Regeling vervallen per 05-11-2015

Gedragscode raads- en commissieleden

Geldend van 19-11-2009 t/m 04-11-2015

Intitulé

Gedragscode raads- en commissieleden

HOOFDSTUK I

Kernbegrippen

De raadsleden stellen bij hun handelen de kwaliteit van het openbaar bestuur centraal. Integriteit van het openbaar bestuur is daarvoor een belangrijke voorwaarde. De belangen van burgers en in het verlengde daarvan die van de gemeente zijn het primaire richtsnoer voor deze volksvertegenwoordigers. Bestuurlijke integriteit houdt in dat de verantwoordelijkheid die met de functie samenhangt wordt aanvaard en dat er de bereidheid is om daarover verantwoording af te leggen. Verantwoording wordt afgelegd aan de gemeenteraad, maar ook aan organisaties en burgers voor wie de raadsleden hun functie vervullen.

Een aantal kernbegrippen is daarbij leidend en plaatst bestuurlijke integriteit in een breder perspectief. Waar daarin sprake is van “handelen van een raadslid” heeft dit primair betrekking op “handelen als raadslid”. In de bestuurlijk politieke praktijk is echter niet uit te sluiten dat handelingen in de prive-sfeer ook van invloed kunnen zijn op de waardering van het handelen als raadslid. Ook het persoonlijke is politiek.

Dienstbaarheid

Het handelen van een raadslid is altijd en volledig gericht op het belang van de burgers van de gemeente en op het belang van hun organisaties en daarmee op het belang van de gemeente.

Functionaliteit

Het handelen van een raadslid heeft een herkenbaar verband met zijn/haar functie als volksvertegenwoordiger.

Onafhankelijkheid

Het handelen van een raadslid wordt gekenmerkt door onafhankelijkheid, dat wil zeggen dat geen vermenging optreedt met oneigenlijke belangen en dat ook iedere schijn van een dergelijke vermenging wordt vermeden.

Openheid

Het handelen van een raadslid is transparant, opdat optimale verantwoording mogelijk is en de raad en de burgers volledig inzicht hebben in het handelen van het raadslid en zijn/haar beweegredenen daarbij.

Betrouwbaarheid

Op een raadslid moet men kunnen rekenen. Die houdt zich aan zijn/haar afspraken en uitspraken. Kennis en informatie waarover hij/zij uit hoofde van zijn/haar functie beschikt, wendt hij/zij aan voor het functioneren van de gemeentelijke democratie.

Zorgvuldigheid

Het handelen van een raadslid is erop gericht dat hij/zij in zijn/haar politieke afweging oog heeft voor de rechten en plichten van alle burgers en hun organisaties en tot een correcte wijze van afweging komt.

HOOFDSTUK II Bepalingen

Artikel 1 Algemene bepalingen

  • 1. In deze code worden met raadsleden ook de leden van door de raad ingestelde commissies bedoeld.

  • 2. In gevallen waarin de code niet voorziet of waarbij de toepassing niet eenduidig is, vindt bespreking plaats in het presidium.

  • 3. De code wordt actief openbaar gemaakt en is door derden te raadplegen.

  • 4. De leden van de raad en de leden van de commissies ontvangen bij hun aantreden een exemplaar van de code.

Artikel 2 Belangenverstrengeling en aanbesteding

  • 1. Een lid van de raad doet opgave van zijn/haar financiële belangen in ondernemingen en organisaties waarmee de gemeente zakelijke betrekkingen onderhoudt. Onder financiële belangen worden niet verstaan de financiële belangen in beursgenoteerde ondernemingen.

  • 2. De opgave wordt actief openbaar gemaakt en is door derden te raadplegen.

  • 3. Een raadslid neemt van een aanbieder van diensten aan de gemeente geen faciliteiten of diensten aan die zijn/haar onafhankelijke positie ten opzichte van de aanbieder kan beïnvloeden.

Artikel 3 Nevenfuncties

  • 1. Een raadslid vervult geen nevenfuncties waarbij strijdigheid is of kan zijn met het belang van de gemeente.

  • 2. Een raadslid maakt bij de griffier melding van al zijn/haar nevenfuncties waarbij tevens wordt aangegeven of de functie wel of niet bezoldigd is. Deze gegevens worden actief openbaar gemaakt en zijn door derden te raadplegen.

Artikel 4 Informatie

  • 1. Een raadslid gaat zorgvuldig en correct om met informatie waarover hij/zij uit hoofde van zijn/haar raadlidmaatschap beschikt.

  • 2. Een raadslid verstrekt geen geheime informatie, of informatie die geen algemene bekendheid dient te hebben, geen openbaar karakter heeft of die gezien de inhoud vertrouwelijk is.

  • 3. Publieke informatie dia via de pers of anderszins verkregen is, mag door hem/haar altijd en overal gebruikt worden mits dit zorgvuldig en correct gebeurt.

  • 4. Een raadslid maakt niet ten eigen bate of van zijn/haar persoonlijke betrekkingen gebruik van in de uitoefening van het raadslidmaatschap verkregen informatie.

Artikel 5 Aannemen van geschenken

  • 1. Een raadslid meldt de ontvangst van geschenken en giften die hij/zij uit hoofde van zijn/haar functie ontvangt, en die een waarde van meer dan € 50,00 vertegenwoordigen, aan de griffier.

  • 2. Elk kwartaal maakt de griffier deze lijst actief openbaar. De lijst is te allen tijde door derden te raadplegen.

Artikel 6 Declaraties en uitnodigingen.

  • 1. Bij declaraties gelden de voorschriften van het reisbesluit Binnenland.

  • 2. Voor de Euregio geldt hetzelfde reisbesluit Binnenland

  • 3. Op uitnodigingen voor reizen, werkbezoeken en dergelijke wordt altijd besloten in een openbare commissie- of raadsvergadering.

Artikel 7 Gebruik van gemeentelijke voorzieningen

  • 1. Gebruik van gemeentelijke eigendommen of voorzieningen voor privé-doeleinden is niet toegestaan.

  • 2. Raadsleden kunnen gebruik maken van de faciliteitenregeling(en) raadsleden.

Ondertekening

Aldus besloten tijdens de vergadering van de raad der gemeente Leudal van 24 april 2007.
DE RAAD VAN DE GEMEENTE LEUDAL,
De griffier, De voorzitter,
Drs. W.A.L.M. Cornelissen J.F.J. Zuidgeest

Toelichting op verordening gedragscode

DEEL 1: Kernbegrippen

Integriteit van het openbaar bestuur is een belangrijke voorwaarde voor de kwaliteit ervan. De belangen van de gemeente, en in het verlengde daarvan die van de burgers, zijn het primaire richtsnoer. Bestuurlijke integriteit houdt in dat de verantwoordelijkheid die met de functie samenhangt wordt aanvaard en dat er de bereidheid is om daarover verantwoording af te leggen. Verantwoording wordt intern afgelegd aan collega-bestuurders of de gemeenteraad, maar ook extern aan organisaties en burgers voor wie bestuurders hun functie vervullen en door middel van het burgerjaarverslag van de burgemeester.Een aantal kernbegrippen is daarbij leidend en plaatst bestuurlijke integriteit in een breder perspect uit te sluiten dat handelingen in de privé-sfeer ook van invloed kunnen zijn op de waardering van het handelen als bestuurder. Ook het persoonlijke is politiek.

Dienstbaarheid

Het handelen van een bestuurder is altijd en volledig gericht op het belang van de gemeente en op de organisaties en burgers die daar onderdeel van uit maken.

Functionaliteit

Het handelen van een bestuurder heeft een herkenbaar verband met de functie die hij vervult in het bestuur.

Onafhankelijkheid

Het handelen van een bestuurder wordt gekenmerkt door onafhankelijkheid, dat wil zeggen dat geen vermenging optreedt met oneigenlijke belangen en dat ook iedere schijn van een dergelijke vermenging wordt vermeden. In de Algemene wet bestuursrecht is dat verwoord in artikel 2:4:

“1. Het bestuursorgaan vervult zijn taak zonder vooringenomenheid.

2. Het bestuursorgaan waakt ertegen dat tot het bestuursorgaan behorende of daarvoor werkzame personen die een persoonlijk belang bij een besluit hebben, de besluitvorming beïnvloeden.”

Dat betekent, aldus de Memorie van Toelichting, dat bestuursorganen hun oordelen moeten baseren op deskundigheid en op oordelen van beleid, maar zij mogen niet in strijd met artikel 1 Grondwet de ene burger zonder grond bevoordelen boven de ander. Daarmee is beslist niet uitgesloten het handelen vanuit visie, mening en/of principes, al dan niet politiek bepaald.

Openheid

Het handelen van een bestuurder is transparant, opdat optimale verantwoording mogelijk is en de controlerende organen volledig inzicht hebben in het handelen van de bestuurder en zijn beweegredenen daarbij.

Betrouwbaarheid

Op een bestuurder moet men kunnen rekenen. Die houdt zich aan zijn afspraken. Kennis en informatie waarover hij uit hoofde van zijn functie beschikt, wendt hij aan voor het doel waarvoor die zijn gegeven.

Zorgvuldigheid

Het handelen van een bestuurder is zodanig dat alle organisaties en burgers op gelijke wijze en met respect worden bejegend en dat belangen van partijen op correcte wijze worden afgewogen.

DEEL 2: REGELS GEMEENTEWET

De gedragscode is een aanvulling op de voorschriften die reeds elders, bijvoorbeeld in de Gemeentewet, het Wetboek van Strafrecht of de nota Commissarissen van Gemeentewege geregeld zijn. Denk bijvoorbeeld aan incomptabiliteit en stemonthouding bij het vervullen van nevenfuncties door raadsleden, of de strafbaarstelling van verduistering of valsheid in geschrifte. Binnen de Gemeentewet is de gedragscode een aanvulling op de volgende reeds bestaande thema’s en voorschriften:

Belangenverstrengeling

Belangenverstrengeling is grofweg onder te verdelen in onverenigbare betrekkingen en verboden handelingen. Voor de onverenigbare betrekkingen is voor raadsleden artikel 13 van toepassing, voor wethouders artikel 36b, en voor de burgemeester artikel 68 van de Gemeentewet. In deze artikelen is opgenomen dat men bijvoorbeeld niet tegelijkertijd minister, Nationale Ombudsman, Gedeputeerde of lid van de Algemene Rekenkamer mag zijn.

In artikel 15 van de Gemeentewet zijn de zgn. verboden handelingen vermeld die voor raadsleden van toepassing zijn, en via de artikelen 41c en 69, eveneens van toepassing voor de wethouders en de burgemeester. Het gaat daarbij om zaken als bijvoorbeeld het verbod om werkzaam te zijn als advocaat of adviseur in geschillen ten behoeve van (de wederpartij van) de gemeente of het gemeentebestuur, en het rechtstreeks of middellijk betrokken zijn bij het aangaan van een overeenkomst met de gemeente betreffende bv het aannemen van werk, kopen van of verkopen aan de gemeente. In artikel 15 is gekozen voor een expliciete opsomming en niet voor een algemene bepaling ter zake, dit met het oog op de rechtszekerheid van hen op wie het verbod betrekking heeft. In sommige gevallen is ontheffing mogelijk door Gedeputeerde Staten.

Verder regelt artikel 28 Gemeentewet wanneer een raadslid niet mag deelnemen aan stemmingen:

  • -

    bij een aangelegenheid waarin hij rechtstreeks of middellijk een persoonlijk belang heeft of als vertegenwoordiger is betrokken.

  • -

    bij de vaststelling of goedkeuring van een begroting/rekening van een bedrijf, instelling e.d. waaraan betreffend raadslid verantwoording verschuldigd is of waarvan hij bestuurslid is.

Nevenfuncties

De artikelen 41b en 44 voor wethouders en 66 en 67 Gemeentewet voor de burgemeester, hebben tot doel het ongewenst karakter van een nevenfunctie te benadrukken indien de uitoefening van deze functie ongewenst is met het oog op de goede vervulling van het wethouders- c.q. burgemeestersambt. Daarom ook de verplichting van melding aan de raad van de nevenfuncties. Indien overigens nevenfuncties worden verricht uit hoofde van het ambt (q.q.-nevenfunctie) en daarvoor vergoedingen worden uitgekeerd, dan worden deze vergoedingen in de gemeentekas gestort. Behalve burgemeester en wethouders, dienen ook de raadsleden hun nevenfuncties openbaar te maken (artikel 12). Onder nevenfuncties worden verstaan die functies die men uitoefent naast het lidmaatschap van de raad, of naast het vervullen van de functie van burgemeester of wethouder.

Informatie

Met betrekking tot (gemeentelijke) informatie gelden de algemene regels ten aanzien van geheimhouding zoals weergegeven in artikel 25 en 55 Gemeentewet voor respectievelijk de geheimhouding van de raad en van het college. Leidraad daarbij is altijd artikel 10 van de Wet Openbaarheid van Bestuur.

Aannemen van geschenken en giften

Via de eed of de belofte van achtereenvolgens artikel 14, 41a en 65 van de Gemeentewet, zweert of verklaart een raadslid, wethouder of burgemeester dat hij/zij geen geschenk heeft aangenomen om tot lid van de raad, college of als burgemeester benoemd te worden en ook geen geschenken of giften zal aannemen om iets in dit ambt te doen.

Bestuurlijke uitgaven/declaraties/gebruik van gemeentelijke voorzieningen

De algemene regels m.b.t. bezoldiging en vergoedingen van bestuurders bevinden zich in de artikelen 44 (wethouders), 66 (burgemeester) en 95, 96, 97 en 99 (raads- en commissieleden) van de Gemeentewet.

Reizen en werkbezoeken

Nadere regels over onkostenvergoedingen voor wethouders zijn opgenomen in paragraaf 3 van het Besluit rechtspositie wethouders (KB 22.03.1994), Stb 243. Voor de burgemeester zijn de reiskosten geregeld in art. 33 van het Rechtspositiebesluit burgemeesters 1994 (KB 15.06.1994, Stb. 462). Nadere regels over onkosten vergoedingen voor raads- en commissieleden bevinden zich in hoofdstuk 2 van het Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden (KB 22.03.1994, Stb 244). Op grond van art. 97 van de Gemeentewet ontvangen de raadsleden een vergoeding van de reis- en verblijfkosten die zij moeten maken voor reizen buiten het grondgebied van de gemeente, indien tenminste de raad daarvoor regels heeft vastgesteld bij verordening.