Subsidieverordening Cultuurhistorisch Erfgoed Leudal 2010

Geldend van 02-12-2010 t/m heden

Intitulé

Subsidieverordening Cultuurhistorisch Erfgoed Leudal 2010

Hoofdstuk 1 Algemene Bepalingen

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

  • 1. Deze verordening verstaat onder:

    • a.

      Gemeentelijk monument: onroerend monument, dat overeenkomstig de bepalingen in hoofdstuk 2 van de Monumentenverordening Leudal 2007 als zodanig is aangewezen.

    • b.

      Rijksmonument:monument dat is aangewezen op grond van artikel 3 van de Monumentenwet 1988 en is ingeschreven in het ingevolge de Monumentenwet 1988 vastgestelde register;

    • c.

      Niet-rendabel rijksmonument:Een rijksmonument dat uit de aard der zaak niet op een rendabele wijze kan worden geëxploiteerd.

    • d.

      Kleine cultuurhistorische relicten: kleine objecten in de openbare ruimte (zoals kruisen, kapellen, beelden, gedachtenismonumenten, gedenkstenen (o.a. waterstenen), historische straatmeubilair etc.) die beeldbepalend zijn en een hoge geschiedkundige waarde hebben, maar niet dermate bijzonder zijn dat ze voor aanwijzing tot gemeentelijk monument in aanmerking komen.

    • e.

      Inspectierapport: een indicatief rapport dat de (bouw)technische staat en de gebreken van een monument beschrijft, niet ouder is dan twee jaar en is opgesteld door Stichting Monumentenwacht Limburg of een andere door het college van het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen ter zake deskundige instantie of persoon;

    • f.

      Bijzondere onderdelen: beschermingswaardige onderdelen van een monument:

      • ·

        die in architectonische, bouwhistorische of cultuurhistorische zin bepalend zijn voor de monumentale waarde van het monument;

      • ·

        die niet direct functioneel zijn en/of details bevatten die niet voorkomen in een soortgelijk gebouw of object dat niet is aangewezen tot beschermd monument;

      • ·

        waarvan de instandhouding relatief hoge kosten met zich meebrengt in vergelijking tot de overige instandhoudingskosten van het monument;

      • ·

        waarvan de instandhouding duidelijk hogere kosten met zich meebrengt in vergelijking tot een soortgelijk gebouw of object dat niet is aangewezen tot beschermd monument;

      • ·

        die als zodanig zijn vermeld in de redengevende omschrijving van het monument;

    • g.

      Bijzonder object: Een gemeentelijk monument dat:

      • ·

        een algemene maatschappelijke functie heeft;

      • ·

        geen economische rendabele gebruiksfunctie heeft en uit de aard der zaak ook na eventuele herbestemming niet op een rendabele wijze kan worden geëxploiteerd;

      • ·

        als zodanig is vermeld in de redengevende omschrijving van het monument;

    • h.

      Eigenaar: de natuurlijke of de rechtspersoon, die het recht van eigendom of een ander gelijkwaardig zakelijk recht heeft op een beschermd monument;

    • i.

      Beheerder: een persoon of instantie, die structureel uitvoering geeft (of zal gaan geven) aan het onderhoud van een of meerdere kleine historische relicten;

    • j.

      Monumentencommissie: de door de gemeenteraad ingestelde commissie, als bedoeld in artikel 15 lid 1 van de Monumentenwet 1988, met als taak om het college van burgemeester en wethouders op verzoek of uit eigen beweging te adviseren over de toepassing van de Monumentenwet 1988, deze verordening en het monumentenbeleid in het algemeen;

    • k.

      Onderhoud: periodieke werkzaamheden aan een monument, welke tot doel hebben het in goede staat houden van het monument of onderdeel hiervan, om toekomstig kostbaar herstel te voorkomen of te verminderen;

    • l.

      Restauratie: werkzaamheden aan een monument, die het normale onderhoud te boven gaan en welke noodzakelijk zijn voor de instandhouding van de cultuurhistorische waarden van het monument of onderdelen hiervan;

    • m.

      Instandhouding: onderhouds- of (kleine) restauratiewerkzaamheden die noodzakelijk zijn om een monument in goede staat te houden dan wel als zodanig in stand te houden én kostbare grootschalige restauraties voorkomen;

    • n.

      Instandhoudingsplan een plan dat een overzicht bevat van de aard, de omvang en de kosten van voorgenomen instandhoudingswerkzaamheden over een looptijd van 6 jaar;

    • o.

      Facilitaire bijdrage:de facilitering, of het met raad en daad bijstaan van de monumenteneigenaar bij de instandhouding van het monument;

    • p.

      Subsidie: een financiële bijdrage die de gemeente levert om de instandhouding van monumenten te bevorderen en/of te verwezenlijken;

    • q.

      Subsidiabele kosten:de kosten voor (sober en doelmatig) onderhoud, restauratie en instandhouding van een gemeentelijk monument of onrendabele rijksmonumenten;

    • r.

      Buitengewoon herstel: werkzaamheden aan een kerkgebouw die voor de instandhouding van de bouwkundige structuur van het bouwwerk noodzakelijk zijn en het normale onderhoud te boven gaan.

Artikel 1.2 Bijdragegrondslag

  • 1. Het college van burgemeester en wethouders kan subsidie verlenen, voor zover door de gemeenteraad het benodigde budget beschikbaar is gesteld.

  • 2. Het college van burgemeester en wethouders kan een onderverdeling aanbrengen in de besteding van het bovengenoemde budget voor - restauratie of instandhouding van niet rendabele rijksmonumenten - instandhouding van bijzondere gemeentelijke monumenten of bijzondere onderdelen van gemeentelijke monumenten (niet zijnde kleine gemeentelijke monumenten)

    • -

      instandhouding van kleine gemeentelijke monumenten en overige kleine objecten (historische relicten, kruizen en kapellen).

  • 3. Subsidie wordt slechts verleend aan de eigenaar van een van de bovengenoemde objecten.

  • 4. De subsidie kan niet meer bedragen dan het ongedekte tekort.

  • 5. Indien een eigenaar zelf werkzaamheden in het kader van een restauratie- of instandhoudingswerkzaamheden verricht, zijn diens loonkosten niet subsidiabel tenzij hij die werkzaamheden verricht in het kader van een door hem gedreven onderneming.

  • 6. Indien restauratie- of instandhoudingskosten op grond van een verzekering worden gedekt, worden de subsidiabele restauratiekosten verminderd met het bedrag dat ontstaat door het bedrag van de verzekeringspenningen te vermenigvuldigen met de breuk die ontstaat door de subsidiabele restauratiekosten te delen door de restauratiekosten.

  • 7. Subsidie wordt slechts verleend voorzover de werkzaamheden noodzakelijk zijn voor de instandhouding van het beschermd monument en sober en doelmatig worden uitgevoerd.

  • 8. Een subsidie wordt verleend voor zover de middelen van dat jaar er toe strekken.

  • 9. Het college van burgemeester en wethouders verdelen de beschikbare budgetten in de volgorde van ontvangst van de aanvragen, met dien verstande dat wanneer de aanvrager krachtens artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht de gelegenheid heeft gehad de subsidieaanvraag aan te vullen, de dag waarop de aanvullende informatie is ontvangen met betrekking tot de verdeling als datum van ontvangst geldt en onder voorbehoud dat aan de overige in deze verordening gestelde voorwaarden is of kan worden voldaan.

  • 10. Een subsidie ten laste van een begroting die nog niet is vastgesteld, wordt verleend onder de voorwaarde, bedoeld in artikel 4:34, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. In geval van het niet vervullen van de voorwaarde, bedoeld in artikel 4:34, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, worden de op grond van dit besluit verleende subsidiebedragen verlaagd tot het bedrag van de subsidie dat na de vaststelling of goedkeuring van de begroting ter beschikking staat, een en ander naar rato van het aantal subsidieaanvragers aan wie subsidie is verleend en van de hoogte van de verleende subsidiebedragen.

Artikel 1.3 Algemene bepalingen inzake aanvraag en beslissing

  • 1. Aanvragen, besluiten en andere bestuursrechtelijk gehanteerde termen en begrippen in deze regeling zijn bedoeld in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. In dat verband is het college van burgemeester en wethouders het “bestuursorgaan”, waarbij de subsidieaanvragen moeten worden ingediend en dat beslist op de aanvragen.

  • 2. De aanvraag om subsidie dient schriftelijk te worden ingediend bij het college van burgemeester en wethouders, waarbij gebruik dient te worden gemaakt van de door of vanwege het college van burgemeester en wethouders verstrekte aanvraagformulieren.

  • 3. Het college van burgemeester en wethouders beslist op de aanvraag binnen 13 weken na ontvangst van de aanvraag, tenzij anders in deze verordening is aangegeven.

  • 4. Het college van burgemeester en wethouders kan de termijn als bedoeld in lid 3 eenmalig met maximaal 13 weken verlengen. De aanvrager wordt hiervan schriftelijk in kennis gesteld voordat de eerste termijn van 13 weken is verstreken.

  • 5. Indien de aanvrager niet heeft voldaan aan enig voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag of indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, zal het college van burgemeester en wethouders de aanvrager hiervan binnen een termijn van 4 weken na ontvangst van de aanvraag in kennis stellen en de aanvrager in de gelegenheid stellen om de aanvraag aan te vullen.

  • 6. De termijn voor het aanvullen van de aanvraag als bedoeld in artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht bedraagt 4 weken.

  • 7. De termijn voor het geven van de beschikking wordt opgeschort met ingang van de dag waarop de aanvrager overeenkomstig het bepaalde in lid 5 is verzocht om de aanvraag aan te vullen, tot de dag waarop de aanvraag is aangevuld of de termijn in lid 6 ongebruikt is verstreken.

  • 8. Indien de gevraagde aanvullende gegevens, niet tijdig of niet volledig worden ingediend, kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen.

Artikel 1.4 Weigering subsidie

  • 1. Het college van burgemeester en wethouders verleent geen subsidie indien:

    • a.

      de subsidie reeds is verstrekt op grond van een andere gemeentelijke subsidieregeling; 

    • b.

      de subsidiabele restauratiekosten op grond van de Wet op de omzetbelasting op verschuldigde belasting in aftrek kunnen worden gebracht; 

    • c.

      met het treffen van de voorzieningen het belang van de monumentenzorg niet of in onvoldoende mate wordt gediend; 

    • d.

      de kosten van de voorzieningen niet in een redelijke verhouding staan tot het te bereiken resultaat; 

    • e.

      de vergunning, bedoeld in de Monumentenverordening Leudal 2007 of de Monumentenwet 1988, niet is verleend;

    • f.

      met de uitvoering van de werkzaamheden is begonnen alvorens de subsidiabele kosten door het college van burgemeester en wethouders zijn vastgesteld.

  • 2. In afwijking van lid 1 sub f kan het college van burgemeester en wethouders, op verzoek van de aanvrager, schriftelijke toestemming verlenen om vooruitlopende op de vaststelling van subsidiabele kosten en de verlening van de subsidie een aanvang te maken met spoedeisende werkzaamheden. Het verlenen van een toestemming als bedoeld in dit artikellid impliceert niet dat subsidieverlening zal plaatshebben.

Artikel 1.5

Naast de weigeringsgronden zoals genoemd in art. 7 Asv wordt de subsidie in ieder geval geweigerd indien in de financiering van de beoogde activiteiten is voorzien door andere subsidies, steunmaatregelen of financieringsbronnen vanuit de gemeente.

Hoofdstuk 2 Facilitaire bijdrage en Planvorming

Artikel 2.1 Algemene bepalingen inzake facilitaire bijdragen

  • 1 Behoudens subsidie wordt ook een facilitaire bijdrage geleverd. Deze gemeentelijke facilitering is gericht op het bevorderen van de kwaliteit en/of de effectuering van het doel van het gemeentelijk monumentenbeleid;

  • 2 Burgemeester en wethouders bieden eigenaren van gemeentelijke monumenten een gratis abonnement aan bij Monumentenwacht Limburg. Eigenaren van gemeentelijke monumenten kunnen hierdoor gratis advies inwinnen bij Monumentenwacht Limburg over restauratie van en onderhoud aan (bijzondere onderdelen van) hun gemeentelijk monument.

  • 3 De kosten van de facilitaire bijdrage van door burgemeester en wethouders in te schakelen adviseurs, wordt niet in mindering gebracht op de financiële omvang van de overige te verstrekken subsidie.

Artikel 2.2 Signaleren van gebreken van gemeentelijke monumenten

  • 1. De gemeente verleent een bijdrage voor het periodiek inspecteren en laten opstellen van een technisch inspectierapport teneinde de technische staat van de gemeentelijke monumenten te kunnen vaststellen en eventuele gebreken in een vroegtijdig stadium te signaleren.

  • 2. Het technische inspectierapport omvat een gedetailleerde omschrijving van de technische staat van de bijzondere onderdelen van het gemeentelijk monument, en een globale omschrijving van de technische staat van de overige onderdelen van het monument.

  • 3. De inspectie en het opstellen van een inspectierapport geschieden door Monumentenwacht Limburg of een andere ter zake onafhankelijke deskundige instantie of persoon welke door het college van burgemeester en wethouders wordt aangewezen. Het inspectierapport wordt zowel aan de eigenaar als aan de gemeente toegezonden.

  • 4. Eigenaren van gemeentelijke monumenten kunnen in aanmerking komen voor subsidie van 100% op de kosten van de eerste inspectie en het opstellen van het eerste inspectierapport van een gemeentelijk monument.

  • 5. Voor de volgende periodieke inspecties en op te stellen inspectierapporten geldt een subsidie van 40 %. Indien de inspectie en het inspectierapport dient als onderlegger voor het verstrekken van een instandhoudingssubsidie, wordt de bovenstaande subsidiebijdrage geacht onderdeel uit te maken van de instandhoudingssubsidie.

  • 6. Op grond van geconstateerde gebreken wordt in overleg tussen het college van burgemeester en wethouders en de eigenaar bepaald welke werkzaamheden nodig zijn om de geconstateerde gebreken op te heffen.

Hoofdstuk 3 Subsidie voor Gemeentelijke monumenten

Artikel 3.1 Algemene bepalingen inzake subsidiëring van bijzondere onderdelen of objecten

  • 1. Voor de subsidiëring als bedoeld in deze paragraaf komen alleen bijzondere onderdelen of bijzondere objecten in aanmerking, die als zodanig in de redengevende omschrijving die deel uit maakt van de gemeentelijke monumentenlijst als bedoeld in artikel 6 lid 1 van de Monumentenverordening Leudal 2007 zijn vermeld.

  • 2. Het college van burgemeester en wethouders kan op advies van de Monumentencommissie gemeentelijke monumenten en onderdelen hiervan aanwijzen als bijzonder onderdeel of object.

  • 3. Eigenaren van gemeentelijke monumenten kunnen in aanmerking komen voor subsidie voor de instandhouding van bijzondere onderdelen van het monument.

  • 4. Eigenaren van gemeentelijke monumenten die in zijn geheel als bijzondere object zijn aangewezen kunnen in aanmerking komen voor subsidie voor de instandhouding van het gehele object.

Artikel 3.2 Subsidie voor de instandhouding van bijzondere onderdelen of bijzondere objecten

  • 1. Het college van burgemeester en wethouders kunnen voor een periode van zes kalenderjaren aan de eigenaar van een gemeentelijk monument subsidie verstrekken ten behoeve van de instandhouding van het beschermd monument. Het te verstrekken subsidiebedrag bestaat uit zes gelijke bedragen.

  • 2. De subsidieaanvraag en verlening vindt plaats op basis van een instandhoudingsplan en een bouwkundig inspectierapport.

  • 3. De subsidie voor instandhouding van bijzondere onderdelen of objecten bedraagt 40% van de subsidiabele kosten. De subsidiabele kosten worden vastgesteld aan de hand van de “Leidraad BRIM Subsidiabele instandhoudingsko s ten”.

  • 4. Het college van burgemeester en wethouders stellen aan de hand van het door de gemeenteraad beschikbaar gestelde budget jaarlijks een maximumbedrag aan subsidiabele kosten vast, waarover per beschermd monument subsidie kan worden verstrekt

  • 5. Het college van burgemeester en wethouders kan besluiten om vanwege geconstateerde ernstige en/of gecompliceerde gebreken, hoogwaardige karakteristiek en het gevergde specialisme een extra subsidie ter beschikking te stellen. De hoogte van de subsidie wordt in dit geval vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders, gehoord de monumentencommissie.

Artikel 3.3 Aanvraag en beslissing op de aanvraag voor de instandhouding van bijzondere onderdelen of objecten

  • 1. De subsidieaanvraag voor de instandhouding van bijzondere onderdelen of objecten moet uiterlijk 15 weken voorafgaande aan het kalenderjaar waarin de werkzaamheden worden uitgevoerd, worden ingediend.

  • 2. Per beschermd monument kan slechts eenmaal voor een periode waarop de aanvraag betrekking heeft subsidie worden verleend.

  • 3. De aanvraag als bedoeld in lid 1 moet vergezeld gaan van:

    • a.

      een ingevuld aanvraagformulier;

    • b.

      een inspectierapport met een beschrijving van de technische staat, waarin de gebreken van het bijzonder onderdeel of object nauwkeurig staan vermeld;

    • c.

      een toelichting inzake de oorzaken van de gebreken;

    • d.

      een instandhoudingsplan met een overzicht van de aard en omvang van de voorgenomen werkzaamheden alsmede een (globale) omschrijving van de werkzaamheden; het instandhoudingsplan omvat tevens een meerjarenplan en een meerjarenbegroting. In het meerjarenplan wordt aangegeven in welk jaar de geplande werkzaamheden plaatsvinden; hiervoor zal door Het college van burgemeester en wethouders een model beschikbaar worden gesteld.

    • e.

      ter vaststelling van de subsidiabele kosten van de werkzaamheden kan het college van burgemeester en wethouders aan de aanvrager verzoeken nadere gegevens te overleggen, zoals een specificatie van de kosten per eenheid in manuren en materialen of bouwkundige tekeningen van de bestaande toestand en tekeningen waarop de voorgenomen herstelwerkzaamheden staan aangegeven.

  • 4. Het college van burgemeester en wethouders beslissen op de subsidieaanvraag uiterlijk 2 weken voorafgaande aan het kalenderjaar waarin de werkzaamheden worden uitgevoerd.

  • 5. De beslissing van het college van burgemeester en wethouders houdt in de vaststelling van de subsidiabele instandhoudingskosten en de verlening van de subsidie.

Artikel 3.4 Aan subsidieverlening voor de instandhouding van bijzondere onderdelen of objecten verbonden voorschriften

  • 1. De werkzaamheden moeten worden uitgevoerd door ter zake bekwame bedrijven met aantoonbare ervaring op het gebied van onderhoud en restauratie van monumenten.

  • 2. De werkzaamheden dienen te worden uitgevoerd overeenkomstig het vastgestelde instandhoudingsplan.

  • 3. De aanvrager geeft aan de door het college van burgemeester en wethouders aangewezen personen en/of instellingen, die belast zijn met de uitvoering en controle van deze subsidieverordening, desgevraagd toegang tot het gemeentelijke monument.

  • 4. Aan de door het college van burgemeester en wethouders aangewezen personen of instellingen worden door de eigenaar desgevraagd alle bescheiden getoond en alle inlichtingen verstrekt die noodzakelijk zijn voor de controle op de rechtmatige en doelmatige besteding van de subsidie.

  • 5. Halverwege de looptijd en na afloop van het instandhoudingsplan dient de eigenaar een inspectierapport te laten opstellen opdat beoordeeld kan worden of het instandhoudingsplan op adequate wijze wordt of is uitgevoerd; De kosten voor het opstellen van het inspectierapport worden in het instandhoudingsplan opgenomen.

  • 6. Na afloop van het laatste kalenderjaar waarover de subsidie is verleend zendt de eigenaar aan het college van burgemeester en wethouders binnen 13 weken een financiële verantwoording, die is gerelateerd aan de vastgestelde instandhoudingsplan en waarin een gespecificeerd overzicht wordt gegeven van meer- en minderwerk.

  • 7. Bij de financiële verantwoording worden gelijktijdig de originele rekeningen van de uitgevoerde werkzaamheden en kopieën van de daarop betrekking hebbende betalingsbewijzen overgelegd.

  • 8. Nadat subsidie is verleend, kan aan de eigenaar op basis van door de eigenaar ingediende overzichten van gemaakte kosten, die vergezeld gaan van de desbetreffende originele rekeningen voorschotten verstrekken tot ten hoogste een zesde gedeelte van het totaal verleende subsidiebedrag; De voorschotten worden uitgekeerd voorzover de rekeningen werkzaamheden betreffen die in overeenstemming zijn met het instandhoudingsplan.

  • 9. De eigenaar bericht zo spoedig mogelijk aan het college van burgemeester en wethouders indien er zich omstandigheden voordoen die van invloed kunnen zijn op de beslissing inzake de subsidie, onder overlegging van de relevante stukken.

  • 10. De eigenaar is verplicht na afloop van de werkzaamheden waarvoor subsidie is verleend, het beschermd monument te bewaren en te onderhouden in de staat waarin het door de werkzaamheden waarvoor subsidie is verleend, is gebracht; Indien het beschermde monument hierna wordt vervreemd is de eigenaar gehouden om de instandhoudingsverplichting aan zijn rechtsopvolger als kettingbeding op te leggen.

  • 11. Het college van burgemeester en wethouders kan ontheffing verlenen van één of meer bovenstaande voorwaarden, mits daartoe een schriftelijk verzoek is ingediend.

Artikel 3.5 Vaststelling en uitkering van de subsidie voor de instandhouding van bijzondere onderdelen of objecten

  • 1. Na indiening van de financiële verantwoording, als bedoeld in artikel 3.4 , stelt het college van burgemeester en wethouders de subsidie zo spoedig mogelijk vast aan de hand van een berekening van de werkelijk gemaakte subsidiabele kosten voor de instandhouding van bijzondere onderdelen of objecten. Het besluit tot subsidievaststelling kan niet hoger zijn dan het besluit tot subsidieverlening.

  • 2. Bij de vaststelling blijven de kosten, die niet reeds in de toezegging als subsidiabele kosten zijn aangemerkt, buiten beschouwing.

  • 3. De vastgestelde subsidie wordt uitgekeerd binnen 4 weken nadat door het college van burgemeester en wethouders een positieve beslissing als bedoeld in lid 1 is genomen.

Hoofdstuk 4 Niet Rendabele Rijksmonumenten

Artikel 4.1 Algemene bepalingen inzake subsidiëring van niet rendabele rijksmonumenten

  • 1. Voor de subsidiëring als bedoeld in deze paragraaf komen alleen niet rendabele rijksmonumenten in aanmerking.

  • 2. Het college van burgemeester en wethouders kan op advies van de Monumentencommissie een rijksmonument aanwijzen tot niet rendabel rijksmonument.

  • 3. De eigenaar van een niet rendabel rijksmonument dient aantoonbaar niet over fiscale aftrek te beschikken; hogere overheden, waterschappen, woningstichtingen of woningcorporaties komen niet voor subsidie in aanmerking.

  • 4. Subsidiëring als bedoeld in deze paragraaf vindt alleen toepassing als de provincie aantoonbaar eenzelfde subsidie in de kosten van restauratie of instandhouding van het niet rendabele rijksmonument bijdraagt.

Artikel 4.2 Subsidie voor niet rendabele rijksmonumenten

  • 1. Het college van burgemeester en wethouders kunnen alleen subsidie verlenen voor een niet rendabel rijksmonument waarvoor ook een subsidie is verleend op grond van het Besluit Rijkssubsidiering Instandhouding Monumenten (BRIM) of het Besluit Rijkssubsidiering Restauratie Monumenten (BRRM 1997).

  • 2. De subsidieaanvraag en verlening vindt plaats op basis van het besluit van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE).

  • 3. Subsidiabel zijn de restauratie- of instandhoudingskosten die door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) voor het betreffende restauratie- of instandhoudingsplan zijn vastgesteld.

  • 4. De subsidie voor de restauratie van niet rendabele monumenten bedraagt maximaal 10% van de van rijkswege vastgestelde subsidiabele kosten.

  • 5. De subsidie voor de instandhouding van niet rendabele rijksmonumenten is maximaal gelijk aan het van rijkswege in het kader van het Besluit Rijkssubsidiering Instandhouding Monumenten (BRIM) gehanteerde subsidiepercentage.

  • 6. De gestapelde subsidie van rijk, provincie en gemeente kan nooit meer bedragen dan 90 % van de subsidiabele restauratie- of instandhoudingkosten, zoals deze bij besluit van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) zijn vastgesteld.

  • 7. De gestapelde subsidie van rijk, provincie en gemeente voor instandhouding van niet rendabele monumenten kan nooit meer bedragen dan de maximale subsidiabele kosten zoals deze van rijkswege in de Regeling Rijkssubsidiering Instandhouding Monumenten (BRIM) zijn vastgesteld.

Artikel 4.3 Aanvraag en beslissing op de aanvraag voor niet rendabele rijksmonumenten

  • 1. De aanvraag voor een subsidie als bedoeld in lid 1 van artikel 4.2 moet vergezeld gaan van: 

    • a.

      een ingevuld aanvraagformulier; 

    • b.

      het door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed goedgekeurde restauratie- of instandhoudingsplan; 

    • c.

      het besluit van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed inzake de vaststelling van de subsidiabele restauratie- of instandhoudingskosten en verlening van de subsidie.

    • d.

      Een afschrift van het besluit van de provinciale subsidieverlening of een afschrift waaruit blijkt dat de provinciale subsidieaanvraag is ingediend.

  • 2. Het college van burgemeester en wethouders beslissen op de subsidieaanvraag uiterlijk 8 weken na indiening van de aanvraag.

  • 3. De subsidieaanvragen worden chronologisch op datum van indiening in behandeling  genomen. Indien wordt verwacht dat de ingediende aanvragen het door de gemeenteraad in enig jaar beschikbaar gestelde budget zullen overschrijden, kan het college van burgemeester en wethouders de aanvraag aanhouden en doorschuiven naar het opvolgend jaar.

  • 4. De beslissing van het college van burgemeester en wethouders houdt in de vaststelling van de subsidiabele restauratiekosten en de verlening van de subsidie.

Artikel 4.4 Aan subsidieverlening van niet rendabele rijksmonumenten verbonden voorschriften

  • 1. De werkzaamheden moeten worden uitgevoerd door ter zake bekwame bedrijven met aantoonbare ervaring op het gebied van onderhoud en restauratie van monumenten.

  • 2. De werkzaamheden dienen te worden uitgevoerd overeenkomstig het vastgestelde restauratie of instandhoudingsplan.

  • 3. Ten behoeve van de definitieve vaststelling van de gemeentelijke subsidie moet de eigenaar binnen 13 weken na ontvangst van het besluit van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed inzake de vaststelling van de daadwerkelijk gemaakte subsidiabele kosten, een kopie van dit besluit indienen bij het college van burgemeester en wethouders.

  • 4. Nadat subsidie is verleend, kan aan de eigenaar op basis van door de eigenaar ingediende overzichten van gemaakte kosten, die vergezeld gaan van kopieën van de rekeningen, voorschotten verstrekken tot ten hoogste een zesde gedeelte van het totaal verleende subsidiebedrag; De voorschotten worden uitgekeerd voor zover de rekeningen werkzaamheden betreffen die in overeenstemming zijn met het instandhoudingsplan.

  • 5. De eigenaar bericht zo spoedig mogelijk aan het college van burgemeester en wethouders indien er zich omstandigheden voordoen die van invloed kunnen zijn op de beslissing inzake de subsidie, onder overlegging van de relevante stukken.

  • 6. De eigenaar is verplicht na afloop van de werkzaamheden waarvoor subsidie is verleend, het beschermd monument te bewaren en te onderhouden in de staat waarin het door de werkzaamheden waarvoor subsidie is verleend, is gebracht;

  • 7. Indien het beschermde monument hierna wordt vervreemd is de eigenaar gehouden om de instandhoudingsverplichting aan zijn rechtsopvolger als kettingbeding op te leggen.

  • 8. Het college van burgemeester en wethouders kan ontheffing verlenen van één of meer bovenstaande voorwaarden, mits daartoe een schriftelijk verzoek is ingediend.

Artikel 4.5 Vaststelling en uitkering van de subsidie voor niet rendabele rijksmonumenten

  • 1. De definitieve subsidie wordt vastgesteld op basis van het besluit van Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed inzake de vaststelling van de daadwerkelijk gemaakte subsidiabele kosten.

  • 2. Ten behoeve van de definitieve vaststelling van de gemeentelijke subsidie moet de eigenaar binnen 13 weken na ontvangst van het besluit van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed inzake de vaststelling van de daadwerkelijk gemaakte subsidiabele kosten, een kopie van dit besluit indienen bij het college van burgemeester en wethouders.

  • 3. Het college van burgemeester en wethouders stelt de subsidie zo spoedig mogelijk vast aan de hand van het besluit van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.

  • 4. Bij de vaststelling blijven de kosten, die niet reeds in de toezegging als subsidiabele kosten zijn aangemerkt, buiten beschouwing. Het besluit tot subsidievaststelling kan niet hoger zijn dan het besluit tot subsidieverlening.

  • 5. De definitieve subsidie wordt uitgekeerd binnen 4 weken nadat door het college van burgemeester en wethouders een positieve beslissing als bedoeld in lid 1 is genomen.

Hoofdstuk 5 kleine Cultuurhistorische Relicten

Artikel 5.1 Algemene bepalingen inzake subsidiëring van kleine cultuurhistorische relicten

  • 1. Voor de subsidiëring als bedoeld in deze paragraaf komen alleen kleine cultuurhistorische relicten in aanmerking.

  • 2. Het college van burgemeester en wethouders kan, al dan niet op aanvraag van een belanghebbende, (een gedeelte van) een object aanwijzen tot klein cultuurhistorische relict.

  • 3. Voordat het college van burgemeester en wethouders tot aanwijzing overgaat, vraagt het advies aan de monumentencommissie.

  • 4. De aanwijzing kan geen (onderdeel van een) monument betreffen dat is aangewezen op grond de Monumentenverordening Leudal 2007 of de Monumentenwet 1988.

  • 5. Eigenaren of beheerders van kleine cultuurhistorische relicten kunnen in aanmerking komen voor subsidie voor de instandhouding van het object.

Artikel 5.2 Subsidie voor kleine cultuurhistorische relicten

  • 1. Het college van burgemeester en wethouders kunnen voor een periode van zes kalenderjaren aan de eigenaar of beheerder van klein cultuurhistorische relict subsidie verstrekken ten behoeve van de instandhouding van het beschermd monument. Het te verstrekken subsidiebedrag bestaat uit zes gelijke bedragen.

  • 2. De subsidieaanvraag en verlening vindt plaats op basis van een instandhoudingsplan.

  • 3. De subsidie voor instandhouding van bijzondere onderdelen of objecten bedraagt 50 % van de subsidiabele kosten.

  • 4. Voor onderhoudswerkzaamheden die in eigen beheer door de aanvrager worden verricht worden alleen de materiaalkosten gesubsidieerd. De subsidie bedraagt in dit geval 100 % van de subsidiabele materiaalkosten.

  • 5. De subsidiabele kosten worden vastgesteld aan de hand van de “Leidraad BRIM Subsidi a bele instandhoudingskosten”.

  • 6. Het college van burgemeester en wethouders stellen aan de hand van het door de gemeenteraad beschikbaar gestelde budget jaarlijks een maximumbedrag aan subsidiabele kosten vast, waarover per klein cultuurhistorische relict subsidie kan worden verstrekt.

  • 7. Het college van burgemeester en wethouders kan besluiten om vanwege geconstateerde ernstige en/of gecompliceerde gebreken, hoogwaardige karakteristiek en het gevergde specialisme een extra subsidie ter beschikking te stellen. De hoogte van de subsidie wordt in dit geval vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders, gehoord de monumentencommissie.

Artikel 5.4 Aanvraag en beslissing op de aanvraag subsidiëring van kleine cultuurhistorische relicten

  • 1. De aanvraag als bedoeld in lid 1 moet vergezeld gaan van: 

    • a.

      een ingevuld aanvraagformulier; 

    • b.

      een instandhoudingsplan met een omschrijving van de werkzaamheden en een gespecificeerd kostenoverzicht van de onderhoudswerkzaamheden; 

    • c.

      Bij grotere of complexere relicten kan het college van burgemeester en wethouders bepalen dat ook een bouwkundig inspectierapport wordt overlegd.

  • 2. Het college van burgemeester en wethouders beslissen op de subsidieaanvraag uiterlijk 8  weken na indiening van de aanvraag.

  • 3. De subsidieaanvragen worden chronologisch op datum van indiening in behandeling  genomen. Indien wordt verwacht dat de ingediende aanvragen het door de gemeenteraad in enig jaar beschikbaar gestelde budget zullen overschrijden, kan het college van burgemeester en wethouders de aanvraag aanhouden en doorschuiven naar het opvolgend jaar.

  • 4. De beslissing van het college van burgemeester en wethouders houdt in de vaststelling van  de subsidiabele instandhoudingskosten en de verlening van de subsidie.

Artikel 5.5 Aan subsidieverlening van kleine cultuurhistorische relicten verbonden voorschriften

  • 1. De werkzaamheden dienen te worden uitgevoerd overeenkomstig het vastgestelde

    Restauratie- of instandhoudingsplan.

  • 2. De werkzaamheden moeten zorgvuldig worden uitgevoerd. Indien er sprake is van specialistische werkzaamheden moeten deze worden uitgevoerd door ter zake bekwame bedrijven met aantoonbare ervaring ten aanzien van de te restaureren onderdelen.

  • 3. De aanvrager bericht zo spoedig mogelijk aan het college van burgemeester en wethouders indien er zich omstandigheden voordoen die van invloed kunnen zijn op de beslissing inzake de subsidie, onder overlegging van de relevante stukken.

  • 4. Na afloop van het laatste kalenderjaar waarover de subsidie is verleend, zendt de eigenaar aan het college van burgemeester en wethouders binnen 13 weken een financiële verantwoording, die is gerelateerd aan de vastgestelde instandhoudingsplan en waarin een gespecificeerd overzicht wordt gegeven van meer- en minderwerk.

  • 5. Bij de financiële verantwoording worden gelijktijdig de originele rekeningen van de uitgevoerde werkzaamheden en kopieën van de daarop betrekking hebbende betalingsbewijzen overgelegd.

  • 6. Nadat subsidie is verleend, kan aan de eigenaar op basis van door de eigenaar ingediende overzichten van gemaakte kosten, die vergezeld gaan van de desbetreffende originele rekeningen voorschotten verstrekken tot ten hoogste een zesde gedeelte van het totaal verleende subsidiebedrag; De voorschotten worden uitgekeerd voor zover de rekeningen werkzaamheden betreffen die in overeenstemming zijn met het instandhoudingsplan.

  • 7. De aanvrager is verplicht na afloop van de werkzaamheden waarvoor subsidie is verleend, het kleine cultuurhistorische relictte bewaren en te onderhouden in de staat waarin het door de werkzaamheden waarvoor subsidie is verleend, is gebracht;

  • 8. Indien het kleine cultuurhistorische relicthierna wordt vervreemd is de eigenaar gehouden om de instandhoudingsverplichting aan zijn rechtsopvolger als kettingbeding op te leggen.

  • 9. Het college van burgemeester en wethouders kan ontheffing verlenen van één of meer bovenstaande voorwaarden, mits daartoe een schriftelijk verzoek is ingediend.

Artikel 5.6 Vaststelling en uitkering van de subsidie voor de instandhouding van kleine cultuurhistorische relicten

  • 1. Na indiening van de financiële verantwoording, als bedoeld in artikel 5.5 , stelt het college van burgemeester en wethouders de subsidie zo spoedig mogelijk vast aan de hand van  een berekening van de werkelijk gemaakte subsidiabele kosten voor de instandhouding van het kleine cultuurhistorische relict.

  • 2. Bij de vaststelling blijven de kosten, die niet reeds in de toezegging als subsidiabele kosten  zijn aangemerkt, buiten beschouwing. Het besluit tot subsidievaststelling kan niet hoger zijn dan het besluit tot subsidieverlening.

  • 3. De definitieve subsidie wordt uitgekeerd binnen 4 weken nadat door het college van burgemeester en wethouders een positieve beslissing als bedoeld in lid 1 is genomen.

Hoofdstuk 6 Subsidie voor Buitengewoon Herstel van Kerkgebouwen die niet zijn aanwezen tot Rijksmonument

Artikel 6.1 Algemene bepalingen inzake subsidiëring van kerkgebouwen die niet zijn aangewezen tot rijksmonumenten

  • 1. Voor de subsidiëring als bedoeld in deze paragraaf komen alleen kerkgebouwen in aanmerking die niet zijn aangewezen tot rijksmonument .

  • 2. Subsidiëring als bedoeld in deze paragraaf vindt alleen toepassing als de provincie aantoonbaar eenzelfde subsidie in de kosten van restauratie of instandhouding van het niet rendabele rijksmonument bijdraagt.

  • 3. Een subsidie wordt verleend voor zover de middelen van dat jaar, die voor dit onderdeel beschikbaar zijn gesteld, er toe strekken.

Artikel 6.2 Subsidie voor kerkgebouwen die niet zijn aangewezen tot rijksmonumenten

  • 1. Het college van burgemeester en wethouders kunnen alleen subsidie verlenen voor kerkgebouwen die niet zijn aangewezen tot rijksmonument en waarvoor ook een provinciale subsidie is of wordt verleend.

  • 2. Subsidiabel zijn de kosten voor buitengewoon herstel zoals deze door de provincie zijn of worden vastgesteld.

  • 3. De subsidie voor buitengewoon herstel van kerkgebouwen die niet zijn aangewezen tot rijksmonument bedraagt maximaal 10% van de subsidiabele kosten.

Artikel 6.3 Aanvraag en beslissing op de aanvraag voor buitengewoon herstel van kerkgebouwen die niet zijn aangewezen tot rijksmonument

  • 1. De subsidie wordt aangevraagd bij het college van burgemeester en wethouders.

  • 2. De aanvraag als bedoeld in lid 1 moet vergezeld gaan van:

    • a.

      een ingevuld aanvraagformulier;

    • b.

      een bouwkundig inspectierapport met een beschrijving van de technische staat van het kerkgebouw, waarin de gebreken van het kerkgebouw nauwkeurig staan vermeld;

    • c.

      een toelichting omtrent de oorzaken van de gebreken;

    • d.

      een op het onder a bedoelde inspectierapport gebaseerd bestek of gebaseerde werkomschrijving per onderdeel van de toe te passen constructies, materialen en afwerkingen, alsmede de wijze van verwerking daarvan;

    • e.

      een begroting van de kosten, gespecificeerd in hoeveelheden, uren en materialen;

    • f.

      ter vaststelling van de subsidiabele kosten van de herstelwerkzaamheden kunnen het college van burgemeester en wethouders aan de aanvrager verzoeken nadere gegevens te overleggen, zoals bouwkundige tekeningen van de bestaande toestand en tekeningen waarop de voorgenomen herstelwerkzaamheden staan aangegeven; Een afschrift van het besluit van de provinciale subsidieverlening of een afschrift waaruit blijkt dat de provinciale subsidieaanvraag is ingediend.

  • 3. Het college van burgemeester en wethouders beslissen op de subsidieaanvraag uiterlijk 13 weken na indiening van de aanvraag.

  • 4. In afwijking van het vorige lid beslissen het college van burgemeester en wethouders, indien voor buitengewoon herstel van kerkgebouwen die niet zijn aangewezen tot rijksmonument tevens een aanvraag is of wordt ingediend bij Gedeputeerde Staten van Limburg, binnen een termijn van 4 weken nadat het besluit tot vaststelling van de subsidiabele kosten voor buitengewoon herstel door Gedeputeerde Staten van Limburg aan het college van burgemeester en wethouders bekend is gemaakt.

  • 5. De subsidieaanvragen worden chronologisch op datum van indiening in behandeling genomen. Indien wordt verwacht dat de ingediende aanvragen het door de gemeenteraad in enig jaar beschikbaar gestelde budget zullen overschrijden, kan het college van burgemeester en wethouders de aanvraag aanhouden en doorschuiven naar het opvolgend jaar.

  • 6. De beslissing van het college van burgemeester en wethouders houdt in de vaststelling van de subsidiabele kosten voor buitengewoon herstel en de verlening van de subsidie.

Artikel 6.4 Aan subsidieverlening van buitengewoon herstel van kerkgebouwen die niet zijn aangewezen tot rijksmonument verbonden voorschriften

  • 1. De werkzaamheden moeten worden uitgevoerd door ter zake bekwame bedrijven met aantoonbare ervaring op het gebied van onderhoud en restauratie van monumenten.

  • 2. Van het begin en het einde van de herstelwerkzaamheden zendt de eigenaar onmiddellijk een kennisgeving aan het college van burgemeester en wethouders.

  • 3. Het college van burgemeester en wethouders, zien toe op een correcte uitvoering van de werkzaamheden.

  • 4. Na afloop van de werkzaamheden zendt de eigenaar aan het college van burgemeester en wethouders binnen 13 weken een financiële verantwoording, die is gerelateerd aan de ingediende begroting en waarin een gespecificeerd overzicht wordt gegeven van meer- en minderwerk.

  • 5. Bij de financiële verantwoording worden gelijktijdig kopieën van de rekeningen van de uitgevoerde werkzaamheden en kopieën van de daarop betrekking hebbende betalingsbewijzen overgelegd.

  • 6. De eigenaar bericht zo spoedig mogelijk aan het college van burgemeester en wethouders indien er zich omstandigheden voordoen die van invloed kunnen zijn op de beslissing inzake de subsidie, onder overlegging van de relevante stukken.

  • 7. Het college van burgemeester en wethouders kan ontheffing verlenen van één of meer bovenstaande voorwaarden, mits daartoe een schriftelijk verzoek is ingediend.

Artikel 6.5 Vaststelling en uitkering van de subsidie voor buitengewoon herstel van kerkgebouwen die niet zijn aangewezen tot rijksmonument

  • 1. Na indiening van de financiële verantwoording, als bedoeld in artikel 6.4, stellen het college van burgemeester en wethouders het subsidie zo spoedig mogelijk vast aan de hand van een berekening van de werkelijk gemaakte subsidiabele kosten voor buitengewoon herstel. 

    Bij de vaststelling blijven de kosten, die niet reeds in de toezegging als subsidiabele kosten zijn aangemerkt, buiten beschouwing. Het besluit tot subsidievaststelling kan niet hoger zijn  dan het besluit tot subsidieverlening.

  • 2. De definitieve subsidie wordt uitgekeerd binnen 4 weken nadat door het college van burgemeester en wethouders een positieve beslissing als bedoeld in lid 1 is genomen.

Hoofdstuk 7 Overige bepalingen

Artikel 7.1 Algemene bepalingen

  • 1. Het college van burgemeester en wethouders kan de uitvoering van één of meer bepalingen van deze regeling opdragen aan door het college aan te wijzen personen en/of instellingen.

  • 2. De aanvrager geeft aan de door het college van burgemeester en wethouders aangewezen personen en/of instellingen, die belast zijn met de uitvoering en controle van deze subsidieverordening, desgevraagd toegang tot het monument of klein cultuurhistorische relict.

  • 3. Aan de door het college van burgemeester en wethouders aangewezen personen of instellingen worden door de eigenaar desgevraagd alle bescheiden getoond en alle inlichtingen verstrekt die noodzakelijk zijn voor de controle op de rechtmatige en doelmatige besteding van de subsidie.

  • 4. Het college van burgemeester en wethouders is in bijzondere omstandigheden bevoegd om af te wijken van de bepalingen in deze verordening, indien als gevolg van strikte toepassing van deze verordening onbillijkheden zouden ontstaan in relatie tot hetgeen met de verordening is beoogd.

Artikel 7.2 Sanctiebepalingen

Indien de eigenaar onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt of de voorschriften vastgesteld bij of krachtens deze verordening niet nakomt, kan het college van burgemeester en wethouders de subsidie intrekken en/of reeds verstrekte subsidie terugvorderen.

Artikel 7.3 Overgangs- en slotbepalingen

Deze verordening kan worden aangehaald als de “Subsidieverordening Cultuurhistorisch erfgoed Leudal 2010” en treedt in werking op de achtste dag nadat zij is bekendgemaakt.

Ondertekening

Aldus besloten in de openbare vergadering van de Raad der gemeente Leudal van 31 augustus 2010.
De griffier, De voorzitter,