Regeling vervallen per 18-01-2024

VERORDENING op de Rekenkamer voor Lelystad

Geldend van 01-01-2006 t/m 17-01-2024

Intitulé

VERORDENING op de Rekenkamer voor Lelystad

Raadsbesluit

De raad van de gemeente Lelystad,

op voorstel van het presidium d.d. 11 oktober 2005;

gelet op artikel 81a van de Gemeentewet;

B E S L U I T:

vast te stellen de navolgende

VERORDENING op de Rekenkamer voor Lelystad.

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    wet : Gemeentewet;

  • b.

    voorzitter : voorzitter van de Rekenkamer;

  • c.

    college : college van burgemeester en wethouders;

  • d.

    Rekenkamer : de Rekenkamer van de gemeente Lelystad;

  • e.

    commissie : commissie voor de Rekenkamer.

Artikel 2. Rekenkamer

  • 1. Er is een Rekenkamer.

  • 2. De Rekenkamer bestaat uit 3 leden.

Artikel 3. Commissie

  • 1. De raad stelt uit zijn midden een commissie samen ex artikel 82 van de wet.

  • 2. De commissie heeft de volgende taken:

    • a.

      het voorbereiden van de voordracht van kandidaten voor het lidmaatschap, het voorzitterschap en het plaatsvervangend lidmaatschap van de Rekenkamer;

    • b.

      rapporten van de Rekenkamer worden direct in handen van de commissie gesteld;

    • c.

      het adviseren van de raad over de rapporten van de Rekenkamer;

    • d.

      het onderhouden van de contacten tussen raad en Rekenkamer;

    • e.

      het adviseren van de Rekenkamer.

Artikel 4. Benoeming leden

  • 1. De raad benoemt de leden en de voorzitter van de Rekenkamer op aanbeveling van de commissie.

  • 2. De commissie doet de aanbeveling vergezeld gaan van een verklaring van elke kandidaat bevattende:

    • a.

      de mededeling dat hij/zij een benoeming als lid zal aanvaarden;

    • b.

      een overzicht van de openbare betrekkingen die hij bekleedt.

  • 3. Bij ontstentenis van de voorzitter treedt het langstzittende lid op als voorzitter dan wel, als de overige leden een gelijke periode zitting hebben gehad, het oudste lid in jaren.

  • 4. Voorafgaand aan de voordracht tot benoeming van de voorzitter en de overige leden van de Rekenkamer pleegt de commissie overleg met de Rekenkamer.

  • 5. Indien de voorzitter door de raad op non-activiteit wordt gesteld kan de raad voor de tijdelijke vervanging in de functie van voorzitter een van het derde lid afwijkende regeling treffen.

Artikel 5. Benoeming plaatsvervangende leden

  • 1. De raad benoemt 1 plaatsvervangend lid. Artikel 4 is van overeenkomstige toepassing.

  • 2. Een plaatsvervangend lid kan door de voorzitter worden opgeroepen een lid tijdelijk te vervangen, als dat lid door de raad op non-activiteit is gesteld dan wel bij voorziene afwezigheid anderszins.

  • 3. De bepalingen van deze verordening zijn op het plaatsvervangend lid van overeenkomstige toepassing.

Artikel 6. Ontslag en non-activiteit

  • 1. De Rekenkamer bericht de raad als een van de ontslaggronden zich voordoet, bedoeld in artikel 81c, zesde of zevende lid, of van artikel 81d, eerste of tweede lid, van de wet.

  • 2. In de gevallen, bedoeld in artikel 81c, zevende lid, en in artikel 81d, tweede lid, van de wet adviseert de Rekenkamer de raad over de vraag of al dan niet moet worden overgegaan tot ontslag, respectievelijk het op non-activiteit stellen van het desbetreffende lid.

  • 3. De Rekenkamer adviseert de raad tevens met betrekking tot een beslissing tot verlenging of beëindiging van een maatregel als bedoeld in artikel 81d, eerste of tweede lid.

Artikel 7. Budget

  • 1. De Rekenkamer is bevoegd binnen een aan haar bij de begroting beschikbaar gesteld budget uitgaven te doen ten behoeve van de uitvoering van haar taken.

  • 2. De Rekenkamer verantwoordt de baten en lasten van het vorig begrotingsjaar in het jaarverslag aan de raad, als bedoeld in artikel 185, derde lid.

  • 3. De voorzitter doet jaarlijks vóór 1 juni een voorstel aan de raad voor de nodige middelen voor een goede uitoefening van de taken.

Artikel 8. Rechtspositie

De rechtspositie van de leden van de Rekenkamer is vastgelegd in de Verordening geldelijke vergoeding leden van de Rekenkamer.

Artikel 9.

Deze verordening kan worden aangehaald als Verordening Rekenkamer Lelystad.

Artikel 10.

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2006.

Lelystad, 20 oktober 2005.

De raad van de gemeente Lelystad,

de griffier, de voorzitter,

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1.

Dit artikel bevat enkele definities om te voorkomen dat bepaalde begrippen telkens in hun geheel moeten worden uitgeschreven.

Artikel 2.

De raad kan op grond van de Gemeentewet een gemeentelijke rekenkamer instellen. De rekenkamer bestaat echter niet ex lege; de raad moet haar uitdrukkelijk instellen (artikel 81a). Daarin voorziet het eerste lid. Verder moet de raad bepalen hoeveel leden de kamer zal hebben (artikel 81b). De wet geeft geen regels voor het aantal. Naar analogie van de samenstelling van de Algemene Rekenkamer is gekozen voor een aantal van 3 leden.

Artikel 3.

In deze verordening wordt ervan uit gegaan, dat de raad een werkgroep instelt, die wordt belast met de werving en selectie van de eerste kandidaten voor het lidmaatschap van de Rekenkamer. Daardoor kunnen de wervingswerkzaamheden al plaatsvinden voordat deze verordening in werking treedt. Daarna wordt deze taak overgenomen door de in dit artikel opgenomen commissie.

Artikel 4.

Het eerste lid bevat, naast een herhaling van artikel 81c, eerste lid, van de wet, de bepaling dat de leden van de Rekenkamer worden benoemd op de voordracht van de commissie. Een andere aanpak is ook mogelijk. Gezien het belang van de Rekenkamer is het zaak dat dergelijke belangrijke beslissingen door de raad zelf worden genomen.

Op grond van artikel 81e zullen de leden van de Rekenkamer openbaar moeten maken welke andere functies dan het lidmaatschap van de Rekenkamer zij vervullen. Artikel 81f noemt de functies die onverenigbaar zijn met het lidmaatschap van de Rekenkamer. Alvorens tot benoeming van een lid over te gaan, zal de raad dus zeker moeten stellen dat artikel 81f aan de benoeming niet in de weg staat. Het tweede lid van artikel 3 bepaalt dat de commissie de hiervoor benodigde informatie moet verschaffen. De kandidaat-leden zullen dus via de commissie de informatie moeten verschaffen die zij op grond van artikel 81e van de wet na benoeming openbaar zullen moeten maken. Ook zal duidelijk moeten zijn dat een beoogd lid zijn kandidatuur aanvaardt.

Op grond van artikel 81c, tweede lid, van de wet benoemt de raad de voorzitter van de Rekenkamer in functie. Het derde lid geeft in aanvulling daarop een regeling voor de vervulling van het voorzitterschap als de voorzitter zelf tijdelijk niet in de gelegenheid is zijn functie te vervullen. De raad zou er voor kunnen kiezen daarvoor steeds een ad hoc regeling te treffen, maar uit een oogpunt van snelheid en flexibiliteit, bijvoorbeeld als sprake is van ziekte, heeft het de voorkeur een algemene regel te stellen zoals hier is gedaan.

Artikel 81c, vijfde lid, van de wet bevat het voorschrift dat voorafgaand aan benoemingen overleg wordt gevoerd met de Rekenkamer. De wet bepaalt niets over de vorm die dat overleg moet hebben. Daar heeft de raad dus een keuze. Dat kan heel vormvrij, maar de raad zou er bijvoorbeeld ook voor kunnen kiezen de Rekenkamer zelf een voordracht te laten maken, in plaats van een commissie uit de raad. Een formeel bindende voordracht ligt daarbij niet voor de hand, omdat de wet slechts spreekt van overleg. Verder zal vastgesteld moeten worden dat bij de te benoemen leden van de Rekenkamer is voldaan aan artikel 81f van de wet, waarin de incompatabiliteiten worden geregeld: de "geloofsbrieven" van de kandidaten.

Het vijfde lid  voorziet in de situatie dat de voorzitter zijn functie niet kan vervullen, omdat hij door de raad op non-activiteit is gesteld. Als de raad in zo'n situatie iemand anders als tijdelijk voorzitter wil aanwijzen dan uit deze regeling voortvloeit, maakt de verordening dat mogelijk.

Artikel 5.

Op grond van artikel 81c, derde lid, van de wet kan de raad plaatsvervangende leden benoemen. De wet bepaalt verder niets over hun rol. Het tweede en derde lid van artikel 5 bieden op dat punt een tegenhanger van artikel 40 van de Comptabiliteitswet. De plaatsvervangende leden kunnen op grond hiervan tijdelijk invallen als een van de leden door ziekte of anderszins enige tijd niet in staat is zijn functie uit te oefenen. De wet geeft niet aan hoeveel plaatsvervangende leden er moeten zijn. Dat ligt ook niet voor de hand, over het aantal leden zelf is niets bepaald. De raad kan voor een laag aantal kiezen in de verwachting dat vervanging of tijdelijke aanvulling maar zelden wenselijk zal blijken.

Het tweede lid gaat er van uit dat de voorzitter iemand oproept om tijdelijk als waarnemer op te treden. Gezien de snelheid waarmee dat soms zal moeten gebeuren ligt het niet voor de hand dat door de raad te laten doen.

Het derde lid verklaart de bepalingen uit deze modelverordening van overeenkomstige toepassing op de plaatsvervangende leden om te voorkomen dat deze plaatsvervangende leden bepaalde (onderzoeks)-bevoegdheden niet zouden kunnen gebruiken.

Artikel 6.

Dit artikel handelt over het ontslag van de leden en over de mogelijkheid (of soms verplichting) hen op non-activiteit te stellen in bepaalde situaties.

Artikel 7.

De Rekenkamer is zelfstandig verantwoordelijk voor de besteding van het aan haar ter beschikking gestelde budget dat noodzakelijk is voor de uitvoering van haar taak. Deze zelfstandigheid van de Rekenkamer ten opzichte van de raad is een borg voor een behoorlijke uitvoering van haar taak. De Rekenkamer is voor de besteding van het budget uitsluitend verantwoording verschuldigd aan de gemeenteraad.

Artikel 8.

De raad kan een specifieke rechtspositieregeling vaststellen voor de leden waarin zaken als bezoldiging, ziekte, vakantie, verlof, verhuiskosten, wachtgeld enzovoorts worden geregeld.

Artikelen 9 en 10.

Deze bepalingen behoeven geen toelichting.