Beleidsnota gebiedsgericht geluidbeleid Gemeente Leudal - Actualisatie - Evaluatie 2014

Geldend van 09-10-2014 t/m heden

Intitulé

Beleidsnota gebiedsgericht geluidbeleid Gemeente Leudal - Actualisatie - Evaluatie 2014

VOORWOORD

In oktober 2011 is de beleidsnota gebiedsgericht geluidbeleid gemeente Leudal vastgesteld en in werking getreden. Vanwege het feit dat er binnen de gemeente een aantal relevante ontwikkelingen heeft plaatsgevonden, er op enkele punten nieuwe inzichten zijn heeft een evaluatie en actualisatie en het plaatsgevonden.

Op hoofdlijnen betreft dit:

  • -

    de toevoeging van een nieuw tennispark tussen Haelen en Horn;

  • -

    een beschouwing van het vervallen van een veevoederfabriek op bedrijventerrein Soerendonck/Hanssum in Neer;

  • -

    aanpassing van de geluidzone van het gezoneerde bedrijventerrein Zevenellen-Windmolenbos;

  • -

    evaluatie van het evenementenbeleid;

  • -

    produceren van digitale kaartlagen;

  • -

    gewijzigd inzicht van juridische aspecten o.a. dat bij toetsing in voorkomende gevallen uitgegaan kan worden van een onherroepelijk vergunde rechten.

     

Bovenstaande punten zijn daar waar noodzakelijk verwerkt in de bestaande beleidsnota.

 

De beleidsnota is een belangrijk document waar diverse beleidsvelden in samen komen. Dit houdt in dat voor een zorgvuldige totstandkoming zorg moet worden gedragen. Daarmee wordt tegelijkertijd gewaarborgd dat ingeval van beroep de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State of de rechtbank met betrekking tot procedures conform de Wet milieubeheer/Wabo kan oordelen dat van een zorgvuldige besluitvorming sprake is geweest.

Het college van burgemeester en wethouders heeft de vigerende nota vastgesteld en deze onderworpen aan de openbare voorbereidingsprocedure krachtens afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht. Dit houdt in dat deze gepubliceerd is en dat aan belanghebbenden de mogelijkheid is geboden om hun zienswijzen kenbaar te maken.

Vanwege de aanpassingen in de vigerende nota wordt de geactualiseerde nota opnieuw vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders en is deze onderworpen aan de openbare voorbereidingsprocedure krachtens afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht.

Speciale aandacht verdient de afstemming met buurgemeenten en de provincie. Op grond van de Awb dienen bij de actualisatie van een milieubeleidsregel in elk geval de buurgemeenten en de provincie te worden betrokken. De provincie is mede van belang vanwege haar rol als vergunningverlener. Het is voor het bereiken van de door de gemeente vastgestelde gebiedsgerichte geluidskwaliteit gewenst dat ook de provincie zich houdt aan de in de gemeentelijke beleidsnota gebiedsgericht geluidbeleid en de daarin opgenomen grenswaarden. Daarom is het noodzakelijk om de provincie, net als bij de vaststelling van de oorspronkelijk notitie, te betrekken bij de actualisatie en formeel te vragen zich over de actualisatie van het gemeentelijke geluidbeleid uit te spreken.

1. INLEIDING

Geluid vormt een belangrijk aspect van onze leefomgeving. Geluid kan een functie hebben zoals bij een concert of zelfs onmisbaar zijn als het gaat om de communicatie tussen mensen.

Geluid ontstaat echter ook als bijproduct van menselijke activiteiten. Een voorbeeld is het gemotoriseerde verkeer waarbij het doel het zich verplaatsen is en niet het produceren van geluid.

Zeker wanneer geluiden geen functie hebben voor de waarnemer kunnen zij als overlast ervaren worden. Omdat dit een subjectieve waarneming is hangt de mate van overlast ook af van de persoon die het geluid waarneemt.

De verkeerstoename, de verdergaande industrialisatie en de landbouwmechanisatie in de afgelopen decennia hebben er toe bijgedragen dat het geluidniveau in de leefomgeving alsmaar is toegenomen. Bovendien is steeds meer bekend geworden over de schade die het kan toebrengen aan de gezondheid van mens en dier.

Om deze redenen is het gewenst om zodanige voorwaarden te stellen aan de geluidproductie bij activiteiten dat een aanvaardbaar leefklimaat gewaarborgd blijft.

Al geruime tijd bestaan er wetten en regelingen van de rijksoverheid waarin geluid een belangrijke rol speelt. Te denken valt aan de Wet geluidhinder, de Wet milieubeheer, Algemene plaatselijk verordening (APV), Activiteitenbesluit-milieubeheer etc..

Door een steeds verdergaande decentralisatie van taken en bevoegdheden van de hogere overheden krijgt het gemeentebestuur echter steeds meer beleidsruimte. Het verdient de voorkeur om deze beleidsruimte in te vullen in plaats van het per geval beslissen. Een vastgesteld geluidbeleid is een basis voor een consistentie besluitvorming en werkt tijdbesparend.

Enkele concrete beleidsvelden die de afgelopen jaren door de decentralisatie tot de bevoegdheden van het gemeentebestuur worden gerekend zijn bijvoorbeeld het ontheffingenbeleid voor wegverkeerslawaai en industrielawaai in het kader van de Wet geluidhinder en het stellen van maatwerkvoorschriften in het kader van het Activiteitenbesluit-milieubeheer.

Het lokaal gebiedsgericht geluidbeleid biedt een toetsingskader voor toekomstige ontwikkelingen waarin geluid een belangrijke rol speelt. Beleidsregels waaraan bepaalde ontwikkelingen of activiteiten getoetst worden kunnen per gebied verschillend zijn.

Het geluidbeleid is een nadere uitwerking van wetten en verordeningen met een geluidaspect, zoals de Wet geluidhinder, de Wet milieubeheer of de Algemene plaatselijke verordening.

Het doel van het gemeentelijke geluidbeleid is om de kwaliteit van de leefomgeving te behouden of te verbeteren.

Uitgangspunt bij het gebiedsgerichte geluidbeleid is de ruimtelijk functionele indeling van het gemeentelijke grondgebied. Hierbij worden de huidige situatie en de ontwikkelingen die op korte termijn gerealiseerd zullen worden geïnventariseerd. Daarnaast is het huidige achtergrondgeluidniveau in heel de gemeente geïnventariseerd (referentieniveaukaart). Op basis van deze inventarisaties wordt de gemeente ingedeeld in akoestische gebiedstypen.

Per gebiedstype worden richtwaarden voor het maximaal toelaatbare geluidniveau en andere beleidsregels vastgesteld.

Dit lokale geluidbeleid kan er bijvoorbeeld toe leiden dat natuurgebieden stil blijven of stiller worden of dat er op bedrijventerreinen meer geluidruimte voor de bedrijven beschikbaar komt.

Het lokaal geluidbeleid van de gemeente Leudal spitst zich toe op de Wet milieubeheer/Wabo (vergunningverlening), de APV (evenementenbeleid). Tevens kan het geluidbeleid als onderbouwing/ondersteuning van afwegingen in het kader van de Wet ruimgelijke ordening gehanteerd worden.

Het geluidbeleid van de Gemeente Leudal is gebiedsgericht. Dat wil zeggen dat de beleidsregels die vastgesteld worden per type gebied verschillend kunnen zijn.

Het hele grondgebied van de gemeente wordt daarom ingedeeld in een aantal akoestische gebiedstypen. Eén gebiedstype heeft overeenkomstige kenmerken wat betreft de ruimtelijk functionele eigenschappen met betrekking tot het gebruik van de ruimte en het heersende of gewenste geluidniveau van het omgevingslawaai (achtergrondgeluidniveau).

Om tot een indeling in gebiedstypen te komen is het noodzakelijk om eerst een analyse uit te voeren. De ruimtelijk functionele kenmerken zijn geïnventariseerd (occupatiepatroon) het achtergrondgeluidniveau (referentieniveau) is in kaart gebracht en onderzocht is op welke locaties er sprake is van een relatief hoog geluidniveau door specifieke activiteiten (belangrijke geluidzones). Omdat hier sprake is van een beleid zijn ook de ruimtelijke ontwikkelingen op middellange termijn beschouwd.

Het grondgebied is ingedeeld in een groot aantal deelgebieden die elk zijn gekarakteriseerd door een beschrijving van het ruimtelijk gebruik en het gemiddelde referentieniveau.

Per deelgebied is vervolgens bepaald tot welke categorie van akoestische gebiedstypen het behoort.

Het resultaat van deze gebiedsanalyse vormt de basis voor de plankaart behorende bij het lokaal gebiedsgericht geluidbeleid.

2. DOELSTELLING LOKAAL GELUIDBELEID

Doel van het geluidbeleid is het streven naar een zodanige geluidkwaliteit dat in de directe leefomgeving slechts verwaarloosbare risico's voor de gezondheid worden gelopen en geen ernstige hinder wordt ondervonden.

Hoe lager het geluidniveau hoe beter de kwaliteit van de leefomgeving. Echter verkeerswegen, bedrijven en andere menselijke activiteiten veroorzaken op veel locaties een hoger geluidniveau. In het geluidbeleid zal gezocht worden naar mogelijkheden om enerzijds de leefomgeving te beschermen tegen te hoge geluidniveaus en anderzijds geluidruimte te bieden aan geluidproducerende activiteiten.

Door het geluidbeleid gebiedsgericht te ontwikkelen ontstaat de mogelijkheid om een scheiding tussen stille en lawaaierige gebieden te maken. Als voorbeeld kan dienen een woonwijk en een bedrijventerrein. Op een bedrijventerrein is meer geluid toegestaan om bedrijven meer ontplooiingskansen te geven maar dit heeft tot gevolg dat een woning op een bedrijventerrein een hogere geluidbelasting moet accepteren. Een bedrijf in een woonwijk zal begrensd worden in de geluidproductie, wat tot gevolg kan hebben dat het akoestische voorzieningen moet treffen.

Lokaal geluidbeleid wordt toegepast om het geluid binnen de gemeente zo goed mogelijk te beheersen en te reguleren.

Het reguleren van geluid is door de rijksoverheid al vastgelegd in een aantal wetten en regelingen. De bekendste is de Wet geluidhinder maar ook de Wet milieubeheer, de Wet ruimtelijke ordening, de Gemeentewet en andere wetten bevatten regels ten aanzien van geluid.

Al deze wetten en regelingen bieden mogelijkheden voor het gemeentebestuur om een lokaal beleid te maken. Denk maar bijvoorbeeld aan de APV die op grond van de Gemeentewet vastgesteld kan worden of de geluidvoorschriften die in het kader van de Wet milieubeheer aan een inrichting gesteld kunnen worden.

Door decentralisatie van taken en bevoegdheden krijgt het gemeentebestuur steeds meer mogelijkheden om zelf een geluidbeleid vast te stellen. Zo hebben bij de wijziging van de Wet geluidhinder vanaf 1 januari 2008 burgemeester en wethouders de bevoegdheid gekregen om ontheffing tot een hogere grenswaarde te verlenen binnen de zones van verkeerslawaai en industrielawaai.

Door het lokaal gebiedsgericht geluidbeleid krijgt het gemeentebestuur meer grip op het geluid in de leefomgeving, worden de gemeentelijke geluidtaken vereenvoudigd en worden toekomstige knelpunten voorkomen.

3. HINDER EN GEZONDHEIDSASPECTEN VAN GELUID

3.1 Geluidniveaus

Geluid kan hinder geven of schadelijk zijn voor de gezondheid. De sterkte van een geluid ofwel het geluidsniveau, wordt uitgedrukt in decibel dB(A). Onderstaande tabel geeft een idee van wat men zich bij een bepaald geluidniveau kan voorstellen.

Soorten geluid en hun geluidniveaus

Geluidniveau in dB(A)

Soort geluid

0 - 10

gehoordrempel

10 - 20

radiostudio

20 - 30

zwak bladergeritsel

30 - 40

zwakke woongeluiden

40 - 50

fluisteren op 1 meter afstand

50 - 60

kantoor, stofzuiger

60 - 70

normale spraak

70 - 80

radio

80 - 90

druk verkeerspunt

90 - 100

autoclaxon op korte afstand

100 - 110

geluid in machinekamer

110 - 120

vliegtuigmotoren op korte afstand

120 - 130

mitrailleur op korte afstand

130 - 140

pijngrens

Bron: RIVM

3.2 Hinder

Een van de meest onderzochte effecten van geluid is hinder. Hinder is een gevoel van afkeer, boosheid, onbehagen, onvoldaanheid of gekwetstheid dat optreedt wanneer geluid iemands gedachten, gevoelens of activiteiten beïnvloedt. Naast de blootstelling aan geluid spelen individuele eigenschappen zoals geluidgevoeligheid en angst, en aspecten zoals de houding ten opzichte van de geluidbron en de verwachtingen die mensen hebben ten aanzien van de toekomstige geluidsituatie een rol bij de mate waarin iemand zich gehinderd voelt.

De belangrijkste bron van geluidhinder is in Nederland wegverkeer, gevolgd door lawaai van de buren.

Ernstige hinder door het geluid van wegverkeer neemt sinds 1993 toe. De ernstige hinder door railverkeer en vliegverkeer blijft sinds 1993 ongeveer gelijk. Voor hinder door geluid van industrie en recreatie is geen duidelijke trend waar te nemen.

afbeelding binnen de regeling

3.3 Gezondheid

Geluid kan schadelijk zijn voor de gezondheid. Een te hoge blootstelling aan geluid in de woon- en werkomgeving vormt een belangrijk probleem voor de volksgezondheid in Nederland. Dit komt mede door de huidige geluidsniveaus in de woonomgeving. Deze geluidsniveaus worden namelijk steeds hoger en veroorzaken vooral hinder en slaapverstoring. Blootstelling aan geluid kan daarnaast ook leiden tot een verminderd prestatievermogen en kan via lichamelijke stressreacties leiden tot een verhoogde bloeddruk en daarmee tot hart- en vaatziekten. Lichamelijke stressreacties manifesteren zich meestal pas na jarenlange blootstelling aan (zeer) hoge geluidsniveaus in woon- of werkomgeving. Een te hoge geluidsbelasting in de werkomgeving of bij het beluisteren van popmuziek kan gehoorschade veroorzaken; ook de baby’s van zwangere werkneemsters kunnen door teveel geluid op het werk al voor de geboorte gehoorschade krijgen. Bij zwangere werkneemsters is er bovendien een verhoogde kans op zwangerschapshypertensie. Blootstelling aan geluid van vliegverkeer kan de leesprestaties van kinderen beïnvloeden.

Gezondheidsproblemen kunnen op verschillende termijnen aan het licht komen. Zo zijn er de korte termijn effecten die al tijdens of binnen enkele minuten na blootstelling van geluid optreden. Hieronder vallen; ontwaken, specifieke hinder, maar ook fysiologische effecten zoals de hartritmeverandering en reacties in het hart- en vaatsysteem. Daarnaast zijn er ook middellange termijn effecten. Deze doen zich voor van uren tot dagen na blootstelling, zoals niet-specifieke hinder en na-effecten van slaapverstoring (vermoeidheid en daarmee samenhangende effecten, gemoedsgesteldheid, verminderd prestatievermogen, lagere reactiesnelheid). Als laatste zijn er de lange termijn effecten die pas na maanden of jaren kunnen optreden, zoals stress en eventueel daaruit voortvloeiende fysische en psychische ziektebeelden. Hieronder vallen tevens effecten op (leer)prestaties en sociale effecten.

4. GELUIDKWALITEIT

De geluidkwaliteit van de leefomgeving is gebaseerd op een indeling van de geluidbelasting in klassen van 5 dB van de totale (cumulatieve) geluidbelasting van het wegverkeer, het railverkeer, industrielawaai, enz.. De blootstelling aan geluidbelasting door het omgevingsgeluid wordt uitgedrukt in decibel. De geluidbelasting neemt toe naarmate de verantwoordelijke bronnen meer geluid uitzenden, langer en vaker aanwezig zijn en naarmate de afstand tot de waarnemer afneemt. In onderstaande tabel staat een kwaliteitsindicatie bij een bepaalde geluidbelasting LAeq in dB(A).

LAeq in dB(A)

Geluidkwaliteit

<40

stiltegebiedkwaliteit

41-45

zeer goed

46-50

goed

51-55

redelijk

56-60

matig

61-65

slecht

66-70

zeer slecht

>70

abominabel

Bij een geluidniveau van 45 dB(A) ondervindt nagenoeg niemand hinder van het geluid. Bij een geluidniveau van 50 dB(A) blijkt 10 % van de mensen dit als hinder te ervaren.

Het percentage grondoppervlak van heel Nederland dat een cumulatieve geluidsbelasting van meer dan 50 dB(A) heeft blijkt 34 % te zijn (RIVM & CBS). Uit de rekenmodellen voor de gemeente Leudal is berekend dat voor de dagperiode het percentage grondoppervlak met een geluidbelasting van meer dan 50 dB(A) 31 % is.

5. DOSISMAAT LETMAAL, LDEN EN LAR,LT

De sterkte van een geluid ofwel het geluidsniveau, wordt uitgedrukt in decibel (dB). Het menselijk oor is niet voor alle frequenties in gelijke mate gevoelig. Om de sterkte van geluid te meten, zoals een mens deze ervaart, moet worden gecorrigeerd voor het verschil in gevoeligheid. Door optelling van alle gecorrigeerde frequenties ontstaat een één getalswaarde voor het geluidsniveau, uitgedrukt in decibel(A) ofwel dB(A).

Geluidsbelasting is vast te stellen door een fysische meting of berekening van de geluidsniveaus over een langere tijd. Daarbij wordt het energetisch gemiddelde bepaald van het geluidniveau over een bepaalde tijd, bijvoorbeeld de dagperiode. Dit gemiddelde geluidniveau wordt het equivalente geluidniveau LAeq genoemd.

De geluidbelasting op een bepaald punt, bijvoorbeeld de gevel van een woning, kan getoetst worden aan normen zoals die gesteld zijn in de Wet geluidhinder of aan geluidvoorschriften die in het kader van de Wet milieubeheer zijn gesteld.

Omdat een geluidbelasting in de avond- of nachtperiode hinderlijker zal worden ervaren dan in de dagperiode worden bij normstellingen veelal strafcorrecties toegepast. Voor de avondperiode bedraagt deze 5 dB(A) en voor de nachtperiode 10 dB(A).

De geluidbelasting over een etmaal wordt uitgedrukt in een één getalswaarde: Letmaal uitgedrukt in dB(A). Dit is de hoogste waarde van:

• het equivalente geluidsniveau over de dagperiode (07.00 - 19.00 uur);

• het equivalente geluidsniveau over de avond (23.00 - 07.00 uur) + 5 dB;

• het equivalente geluidsniveau over de nachtperiode (23.00 - 07.00 uur) + 10 dB.

Bij de wijziging van de Wet geluidhinder d.d. 5 juli 2006 is conform de Europese richtlijn voor verkeerslawaai de dosismaat Lden ingevoerd. Het Lden is het jaargemiddelde van de hierboven vermelde waarden in de drie beoordelingsperioden.

Het wezenlijke verschil is dat een gemiddelde wordt berekend in plaats van een maximum en dat het nu betrekking heeft op een jaargemiddelde in plaats van een etmaalgemiddelde van de meest ongunstige dag.

In de praktijk blijkt dat een Lden van 48 dB voor wegverkeerslawaai ongeveer overeenkomt met een Letmaal van 50 dB(A).

In het Activiteitenbesluit-milieubeheer wordt het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT) gehanteerd. Dat wil zeggen het energetisch gemiddelde van de afwisselende niveaus van het ter plaatse optredende geluid, gemeten in de loop van een bepaalde beoordelingsperiode.

6. TOTSTANDKOMING BELEIDSPLAN EN EVALUATIE - ACTUALISATIE

Door de SRE Milieudienst is een concept geluidbeleidsnota opgesteld. Deze rapportage is besproken in een ambtelijke begeleidingsgroep waarin de volgende disciplines waren vertegenwoordigd: milieu, ruimtelijke ordening, verkeer, vergunningverlening en handhaving en evenementen.

Het concept is intern besproken met andere betrokken ambtenaren en de betrokken bestuurlijke portefeuillehouders.

Het college van burgemeester en wethouders hebben de beleidsnota vastgesteld, ter inzage gelegd en naar de provincie Limburg verzonden. Hierna is de beleidsnota geïmplementeerd, waarbij het zijn concrete doorwerking heeft gekregen in bestemmingsplannen en vergunningverlening. Na een periode van bijna 3 jaar is het beleid geëvalueerd en daar waar noodzakelijk geactualiseerd. Hierbij is de grondslag van het oorspronkelijke beleid in stand gebleven. De geactualiseerde beleidsnota is vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders.

Ingediende zienswijzen

Het ontwerp van de beleidsnota gebiedsgericht geluidbeleid gemeente Leudal actualisatie-evaluatie 2014 heeft van 26 juni 2014 tot en met 6 augustus 2014 ter inzage gelegen. Er zijn binnen deze termijn zienswijzen ingediend door de gemeente Roermond en CSO Adviesbureau voor Milieu-Onderzoek B.V.

Hieronder volgt een samenvatting van deze zienswijzen en de reactie van de gemeente Leudal daarop.

Zienswijzen g emeente Roermond

  • 1.

    Verzoek aandacht te besteden aan gemeentegrensoverschrijdende effecten.

  • 2.

    Begrippenlijst ontbreekt.

  • 3.

    Voor gebiedstype Landelijk staat een redelijke geluidkwaliteit vermeld. Voor de richtwaarden ligt het meer voor de hand de kwalificatie zeer goed en goed te hanteren.

  • 4.

    De term vergunning kan beter vervangen worden door beoordelingspunt.

  • 5.

    De gehanteerde richtwaarde van bijlage 7 komen niet overeen met de richtwaarde bij gebiedstype Wonen.

  • 6.

    Het is niet duidelijk of de overgangszone gemaximeerd is.

  • 7.

    Als sprake is van een geluidgevoelige bestemming in meerdere overgangszones kan discussie ontstaan over welke richtwaarde gebruikt moet worden.

  • 8.

    Bij afwijking van de 50 m grens moet aan bepaalde voorwaarden worden voldaan. De formulering hierbij lijkt een of-of constructie te beogen. Maar er kan alleen afgeweken worden wanneer aan alle voorwaarden is voldaan. En-en dus.

  • 9.

    De formulering dat indirect hinder niet beschouwd en beoordeeld wordt is niet juist. Dit moet wel plaatsvinden, alleen hoeft dit geen effect te hebben op de geluidgrenswaarden.

  • 10.

    De verwijzing “deze Nota Industrielawaai” kan beter geformuleerd worden als “ Beleidsnota Gebiedsgericht geluidbeleid gemeente Leudal””.

  • 11.

    De gebruikte term vergunning Wet milieubeheer is gedateerd en moet zijn: omgevingsvergunning aspect milieu. Ook is sprake van een grammaticale onjuistheid in alinea 2 van paragraaf 13.15.

Reactie op zienswijzen gemeente Roermond

  • 1.

    Bij vergunningverlening maakt het niet uit of geluidgevoelige bestemmingen in of buiten de gemeente liggen. Er wordt dus altijd aandacht besteed aan gemeentegrensoverschrijdende effecten. De zienswijze treft geen doel

  • 2.

    Een begrippenlijst wordt niet nodig geacht, omdat de tekst duidelijk is. De zienswijze treft geen doel.

  • 3.

    Uit zowel tabel V als VI blijkt een landelijk gebied een gebied is met enige vermenging van functies zoals bijvoorbeeld agrarische ontwikkeling. Door functievermenging zijn richtwaarden gehanteerd die te omschrijven zijn als redelijk. De richtwaarden in tabel VI zijn hier op afgestemd. De zienswijze treft geen doel.

  • 4.

    Is aangepast. De zienswijze treft doel.

  • 5.

    Bijlage 7 geeft de systematiek voor het overgangsgebied weer. Dit staat los van de waarde in het gebied. Het ligt wel voor de hand aan te sluiten bij de gehanteerde waarde voor de betreffende gebieden. Bijlage 7 wordt daarom aangepast. De zienswijze treft doel.

  • 6.

    De kaartbijlage 6, tabel VII en de tekst van paragraaf 12.1 zijn voldoende duidelijk en geven aan dat hoe groot de omvang van de zone is. De zienswijze treft geen doel.

  • 7.

    Indien een geluidgevoelige bestemming binnen meerdere overgangszones ligt wordt aangehouden het gebied met de hoogste richtwaarde. Zie 13.4. De zienswijze treft geen doel.

  • 8.

    Is aangepast. De zienswijze treft doel.

  • 9.

    Duidelijk staat onderbouwd omschreven waarom indirect hinder niet beschouwd en beoordeeld wordt. De keuze hiervoor is gemaakt in de oorspronkelijke nota. Afwijken hiervan zou een belasting betekenen voor bedrijven betekenen en hiervoor is bij de actualisatie niet gekozen. De zienswijze treft geen doel.

  • 10.

    Is aangepast. De zienswijze treft doel.

  • 11.

    Is aangepast. De zienswijze treft doel.

Zienswijze CSO Adviesbureau voor Milieu-onderzoek B.V.

  • 1.

    Door Jos Menten BV, Napoleonsweg 6 te Haelen wordt betwist of de refentieniveaubepaling juist is. De referentieniveaubepaling door de provincie Limburg geeft andere waarden aan. Dit leidt tot te lage richtwaarde voor het gebied waarin Jos Menten BV is gelegen en derhalve tot te lage geluidgrenswaarden in de omgevingsvergunning.

  • 2.

    De hoofddoelstelling zoals die vermeld staat in hoofdstuk 1 (met name geluidruimte bieden aan geluid producerende activiteiten) wordt niet vertaald in de beleidsregels van hoofdstuk 13. Als niet kan worden voldaan aan de geldende richtwaarden mag maximaal worden uitgegaan van de geluidsvergunningvoorschriften.

Volgens paragraaf 13.13 is het vergunnen van geluidgrenswaarden die hoger zijn dan reeds eerder vergunde waarden beleidsmatig niet mogelijk. Verzocht wordt een gemotiveerde afwegingsruimte te voorzien.

Reactie op zienswijzen CSO Adviesbureau Milieu-Onderzoek B.V.

1.In opdracht van de gemeente Leudal is in 2011 door de SRE Milieudienst een akoestisch onderzoek verricht naar het heersende referentieniveau van het omgevingsgeluid voor het gehele grondgebied van de gemeente Leudal. Hierbij zijn l95 metingen en berekeningen uitgevoerd. Van de resultaten voor wegverkeerslawaai is 10 dB(A) van de berekende waarden op de rasterpunten afgetrokken.

De meetwaarden voor het L95 zijn eveneens, op een wijze zoals omschreven in de betreffende nota, in ArcGIS ingevoerd. Van beide rasters is voor elk punt het maximum bepaald. Dit is het referentieniveau voor dat punt. Dit is gebeurd voor alle drie de beoordelingsperioden. Op basis van een raster met deze maximumwaarden zijn contouren getekend. De referentieniveaus zijn in klassen verdeeld met een bandbreedte van 5 dB(A). In bijlage 3 zijn voor gebied nr. 58 dan ook de op deze wijze bepaalde referentieniveaus opgenomen. Het betreft een gemiddeld referentieniveau met een standaard deviatie van 1,5 %. Voor een betreffende gebied kunnen de op deze wijze bepaalde referentieniveaus dan ook afwijken van de daadwerkelijk ter plaatse bepaalde referentieniveaus. Daarom is in paragraaf 13.3 ook opgenomen dat indien uit een referentieniveaubepaling blijkt dat het referentieniveau in een beoordelingsperiode op een beoordelingspunt hoger is dan mag als grenswaarde maximaal dit referentieniveau worden gesteld voor deze betreffende periode. De zienswijze treft geen doel.

2.In hoofdstuk 1 van de nota is op pagina 1 als doel opgenomen de kwaliteit van de leefomgeving te behouden of te verbeteren. Dit is uit uitgewerkt in het voorliggende beleidsstuk. Hierin zijn door de gemeente beleidskeuzes gemaakt zoals ze in de oorspronkelijke beleidsnota omschreven zijn. De actualisatie verandert deze eerder gemaakte keuzes niet. Het verzoek tot het inbouwen van een gemotiveerde afwegingsruimte wordt niet ingewilligd. De zienswijze treft geen doel.

7. OCCUPATIEPATROON – INVENTARISATIE

Het occupatiepatroon wordt gevormd door het fysieke patroon van het gebruik dat mensen maken van de ondergrond en dat zich uit in de vorm van ruimtegebruik voor de functies zoals werken, wonen en recreatie. Het is het resultaat van de invloed van de mens op de ruimte.

Het occupatiepatroon van de gemeente Leudal is een van de bouwstenen voor het gebiedsgerichte geluidbeleid. De wijze waarop geïnventariseerd is, is daarop afgestemd.

Omdat de basis van het beleid in eerste instantie een visie op hoofdlijnen is, is het aantal functies die onderscheiden wordt, beperkt gehouden. Bij de inventarisatie is van de volgende hoofdfuncties uitgegaan:

• bos en natuur: natuurontwikkeling, bosbouw, extensieve recreatie

• landelijk: agrarisch gebied met vaak landschappelijke waarde waarin ook andere functies zoals wonen en extensieve recreatie voorkomen. Dit gebied kent dus niet één hoofdfunctie.

• agrarisch: bedrijven met landbouw, veeteelt, (glas)tuinbouw en aanverwante

bedrijven

• wonen: woningen en daaraan gerelateerde functies

• centrum: horeca, detailhandel, dienstverlening

• bedrijven: industriële en ambachtelijke bedrijven

• verblijfsrecreatie: campings, bungalowparken, recreatieparken etc.

• sport: terreinen met buitensportactiviteiten

De indeling heeft ook een duidelijke relatie met de geluidproductie die het gevolg is van een bepaalde hoofdfunctie. Zo zal er in een gebied met als hoofdfunctie “bos en natuur” nauwelijks geluid voorkomen als gevolg van menselijke activiteiten terwijl dat op “bedrijven” in hoge mate voorkomt.

Het betreft hier in deze fase een globale indeling en heeft dus niet de mate van gedetailleerdheid als van een bestemmingsplan. In een gebied met een bepaalde hoofdfunctie kunnen ook andere functies voorkomen. Op een bedrijventerrein kunnen ook woningen staan en in een woonwijk kunnen ook bedrijven gevestigd zijn. Omdat geluid zich ruimtelijk verspreid heeft het geen zin om de indeling gedetailleerd te maken omdat het ene gebied het andere te zeer zou beïnvloeden.

De keuze voor deze indeling houdt niet in dat de plankaart voor het gebiedsgericht lokaal geluidbeleid dezelfde indeling zal hebben. Gaandeweg het proces is er voor een minder gedifferentieerde gebiedstypen gekozen. Zo zijn bijvoorbeeld de gebiedstypen “agrarisch” en “landelijk” samen gevoegd tot een gebiedstype.

Omdat een beleid toekomstgericht is, is bij de inventarisatie niet alleen uitgegaan van de huidige situatie maar is ook rekening gehouden met ontwikkelingen die in gang gezet zijn en op middellange termijn gerealiseerd zullen worden.

Voor de inventarisatie is gebruik gemaakt van structuurplannen, (ontwerp)-bestemmingsplannen, reconstructieplan, overige gegevens door de gemeente aangeleverd en een veldinventarisatie.

De inventarisatie staat weergegeven in de kaart “Occupatiepatroon”, bijlage 1. Behalve voor de gemeente Leudal staat daar ook het occupatiepatroon weergegeven voor de grensgemeenten in een strook van 1 km breed. In onderstaande paragrafen 7.1 t/m 7.7 volgt een beschrijving van de belangrijkste bronnen voor deze inventarisatie.

7.1 Bestemmingsplannen Wet ruimtelijke ordening.

In 2001 hebben Provinciale Staten van Limburg het Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL2001) vastgesteld, het eerste integrale plan voor het omgevingsbeleid voor het grondgebied van de provincie Limburg. Na de vaststelling van het plan is een 15-tal POL-aanvullingen en POL-herzieningen op onderdelen vastgesteld door Provinciale Staten.

In juni 2005 hebben Provinciale Staten daarom opdracht gegeven aan GS om het plan vóór de zomer van 2006 te actualiseren en daarbij tevens om te bouwen naar een flexibel plan op hoofdlijnen. Op 22 september 2006 is het POL2006 vastgesteld.

Het Provinciaal Omgevingsplan Limburg is een overkoepelend Plan op Hoofdlijnen met de status van Structuurvisie, Milieubeleidsplan, Waterhuishoudingsplan, en Verkeer en Vervoersplan, en dat tevens de hoofdlijnen van de fysieke onderdelen van het economisch en sociaal-cultureel beleid bevat. Voor bepaalde thema’s en gebieden zijn er naast POL2006 óók POL-aanvullingen, Inpassingsplannen, Verordeningen en Beleidsnota’s e.d. Er is sprake van een samenhangend planstelsel. Geregeld verschijnen er nieuwe POL-aanvullingen, die zich meer in detail richten op specifieke thema’s of gebieden en dit nader uitwerken tot bijvoorbeeld een nieuw wegtracé, nieuwe locaties van bedrijventerreinen, maasprojecten, de ecologische hoofdstructuur, waarmee tevens het POL op onderdelen wordt geactualiseerd. Momenteel wordt het POL volledig herzien en zal in mei 2014 vastgesteld worden.

7.2 Reconstructieplan Noord- en Midden-Limburg

Noord- en Midden-Limburg heeft net als andere (zand)gebieden in Zuid- en Oost-Nederland te maken met een hoge veedichtheid. In deze gebieden – de zogenaamde concentratiegebieden - is de intensieve veehouderij sterk vertegenwoordigd en doen zich verschillende problemen voor die nauw met elkaar samenhangen. Kern daarvan is dat (intensieve) landbouw, wonen, werken, mobiliteit, recreatie en natuur elkaar te vaak in de weg zitten. Gevolg is dat landbouw en recreatie zich niet goed kunnen ontwikkelen, en dat de kwaliteit van natuur, landschap en water onder druk staat.

Om de problemen in het landelijk gebied structureel en op een samenhangende manier aan te pakken heeft het Rijk de 'Reconstructiewet Concentratiegebieden’ in het leven geroepen. Directe aanleiding voor de wet was de varkenspestepidemie van 1997, maar in de concrete uitwerking is de wet veel breder. Doel van de wet is:

  • 1.

    De versterking van de sociaal-economische vitaliteit van het landelijk gebied (versterking van landbouw en recreatie, en van wonen, werken en leefbaarheid);

  • 2.

    De verbetering van de omgevingskwaliteit (natuur, landschap, water, ammoniak, stank, geluid);

  • 3.

    De vermindering van de veterinaire kwetsbaarheid (met name de aanleg van varkensvrije zones).

Volgens de wet, die begin 2002 in werking is getreden, moet iedere reconstructieprovincie eind 2003 een zogenaamd Reconstructieplan vaststellen. Het Reconstructieplan vormt de basis voor de uitvoering, die loopt van 2004 tot eind 2015.

Het Reconstructieplan is een nadere uitwerking van het Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL). Kern van het Reconstructieplan is uitvoering. Geen nieuw beleid dus, maar uitvoering van bestaand beleid.

7.3 Opwaardering N280

“De N280-West is een provinciale weg die deel uitmaakt van het regionaal verbindende wegennet in Midden-Limburg. De weg heeft enerzijds een ontsluitende, en anderszins een verbindende functie. De N280-West heeft in relatie tot Weert en Roermond een regionaal verbindende functie. Voor de dorpskernen van Leudal heeft de weg een belangrijke ontsluitende functie.

De N280-West heeft uitdrukkelijk géén bovenregionale functie als verbindende route tussen de A2 en de A73.

In 2008 zijn de gemeenten in de regio Midden-Limburg (Echt-Susteren, Leudal, Maasgouw, Nederweert, Roerdalen, Roermond en Weert) en de Provincie Limburg van start gegaan met een regionale gebiedsontwikkeling. Het doel hiervan is om gezamenlijk de gewenste ontwikkelingen in Midden-Limburg vorm te geven.

In dit kader is een mogelijke opwaardering van de weg als project opgepakt. In de eerste fase van dit project zijn in een brede effectenstudie 7 oplossingsrichtingen voor de N280-West onderzocht en is bekeken hoe de in de toekomst te verwachten verkeerskundige knelpunten op de N280-West kunnen worden opgelost en op welke wijze bij de aanpak van de N280-West het best kan worden bijgedragen aan de gebiedsontwikkeling.

Op 8 juni 2012 hebben Provinciale Staten als afronding van de eerste fase, gekozen voor een knelpuntgerichte aanpak met aanvullende aandachtspunten als beste oplossing voor de N280-West (voorkeursoplossingsrichting 2+).

Vervolgens is gestart met de tweede fase van het project. Deze fase betreft de verdere uitwerking van de voorkeursoplossingsrichting en het planologisch verankeren van het tracé in een provinciaal inpassingsplan (PIP). Afronding van deze fase is voorzien in het najaar van 2014. De start van realisatiefase is op dit moment voorzien in 2016.”

7.4 Structuurvisie

7.4.1 Vastgestelde structuurvisie

Met het in werking treden van de nieuwe Wro (1 juli 2008) vormt de Structuurvisie een belangrijk gemeentelijk beleidsdocument.

Een groene parel met dynamiek, een gemeente waarin het voor iedereen goed wonen, goed leven en goed werken is, nu en in de toekomst; dat is waar de gemeente Leudal op ingezet heeft bij het opstellen van de structuurvisie.

De gemeente Leudal heeft inmiddels een structuurvisie vastgesteld. Deze is vastgelegd in het document “structuurvisie Leudal, gemeente Leudal”, d.d. februari 2010 opgesteld door BRO. Deze structuurvisie is in februari 2010 vastgesteld door de gemeenteraad.

In deze structuurvisie worden afwegingen gemaakt voor het toekomstig ruimtelijk beleid op lokaal niveau. Er worden keuzes gemaakt over de gewenste ruimtelijke ontwikkeling op de lange termijn, en de daarvoor noodzakelijke maatregelen op korte termijn. Het is het richtinggevende document waarin voor overheden, maatschappelijke organisaties, private partijen en burgers duidelijk wordt welk ruimtelijk beleid een gemeente (of provincie) nastreeft.

In de inmiddels vastgestelde structuurvisie zijn als basis een aantal gebiedstyperingen opgenomen. Dit zijn de volgende:

1.Dorpen

Leudal bestaat uit 16 kernen, gelegen in een fraai buitengebied. De 16 kernen zijn in drie verschillende typen onder te verdelen: Centrumkern, Autonome kernen en de Woondorpen.

2.Werkgebieden en recreatief cluster

Op de structuurvisiekaart zijn 2 soorten werkgebieden aangegeven: de bedrijventerreinen, verspreid door de gemeente en het recreatief cluster 'Hof van Leudal', even buiten Roggel.

-Werkgebieden

De gemeente Leudal heeft 12 bedrijventerreinen variërend in grootte, ligging en dynamiek. Een aantal kernen, zoals Grathem, Heythuysen en Baexem beschikken over relatief kleine bedrijventerreinen, dicht bij de woonbebouwing. Daarnaast zijn er in de gemeente ook een aantal grote terreinen gelegen, zoals Zevenellen en Windmolenbos bij Haelen en bedrijventerrein Ittervoort.

In Hornerheide is een zorgcluster gelegen (Proteion) dat functioneert op een bovenregionaal niveau. De zorg biedt hoog gekwalificeerde werkgelegenheid die van grote betekenis is voor de differentiatie in de beroepsbevolking van de gemeente.

-Recreatief cluster

Ten noorden van Roggel is het toeristisch-recreatieve cluster Hof van Leudal gelegen. Op deze locatie is een modern recreatiepark/bungalowpark gelegen. Nieuwe toeristisch-recreatieve ontwikkelingen zullen met name rond dit cluster moeten plaats vinden. Daarnaast bieden ook de Rivierdallandschapszone en de Boslandschapszone mogelijkheden voor toeristisch-recreatieve ontwikkelingen.

3.Buitengebied

De gemeente Leudal is als parel in het groen gelegen in een afwisselend en dynamisch buitengebied. Het buitengebied wordt gekenmerkt door kleinschaligheid met grote natuurlijke kwaliteiten, zoals het Leudal en de Maas. Daarnaast is ook de moderne (grootschalige) landbouw in bepaalde gebieden sterk vertegenwoordigd.

De kwaliteiten van en (toekomstige) functies binnen het buitengebied leiden tot een zonering in vijf delen: Rivierdallandschapszone, Boslandschapszone, Terrassenlandschapszone, Grootschalige deklandschapszone en de Kleinschalige deklandschapszone.

7.4.2 Herijking structuurvisie

In het coalitieprogramma is opgenomen dat een herijking van de structuurvisie plaats dient te vinden. De nu vastgestelde visie wordt te abstract bevonden. Het proces van de herijking moet nog opgestart worden.

Het doel van de herijking is:

  • 1.

    Het maken van duidelijkere keuzes;

  • 2.

    De resultaten uit het maatschappelijk debat laten landen in de structuurvisie

  • 3.

    Het uitbouwen van de structuurvisie met een gebiedsvisie, de uitwerking van het Limburgs Kwaliteitsmenu en de conceptbeleidsvisie voor het buitengebied.

Ter verduidelijking van punt 3 wordt nog opgemerkt dat de structuurvisie de kapstok vormt. Aan de kapstok worden vervolgens een aantal documenten gehangen.

  • a.

    Een gebiedsvisie: hierin worden duidelijke keuzes gemaakt over waar de gemeente bepaalde ontwikkelingen wil toestaan en onder welke voorwaarden maar ook: waar wil ik bepaalde ontwikkelingen beslist niet toestaan. Deze moet nog nader uitgewerkt worden. De aanzet is wel al gemaakt. Aan de hand van een aantal bestaande documenten (landschapskader, LOP) is een voorstel gemaakt. Dit voorstel is een van de bijlagen van de concept beleidsvisie maar moet nog verder uitgewerkt worden.

  • b.

    Een uitwerking van het Limburgs kwaliteitsmenu op gemeentelijk niveau. Als voorbeeld wordt genoemd: een sloopregeling die ingezet kan worden om mensen te stimuleren om oude in onbruik geraakte agrarische gebouwen te slopen.

7.5 Bestemmingsplan buitengebied

Onder de structuurvisie komen de bestemmingsplannen. Een bestemmingsplan is een gedetailleerd plan waarin staat aangegeven waarvoor de grond of gebouwen gebruikt mogen worden. Ook staan er regels in over bouwhoogtes, de inhoud van de woning, oppervlaktes van bijgebouwen e.d.

De gemeente Leudal staat voor een grote opgave. Alle bestaande bestemmingsplannen dienen geactualiseerd te worden. Voor de bestemmingsplannen voor de kernen zijn inmiddels de kaderplannen vastgesteld. Het actualiseren van de kernplannen is in tijd uitgezet en loopt.

Het bestemmingsplan buitengebied is een totaal andere materie dan de kernplannen. Vele belangen strijden hier om als belangrijkste aangemerkt te worden vergelijk: landbouw vs. natuur/wonen.

Het coalitieprogramma vormde echter aanleiding om de reeds opgestelde beleidsvisie nog eens kritisch tegen het licht te houden. Hiervoor is o.a. een maatschappelijk debat georganiseerd. De uitkomsten hiervan worden verwerkt in de uitgangspuntennotitie.

Nieuw bestemmingsplan buitengebied

Voor het buitengebied waren tot voor kort meerdere bestemmingsplannen van kracht die verschillend waren qua systematiek en ook qua toestaan van mogelijkheden. Door voor het gehele buitengebied één bestemmingsplan op te stellen, is een eenduidige regeling opgesteld, waardoor er meer rechtsgelijkheid ontstaat binnen de gemeente.

De gemeente Leudal heeft met het nieuwe bestemmingsplan voorzien in één actuele bestemmingsregeling voor het gehele buitengebied van de gemeente.

Het bestemmingsplan “Buitengebied” is afgestemd op de ruimtelijke en functionele ontwikkelingen die na vaststelling van de geldende plannen hebben plaatsgevonden. De veranderingen in de wet- en regelgeving zijn hierin meegenomen. Het bestemmingsplan biedt een passende regeling voor de komende periode van tien jaar. Het nieuwe bestemmingsplan buitengebied is op 25 februari 2014 door de raad vastgesteld.

7.6 Stiltegebieden in de omgevingsverordening Limburg

Bij stiltegebieden gaat het om gebieden die rustig zijn en rustig moeten blijven. Binnen deze gebieden wordt o.a. intensieve recreatie en het gebruik van wegen door gemotoriseerd verkeer geweerd of gereduceerd. In de Omgevingsverordening Limburg (OL) zijn regels opgenomen inzake het voorkomen of beperken van geluidhinder binnen stiltegebieden. Op basis van de artikel 2.21 t/m 2.23 van de OL kan ontheffing worden verleend voor deze verboden. Binnen de gemeentegrenzen van de gemeente Leudal komen enkele stiltegebieden voor. Dit zijn de gebieden:

  • -

    Groote en Kleine Moost (nr 9);

  • -

    Widdonk-Waterbloem-Weyenhout-Doorbrand (nr. 10);

  • -

    Asbroekerheide ( nr. 13);

  • -

    Leudal (nr. 15).

7.7 Bestemmingsplannen aangrenzende gemeenten

Van alle aangrenzende gemeenten zijn de bestemmingsplannen geraadpleegd voor zover zij vallen binnen een zone van 1000 m uit de gemeentegrenzen van de Gemeente Leudal vallen. Het betreft hier de gemeenten: Peel en Maas, Beesel, Roermond, Maasgouw, Nederweert, Weert en ten slotte de Belgische gemeente Kinrooi.

8. AKOESTISCHE SITUATIE - INVENTARISATIE

Voor heel het grondgebied van de gemeente Leudal is de huidige akoestische situatie in beeld gebracht. Het achtergrondgeluidniveau is geïnventariseerd en de belangrijkste geluidbronnen zijn in kaart gebracht.

Het achtergrondgeluidniveau wordt weergegeven door het referentieniveau van het omgevingsgeluid. De ervaring van een geluidomgeving hangt echter ook af van bronnen in de directe nabijheid af, het voorgrondgeluid. Dat is de reden dat ook een inventarisatie is verricht van geluidbronnen die een grote invloed hebben op de directe omgeving.

Hierbij valt te denken aan wegen met een hoge verkeersintensiteit, spoorlijnen, bedrijventerreinen en recreatieterreinen.

8.1 Referentieniveaukaart gemeente Leudal

Door de SRE Milieudienst is een referentieniveaukaart voor het grondgebied van de gemeente Leudal vervaardigd (Referentieniveaukaart gemeente Leudal, proj.nr. 491759, d.d. 14 januari 2011). Deze referentieniveaukaart geeft voor het grondgebied van de Gemeente Leudal het referentieniveau van het omgevingsgeluid voor de dag-, avond en nachtperiode. Dit referentieniveau is bepaald aan de hand van L95-metingen en berekening van het wegverkeerslawaai. Voor het wegverkeerslawaai is gebruik gemaakt van de verkeersintensiteiten voor het jaar 2010 (2007 opgehoogd met 1,5 % per jaar) zoals die zijn opgenomen in het model van de geluidsniveaukaart.

Voor de kaarten wordt verwezen naar het bovenvermelde rapport.

8.2 Rijksweg A2

De invloed van het wegverkeerslawaai op het omgevingsgeluid komt tot uiting in de referentieniveaukaart. De meest luidruchtige weg van alle gezoneerde wegen op het grondgebied van de gemeente Leudal is de rijksweg A2. Het verkeersmodel (Regionale model DHV, actualisatie 2013) geeft voor 2020 een prognose van ongeveer 70.000 voertuigen op A2 noordelijk van Kelpen-Oler/N280. Zuidelijk van deze aansluiting geeft het model ongeveer 60.000 voertuigen.

De A2 is een belangrijke verkeersas die van (inter-)nationaal belang is. Deze weg zorgt voor een ontsluiting van de noordwest naar zuidoost. De breedte van de wettelijke zone van deze weg is 400 meter.

In de directe omgeving van deze weg zal een verhoogd equivalent geluidniveau heersen. Dit geluidniveau zal hoger zijn dan het referentieniveau omdat dit laatste gedefinieerd is als de maximale waarde van het equivalente geluidniveau minus 10 en het gemeten L95. Om het gebied te bepalen waar een relatief hoog geluidniveau optreedt is de 60 dB(A) etmaalwaarde contour bepaald. Binnen dit gebied zal het referentieniveau hoger zijn dan 50 dB(A), omdat dit gelijk is aan het equivalente geluidniveau minus 10. Deze contour is als een geluidzone weergegeven op de kaart “Belangrijke geluidzones” (bijlage 2). Voor de duidelijkheid het begrip zone zoals dat hier gehanteerd wordt is niet het begrip zoals dat in de Wet geluidhinder geldt, maar omvat een gebied waarin een geluidniveau van meer dan 60 dB(A) etmaalwaarde heerst.

Voor het berekenen van deze contour is uitgegaan van de verkeersintensiteiten in het toekomstjaar 2020.

8.3 Provincialeweg N280

Een andere luidruchtige weg op het grondgebied van de gemeente Leudal is de provinciale weg N280 met een wettelijke zone van 200 of 250 m (afhankelijk van de ligging in bebouwde kom of buitengebied) aan weerszijden.

Zoals reeds eerder vermeld verbindt de N280-West Weert met Roermond. Voor onder meer de kernen Ell, Kelpen, Baexem en Horn heeft de N280-West een belangrijke ontsluitende functie.

Ook voor deze weg is de 60 dB(A) etmaalwaarde contour berekend voor het toekomstjaar 2020. Binnen deze contour is er sprake van een verhoogd referentieniveau.

Het verkeersmodel (Regionale model DHV, actualisatie 2013) geeft voor 2020 een prognose van ongeveer 18.000 voertuigen op de N280.Contouren van andere wegen zijn niet bepaald omdat deze een veel lagere etmaalintensiteit zullen hebben. Zo heeft de N273 een etmaalintensiteit van 8000 tot 16.000 afhankelijk van welke plek beschouwd wordt.

8.4 Spoorlijn Weert-Roermond (IJzeren Rijn)

Deze spoorlijn loopt voor een deel over Leudals grondgebied. Het feit dat in de directe omgeving van deze spoorlijn een hoger equivalent geluidniveau optreedt, komt niet tot uiting in de referentieniveaukaart omdat deze alleen betrekking heeft op wegverkeerslawaai en het L95 waarin de geluiden van korte duur (een treinpassage) geen bijdrage leveren.

Om dit gebied met een verhoogd equivalent geluidniveau zichtbaar te maken is de 67 dB(A) etmaalwaarde contour berekend. Analoog aan wegverkeerslawaai is dat de waarde die 10 dB(A) hoger is dan de voorkeursgrenswaarde die gold voor spoorweglawaai (tegenwoordig Lden = 55 dB).

Deze contour is als zone weergegeven in de kaart “Belangrijke geluidzones”.

Voor het berekenen van deze contour is gebruik gemaakt van de verkeersmilieukaart van de gemeente Leudal (peiljaar 2020). Er is nog geen rekening gehouden met mogelijke voorzieningen welke de gemeente Leudal noodzakelijk acht bij reactivering van de IJzeren Rijn.

8.5 Inrichtingen

Voor de inventarisatie van inrichtingen Wet milieubeheer is gebruik gemaakt van een lijst van alle inrichtingen in de gemeente Leudal d.d. 31-12-2010. Deze inrichtingen zijn gekoppeld aan x- en y coördinaten met behulp waarvan de verdeling van de inrichtingen over het grondgebied van de gemeente Leudal in kaart zijn gebracht.

De inrichtingen zijn in de soorten onderscheiden volgens onderstaande tabel I, tevens is daarin aangegeven het aantal inrichtingen per soort.

TABEL I: AANTAL INRICHTINGEN PER SOORT

Soort inrichting

Aantal inrichtingen

Agrarisch

698

Detailhandel

163

Horeca, sport & recreatie

209

Industrieel & ambachtelijk

422

Dienstverlening & overig

115

Totaal aantal inrichtingen

1607

In de bijlage 3 (Inrichtingen) staat op een kaart weergegeven waar deze verschillende soorten inrichtingen voorkomen. Voor de indeling in gebieden is gebruikt de gebiedsindeling van de kaart “Gebiedstypen”. Per gebied staat met een staafdiagram aangegeven hoeveel inrichtingen per soort daar voorkomen. Op deze wijze is inzicht verkregen in de spreiding van de onderscheiden soorten inrichtingen over het grondgebied van de gemeente. Inde nieuwe situatie zal het aantal inrichtingen mogelijk gewijzigd zijn. De verdeling van de bedrijven over de verschillende soorten als ook de verdeling van deze bedrijven over de gebieden binnen de gemeentegrenzen zal op hoofdlijnen ongewijzigd zijn.

Begripsomschrijving:

Agrarisch

Hiermee worden activiteiten aangeduid die betrekking hebben op het houden van vee en het verbouwen van landbouwproducten.

Detailhandel

Hieronder vallen alle bedrijven die producten inkopen en op hun beurt weer verkopen aan de consument.

Horeca, Sport & Recreatie

Onder deze categorie vallen alle horeca gelegenheden zoals cafés en restaurants, alle sportterreinen en terreinen voor verblijfsrecreatie.

Industrieel & Ambachtelijk

Industriële en ambachtelijke bedrijven.

Dienstverlening & Overig

Deze sector bevat dienstverlenende instellingen of bedrijven en alle overige inrichtingen die niet onder een van de andere categorieën vallen.

In onderstaande tabel II staat een typering van de bedrijventerreinen in de Gemeente Leudal weergegeven.

Tabel II: Bedrijventerreinen LEUDAL

Terrein

Ligging

Kenmerken

Woning-en

Oppervlakte ha

Heldenseweg

Heldenseweg, Neer

lokaal

ja

5,5

Soerendonck*

Hanssum, Neer

lokaal

ja

5,2

Laak

Vrijkenstraat, Roggel

lokaal

ja

14,6

Arenbos

Leveroyseweg, Heythuysen

lokaal

ja

12,5

Op de Kouk

Stationsstraat, Heythuysen

lokaal

ja

3,6

Corubonaterrein

Napoleonsweg, Haelen

lokaal

ja

8,5

Zevenellen**

Roermondseweg, Haelen

gezoneerd

ja

91,8

Windmolenbos**

Roermondseweg, Haelen

gezoneerd

ja

33,7

Bedrijven Verhoeven

Jagersweg, Haelen

lokaal

ja

3,4

Wienboom

Napoleonsweg, Haelen

lokaal

ja

8,2

Dorpsstraat

Dorpsstraat, Buggenum

lokaal

ja

1,7

Sint Antoniusstraat

Dorpstraat, Baexem

lokaal

ja

2,8

Ellerweg

Kelpen-Oler

lokaal

ja

14,9

Kelperheide

Grathemerweg, Kelpen-Oler

lokaal

ja

12,0

Kloppevenseweg

Heythuyserweg, Horn

lokaal

ja

3,4

Bosstraat

Baexemerweg, Grathem

lokaal

ja

2,1

Ittervoort

Napoleonsweg, Ittervoort

regionaal

ja

59,2

* Een voormalig veevoederbedrijf op bedrijventerrein Soerendonck is inmiddels gesloopt. De gemeente is voornemens om voor deze locatie een andere bestemming te gaan vastleggen. Mogelijk zal dit recreatie of wonen worden. Met de actualisatie van deze beleidsnotitie is dit echter nog niet bekend. Dit zal daarom ook niet leiden tot een aanpassing van het geluidbeleid op dit punt .

** De vastgestelde geluidszone rond deze gezoneerde bedrijventerreinen is aangepast. Aan de noordwestzijde is de zone groter. Deze aangepaste en vastgestelde zone is verwerkt in kaartbijlage van de beleidsnota. De voorgenomen en aanstaande verdere uitbreiding is hierin nog niet verwerkt. Dit zal plaatsvinden met de aanpassing van het bestemmingsplan buitengebied.

In onderstaande tabel III staat een typering van de recreatieterreinen in de gemeente Leudal weergegeven. Het betreft terreinen voor verblijfsrecreatie waarbij voor campings een ondergrens is aangehouden van 40 standplaatsen.

TABEL III: RECREATIETERREINEN LEUDAL

Naam inrichting

Ligging

Kenmerken

Geelenhoof

Grathemerweg, Kelpen-Oler

camping

Landgoed Leudal

Roggelseweg, Haelen

camping

De Waterval

Kanaaldijk, Neer

camping

Camping De Leistert

Heldensedijk, Roggel

camping

Buitenhof De Leistert

Heldensedijk, Roggel

bungalowpark

Lemmenhof

Kampstraat 10 Ell

recreatiegebouw/hotel

Jachthaven Hanssum

Hanssum, Neer

jachthaven

Straoterhof

Hostertstraat 5 Haler

camping

Beekerhof

Beekstraat 9 Hunsel

groepsaccommodatie

In bovenstaande tabel zijn de grotere recreatieterrein opgenomen. Deze vallen in de categorie

“Horeca, Sport & Recreatie” als bedoeld in deze nota. Onder deze categorie vallen ook de tennisparken. Aan deze categorie is een nieuw tennispark toegevoegd. Het betreft een nieuw gerealiseerd park tussen Haelen en Horn. Deze aanpassing leidt dan ook tot aan aanpassing van kaartbijlagen bij deze nota.

Een aparte categorie inrichtingen zijn de terreinen van de schuttersgilden. De gemeente Leudal telt een vijftiental schutterijen waarvan de meeste het traditioneel schieten beoefenen. Deze activiteit valt onder het Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer en zou moeten voldoen aan de standaardgeluidvoorschriften van dit Besluit.

Echter in 2009 is dit Besluit gewijzigd in die zin dat voor het traditioneel schieten er geen geluidvoorschriften meer gelden, met uitzondering van die gevallen waarvoor bij gemeentelijke verordening regels zijn gesteld. In de APV van de gemeente Leudal zijn daaromtrent geen regels gesteld.

Het schietlawaai kan een hoge geluidbelasting van de gevels van de omliggende woningen betekenen, echter het zijn activiteiten die vaak maar één keer per week plaatsvinden. Bovendien zijn het tradities die door de meeste omwonenden worden geaccepteerd. Momenteel is er daarom geen aanleiding om hiervoor specifieke beleidregels vast te stellen en wordt het in onderhavig geluidbeleid buiten beschouwing gelaten.

9. DEELGEBIEDEN

Het occupatiepatroon geeft de ruimtelijk-functionele kenmerken van een gebied weer. Met andere woorden het geeft aan hoe een gebied gebruikt wordt. Voor de gemeente Leudal is dit op grond van de inventarisatie in hoofdstuk 7 en 8 in beeld gebracht. Hierbij is het huidige gebruik en het gebruik in de nabije toekomst beschouwd. Dit heeft geresulteerd in de kaart van bijlage 1 ”Occupatiepatroon”.

Vervolgens is het grondgebied van de gemeente Leudal onderverdeeld in 94 deelgebieden. Een deelgebied is een geografische eenheid die één bepaalde categorie van occupatie heeft en waar een logische begrenzing voor gekozen is.

In het buitengebied was het occupatiepatroon onderverdeeld in drie categorieën: Bos en natuur, Landelijk en Agrarisch. Het onderscheid tussen de gebiedstypen Landelijk en Agrarisch was voornamelijk gestoeld op de bestemmingen in de bestemmingsplannen buitengebied. In het gebiedstype Landelijk was meestal sprake van een landschappelijke waarde vanwege een rivier of beekdallandschap. In dit gebiedstype komen, alhoewel in mindere mate, ook agrarische bedrijven voor.

Vanwege dit geringe onderscheid, zeker met betrekking tot geluid, wordt bij de deelgebieden in het buitengebied alleen gesproken over Bos en natuur en Landelijk. De kleinere bosgebieden zijn ook opgenomen in de categorie Landelijk.

Deze indeling van het grondgebied in occupatietypen is vergeleken met de inventarisatie van de inrichtingen (zie bijlage 3). Daaruit blijkt dat de activiteiten (inrichtingen) van elk gebied goed overeenkomen met de occupatietypen.

In bijlage 4 staan de deelgebieden op een kaart weergegeven en is er een nummer aan toegekend.

In bijlage 5 zijn per deelgebied enkele karakteristieke functies van dat deelgebied omschreven.

Voor 48 gebieden is bepaald wat het referentieniveau is, een akoestisch kenmerk van dat gebied. Dit is niet voor alle 94 deelgebieden gebeurd omdat in een gebied met een kleine oppervlakte dat referentieniveau gelijk zal zijn aan het omringende gebied en daarom niet zoveel betekenis heeft of omdat het niet van belang is omdat het gebied slechts één inrichting bevat.

In één gebied kunnen referentieniveaus voorkomen die sterk van elkaar verschillen. Bijvoorbeeld wanneer er veel wegen in het gebied liggen. Het gemiddelde referentieniveau voor een gebied is daarom geen goede beschrijving van de akoestische situatie. Dat is de reden dat ook wordt gekeken naar de standaarddeviatie van het gemiddelde. Hierin komt ook de mate van variantie van een parameter tot uiting. Wanneer de waarde van het gemiddelde plus de standaarddeviatie wordt beschouwd dan kan gesteld worden dat voor 84 % van de oppervlakte van een gebied deze waarde niet overschreden wordt. Met deze statistische parameter worden de akoestische kenmerken van een gebied goed beschreven.

In bijlage 5 staat de lijst met de deelgebieden waarbij aan elk deelgebied het toegekende occupatietype is vermeld. Zo is te zien welke gebieden overeenkomstige ruimtelijk-functionele kenmerken hebben. In de daaropvolgende kolommen staan de heersende referentieniveaus in de drie beoordelingsperioden. Voor het referentieniveau is het gemiddelde plus de standaarddeviatie genomen.

Bepaald is wat het met betrekking tot de oppervlakte gewogen gemiddelde referentieniveau is van alle deelgebieden van één bepaald occupatietype. In onderstaande tabel staat dit weergegeven.

TABEL IV: GEMIDDELD REFERENTIENIVEAU PER OCCUPATIETYPE

Occupatietype

Referentieniveau in dB(A)

Dag

07:00-19:00 u

Avond

19:00-23:00u

Nacht

23:00-07:00 u

Bos en natuur

43

40

36

Landelijk

44

42

37

Wonen

47

44

39

Bedrijven

48

45

40

Te zien is dat het referentieniveau voor alle occupatietypen in de avondperiode ongeveer 3 dB(A) lager is dan in de dagperiode. Tussen de avondperiode en nachtperiode is dat verschil ongeveer 5 dB(A).

De hoogste referentieniveaus treden op bij de bedrijventerreinen. In het buitengebied treden de laagste referentieniveaus op in Bos en natuur en de hoogste in Landelijk gebied. Het referentieniveau is niet alleen afhankelijk van de activiteiten in een gebied maar ook van de wegen die daar doorheen lopen of direct grenzend aan het gebied. Wanneer de gebieden Bos en natuur doorsneden worden door of grenzen aan drukke wegen zal het gemiddelde referentieniveau daardoor hoog zijn.

Uit bijlage 5 blijkt dat het referentieniveau per deelgebied aanzienlijk kan afwijken van het gemiddelde voor een bepaald occupatietype.

Om te komen tot een plankaart voor het lokaal geluidbeleid is per deelgebied bepaald in welk akoestisch gebiedstype het kan worden ingedeeld. Een akoestisch gebiedstype is een gebiedstype wat één en hetzelfde ruimtelijk functioneel gebruik kent en waarvoor één bepaalde richtwaarde voor het referentieniveau wordt toegekend. Let wel, deze richtwaarde zal, rekening houdend met de bestaande situatie, de gewenste geluidkwaliteit van het gebied weergeven. De exacte richtwaarde wordt vastgesteld per beleidsonderdeel. Zo zal bij het beleid vergunningverlening Wet milieubeheer richtwaarden worden vastgesteld die als grenswaarden kunnen dienen bij de vergunningverlening en/of maatwerkvoorschrïften als bedoeld in het Activiteitenbesluit-milieubeheer.

In principe wordt bij de benaming van de akoestisch gebiedstypen dezelfde naam aangehouden als voor de occupatietypen.

Om tot een indeling in akoestische gebiedtypen te komen is de volgende werkwijze gevolgd:

  • 1.

    Bij deelgebieden waarvoor het referentieniveau sterk afwijkt van het gemiddelde in soortgelijke gebieden is gezocht naar een oorzaak daarvoor.

  • 2.

    Bekeken is of de indeling in gebiedstypen gedifferentieerder dient te zijn. Binnen Bedrijven kan bijvoorbeeld een onderscheid gemaakt worden tussen grootschalige of kleinschalige bedrijventerreinen gemaakt worden.

  • 3.

    Een deelgebied kan onder een ander gebiedstype geschaard worden als het referentieniveau aanzienlijk afwijkt en de functie ook onder een ander gebiedstype past. Een deelgebied met het occupatietype Bos en natuur kan bijvoorbeeld onder het akoestisch gebiedstype Landelijk gebied komen te vallen. Het type Landelijk bezit een verwevenheid van diverse functies.

  • 4.

    De deelgebieden met occupatietype Verblijfsrecreatie en Sport bestaan uit één of meerdere inrichtingen. Hiervoor is niet zozeer het gebied zelf belangrijk als wel de invloed op de omgeving. Daarom krijgen deze deelgebieden het akoestisch gebiedstype Verblijfsrecreatie en Sport toegekend.

Bij 1:

Bij de gebieden Bos en natuur valt op dat de gebieden 2,4 en 6 in het noordwesten van de gemeente (Asbroekerheide) het stilst zijn. Gebied 5 bij Horn is relatief rumoerig maar dit wordt veroorzaakt door de N280.

Bij het Landelijk gebied blijken de gebieden 8 en 14 in het noordwesten en gelegen nabij de Asbroekerheide het meest rustig te zijn. Uitschieters naar boven zijn er in dit type gebied niet.

Bij het type Wonen blijkt gebied 19 (de kern Nunhem gelegen bij het stiltegebied Leudal) heel stil te zijn. De gebieden 20 (Horn), 26 (Heythuysen) en 31 (AZC Baexem) blijken het meest rumoerig. Bij Horn en AZC Baexem wordt dit veroorzaakt door de N280 en bij Heythuysen door de activiteiten in het centrum.

De bedrijventerreinen zijn relatief rustig. De gebieden 54 (Kloppevenseweg Horn), 57 (Kelperheide en Ellerweg) en 65 (Ittervoort) zijn het meest rumoerig. Bij de eerste twee wordt dit veroorzaakt door respectievelijk de N280 en de A2 en bij de laatste door de A2 en het bedrijventerrein zelf.

Bij 2:

De gebiedstypen zijn niet verder gedifferentieerd. Bij het gebiedstype Bedrijven zou er een onderscheid gemaakt kunnen worden. Gesteld kan worden dat Bedrijventerreinen Zevenellen en Windmolenbos qua karakter sterk afwijken van de overige terreinen. Echter deze bedrijventerreinen zijn wettelijk gezoneerd zodat de maximale geluiduitstraling geregeld is conform de Wet geluidhinder.

Het gebiedstype Wonen is niet verder gedifferentieerd. Deelgebied 30 bestaat bijvoorbeeld uit Zorgcentrum Hornerheide De hoofdfunctie is, evenals in woonwijken in de dorpskernen, wonen. Qua geluid is het voldoende om te streven naar een goede geluidkwaliteit gelijk aan die in de andere woonwijken. Gezien het feit dat de functie wonen met zich meebrengt dat er ook menselijke activiteiten zullen zijn, en dus ook meer geluid, is het streven naar een zeer goede geluidkwaliteit zoals in natuurgebieden niet reëel.

Bij 3:

Een aantal bosgebieden die bij het occupatiepatroon stonden weergegeven zijn bij de indeling in deelgebieden al onder Landelijk geschaard, zodat er nu geen aanleiding is om gebieden onder een ander gebiedstype te brengen.

Bij 4:

De verblijfsrecreatie- en sportinrichtingen het akoestisch gebiedstype Verblijfsrecreatie en Sport toegekend. Voor die gebiedstypen is de overgangszone die om het gebied ligt veel belangrijker dan het streven naar een bepaalde geluidkwaliteit voor dat gebied zelf.

Het bovenstaande geeft geen aanleiding om meerdere gebiedstypen te onderscheiden of om deelgebieden van gebiedstypen te veranderen. Daarom zijn de akoestische gebiedstypen hetzelfde als de occupatietypen:

Bos en natuur, Landelijk, Wonen, Centrum, Bedrijven, Verblijfsrecreatie en Sport.

In onderstaande tabel staat aangegeven welke geluidkwaliteit wordt nagestreefd per akoestisch gebiedstype.

TABEL V: AKOESTISCHE GEBIEDSTYPEN MET NA TE STREVEN GELUIDKWALITEIT

Akoestisch

gebiedstype

Omschrijving van overwegend gebruik

Na te streven geluidkwaliteit

Bos en natuur

bos- en natuurgebieden

zeer goed

Landelijk

gebied met agrarische functie soms bedoeld voor agrarische ontwikkelingen maar ook bos- en natuur; dagrecreatie, woonfunctie

redelijk

Wonen

rustig gelegen woonwijken met weinig tot geen andere functies

goed

Centrum

gebied met voorzieningenconcentratie bestaande uit detailhandel, dienstverlening en horeca

matig

Bedrijven

bedrijventerreinen met industriële en ambachtelijke bedrijven

matig

Verblijfsrecreatie

inrichting voor verblijfsrecreatie

matig

Sport

terreinen voor beoefening van de buitensporten

matig

Er zijn deelgebieden waarbij het huidige gemiddelde referentieniveau hoger is dan voor het eraan toegekende akoestisch gebiedstype wenselijk is. Dit wordt vaak veroorzaakt door een drukke weg die daar doorheen loopt. Om hiervoor een apart gebiedstype te introduceren zou leiden tot een groot aantal typen dat de plankaart onoverzichtelijk en uitvoering van het beleid gecompliceerd zou maken. Daarom is ervoor gekozen om voor een dergelijk gebied toch te streven naar de daarbij behorende geluidkwaliteit maar binnen de contouren van de wegen genoegen te nemen met een iets mindere kwaliteit.

10. PLANKAART

Als resultaat van de voorgaande inventarisatie en gebiedsanalyse is de plankaart voor het lokaal geluidbeleid opgesteld zoals die staat weergegeven in bijlage 6.

Op de kaart is voor heel het grondgebied een akoestisch gebiedstype toegekend. De akoestische gebiedstypen uit tabel V zijn daarbij te onderscheiden.

Bovendien zijn daar de overgangszones aangegeven zoals die eerder bepaald zijn in hoofdstuk 8 en in bijlage 2 staan weergegeven.

Het betreft de volgende overgangszones:

  • ·

    Een zone van 50 m rondom de gebieden Verblijfsrecreatie, Sport en Bedrijven.

  • ·

    De 60 dB(A) contour voor de A2 en de N280.

  • ·

    De 67 dB(A) contour voor de spoorlijn.

  • ·

    De wettelijke zone rondom de bedrijventerreinen Zevenellen en Windmolenbos.

Binnen deze overgangszones zal de na te streven geluidkwaliteit voor het onderliggende akoestisch gebiedstype waarschijnlijk niet haalbaar zijn omdat er een verhoogd geluidniveau heerst ten gevolge van een weg, het spoor, een bedrijventerrein, het gezoneerd industrieterrein, een sportterrein of een verblijfsrecreatieterrein.

In bijlage 6 staat in de legenda achter het akoestisch gebiedstype, wat nu een na te streven geluidkwaliteit aangeeft, ook een geluidniveau vermeld. Dat geluidniveau is een richtwaarde voor het vergunningenbeleid Wet milieubeheer wat in de volgende hoofdstukken wordt besproken.

11. DOEL VERGUNNINGENBELEID WET MILIEUBEHEER

Het Geluidbeleid Wet milieubeheer heeft primair tot doel een beleidskader te scheppen dat richtinggevend is voor de milieuvergunningverlening voor het onderdeel industrielawaai in de gemeente en heeft betrekking op inrichtingen met individuele vergunningen maar ook op inrichtingen die in het Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit-milieubeheer) als type A of B worden aangeduid en waarvoor maatwerkvoorschriften kunnen worden vastgesteld.

Dit beleid is vastgesteld in afweging met onder meer het gemeentelijk milieu-, ruimtelijke ordenings- en economisch beleid.

Als resultaat van de gebiedsanalyse is een kaart verkregen die heel het gemeentelijk grondgebied indeelt in akoestische gebiedstypen. Elk akoestisch gebiedstype geeft aan welke functie in dat gebied leidend is en welke geluidskwaliteit wordt nagestreefd. Op basis hiervan wordt nu aan alle gebiedstypen een richtwaarde toegekend die bij de vergunningverlening als grenswaarde kan worden gesteld.

Het verschil met de omgevingstypen die in de Circulaire industrielawaai vermeld werden, en later in de Handreiking zijn overgenomen, is dat het aantal verschillende gebiedstypen groter is en dat voor elke locatie een gebiedstype is vastgesteld. Bovendien zijn de gebiedstypen en bijbehorende richtwaarden bepaald door een bestuurlijke afweging op grond van een gebiedsanalyse.

Het voordeel bij de vergunningverlening is dat niet voor elk beoordelingspunt bepaald hoeft te worden met welk van de omgevingstypen uit de Handreiking dit overeenkomt. Deze keuze was vaak discutabel omdat de typering van de omgeving van een beoordelingspunt niet altijd goed overeenkomt met de beschrijving van een van de omgevingstypen. Indien er geen keuze gemaakt kon worden, omdat geen enkel omgevingstype overeenkomt met de locatie van het beoordelingspunt, moest het referentieniveau van het omgevingsgeluid bepaald worden.

Na vaststelling van het geluidbeleid kunnen vergunningvoorschriften op een eenvoudige wijze bepaald worden. Men bepaalt in welk akoestisch gebiedstype een beoordelingspunt is gelegen en past vervolgens de daarop betrekking hebbende beleidsregels toe.

Hierdoor wordt enerzijds het stellen van voorschriften ter voorkoming of beperking van geluidhinder vereenvoudigd en gestandaardiseerd, anderzijds zal, wat betreft geluid, snel kunnen worden beoordeeld of een inrichting zich kan vestigen of uitbreiden op de voorgestane locatie.

De gemeente voert een actief beleid op het gebied van vergunningverlening en handhaving.

Het geluidbeleid wordt primair toegepast op natuurlijke momenten, bij beoordelingen van nieuwe verzoeken c.q. meldingen van inrichtingen die onder de Wet milieubeheer vallen. Echter, waar mogelijk en waar haalbaar (BBT), of waar het wenselijk wordt geacht in het belang van het beschermen van het milieu, zal de gemeente actief beleid voeren en (in overleg met bedrijven) zoeken naar mogelijkheden om de huidig “geclaimde” of vergunde geluidruimte te doen afnemen. Situaties waarbij geluidsruimte (winst) wordt behaald zullen waar mogelijk in voorschriften en/of nadere eisen worden geborgd. Hierbij worden de eisen van zorgvuldigheid, evenredigheid en subsidiariteit in acht genomen.

Bij dit alles moet worden bedacht dat de per deelgebied vast te leggen grenswaarde gebaseerd zal zijn op de geluidskwaliteit die de gemeente op langere termijn voor het betreffende gebied nastreeft. Uitvoering van dit geluidbeleid zal daarom nieuwe knelpunten voorkomen en bestaande knelpunten zullen verminderen.

12. UITGANGSPUNTEN GELUIDBELEID WET MILIEUBEHEER

12.1 Akoestische gebiedstypen

Het grondgebied van de gemeente Leudal is ingedeeld in gebieden. Aan elk gebied is een van de akoestische gebiedstypen toegekend die staan vermeld in de tabel V: Akoestische gebiedstypen met na te streven geluidkwaliteit.

Bovendien zijn er overgangszones vastgesteld. De ene soort zone bestaat uit een zonegrens aan weerszijden van een drukke weg (A2 en N280) of spoorlijn. De andere soort zone is gelegen rond bedrijventerreinen, verblijfsrecreatieterreinen en sportterreinen.

Aan de hand van deze vastgestelde gebiedsindeling kan een gebiedsgericht beleid met betrekking tot de vergunningverlening conform de Wet milieubeheer worden vastgesteld.

De begrenzing van de gebieden en overgangszones staan weergegeven in bijlage 6, de plankaart Geluidbeleid Leudal.

12.2 Richtwaarden

Aan elk gebiedstype is een richtwaarde toegekend. De laagste richtwaarde die gebruikt wordt is 40 dB(A) etmaalwaarde. Deze waarde is toegekend aan het gebiedstype “Bos en natuur”.

Voor de gebieden “Bedrijven” is gekozen voor een richtwaarde van 55 dB(A) etmaalwaarde, omdat deze gebieden als doel hebben om (geluid)ruimte te bieden aan bedrijven.

De gebieden Verblijfsrecreatie en Sport hebben een richtwaarde van 50 dB(A) etmaalwaarde gekregen omdat sport- en recreatieobjecten ook enige geluidruimte nodig hebben om te kunnen functioneren. Aan de gebieden Bedrijven, Verblijfsrecreatie en Sport is een overgangszone toegekend zodat de overgang naar het aangrenzende gebied niet te abrupt is.

Voor de overige gebieden is bij het vaststellen van de richtwaarden zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij het heersende referentieniveau.

12.3 Langtijdgemiddeld beoordelingsniveau

Bij vergunningverlening conform de Wet milieubeheer worden in de geluidvoorschriften grenswaarden gesteld voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau die overeenkomen met de richtwaarden die behoren tot het gebiedstype waarin de geluidgevoelige bestemming of een voorgeschreven referentiepunt is gelegen.

Voor de grenswaarden hoeft in eerste aanleg niet uit te worden gegaan van lagere waarden zoals die bijvoorbeeld berekend zijn in een akoestisch onderzoek met betrekking tot de inrichting.

Wanneer een beoordelingspunt binnen een overgangszone ligt kan een 5 dB(A) hogere waarde worden vergund dan de richtwaarde die geldt voor het gebied waarin dat beoordelingspunt gelegen is. In bijlage 7 is een voorbeeld van deze toepassing opgenomen.

Indien blijkt dat het referentieniveau op een beoordelingspunt hoger is dan de richtwaarde die voor het gebied geldt waarin het beoordelingspunt is gelegen, kan op grond van een bestuurlijk afwegingsproces worden afgeweken van deze richtwaarden.

12.4 Cumulatie

Wanneer een aantal inrichtingen is gelegen vlak bij een en dezelfde geluidgevoelige bestemming zal die een hogere geluidbelasting ondervinden dan de richtwaarde die voor het gebied waarin die bestemming is gelegen geldt. Wanneer voor elke inrichting bijvoorbeeld een grenswaarde van 45 dB(A) geldt zal de cumulatieve geluidbelasting 3 dB(A) hoger zijn.

Dit zal zich voornamelijk voordoen in die gebieden waarin concentraties van bedrijven voorkomen. Deze concentraties komen voornamelijk voor in het centrumgebied waarin veel horecabedrijven gevestigd zijn en uiteraard de bedrijventerreinen.

De centrumgebieden hebben een richtwaarde van 50 dB(A) etmaalwaarde toegekend gekregen. Dit is voor een levendig centrum een vrij lage waarde. In de Handreiking wordt deze waarde gehanteerd voor een woonwijk in een stad. Dat in de praktijk de cumulatieve immissiewaarde op een geluidgevoelige bestemming wellicht 53 dB(A) is zal voor een dergelijk gebied niet onoverkomelijk zijn. In een gebied dat direct grenst aan het centrumgebied, bijvoorbeeld een woonwijk met een richtwaarde van 45 dB(A), zal de cumulatieve geluidbelasting ook hoger kunnen zijn. Door dit toe te staan wordt op deze wijze in feite een overgangszone gecreëerd, waardoor de abrupte overgang van het ene gebied naar het andere enigszins wordt afgevlakt.

Voor bedrijventerreinen geldt een richtwaarde van 55 dB(A) etmaalwaarde. Ook hier geldt dat een hogere cumulatieve waarde toelaatbaar wordt geacht gezien de aard van het gebied. Rond bedrijventerreinen in de aangrenzende gebieden kan er ook sprake zijn van cumulatie op geluidgevoelige bestemmingen. De invloed van een bedrijventerrein kan daardoor verder gaan dan de overgangszone van 50 m. Het verdient dan ook de voorkeur om aan de randen van een bedrijventerreinen “stillere” bedrijven te vestigen. In nieuwe bestemmingsplannen worden daarom aan de randen van bedrijventerreinen minder milieubelastende bedrijven toegestaan. Door dit ruimtelijke ordeningsinstrumentarium is het dus mogelijk om het cumulatieve effect te beperken.

In de overige gebieden zal naar verwachting cumulatie een minder grote rol spelen. Enerzijds omdat er meer ruimte is en anderzijds omdat er minder bedrijven in elkaars nabijheid zijn gevestigd.

Bij de vergunningverlening rekening houden met cumulatie geeft ook enkele problemen. Bij vergunningverlening aan een inrichting dient men na te gaan welke inrichtingen in de buurt zijn gelegen en wat de geluidvoorschriften zijn. Vervolgens dient men te berekenen welke geluidruimte er nog aanwezig is op het beoordelingspunt. Dit houdt ook in dat een inrichting die zich later vestigt een lagere grenswaarde vergund zal krijgen.

Om bovenstaande redenen hoeft bij de vergunningverlening geen rekening te worden gehouden met cumulatie. Voor de beoordeling in het kader van een goede ruimtelijke ordening (goed woon- en leefklimaat) is dit wel van belang.

12.5 Norm op 50 m afstand van de inrichting

Wanneer de geluidvoorschriften alleen gelden op geluidgevoelige bestemmingen wordt daarmee de gewenste geluidkwaliteit van een gebied niet gewaarborgd. Immers wanneer de dichtstbijzijnde woning op 200 m afstand van een inrichting ligt zal daar de grenswaarde gelijk gesteld worden aan de richtwaarde die geldt voor het gebied waarin die woning is gelegen. Dit wil zeggen dat binnen een straal van 200 m van de inrichting het geluidniveau hoger kan zijn dan de richtwaarde die geldt voor dat gebied. Op deze wijze kan een gebied dat men rustig wil houden in de praktijk lawaaierig zijn. Of dit tot problemen leidt hangt af van de functie van het gebied.

Door grenswaarden te stellen op een bepaalde afstand tot de inrichting worden niet alleen geluidgevoelige bestemmingen beschermd maar ook andere functies van het gebied die als geluidgevoelig kunnen worden aangemerkt. Bij andere geluidgevoelige functies kan gedacht worden aan:

• Extensieve recreatie: wanneer in een gebied bijvoorbeeld wandel- en fietsroutes voorkomen zullen veel personen in dat gebied verblijven en daar geluidhinder kunnen ondervinden van activiteiten van inrichtingen.

• Fauna: in een bos- en natuurgebied waar veel dieren voorkomen kan hun leefomgeving verstoord worden door te veel geluid, dit kan een nadelige invloed hebben op hun gezondheid en er eventueel toe leiden dat ze uit het gebied vertrekken.

Voor alle gebiedstypen wordt het noodzakelijk geacht om de richtwaarde van het gebied waar het beoordelingspunt op 50 m afstand van de inrichting is gelegen als grenswaarde te hanteren bij het opstellen van de geluidvoorschriften.

Hiervan kan afgeweken worden wanneer het een inrichting betreft die gezien haar aard wel in dat gebied thuishoort en bovendien wordt aangetoond dat in de inrichting tenminste de voor de inrichting in aanmerking komende beste beschikbare technieken (BBT) worden toegepast. In dat geval kan het beoordelingspunt op 50 m van de inrichting vervallen. Uiteraard blijft de richtwaarde wel gelden op de geluidgevoelige bestemmingen.

Als voorbeeld kan dienen een agrarische inrichting in het gebied Landelijk.

12.6 Maximaal geluidniveau (piekgeluid) LAmax

Relatie L Ar,LT en L Amax

Wanneer een bron een continu geluid produceert, b.v. een ventilator, zal het LAr,LT gelijk zijn aan het LAmax op een beoordelingspunt. Het geluidniveau wordt immers bepaald door het bronvermogen, de bedrijfsduurcorrectie en de overdrachtsdemping. De bronvermogens op basis van het LAeq en het LAmax zijn dan nagenoeg aan elkaar gelijk, een continue bron kent geen bedrijfsduurcorrectie en de overdrachtsdemping is hetzelfde. In dat geval kan de grenswaarde van het LAmax zelfs gelijk zijn aan die van het LAr,LT Heel anders is dat bij bronnen die slechts gedurende korte tijd in werking zijn. In dat geval is er sprake van een bedrijfsduurcorrectie en zal het LAr,LT dus lager zijn dan het LAmax. Bovendien zal meestal het bronvermogen van een bron, bepaald op basis van een gemeten LAeq en een LAmax, voor deze laatste een hoger resultaat geven. Dientengevolge kan er een groot verschil ontstaan tussen de waarden van het geluidniveau op het beoordelingspunt.

Als voorbeeld kan een transportbeweging van een vrachtwagen worden beschouwd. Stel dat het bronvermogen op basis van een gemeten LAeq-waarde 102 dB(A) bedraagt en dat er 10 vrachtwagenbewegingen zijn met een gemiddelde snelheid van 10 km/u en een routelengte van 50 m, dan zal de bedrijfsduurcorrectie 24 dB bedragen. Stel dat het beoordelingspunt op 25 m afstand van de bron ligt dan geeft dit een overdrachtsdemping van ongeveer 39 dB(A). Het equivalente geluidniveau op 25 m afstand is dan 102 - 24 - 39 = 39 dB(A).

Het bronvermogen gebaseerd op een LAmax meting zal zeker 5 dB(A) hoger uitvallen gezien de piekgeluiden bij het optrekken, remmen, dichtslaan portieren e.d.. Een bedrijfsduurcorrectie is er voor piekgeluiden niet en de overdrachtsdemping zal hetzelfde zijn. Het piekgeluidniveau bedraagt op hetzelfde punt 107 - 39 = 68 dB(A).

In dit geval is het verschil tussen het LAr,LT en het LAmax op het beoordelingspunt 29 dB(A).

Uit dit voorbeeld blijkt dat er in het geval er sprake is van transportbewegingen of soortgelijke bronnen een verschil van 10 dB(A) tussen LAr,LT en LAmax zoals in de Handreiking wordt aanbevolen, niet haalbaar is.

Bij het grootste deel van de inrichtingen is er sprake van transportbewegingen en zal dit probleem zich dus voordoen. Bovendien is voor dit soort bronnen het vaak onmogelijk om voorzieningen te treffen.

Absolute waarde L Amax

Bij vergunningverlening blijkt het, wanneer een beoordelingspunt dichtbij de bron is gelegen, vaak moeilijk om zelfs aan de maximale grenswaarde van 70 dB(A) etmaalwaarde te kunnen voldoen, zeker in de nachtperiode.

Wanneer een beoordelingspunt langs de openbare weg is gelegen dan kunnen daar piekniveaus ten gevolge van wegverkeer optreden die zelfs hoger zijn dan 70 dB(A). Bij wegverkeer wordt echter niet getoetst op piekgeluiden.

Wanneer een beoordelingspunt langs een weg is gelegen zal een piekgeluid ten gevolge van een inrichting dus geen onevenredige hinder veroorzaken.

Om bovenstaande redenen wordt bij de vergunningverlening uitgegaan van een grenswaarde voor het LAmax van 70 dB(A) etmaalwaarde voor elk gebiedstype. Zoals blijkt uit jurisprudentie is het gebruikelijk om deze waarde als grenswaarde te stellen.

Bedrijventerreinen

Bestemmingsplannen voor industrieterreinen bieden de mogelijkheid tot realisatie van bedrijven uit diverse milieucategorieën. Hiertoe behoren ook transportbedrijven waarbij sprake kan zijn van vrachtwagens die gedurende 24 uur per etmaal van het bedrijfsterrein kunnen rijden. Een vrachtwagen die over een van de ontsluitingswegen van het bedrijventerrein rijdt kan op de gevel van een bedrijfswoning die op 10 à 15 m uit de as van die weg is gelegen een piekniveau veroorzaken van 74 à 79 dB(A) tijdens de dag-, avond- en nachtperiode. Hierbij wordt uitgegaan van een bronvermogen van 108 dB(A) voor een optrekkende vrachtwagen. Aangezien in het bestemmingsplan de vestiging van (transport)bedrijven mogelijk is gemaakt kan verondersteld worden dat deze maximale geluidniveaus ter plaatse van de gevels van bedrijfswoningen ten gevolge van vrachtverkeer over de ontsluitingswegen aanvaardbaar worden geacht. Gesteld kan worden dat het milieuhygiënisch niet verantwoord is om in het kader van vergunningverlening voor de afzonderlijke bedrijven maximale geluidniveaus (LAmax) toe te staan die hoger zijn dan de niveaus die ten gevolge van het verkeer over de ontsluitingsweg ter plaatse van die woningen kunnen ontstaan, tenzij deze door bedrijfsactiviteiten op het terrein waarop de woning is gelegen reeds kunnen voorkomen.

Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouw- en/of milieu dient, wanneer de afstand van de bron tot de gevel van de dichtstbijzijnde woningen minder dan 15 m bedraagt, er aandacht aan besteed te worden aan de plaats van de transportroute en de eventuele voorzieningen die getroffen dienen te worden om aan de te stellen grenswaarde te kunnen voldoen.

Daarom geldt bij de vergunningverlening voor woningen gelegen in een gebied dat is aangeduid als Bedrijven voor het maximaal geluidniveau (LAmax) ten gevolge van enige inrichting op de gevel van die woning een grenswaarde van ten hoogste 75 dB(A) in elke beoordelingsperiode. Dit in tegenstelling tot de Handreiking waar voor elk omgevingstype de grenswaarde in principe 70 dB(A) etmaalwaarde is.

12.7 Verkeer van en naar de inrichting op bedrijventerrein

Ten gevolge van het verkeer van en naar een inrichting (verkeersaantrekkende werking) ondervinden woningen gelegen aan de toegangsweg tot het inrichtingsterrein een geluidbelasting. Deze indirecte hinder dient volgens art. 8.8 lid 1 Wet milieubeheer beschouwd te worden. Als toetsingskader met betrekking tot de geluidbelasting ten gevolge van verkeersaantrekkende werking geldt de ministeriële circulaire d.d. 29 februari 1996 inzake “Geluidhinder veroorzaakt door het wegverkeer van en naar de inrichting in het kader van de vergunningverlening op basis van de Wet milieubeheer”.

Voor een industrieterrein kan verondersteld worden dat er in elke beoordelingsperiode transportbewegingen van en naar de inrichting noodzakelijk zijn. Bij transportbedrijven vertrekken bij een normale bedrijfsvoering de vrachtwagens vaak voor 7 uur ’s morgens zodat er ook in de nachtperiode sprake is van verkeersaantrekkende werking.

Volgens bovengenoemde circulaire dient dit verkeer van en naar de inrichting separaat getoetst te worden aan een voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) etmaalwaarde.

Voor woningen op een industrieterrein worden in onderhavig geluidbeleid hogere richtwaarden voor het Langtijdgemiddeld beoordelingsniveau aangehouden omdat het woonklimaat ondergeschikt is aan de bedrijvigheid op het industrieterrein.

Verkeer van en naar de inrichting op een industrieterrein is inherent aan de activiteiten op dat terrein. Ook wat dit betreft zou het woonklimaat hieraan ondergeschikt beschouwd kunnen worden.

De situatie is te vergelijken met gezoneerde industrieterreinen waarvoor geldt dat verkeer van en naar de inrichting niet beschouwd hoeft te worden.

Voor inrichtingen gelegen in een gebied dat op de plankaart is aangeduid als Bedrijven wordt de indirecte hinder ten gevolge van verkeer van en naar de inrichting bij vergunningverlening daarom niet in beschouwing genomen en beoordeeld.

12.8 Afwijkende beoordelingsperiode

Bij een aantal categorieën inrichtingen begint men ’s morgens vroeg, voor 7:00 uur, met activiteiten. Gedacht kan worden aan transportbedrijven of agrarische bedrijven. Voor het normaal functioneren van een dergelijk bedrijf is dat meestal noodzakelijk. Wanneer dan de geluidvoorschriften van de nachtperiode gelden kan men daar vaak niet aan voldoen.

Deze vroege activiteiten kunnen een aantasting van het woonklimaat betekenen. Echter voor bedrijventerreinen en agrarische gebieden geldt dat deze op de eerste plaats (geluid)ruimte moeten bieden aan bedrijven, het woonklimaat is daaraan ondergeschikt. Een andere beoordelingsperiode komt ook voor in bijvoorbeeld het Besluit glastuinbouw en het Besluit landbouw.

Voor inrichtingen gelegen in gebied Landelijk en gebied Bedrijven geldt dat, indien noodzakelijk, in de voorschriften de dagperiode om 6:00 uur kan beginnen.

12.9 Bedrijfswoningen

Bedrijfswoningen behorende bij een inrichting gelden als geluidgevoelige bestemming voor de naastgelegen inrichting. Voor bewoners van een bedrijfswoning is een hoger geluidniveau vaak acceptabel omdat zij gewend zijn aan het geluid dat hun eigen inrichting produceert. Daarom kan er in dit soort situaties, wanneer in de inrichting ten minste de voor de inrichting in aanmerking komende beste beschikbare technieken (BBT) worden toegepast, afgeweken worden van de richtwaarden.

Voor een beoordelingspunt gelegen op de gevel van een bedrijfswoning behorende bij een inrichting wordt een grenswaarde voor het Langtijdgemiddeld beoordelingsniveau ten gevolge van de activiteiten van de inrichting waarvoor de vergunning wordt verleend toegestaan die 5 dB(A) hoger is dan de richtwaarde die geldt voor het gebied waarin het beoordelingspunt is gelegen. Voor het Maximale geluidniveau wordt op dat beoordelingspunt een waarde van 65 dB(A) in de nachtperiode toegestaan.

12.10 Laag frequent geluid

Bij sommige inrichtingen bestaat de kans op het voorkomen van laagfrequent geluid. Dit laagfrequente geluid kan bijvoorbeeld door machines of muziekgeluid veroorzaakt worden. In zo’n situatie kan wel voldaan worden aan de grenswaarde voor het Langtijdgemiddeld beoordelingsniveau echter er kan wel hinder ontstaan ten gevolge van het laagfrequent geluid.

Daarom wordt in het geval er gevaar bestaat voor het optreden van laagfrequent geluid in de voorschriften de NSG-richtlijn laagfrequent geluid opgenomen (NSG=Nederlandse Stichting Geluidhinder).

12.11 Revisievergunning/veranderingsvergunning

Onder een bestaande inrichting wordt verstaan een inrichting die over een verleende vergunning of een ingediende melding als bedoeld in het Activiteitenbesluit-milieubeheer beschikt.

Wanneer in het kader van een revisievergunning of veranderingsvergunning geluidsvoorschriften worden gesteld dient in eerste instantie te worden uitgegaan van de richtwaarden behorend bij het gebied waarin de beoordelingspunten zijn gelegen. Wanneer daaraan niet kan worden voldaan, ondanks dat de voor de inrichting in aanmerking komende beste bestaande technieken worden toegepast, dan mag (tot maximaal) worden uitgegaan van de geluidsvoorschriften die in de vigerende, onherroepelijke vergunning zijn opgenomen. Het komt voor dat inrichtingen, die een nieuwe vergunning aanvragen in de vigerende, onherroepelijke vergunning geen geluidsvoorschriften hebben of zodanige geluidsvoorschriften dat bij het verlenen van de vigerende, onherroepelijke vergunning al duidelijk had kunnen zijn dat daar niet aan voldaan kon worden. Wanneer in dat geval voor de voorschriften wordt teruggegrepen op de vigerende, onherroepelijke vergunning kunnen dus ook hier geluidsvoorschriften worden gesteld die overeenkomen met de geluidsruimte die benodigd was voor de activiteiten die vergund waren.

12.12 Activiteitenbesluit-milieubeheer

Ten tijde van de vaststelling van de Nota Industrielawaai gold dat inrichtingen conform artikel 8.1 van de Wet milieubeheer voor het in werking zijn over een verleende vergunning moesten beschikken tenzij de inrichting viel onder artikel 8.40 Wet milieubeheer. In dit artikel werden door een Algemene maatregel van bestuur (AMvB) voor een aantal categorieën van inrichtingen algemene regels gesteld. Voor een dergelijke AMvB-inrichting konden nadere eisen gesteld worden ook met betrekking tot geluid.

Op 1 januari 2008 is echter het Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer, ook wel genoemd het Activiteitenbesluit-milieubeheer, in werking getreden. Bijna alle inrichtingen vallen onder dit besluit. In het Besluit wordt onderscheid gemaakt tussen type C inrichtingen (vergunningplichtig), type B inrichtingen (meldingsplichtig) en type A inrichtingen (niet vergunning- of meldingsplichtig).

Type C inrichtingen krijgen vergunningvoorschriften en de andere typen moeten voldoen aan algemene regels. Ook voor geluid zijn in de algemene regels grenswaarden voor geluidniveaus opgenomen. Voor type B en A inrichtingen is het mogelijk om zogenaamde maatwerkvoorschriften te stellen ook voor geluid.

Daarom wordt de formulering van beleidsregels 10.9 zodanig dat er wordt verwezen naar het stellen van maatwerkvoorschriften aan type B en type A inrichtingen volgens het Activiteitenbesluit-milieubeheer.

13. PLANKAART EN BELEIDSREGELS

13.1 Plankaart

Als plankaart voor het geluidbeleid Wet milieubeheer geldt de kaart in bijlage 6 (Plankaart Geluidbeleid). Op deze kaart staan de akoestische gebiedstypen met de richtwaarden per beoordelingsperiode en de overgangszones aangegeven.

De onderscheiden gebieden met bijbehorende richtwaarden en de overgangszones staan in onderstaande tabellen weergegeven.

TABEL VI: AKOESTISCHE GEBIEDSTYPEN MET RICHTWAARDEN

Nr.

Akoestische gebiedstypologie

Richtwaarden in dB(A)

Omschrijving van overwegend gebruik

Dag

Avond

Nacht

1

Bos en natuur

40

35

30

bos- en natuurgebieden

2

Landelijk

45

40

35

gebied met agrarische functie soms bedoeld voor agrarische ontwikkelingen maar ook bos- en natuur; dagrecreatie, woonfunctie

3

Wonen

45

45

40

rustig gelegen woonwijken met weinig tot geen andere functies

4

Centrum

50

45

40

gebied met voorzieningenconcentratie bestaande uit detailhandel, dienstverlening en horeca

5

Bedrijven

55

50

45

bedrijventerreinen met industriële en ambachtelijke bedrijven

6

Verblijfsrecreatie

50

45

40

inrichtingen voor verblijfsrecreatie

7

Sport

50

45

40

terreinen voor beoefening van de buitensporten

TABEL VII: OVERGANGSZONES

Bron

Overgangszone

A2

60 dB(A) contour

N280

60 dB(A) contour

Spoorlijn

67 dB(A) contour

Bedrijventerrein

50 m uit grens bedrijventerrein

Verblijfsrecreatieterrein

50 m uit grens recreatieterrein

Sportterrein

50 m uit grens sportterrein

Windmolenbos en Zevenellen

50 dB(A) zonegrens

13.2 Overgangszone

Binnen een overgangszone is de richtwaarde 5 dB(A) hoger dan voor het gebied staat aangegeven, maar niet hoger dan de richtwaarde in het gebied waarvoor de overgangszone is vastgesteld. Wanneer een geluidgevoelige bestemming binnen meerdere overgangszones is gelegen mag de grenswaarde slechts één keer met 5 dB(A) worden verhoogd.

13.3 Referentieniveau

Indien uit een referentieniveaubepaling blijkt dat het referentieniveau in een beoordelingsperiode op een beoordelingspunt hoger is dan de richtwaarde volgens de plankaart dan mag als grenswaarde maximaal dit referentieniveau worden gesteld voor de betreffende periode.

13.4 Langtijdgemiddeld beoordelingsniveau

De voorschriften met betrekking tot het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau zoals die in een te verlenen oprichtings- of revisievergunning voor een inrichting gesteld dienen te worden luiden als volgt:

Het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau LAr,LT, veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige toestellen en installaties, alsmede door de in de inrichting verrichte werkzaamheden en plaatsvindende activiteiten, mag, gemeten in de meterstand “fast”, ter plaatse van woningen van derden of andere geluidgevoelige bestemmingen, of indien binnen 50 m van de grens van de inrichting geen geluidgevoelige bestemmingen zijn gelegen, op enig punt op 50 m afstand van de grens van de inrichting, niet meer bedragen dan:

• X dB(A) voor de periode tussen 07.00 en 19.00 uur;

• Y dB(A) voor de periode tussen 19.00 en 23.00 uur;

• Z dB(A) voor de periode tussen 23.00 en 07.00 uur.

De grenswaarde X is gelijk aan de richtwaarde in de dagperiode die ter plaatse van het beoordelingspunt volgens de plankaart geldt.

De waarden Y en Z worden op overeenkomstige wijze bepaald voor de avond- en nachtperiode.

Indien een beoordelingspunt gelegen is op een geluidgevoelige bestemming en deze bestemming wordt doorsneden door een grens van een overgangszone dan geldt voor dat beoordelingspunt als grenswaarde de hoogste richtwaarde die geldt voor een deel van die bestemming.

13.5 50 m grens

Indien binnen 50 m van de grens van een inrichting geen geluidgevoelige bestemmingen aanwezig zijn geldt de grenswaarde in principe op 50 m afstand van de inrichting. Hiervan kan worden afgeweken indien aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

• De aard van de inrichting zodanig is dat hij thuishoort in het gebied en

• De beoordelingspunten niet zijn gelegen in een stiltegebied en

• Aangetoond is dat in de inrichting ten minste de voor de inrichting in aanmerking komende beste beschikbare technieken worden toegepast.

De grenswaarde geldt dan op een grotere afstand van de inrichting maar in ieder geval op de dichtstbijzijnde geluidgevoelige bestemming.

13.6 LAmax algemeen

Voor het maximaal geluidniveau (LAmax) op een beoordelingspunt geldt een richtwaarde en tevens grenswaarde van 70 dB(A) etmaalwaarde, behalve voor beoordelingspunten gelegen in gebieden type Bedrijven.

13.7 LAmax op bedrijventerreinen

Voor woningen gelegen in een gebied type Bedrijven geldt dat een maximaal geluidniveau (LAmax) ten gevolge van enige inrichting van ten hoogste 75 dB(A) in elke beoordelingsperiode op de gevel toelaatbaar is.

13.8 Indirecte hinder op bedrijventerreinen

Voor inrichtingen gelegen in een gebied dat is aangeduid als type Bedrijven wordt de indirecte hinder ten gevolge van verkeer van en naar de inrichting niet beschouwd en beoordeeld.

13.9 Activiteitenbesluit-milieubeheer maatwerk

De kop “AMVB-Activiteitenbesluit-milieubeheer” is vervangen door Activiteitenbesluit-milieubeheer.

Voor inrichtingen behorende tot de typen B en A volgens het Activiteitenbesluit-milieubeheer kunnen maatwerkvoorschriften worden vastgesteld.

13.10 Dagperiode

Voor inrichtingen gelegen in gebiedstype Landelijk en gebiedstype Bedrijven geldt dat, indien noodzakelijk, in de voorschriften de dagperiode om 6:00 uur kan beginnen.

13.11 Bedrijfswoning niet gelegen op bedrijventerrein

Voor een beoordelingspunt gelegen op de gevel van een bedrijfswoning, niet gelegen op een bedrijventerrein en behorende bij een inrichting wordt een grenswaarde voor het Langtijdgemiddeld beoordelingsniveau ten gevolge van de activiteiten van de nabijgelegen inrichting waarvoor de vergunning wordt verleend toegestaan die 5 dB(A) hoger is dan de richtwaarde die geldt voor het gebied waarin het beoordelingspunt is gelegen. Voor het Maximale geluidniveau wordt op dat beoordelingspunt een waarde van 65 dB(A) in de nachtperiode toegestaan.

13.12 Laagfrequent geluid

In het geval dat er gevaar bestaat voor het optreden van laagfrequent geluid als gevolg van te vergunnen activiteiten aan een inrichting wordt in de voorschriften de NSG-richtlijn laagfrequent geluid opgenomen.

13.13 Geluidvoorschriften revisievergunning of veranderingsvergunning

Bij het stellen van geluidvoorschriften voor een revisievergunning of veranderingsvergunning wordt op gelijke wijze gehandeld als bij een oprichtingsvergunning. Kan de inrichting, ondanks dat de voor de inrichting in aanmerking komende beste bestaande technieken worden toegepast, niet aan de voor het gebied geldende richtwaarden voldoen dan mag (tot maximaal) worden uitgegaan van de geluidsvoorschriften die in de vigerende, onherroepelijke vergunning zijn opgenomen.

Wanneer bij een revisievergunning wordt teruggegrepen op de voorschriften van de vigerende, onherroepelijke vergunning en het blijkt dat deze voorschriften niet volledig of toereikend waren kunnen geluidvoorschriften worden gesteld die overeenkomen met de geluidruimte die benodigd was voor de activiteiten die vergund waren.

13.14 Handreiking industrielawaai en vergunningverlening

In zaken met betrekking tot vergunningverlening waarin deze Beleidsnota gebiedsgericht geluidbeleid gemeente Leudal niet voorziet is de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening, VROM, 1998 van toepassing. Indien een actuelere versie van de Handreiking door VROM wordt uitgebracht zal die van toepassing zijn.

13.15 Toepasbaarheid

Het geluidbeleid is van toepassing op aanvragen voor een vergunning Wet milieubeheer of bij beoordelingen van verzoeken danwel wijzigingen als bedoeld in art. 2.30 en 2.31 Wabo.

Het geluidbeleid geldt tevens als toetsingskader voor het vaststellen van de noodzaak tot het opleggen van of maatwerkvoorschriften aan type B en type A inrichtingen volgens het activiteitenbesluit-milieubeheer.

Indien een aanvraag om omgevingsvergunning aspect milieu is ingediend vóór het tijdstip waarop het gemeentelijke Geluidbeleid in werking treedt, blijft het voor dat tijdstip ten aanzien van zodanige aanvraag geldende recht van toepassing tot het tijdstip waarop de beschikking op de aanvraag onherroepelijk is geworden.

Tevens kan dit beleidsstuk ook als basis dienen om in het kader van een goede ruimtelijke ordening te beoordelen of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

14. GELUIDBELEID BIJ LUIDRUCHTIGE EVENEMENTEN

Binnen de gemeente Leudal worden regelmatig evenementen georganiseerd. Dat wil zeggen activiteiten met een duur van één of enkele dagen, met een grote publieke belangstelling en een geluidproductie die tot (ver) buiten het terrein van het evenement hoorbaar is.

De aanleiding wordt vaak gevormd door culturele activiteiten, jubilea van verenigingen, toeristische activiteiten, of anderszins. Te denken valt daarbij aan tentfeesten, kermissen, braderieën, wielerwedstrijden, paarden- en ponyevenementen, schutterijactiviteiten e.d.. Gelet op het maatschappelijk belang van dergelijke evenementen is er bij de gemeente vaak een groot draagvlak voor het organiseren van het evenement.

Het aspect geluidsoverlast die door direct omwonenden kan worden ondervonden speelt ook vaak een rol. Het college heeft zich daarom de vraag gesteld of het noodzakelijk is om geluidsnormen op te nemen bij luidruchtige evenementen.

Om te komen tot een antwoord op deze vraag is een inventarisatie gemaakt van de evenementen die jaarlijks plaatsvinden binnen de gemeente Leudal. Tevens is inzichtelijk gemaakt op welke wijze de gemeente momenteel de vergunningprocedure voor evenementen uitvoert.

Uit deze inventarisatie blijkt dat het aantal klachten dat betrekking heeft op geluid en ingediend wordt bij de gemeente, of bekend is bij de gemeente, zeer beperkt is. In 2010 zijn er slechts 6 klachten van geluidsoverlast bij evenementen gemeld bij de gemeente.

Tenslotte is binnen de werkgroep besproken waar en wat de knelpunten op hoofdlijnen zijn en waar problemen te verwachten zijn bij het wel of niet opnemen van geluidsnormen bij evenementen. Dit is besproken aan de hand van een korte discussienota in een bijeenkomst van de projectgroep gebiedsgericht geluidbeleid.

Op hoofdlijnen komt dit er op neer dat het niet opnemen van geluidsvoorschriften het moeilijk maakt om handhavend op te treden bij geluidsklachten. Met het opnemen van geluidsnormen in een APV vergunning zou dit wel mogelijk zijn. Echter vanwege het feit dat het aantal klachten momenteel zeer beperkt is en de verwachting is dat de geluidsoverlast bij evenementen momenteel daarom als acceptabel ervaren wordt, kiest de gemeente er vooralsnog voor om geen geluidsnormen te verbinden aan evenementen met een luidruchtig karakter.

Daarentegen wil de gemeente in het voortraject extra aandacht besteden aan het onderdeel geluid en de mogelijke overlast naar de omgeving. Waarbij de klachten in eerste aanleg als een goede indicator beschouwd wordt voor mogelijke geluidsoverlast.

Het voorstel is daarom om vooralsnog geen geluidsvoorschriften op te nemen, voldoende aandacht aan mogelijke geluidsoverlast in het voortraject van de vergunningverlening te besteden en tenslotte te zorgen voor een monitoring van de klachten bij een aantal evenementen.

Indien het aantal klachten bij een evenement twee of meer is zal een evaluatieoverleg met de evenementenorganisatie plaatsvinden.

Na een periode van 2 jaar heeft zoals ook in de beleidsnota opgenomen een evaluatie van het evenementenbeleid plaatsgevonden. Uit deze evaluatie is gebleken dat er nog steeds geen aanleiding bestaat om geluidsnormen (dB(A)) te verbinden aan vergunningen/ontheffingen voor evenementen in het kader van de APV.

Tenslotte zal bovenstaande beleid na 2 jaar geëvalueerd worden. Indien nodig kan het beleid dan bijgesteld of vernieuwd worden. Het verdient aanbeveling deze nota bij belangrijke nieuwe ontwikkelingen of nieuwe inzichten eerder te evalueren en eventueel aan te passen.

Bijlagen

Bijlagen

bijlage 1 t/m 7