onder het Tbkk en is het dus niet verplicht dat de groepen onder leiding van een functionaris staan. Uit kwaliteitsoogpunt is er in deze verordening echter voor gekozen dat er minstens één functionaris per groep aanwezig is. De tweede volwassene in de groep kan een begeleider zijn.

Artikel 21 Verblijfsruimte peuterspeelzalen

Gezien de doelstellingen en de verblijfsduur van een kind in een peuterspeelzaal, is het niet nodig dat de peuterspeelzaal van een aparte slaapgelegenheid is voorzien.

Hoofdstuk 3 Straf-, overgangs- en slotbepalingen

Artikel 22 Strafbepaling

Volgens artikel 154 van de Gemeentewet kan de gemeenteraad op overtreding van zijn verorde-ningen hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede geldboetecategorie stellen, alsmede openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.

Zoals gebruikelijk is bij gemeentelijke verordeningen, is gekozen voor maximaal twee maanden hechtenis.

Artikel 23 Toezicht en opsporing

In de derde tranche van de Algemene wet bestuursrecht is een regeling inzake toezicht opgenomen. Artikel 23 is in overeenstemming met genoemde regeling.

Op grond van artikel 162 van de Gemeentewet is het college van burgemeester en wethouders belast met de uitvoering van de Verordening Kinderopvang 1997. Daaruit vloeit ook de bevoegdheid voort ambtenaren aan te wijzen die moeten toezien op de naleving. De in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering genoemde ambtenaren zijn onder andere ambtenaren van de regio-politie en hebben een algemene opsporingsbevoegdheid.

Onderscheid toezicht en opsporing

Met betrekking tot de handhaving van wettelijke regels worden veel termen door elkaar gebruikt, waarbij niet altijd even helder is wat ermee wordt bedoeld. Termen als 'controle', 'toezicht', 'de handhaving van', 'inspectie', etc. kunnen zowel zien op toezichtsbevoegdheden als op de opsporing van strafbare feiten.

Vanaf 1 januari 1998 maakt de Algemene wet bestuursrecht (Awb) hieraan een eind. Om een duidelijk onderscheid te kunnen waarnemen zonder dat men zich eerst in de bedoeling van de regeling moet verdiepen, maakt de derde tranche het onderscheid tussen 'toezicht op de naleving' en 'opsporing'. Het kenmerkende verschil tussen beiden is, dat bij toezicht op de naleving geen sprake hoeft te zijn van enig vermoeden van overtreding van een wettelijk voorschrift en bij opsporing wel. Het onderscheid heeft ook gevolgen voor de bevoegdheden. Zo moet bij ondervraging in het kader van opsporing worden aangegeven dat de verdachte niet verplicht is mee te werken aan zijn eigen veroordeling (de zogenaamde 'cautie', neergelegd in artikel 29 Wetboek van Strafvordering). Omgekeerd bestaat bij toezicht een verplichting om aan het onderzoek mee te werken. Dit laatste is vastgelegd in artikel 5:20, eerste lid, Awb.

Verder kan de opsporingsambtenaar een proces-verbaal opmaken waaraan in het strafproces volledige bewijskracht toekomt. Uiteraard kan de toezichthouder ook een verslag van bevindingen opmaken, waaraan een zekere bewijskracht niet kan worden ontzegd. In het bestuursrecht geldt een vrije-bewijsleer. Het ontbreken van regels omtrent de bewijskracht van ingebrachte stukken heeft als gevolg dat de mate waarin een van de partijen het gestelde aannemelijk kan maken en de mate waarin de rechter overtuigd is van het gestelde bepalend zijn. Ook een verslag van bevindingen kan derhalve in het bestuursprocesrecht voldoende blijken om de rechter te overtuigen.

Belangrijk is echter om zich te realiseren dat in de praktijk toezicht en opsporing niet altijd goed te onderscheiden zijn.

Allereerst wordt veelal toezicht uitgeoefend om te controleren of een overtreding zich voordoet. Bij de constatering van een strafbaar feit is sprake van een verdenking en treedt de opsporingsfase in. Toezicht en opsporing liggen daarbij in elkaars verlengde. Niet altijd is even duidelijk te constateren wanneer de toezichtfase eindigt en de opsporingsfase begint. Met name voor de bepaling van het moment waarop de cautie moet worden gegeven, is de taxatie van de fase waarin de toezichthouder zich bevindt van groot belang.

Ten tweede wordt de vertroebeling van het onderscheid tussen toezicht en opsporing veroorzaakt door de bevoegdheden van de opsporingsambtenaar.

Deze is niet alleen bevoegd opsporing te verrichten, maar heeft ter voorbereiding van de opsporing ook de bevoegdheid om toezicht uit te oefenen. Andersom gaat de uitwisseling niet op: de toezichthouder is niet bevoegd opsporing te verrichten. De bijzondere opleiding, het daarin afgelegde examen en de benodigde beëdiging van (buitengewoon) opsporingsambtenaren staan daaraan in de weg.

Als derde aspect van het in elkaar overlopen van toezicht en opsporing kan worden genoemd dat bij de opsporing gebruik kan worden gemaakt van rapportages die tijdens de toezichtfase, door toezichthouders, zijn opgesteld.

Toezichthouders

Onder toezichthouder wordt verstaan een natuurlijk persoon die bij of krachtens een wettelijk voorschrift is belast met het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift. Uit deze omschrijving die in artikel 5:11 van de Algemene wet bestuursrecht is opgenomen, blijkt dat de titel om als toezichthouder te kunnen optreden, moet worden ontleend aan een wet of lagere regelgeving. Voor het aanwijzen van toezichthouders op autonome gemeentelijke regels zal de grondslag voor de aanwijzing ontleend kunnen worden aan een op basis van de artikelen 147 en 149 van de Gemeentewet vastgestelde verordening. Voor het aanwijzen van toezichthouders op medebewindregels zal de grondslag daarvoor veelal in de betreffende medebewindwet moeten worden gevonden.

Ambtenaren van politie zijn slechts toezichthouder, indien zij bij of krachtens een bijzondere wet (of algemeen verbindend voorschrift) uitdrukkelijk als zodanig zijn aangewezen. De taakomschrijving van artikel 2 Politiewet 1993 kan namelijk niet als een aanwijzing tot toezichthouder worden beschouwd.

Het aanwijzen van een functionaris als toezichthouder kan achterwege blijven, indien kan worden volstaan met het recht om (zoekend) rond te kijken (surveilleren). Dit doet zich bijvoorbeeld voor bij stadswachten en daarmee vergelijkbare functionarissen. Zij beschikken dan ook niet over de bevoegdheden van afdeling 5.2 Awb.

Bevoegdheden toezichthouder

De Algemene wet bestuursrecht geeft uitputtend aan welke bevoegdheden een toezichthouder kan uitoefenen. Degene die bij of krachtens een verordening als toezichthouder is aangewezen, kan in beginsel alle bevoegdheden uitoefenen die zijn opgenomen in afdeling 5.2 van de Awb.

Aanvulling van de in afdeling 5.2 genoemde bevoegdheden is wel mogelijk.

Het gaat om zaken als de bevoegdheid om plaatsen te doorzoeken, de verplichting om een tweede monster te nemen, de regeling van het technische onderzoek en de onderzoeksmethode, de vergoeding van de door de monsterneming veroorzaakte schade, etc.

Bevoegdheden toezichthouders (afdeling 5.2 van de Algemene wet bestuursrecht)

nr.

bevoegdheid

Awb

voorwaarden voor uitoefening

1.

betreden van plaatsen

5:15, eerste lid

de bevoegdheid geldt niet ten aanzien van woningen als de bewoner geen toestemming geeft

2.

medeneming van de benodigde apparatuur

5:15, eerste lid

-

3.

toegang verschaffen met behulp van de sterke arm

5:15, tweede lid

-

4.

zich doen vergezellen van personen

5:15, derde lid

de personen moeten door de toezichthouder worden aangewezen

5.

vorderen van inlichtingen

5:16

-

6.

vorderen van inzage in zakelijke gegevens en bescheiden

5:17, eerste lid

-

7.

kopiëren van zakelijke gegevens en bescheiden

5:17, tweede lid

-

8.

ten behoeve van kopiëring meenemen van zakelijke gegevens en bescheiden

5:17, derde lid

- alleen als het kopiëren ter plaatse niet mogelijk is

- voor korte tijd

- tegen afgifte van een schriftelijk bewijs

9.

onderzoeken van zaken

5:18, eerste lid

op zijn verzoek wordt de belanghebbende zo spoedig mogelijk in kennis gesteld van de resultaten van het onderzoek

10.

zaken aan opneming onderwerpen

5:18, eerste lid

op zijn verzoek wordt de belanghebbende zo spoedig mogelijk in kennis gesteld van de resultaten van de opneming

11.

nemen van monsters

5:18, eerste lid

5:18, derde lid

- op verzoek wordt een tweede monster genomen

- de monsters worden teruggegeven (voor-zover mogelijk)

- op zijn verzoek wordt de belanghebben-de zo spoedig mogelijk in kennis gesteld van de resultaten van de monsterneming

12.

openen van verpakkingen

5:18, vierde lid

-

13.

ten behoeve van onderzoek, opneming of monsterneming meenemen van zaken

5:19, eerste lid

- alleen als onderzoek/opneming/monster-neming niet ter plaatse mogelijk is

- voor korte tijd

- tegen afgifte van een schriftelijk bewijs

Bevoegdheden toezichthouders (afdeling 5.2 van de Algemene wet bestuursrecht)

nr.

Bevoegdheid

Awb

voorwaarden voor uitoefening

14.

onderzoeken van vervoermiddelen

5:19, tweede lid

-

15.

onderzoeken van lading

5:19, derde lid

-

16.

vorderen van inzage van de bestuurder van wettelijk voorgeschreven bescheiden (rijbewijs, e.d.)

5:19, vierde lid

-

17.

stilhouden van voer- of vaartuig

5:19, vierde lid

-

18.

laten overbrengen naar een aangewezen plaats

5:19, vierde lid

-

Niet alle bevoegdheden zullen voor elke vorm van toezicht relevant zijn. Artikel 5:13 bepaalt dan ook dat de bevoegdheden slechts worden gebruikt voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van de toezichtstaak nodig is.

Voor het in genoemd artikel opgenomen evenredigheidsbeginsel moet ook gekeken worden naar het belang van het toepassen van een toezichtbevoegdheid in de betreffende situatie. Het is mogelijk dat een bevoegdheid voor een bepaalde regeling relevant is, maar toepassing daarvan in het betreffende geval kan niet noodzakelijk of onevenredig zijn om adequaat de naleving op de voorschriften te controleren. In zo'n situatie zal uitoefening van de bevoegdheid dan ook achterwege moeten worden gelaten.

Uitsluiting van bevoegdheden of beperking van de toekenning tot bepaalde personen wordt aan burgemeester en wethouders overgelaten.

De toezichthouder moet gedurende de uitoefening van de toezichtstaak een legitimatiebewijs bij zich dragen en is verplicht deze desgevraagd aanstonds te tonen (5:12, eerste en tweede lid Awb).

Het bestuursorgaan onder wiens verantwoordelijkheid de toezichthouder werkzaam is, dient het legitimatiebewijs uit te geven (5:12, eerste lid). Het legitimatiebewijs van toezichthouders moet worden opgesteld volgens een door de Minister van Justitie vastgesteld model en moet in elk geval de volgende elementen bevatten en vermelden:

  • -

    een foto van de toezichthouder;

  • -

    de naam van de toezichthouder;

  • -

    de hoedanigheid van de toezichthouder.

Degene tot wie het toezicht zich richt, is verplicht alle medewerking te verlenen die de toezichthouder redelijkerwijs bij de uitoefening van zijn bevoegdheden kan vorderen. Wordt niet meegewerkt, dan heeft de toezichthouder alleen bij het binnentreden van plaatsen beschikking over de sterke arm. In andere gevallen kan bij weigering medewerking te verlenen, deze alsnog worden afgedwongen door eventueel bestuursdwang toe te passen.

De toezichthouder stelt een redelijke termijn waarbinnen iemand aan de opdracht van hem moet voldoen. Wat in dit kader onder een redelijke termijn moet worden verstaan, is niet in algemene termen te bepalen, maar is afhankelijk van het specifieke geval. Daarbij zijn de ernst van het geval en de eventueel te ontstane onmogelijkheid om een object te onderzoeken als niet aanstonds over het object kan worden beschikt medebepalend voor de redelijkheid van de termijn. Ook de vrees voor verdwijning of wijziging van het bewijsmateriaal kan een reden zijn om onmiddellijke voldoening aan de opdracht van de toezichthouder te verlangen.

Degenen die aan toezicht zijn onderworpen, zijn bevoegd hun medewerking te weigeren als zij verplicht zijn tot geheimhouding (5:20, tweede lid, Awb). De geheimhouding kan voortvloeien uit een ambt, beroep (arts) of uit een wettelijk voorschrift. De weigering kan slechts zover strekken als hun geheimhoudingsplicht dit meebrengt.

Burgemeester en wethouders wijzen in verband met de bij de Organisatieverordening brandweer 1987 (ex artikel 1 van de Brandweerwet 1985) opgedragen taken in ieder geval de brandweer aan als de gemeentelijke dienst belast met het toezicht op de naleving van de Brandbeveiligingsverordening. Tevens kunnen ook andere personen met de naleving ervan worden belast, zoals bijvoorbeeld van het bouw- en woningtoezicht.

Voor de opsporing van (ondermeer) de in de Brandbeveiligingsverordening aangegeven strafbare feiten, zijn door de staatssecretaris van binnenlandse zaken uitsluitend aangewezen de commandanten en het personeel van gemeentelijke brandweren in de rang van adjunct-hoofdbrandmeester of hoger (Beschikkingen van de staatssecretaris van 24 maart 1986, nr. EB 85/V4828 (Stb. 1986, 84) en van 5 december 1986, nr. EB 86/V2859 (Stb. 1986, 247).

Artikel 24 Controle

Burgemeester en wethouders dragen er zorg voor dat regelmatig bij alle kindercentra een controle wordt uitgevoerd. Deze controle zal over het algemeen worden uitgevoerd door de GGD (met name gericht op naleven van de kwaliteitseisen en gezondheidsbepalingen).

Artikelen 25 en 26 Overgangsbepaling en inwerkingtreding

De verordeningen kinderopvang van de voormalige gemeenten Leidschendam en Voorburg zijn geharmoniseerd in het kader van de fusie. Eisen wijken slechts op ondergeschikte onderdelen enigszins af van de voormalige verordeningen. De verleende vergunningen en ontheffingen blijven van kracht onder de nieuwe verordening.

Met ingang van 2005 zal naar verwachting de Wet basisvoorziening kinderopvang van kracht worden. Hierin worden landelijke kwaliteitsregels gesteld en is sprake van een melding en registratie in plaats van het huidige vergunningenstelsel.

Gezien artikel 28 Wet Arhi kan niet gewacht worden met inwerkingtreding totdat zeker is dat geen referendum wordt gehouden.