Regeling vervallen per 01-04-2011

Verordening tegemoetkoming kinderopvang 2007, gemeente Leusden

Geldend van 01-01-2007 t/m 31-03-2011

Intitulé

Verordening tegemoetkoming kinderopvang 2007, gemeente Leusden

De Raad van de Gemeente Leusden;

Gelezen het voorstel van het college d.d. 17 oktober 2006, nr 2006-10585;

Gelet op:

• artikel 25 van de Wet kinderopvang en artikel 149 van de Gemeentewet;

• de overige artikelen van de Wet Kinderopvang;

Besluit:

1. Vast te stellen de Verordening Tegemoetkoming Kinderopvang 2007, gemeente Leusden.

2. In te trekken de Verordening Tegemoetkoming Kinderopvang Leusden 2005.

HOOFDSTUK 1 INLEIDENDE BEPALINGEN

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    het college: het college van Leusden:

  • b.

    de wet: de Wet kinderopvang (Wk);

  • c.

    aanvrager: de ouder als omschreven in artikel 1 lid 1 sub i van de wet;

  • d

    partner de partner als omschreven in artikel 2 van de wet;

  • e.

    kinderopvang: het bedrijfsmatig of anders dan om niet verzorgen en opvoeden van kinderen tot de eerste dag van de maand waarop het voortgezet onderwijs voor die kinderen begint;

  • f.

    gastouderopvang: kinderopvang in een gezinssituatie door een ander dan degene die als ouder op grond van artikel 5 van de wet aanspraak kan maken op een tegemoetkoming of diens partner, bestaande uit de gelijktijdige opvang van ten hoogste vier kinderen in de woning waar de ouder of de gastouder zijn hoofdverblijf heeft;

  • g.

    kindercentrum: een bij de gemeente geregistreerde voorziening waar kinderopvang plaatsvindt, anders dan gastouderopvang;

  • h.

    gastouderbureau: een bij de gemeente geregistreerde organisatie die gastouderopvang tot stand brengt en begeleidt;

  • i.

    geregistreerde opvangplaats: een opvangplaats in een instelling als bedoeld onder lid g. en h;

  • j.

    inkomen: het gezamenlijk netto inkomen van aanvrager en eventuele partner.

HOOFDSTUK 2 BEOORDELINGSCRITERIA

Artikel 2 Gemeentelijke doelgroepen

  • 1.

    Om aanspraak te kunnen maken op een gemeentelijke tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang in een geregistreerde opvangplaats dient de aanvrager te behoren tot tenminste één van de volgende categorieën:

  • 2.

    Het college laat zich bij het bepalen van de noodzakelijkheid van kinderopvang als bedoeld onder lid 1 sub b. en c. adviseren door een nader door het college aan te wijzen onafhankelijke deskundige.

  • 3.

    Het college kan ten behoeve van de onafhankelijke deskundige nadere regels stellen ter beoordeling van de omstandigheden als genoemd in lid 1 sub b. en c. die kunnen leiden tot de conclusie dat kinderopvang noodzakelijk is.

Artikel 3 Inkomensgrens

De aanvrager die behoort tot één van de categorieën als bedoeld in artikel 2 lid 1 onder b en c kan geen aanspraak maken op een gemeentelijke tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang, als deze tezamen met de eventuele partner over een netto inkomen beschikt dat hoger is dan 110 % van de voor hem of hen geldende bijstandsnorm met toeslag ingevolge de Wet werk en bijstand.

Artikel 4 Voorliggende voorziening

  • 1.

    De aanvrager die zowel behoort tot één van de categorieën genoemd in artikel 2 lid 1 onder a. als in artikel 2 lid 1 onder b. of c. wordt beschouwd als een aanvrager als bedoeld in artikel 2 lid 1 onder a.

  • 2.

    De aanvrager bedoeld in artikel 2 lid 1 onder b. of c. kan geen aanspraak maken op een tegemoetkoming als bedoeld in deze verordening, indien op een andere wijze financieel dan wel anderszins tegemoet kan worden gekomen aan de beperkingen of het belang als bedoeld in artikel 2 lid 1 onder b. of c.

  • 3.

    Ter beoordeling van de situatie als bedoeld in lid 2 laat het college zich adviseren door de deskundige als bedoeld in artikel 2 lid 2.

Artikel 5 De hoogte van de tegemoetkoming per uur

  • 1.

    De hoogte van de gemeentelijke tegemoetkoming voor de aanvragers behorende tot de categorieën zoals genoemd in artikel 2, lid 1 onder a, is geregeld in artikel 24 van de wet.

  • 2.

    De hoogte van de gemeentelijke tegemoetkoming voor de aanvragers behorende tot de categorieën zoals genoemd in artikel 2, lid 1 onder b en c, is gelijk aan de hoogte van de werkelijke kosten van de kinderopvang tot een maximum van het in artikel 4 van het Besluit tegemoetkoming kosten kinderopvang genoemde bedrag per uur.

  • 3.

    Indien de aanvrager en/of partner als bedoeld in artikel 2, lid 1 onder b en c een inkomen uit arbeid geniet, wordt op de in lid 2 genoemde tegemoetkoming 1/3 deel in mindering gebracht.

Artikel 6 Het aantal te bekostigen uren kinderopvang per week

  • 1.

    Het college verleent de tegemoetkoming voor kinderopvang ten behoeve van de categorieën aanvragers zoals genoemd in artikel 2, lid 1 onder a van de wet voor het aantal uren dat door de aanvrager in de aanvraag is opgenomen.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid verleent het college aan een aanvrager als bedoeld in artikel 24, eerste lid, onderdeel a, of tweede lid, onderdeel a van de wet de tegemoetkoming voor het aantal uren kinderopvang dat naar zijn oordeel redelijkerwijs noodzakelijk is voor de combinatie van arbeid en zorg.

  • 3.

    Het college verleent de tegemoetkoming ten behoeve van de categorieën aanvragers zoals genoemd in artikel 2, lid 1 onder b. en c. voor het aantal uren kinderopvang dat naar zijn oordeel redelijkerwijs noodzakelijk is. Het college stelt nadere regels ter beoordeling van het aantal uren dat redelijkerwijs noodzakelijk is

  • 4.

    Het college laat zich bij het bepalen van de noodzakelijkheid als bedoeld onder lid 2 en 3 adviseren door de deskundige als bedoeld in artikel 2 lid 2.

HOOFDSTUK 3 AANVRAAG VAN DE TEGEMOETKOMING

Artikel 7 Te verstrekken gegevens bij de aanvraag voor een tegemoetkoming

  • 1.

    Een aanvraag voor een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang bevat:

    • a.

      naam, adres en sofi-nummer van de aanvrager;

    • b.

      indien van toepassing: naam en sofi-nummer van de partner en, indien deze een ander adres heeft dan de aanvrager: het adres van de partner;

    • c.

      naam, geboortedatum en sofi-nummer van het kind of de kinderen waarop de aangevraagde tegemoetkoming betrekking heeft;

    • d.

      een offerte of contract van het kindercentrum of gastouderbureau dat de kinderopvang gaat verzorgen waarin in ieder geval wordt aangegeven: het aantal uren kinderopvang per week, de kostprijs per uur en de aanvangsdatum van de opvang;

    • e.

      gegevens of een verwijzing naar gegevens waaruit blijkt dat de aanvrager behoort tot de categorie als bedoeld in artikel 2 van deze verordening;

    • f.

      overige gegevens die het college nodig acht om te kunnen besluiten over de aanvraag van de tegemoetkoming.

  • 2.

    Een aanvraag voor een tegemoetkoming op grond van art 2 lid 1 sub b en c bevat tevens gegevens over de actuele hoogte van het netto inkomen van aanvrager. Tevens bevat de aanvraag relevante informatie over de aard van de beperking bij aanvrager of partner, of over het belang van het kind op grond waarvan aanvrager kinderopvang noodzakelijk acht.

  • 3.

    Het college kan bepalen dat de aanvraag geschiedt met behulp van een door het college vastgesteld en beschikbaar gesteld aanvraagformulier.

  • 4.

    Indien de aanvrager een partner heeft, wordt de aanvraag mede ondertekend door de partner.

HOOFDSTUK 4 DE VERLENING VAN DE TEGEMOETKOMING

Artikel 8 Het besluit tot verlenen van de tegemoetkoming

Het college besluit over de aanvraag uiterlijk acht weken na ontvangst van alle benodigde gegevens.

Artikel 9 Ingangsdatum van de tegemoetkoming

  • 1.

    De tegemoetkoming wordt verleend met ingang van de datum waarop het college de aanvraag voor een tegemoetkoming in ontvangst heeft genomen.

  • 2.

    Wanneer er op de datum waarop het college de aanvraag voor een tegemoetkoming in ontvangst heeft genomen reeds kinderopvang plaatsvond, wordt - in afwijking van het eerste lid - de tegemoetkoming verleend met ingang van een datum die maximaal één maand voorafgaand aan de ontvangstdatum van de aanvraag voor een tegemoetkoming is gelegen.

  • 3.

    Met inachtneming van lid 1 en 2 worden geen tegemoetkomingen verleend in kosten van kinderopvang die vóór 1 januari 2005 plaatsvond.

Artikel 10 De periode waarvoor de tegemoetkoming wordt verleend

  • 1.

    De tegemoetkoming wordt verleend voor de periode tot het einde van het lopende kalenderjaar.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid kan het college de tegemoetkoming voor een andere periode verlenen.

Artikel 11 Inhoud van de beschikking tot verlening van een tegemoetkoming

Het besluit tot verlening van een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang bevat in ieder geval:

  • a.

    de vaststelling tot welke van de doelgroepen, genoemd in artikel 2, de aanvrager behoort;

  • b.

    de naam en geboortedatum van het kind of de kinderen waarop de tegemoetkoming betrekking heeft;

  • c.

    de naam en adres van het kindercentrum of gastouderbureau waar de kinderopvang plaatsvindt;

  • d.

    de periode en de omvang van de kinderopvang per tijdvak waarvoor de tegemoetkoming wordt verleend;

  • e.

    de hoogte en samenstelling van het bedrag van de tegemoetkoming;

  • f.

    de wijze waarop de tegemoetkoming wordt uitbetaald;

  • g.

    de verplichtingen van de aanvrager.

Artikel 12 De betaling van de tegemoetkoming

  • 1.

    De tegemoetkoming wordt op basis van maandelijkse declaraties uitbetaald.

  • 2.

    Het college kan nadere voorschriften stellen over de wijze van betaling.

HOOFDSTUK 5 VASTSTELLING VAN DE TEGEMOETKOMING

Artikel 13 Het besluit tot vaststelling van de tegemoetkoming

Het college stelt de tegemoetkoming binnen acht weken na afloop van het tegemoetkomingsjaar vast.

Artikel 14 Terugvordering

Teveel betaalde bedragen worden overeenkomstig artikel 38 Wet kinderopvang teruggevorderd.

HOOFDSTUK 6 VERPLICHTINGEN VAN DE AANVRAGER

Artikel 15 Inlichtingenplicht en sancties

  • 1.

    De aanvrager doet het college onmiddellijk na het bekend worden daarvan uit eigen beweging schriftelijk mededeling van inlichtingen en gegevens die kunnen leiden tot een wijziging van de beschikking tot verlening van de tegemoetkoming, dan wel tot de vaststelling van een lagere tegemoetkoming.

  • 2.

    De aanvrager verstrekt desgevraagd aan het college, binnen een door het college te stellen redelijke termijn, alle gegevens en inlichtingen van hem en zijn/haar partner die voor de aanspraak op en de hoogte van de tegemoetkoming van de gemeente van belang zijn.

  • 3.

    Het onvoldoende nakomen of het nalaten van deze inlichtingenplicht kan leiden tot het wijzigen of intrekken van de beschikking tot verlening van de tegemoetkoming, het opschorten van de bevoorschotting, het intrekken of wijzigen van de beschikking tot subsidievaststelling, het terugvorderen van de tegemoetkoming dan wel het opleggen van een bestuurlijke boete door het college.

HOOFDSTUK 7 SLOTBEPALINGEN

Artikel 16 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen afwijken van de bepalingen van deze verordening als toepassing daarvan tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 17 Leemteclausule

In de gevallen waarin deze verordening niet voorziet beslist het college.

Artikel 18 Inwerkingtreding en geldigheidsduur

Onder toepassing van artikel 25 van de Tijdelijke referendumwet treedt deze verordening in werking op 1 januari 2007.

Artikel 19 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als "Verordening tegemoetkoming kinderopvang 2007, gemeente Leusden”.

Ondertekening

Aldus besloten door de raad van de gemeente Leusden in zijn openbare vergadering van
23 november 2006
De griffier De voorzitter
Ir. T. Rolle drs. C.J.G.M. de Vet

TOELICHTING

INLEIDING

Op 1 januari 2005 treedt de Wet kinderopvang (Wk) in werking. Niet alleen werkenden kunnen een beroep doen op de Wk. Een aantal in de wet benoemde doelgroepen kan een beroep doen op de gemeente voor het betalen van een deel van de kosten die zij maken voor kinderopvang.

De vergoeding door de gemeente van een deel van de kosten voor kinderopvang wordt aangeduid met de term “tegemoetkoming kosten kinderopvang”.

Artikel 25 Wk bepaalt dat de gemeenteraad bij verordening regels vaststelt omtrent de tegemoetkoming van de gemeente. Deze regels hebben betrekking op de verlening, de voorschotverlening en de vaststelling van de tegemoetkoming,

Deze Verordening tegemoetkoming kinderopvang 2007 geeft invulling aan de wettelijke bepaling.

In oktober 2004 heeft de minister besloten dat artikel 6, eerste lid onder k en l, en artikel 23 van de Wet Kinderopvang in ieder geval in 2005 nog niet in werking zullen treden. Dit heeft tot gevolg dat de in de wet gedefinieerde categorie mensen met een vermeende sociaal-medische indicatie in 2005 op grond van de Wet kinderopvang geen aanspraak heeft op tegemoetkomingen van de gemeente en het rijk (belastingdienst). Ook kan de gemeente niet op basis van (artikel 23 van) de Wet kinderopvang besluiten afgeven waarin ouders tot deze doelgroep worden gerekend.

Gemeenten dienen echter wel op een andere wijze te voorzien in medebekostiging van kinderopvang voor deze doelgroep. De wijze van deze taakinvulling behoort tot de lokale beleidsvrijheid. De gemeente Leusden heeft voor het jaar 2005 gekozen voor het toekennen van tegemoetkomingen voor een beperkt deel van deze doelgroep, en de beleidsmatige en procedurele randvoorwaarden ten aanzien van deze toekenningen tevens in deze verordening op te nemen.

De tegemoetkoming is een subsidie in de zin van artikel 4:21 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), te weten: een aanspraak op financiële middelen door een bestuursorgaan verstrekt met het oog op een bepaalde activiteit van de ouder. Titel 4.2 van de Awb die regels stelt over subsidies is van toepassing op de tegemoetkomingen. Dit bekent dat op de verstrekking van tegemoetkomingen in de kosten van kinderopvang door gemeenten drie regelingen van toepassing zijn:

  • 1.

    de gemeentelijke verordening toekenning tegemoetkoming kinderopvang;

  • 2.

    de Wet kinderopvang;

  • 3.

    de subsidieregels in titel 4:2 van de Awb.

Als de gemeente Leusden in 2005 een algemene subsidieverordening zal vaststellen, is deze niet van toepassing op de verstrekking van tegemoetkomingen kinderopvang. Immers, het principe geldt dat een meer specifieke regeling voorrang krijgt boven een algemene regeling.

In de Wet kinderopvang is limitatief omschreven welke doelgroepen in elk geval bij de gemeente een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang kunnen aanvragen. Ook de hoogte van de tegemoetkomingen zijn in de wet bepaald. Gemeenten hebben hierin geen beleidsvrijheid.

Wel kunnen gemeenten naast de wettelijk benoemde doelgroepen eigen doelgroepen aanwijzen die aanspraak kunnen maken op een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang.

De gemeente Leusden heeft er voor gekozen de aanspraak op een tegemoetkoming te beperken tot de wettelijke categorieën, alsmede de categorie mensen met een netto inkomen van maximaal 110% van de geldende bijstandsnorm met toeslag ingevolge de Wet werk en bijstand bij wie wellicht sprake is van een sociale of medische indicatie.

HOOFDLIJNEN VAN HET PROCES VAN VERSTREKKING VAN DE TEGEMOETKOMINGEN

In deze verordening zijn de hoofdlijnen van het proces van verstrekking van de tegemoetkomingen door de gemeente Leusden vastgelegd. Daarbij zijn twee uitgangspunten gehanteerd:

  • -

    de uitvoeringslasten voor zowel de gemeente als de aanvragers van de tegemoetkoming moeten zo beperkt mogelijk zijn.

  • -

    de gemeentelijke uitgaven die gemoeid zijn met de verstrekking van de tegemoetkomingen moeten zo goed mogelijk beheersbaar zijn.

Bepalingen om de beheersbaarheid van de gemeentelijke uitgaven te bevorderen

De gemeentelijke tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang is een zogeheten 'open-einde

regeling'. Dit betekent dat iedereen die op grond van de wet of deze verordening behoort tot de gemeentelijke doelgroep recht heeft op een tegemoetkoming van de gemeente.

Om als gemeente in staat te zijn greep te houden op de kosten die gepaard gaan met de verstrekking van de tegemoetkomingen, zijn in deze verordening de volgende bepalingen opgenomen:

  • -

    De omvang van de aanspraak van ouders op een tegemoetkoming van de gemeente wordt aan beperkingen gebonden. In de verordening wordt bepaald dat de tegemoetkoming wordt verstrekt voor het aantal uren kinderopvang per week dat naar het oordeel van het college voor de ouder redelijkerwijs noodzakelijk is om de combinatie van arbeid en zorg mogelijk te maken, c.q. die noodzakelijk is in verband met een afgegeven sociaal-medische indicatie.

  • -

    Een aanvraag voor een tegemoetkoming op grond van een vermeende sociaal-medische indicatie kan alleen worden ingediend wanneer het inkomen van aanvrager niet hoger is dan 110% van de voor hem of haar geldende bijstandsnorm inclusief toeslag ingevolge de Wet werk en bijstand.

  • -

    Een gemeentelijke tegemoetkoming wordt verstrekt met ingang van de datum waarop de aanvraag voor verstrekking van die tegemoetkoming is ontvangen. Wanneer een ouder al kinderopvang heeft, en men dient pas op een later tijdstip een aanvraag in, wordt een tegemoetkoming toegekend met een terugwerkende kracht van maximaal 1 maand. Ook als men al langer dan een maand kinderopvang had.

  • -

    De tegemoetkoming wordt uitbetaald in maandelijkse voorschotten. Hierdoor blijft de omvang van eventuele onverschuldigde betalingen die de gemeente van de ouders moet terugvorderen, beperkt.

  • -

    De tegemoetkoming wordt uiteindelijk alleen verstrekt als er daadwerkelijk kinderopvang heeft plaatsvindt.

Tegemoetkomingen voor de duur van een kalenderjaar

Een tegemoetkoming wordt in principe verstrekt voor de duur van één kalenderjaar. Daarmee wordt aangesloten bij de wijze waarop de betalingen door de Belastingdienst worden verstrekt. Dit betekent, dat een tegemoetkoming in principe elk jaar opnieuw moet worden aangevraagd.

Een uitzondering wordt gemaakt voor de gevallen waarin bij de aanvraag reeds duidelijk is dat de aanspraak op de tegemoetkoming beperkt is tot een bepaalde periode (bijvoorbeeld de duur van een reïntegratietraject die in het trajectplan is vastgelegd of de datum waarop het kind naar de basisschool gaat of de basisschool verlaat)

Verstrekking van de tegemoetkoming in twee stappen

De verstrekking van de tegemoetkoming vindt plaats in twee stappen. Hiermee wordt aangesloten bij de Algemene wet bestuursrecht.

  • -

    De eerste stap is de beschikking tot het verlenen van de tegemoetkoming. Deze beschikking geeft de ontvanger van de tegemoetkoming een voorwaardelijke aanspraak op de tegemoetkoming tot een maximumbedrag. De aanspraak is voorwaardelijk omdat op het moment dat de beschikking wordt gegeven nog niet zeker is dat de ouder daadwerkelijk gebruik zal maken van kinderopvang en zich aan de opgelegde verplichtingen houdt. Ondanks het voorwaardelijke karakter schept de subsidieverlening wel een rechtens afdwingbare aanspraak.

  • -

    De tweede stap is de beschikking tot het vaststellen van de tegemoetkoming. In deze beschikking wordt vastgesteld in hoeverre de ontvanger aan de gestelde voorwaarden heeft voldaan en hoeveel het uiteindelijke bedrag van de tegemoetkoming is. Met het vaststellen van de tegemoetkoming wordt de tegemoetkoming definitief. Voordat de tegemoetkoming wordt vastgesteld kan de gemeente onderzoek doen naar de rechtmatigheid van de tegemoetkoming door gegevens van de ouders te controleren en eventueel inlichtingen bij de houders van een kindercentrum of gastouderbureau op te vragen.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

HOOFDSTUK 1 INLEIDENDE BEPALINGEN

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

De overige begripsbepalingen uit artikel 1 en 2 van de Wet kinderopvang zijn ook van toepassing op deze verordening.

HOOFDSTUK 2 DE BEOORDELINGSCRITERIA

Artikel 2 Doelgroepen die een gemeentelijke tegemoetkoming kunnen aanvragen

In dit artikel zijn samengevat de categorieën genoemd die een gemeentelijke tegemoetkoming kunnen aanvragen. Dit zijn:

lid 1 sub a: de categorieën zoals deze in de wet zijn opgenomen onder artikel 22. Het wetsartikel is gedetailleerder; daarin wordt onderscheid gemaakt in de gezinssituatie van de aanvragende ouder. De hoogte van de te verstrekken tegemoetkoming is afhankelijk van de vraag of de aanvragende ouder al dan niet een partner heeft, en of die partner al dan niet tot een wettelijke doelgroep behoort. Voor deze verordening voerde het te ver om hier nader op in te gaan.

lid 1 sub b en c: de categorie mensen met een vermeende sociaal-medische indicatie. De omschrijving van deze doelgroep is overgenomen uit artikel 6 lid 1 onderdeel k en l. De grondslag voor een gemeentelijke tegemoetkoming voor deze doelgroep is niet de wet, maar deze verordening.

In lid 2 is aangegeven dat het college een onafhankelijke deskundige aanwijst die aanvragen op grond van een sociaal-medische indicatie beoordeelt. Ten eerste dient deze deskundige te beoordelen of de ouder, de partner en/of het kind daadwerkelijk tot de doelgroep behoort (de feitelijke indicatie of sprake is van sociale of medische omstandigheden). Ten tweede dient de deskundige te beoordelen of professionele kinderopvang de meest geschikte of de enige voor handen zijnde noodzakelijke oplossing is om de sociale of medische omstandigheden te verlichten.

Lid 3 geeft aan dat het college een indicatieprotocol met nadere inhoudelijke en procedurele richtlijnen voor de onafhankelijke deskundige kan opstellen, aan de hand waarvan deze deskundige een advies aan het college kan uitbrengen.

Artikel 3 Inkomensgrens

Besloten is om de mogelijke aanspraak op een tegemoetkoming door mensen met een vermeende sociaal-medische indicatie te beperken tot hen die een gezamenlijk netto inkomen hebben dat niet hoger is dan 110% van de voor hen geldende bijstandsnorm inclusief toeslagen op grond van de Wet werk en bijstand.

Met dit besluit wordt enerzijds één lijn getrokken met de inkomenscriteria om in aanmerking te kunnen komen voor bijzondere bijstand. Anderzijds maakt de inkomenstoets het risico voor de gemeente klein dat het beschikbare gemeentelijke budget voor tegemoetkomingen voor deze doelgroep sterk overschreden zal worden.

Artikel 4 Voorliggende voorziening

Lid 1.

Dit lid geeft aan dat ouders alleen aanspraak kunnen doen op een tegemoetkoming in de

kosten van kinderopvang wegens een sociaal-medische noodzaak als zij niet behoren tot de andere categorieën die op grond van de Wet kinderopvang aanspraak kunnen doen op een gemeentelijke tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang.

Lid 2.

Dit lid is een verder verscherping van lid 1. Mocht een ouder niet tot de wettelijke doelgroepen behoren, dus alleen op grond van een vermeende sociaal-medische indicatie een aanvraag voor een gemeentelijke tegemoetkoming indienen, dan zal de gemeente beoordelen of er geen alternatieven bestaan om de specifieke situatie van de ouder of het kind te verlichten. Te denken valt aan:

- Dagcentra die bekostigd worden via de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten

- Inkopen van diensten met een beschikbaar Persoonsgebonden Budget

- Medische kinderdagverblijven

- Peuterspeelzalen

- Jeugdzorgvoorzieningen

Lid 3.

Dit lid geeft aan dat het college de advisering ten aanzien van de in lid 2 genoemde alternatieven overlaat aan een aan te wijzen onafhankelijke deskundige zoals genoemd in artikel 2 lid 2.

Artikel 5 De hoogte van de tegemoetkoming per uur

Lid 1.

De maximum hoogte van de gemeentelijke tegemoetkoming voor de wettelijk bepaalde doelgroepen is bij wet bepaald en nader uitgewerkt in artikel 24 van de wet. De hoogte van de gemeentelijke bijdrage is globaal 1/6 of 1/3 van de kosten, gebaseerd op een bij wet gemaximeerd uurtarief.

Naast de vaste gemeentelijke tegemoetkoming kunnen ouders uit deze doelgroepen bij de belastingdienst een inkomensafhankelijke tegemoetkoming aanvragen. De daarna resterende kosten dient de ouder zelf te betalen.

Lid 2. en 3.

Voor de doelgroep sociaal-medisch geïndiceerden heeft de gemeente beleidsvrijheid om de hoogte van de tegemoetkoming te bepalen. De aanvragers uit deze doelgroep kunnen geen tegemoetkoming bij de belastingdienst aanvragen.

De gemeente Leusden heeft bepaald dat de werkelijke kosten van de kinderopvang voor deze categorie worden vergoed, maar daarbij wel het maximum uurtarief te hanteren dat in artikel 4 van het Besluit Tegemoetkoming Kosten Kinderopvang wordt genoemd. (2005: € 5,68 per uur voor kinderdagopvang, en € 6,13 per uur voor gastouderopvang en buitenschoolse opvang)

Wanneer de ouder en/of partner daarnaast een werkgever heeft, gaat de gemeente Leusden er zonder meer van uit dat deze werkgever(s) zijn/hun verantwoordelijkheid nemen en (gezamenlijk) 1/3 deel van de kinderopvangkosten voor hun rekening nemen. Ook als de werkgever hier geen gevolg aan geeft, wordt 1/3 deel van de gemeentelijke bijdrage afgetrokken.

Artikel 6 Het te bekostigen aantal uren kinderopvang per week

De Wet kinderopvang regelt uitsluitend de aanspraak van ouders op een tegemoetkoming van de gemeente voor de kosten van kinderopvang en niet de omvang van die aanspraak. Wanneer een ouder op basis van de criteria die de wet geeft tot een gemeentelijke doelgroep behoort heeft deze recht op een gemeentelijke tegemoetkoming. De wet stelt geen beperkingen aan het aantal uren kinderopvang waarvoor de tegemoetkoming wordt verstrekt. Dit past in het systeem van de wet waarin de ouder zélf bepaalt hoeveel kinderopvang hij nodig heeft in verband met de combinatie van arbeid en zorg.

Voor bepaalde wettelijke doelgroepen is de eigen bijdrage in de kosten van kinderopvang nihil. Voor deze groepen wordt de inkomensafhankelijke eigen bijdrage door de gemeente gecompenseerd (zie artikel 24, eerste lid, onderdeel a, en tweede lid, onderdeel a, Wet kinderopvang). Ditzelfde geldt voor de gemeentelijke categorie Sociaal-Medisch geïndiceerden, omdat de gemeente voor hen de volledige kosten van de opvang betaalt (behoudens een eventuele werkgeversbijdrage)

Bij de ouders uit deze categorieën zet de hoogte van de eigen bijdrage dus geen rem op de vraag naar kinderopvang. Dat in tegenstelling tot ouders die wél een (inkomensafhankelijke) eigen bijdrage in de kosten van kinderopvang moeten betalen en de hoogte van die bijdrage zullen laten meewegen in hun vraag naar kinderopvang.

Om de kosten voor de gemeente te kunnen beheersen, is deze bepaling in de verordening opgenomen die de aanspraak op een tegemoetkoming enigszins beperkt.

Dit artikel geeft het college de bevoegdheid om bij de groep ouders uit de wettelijke doelgroepen die geen eigen bijdrage hoeven te betalen, per geval te beoordelen hoeveel kinderopvang de ouder redelijkerwijs nodig heeft om de arbeid die hij verricht te kunnen combineren met zorgtaken.

Ook bij het bepalen van de omvang van de kinderopvang die redelijkerwijs nodig is om arbeid en zorg te combineren, zal ook rekening moeten worden gehouden met omstandigheden als een handicap of chronische ziekte van de ouder(s) of een beperking die de huiselijke situatie meebrengt voor de goede en gezonde ontwikkeling van het kind.

Het college kan beleidsregels opstellen waarin wordt aangegeven hoe men wil omgaan met deze bevoegdheid. Op deze wijze wordt deze beoordeling zoveel mogelijk geobjectiveerd.

Lid 3 geeft aan dat voor de beoordeling van de benodigde omvang kinderopvang in ieder geval een extern deskundig advies wordt ingewonnen wanneer sprake is van een aanvraag op grond van een sociaal-medische indicatie.

HOOFDSTUK 3 DE AANVRAAG VAN DE TEGEMOETKOMING

Artikel 7 Te verstrekken gegevens bij de aanvraag voor een tegemoetkoming

De tegemoetkoming wordt door de ouder aangevraagd bij het college (artikel 26 Wk). Het moet dan gaan om het college van de gemeente waar de ouder woont (artikel 22, derde lid, Wk)

Een aanvraag wordt door de gemeente in ontvangst genomen wanneer deze voldoet aan de vormvereisten van artikel 4.1 en 4.2 Awb.

Dit betekent dat een aanvraag:

  • *

    schriftelijk moet worden ingediend;

  • *

    moet zijn ondertekend;

  • *

    de naam en het adres van ouder dient te bevatten;

  • *

    een aanduiding moet geven van de beschikking die wordt gevraagd.

Omdat een tegemoetkoming voor de duur van een kalenderjaar wordt verstrekt (artikel 4.4) moet deze elk jaar opnieuw worden aangevraagd. Om de lasten voor de ouders zo beperkt mogelijk te houden, verdient het aanbeveling dat de gemeente het aanvraagformulier voor een vervolgaanvraag aan de ouders toestuurt. waarbij het formulier reeds is ingevuld met de gegevens die bij de gemeente bekend zijn. De ouders hoeven dan alleen de mutaties op het aanvraagformulier aan te geven.

Een verhoging van de tegemoetkoming in verband met een verhoging van het aantal uren of dagdelen kinderopvang per week, zal ook moeten worden aangevraagd. Een verlaging van de tegemoetkoming in verband met een vermindering van de omvang van de kinderopvang hoeft niet te worden aangevraagd. De ouder moet hiervan wel onmiddellijk mededeling doen aan het college (artikel 28 derde lid, Wk en artikel 16, eerste lid)

* Lid 1 onderdeel d.

Dit lid bepaalt dat bij de aanvraag een offerte of contract van het kindercentrum of gastouderbureau dat de kinderopvang gaat verzorgen moet worden gevoegd.

Dit betekent dat de aanvraag voor een tegemoetkoming pas bij de gemeente kan worden ingediend als de ouder over een offerte of contract beschikt. Op basis van de offerte of het contract kan de gemeente de hoogte van de tegemoetkoming vaststellen.

Het kindercentrum of gastouderbureau dat de kinderopvang gaat verzorgen, moet ingeschreven staan in het gemeentelijk register (art. 5 eerste lid Wk).

* Lid 1 onderdeel e.

Dit lid bepaalt dat bij de aanvraag gegevens of een verwijzing naar gegevens wordt gevoegd waaruit blijkt dat de ouder behoort tot een gemeentelijke doelgroep. In een aantal gevallen kan de ouder volstaan met een verwijzing naar die gegevens omdat de gemeente al over die gegevens beschikt:

  • -

    de ouder of partner ontvangt van een uitkering in het kader van de Wwb, IOAW/1OAZ of Anw én maakt gebruik van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling;

  • -

    de ouder is een niet-uitkeringsgerechtigde (NUG-er), is als werkzoekende geregistreerd bij het CWI maakt én maakt gebruik van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling:

  • -

    de ouder is een nieuwkomer die een inburgeringprogramma volgt;

In andere gevallen zal de ouder de volgende gegevens aan de gemeente moeten verstrekken:

 

 

Doelgroep

Te verstrekken aanvullende gegevens

De ouder of partner ontvangt een uitkering op grond van de Wet inkomensvoorziening kunstenaars

Indien de uitkering wordt verkregen in een andere gemeente: naam van deze gemeente

De ouder heeft de leeftijd van 18 jaar nog niet bereikt, volgt scholing of een opleiding en ontvangt algemene bijstand op grond van de WWB of kan zo'n uitkering ontvangen

Bewijs van inschrijving school of opleidingsinstituut.

De ouder of partner is ingeschreven bij een school of instelling als bedoeld in paragraaf 2.2 of 2.4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdragen of in de artikelen 2.8 tot en met 2.11 van de Wet Studiefinanciering 2000

Bewijs van inschrijving school of opleidingsinstituut.

De ouder of diens partner ontvangt een WW-uitkering en maakt gebruik van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling

Trajectplan van het UWV

De ouder of diens partner is arbeidsgehandicapte en maakt gebruik van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling

Trajectplan van het UWV

* Lid 2

In dit lid is specifiek vermeld dat een ouder die een aanvraag voor een tegemoetkoming op grond van een vermeende sociaal-medische indicatie indient, ook gegevens moet aanleveren over de hoogte van het netto inkomen. Dit is nodig om te bepalen of de aanvrager voldoet aan de inkomensgrens zoals genoemd in artikel 3.

Verder moet deze aanvrager voldoende relevante informatie geven over de aard van de beperking bij de aanvrager of partner, of van de specifieke omstandigheden van het kind. Deze gegevens zijn nodig ter beoordeling van de aanvraag door de onafhankelijke deskundige indicator.

Het college zal immers eerst moeten vaststellen of er daadwerkelijk sprake is van een noodzaak tot kinderopvang op grond van een sociaal-medische indicatie. Pas na ontvangst van het advies van de indicerende instelling kan het college de aanvraag voor een tegemoetkoming afwegen en afhandelen.

* Lid 4

In het vierde lid wordt bepaald dat indien de ouder een partner heeft, deze partner de aanvraag mede ondertekent. Deze bepaling is volledigheidshalve in de verordening opgenomen. De verplichting is reeds neergelegd in artikel 26, derde lid, Wk

HOOFDSTUK 4 VERLENING VAN DE TEGEMOETKOMING

Artikel 8 Het besluit tot verlenen van de tegemoetkoming

De termijn waarbinnen het college een besluit moet nemen over de aanvraag van een tegemoetkoming geldt voor alle aanvragen voor een tegemoetkoming. Dus niet alleen voor nieuwe aanvragen, maar ook voor aanvragen die een voortzetting van een tegemoetkoming betreffen en voor aanvragen voor een hogere tegemoetkoming in verband met verhoging van de uurprijs van kinderopvang of uitbreiding van de omvang van de kinderopvang.

Binnen de beslistermijn valt ook het uitbrengen van advies door een onafhankelijke deskundige in het geval van een aanvraag op grond van sociale of medische omstandigheden. Om de doorlooptijd van een dergelijke adviesaanvraag te bespoedigen, worden 'harde' afspraken gemaakt met de adviserende organisatie over de termijn waarbinnen adviezen worden uitgebracht.

De beslistermijn van acht weken heeft ook gevolgen voor de datum waarbinnen aanvragen voor een voortgezette tegemoetkoming moeten worden aangevraagd. Om er zeker van te zijn dat de tegemoetkoming na 1 januari kan worden voortgezet, zullen ouders hun aanvraag minimaal acht weken vóór 1 januari bij de gemeente moeten indienen. (Zie overigens ook artikel 9 over de ingangsdatum van de tegemoetkoming)

Het feit dat het college een termijn van acht weken heeft om te beslissen over een aanvraag voor een tegemoetkoming, wil uiteraard niet zeggen dat het college deze termijn ook altijd moet benutten.

De gemeente Leusden streeft ernaar de behandelingstermijn van aanvragen zo kort mogelijk te houden en met name aanvragen waar spoed mee geboden is direct af te handelen. Door middel van mandatering van de beslissingsbevoegdheid kan de besluitvorming worden versneld.

Artikel 9 Ingangsdatum van de tegemoetkoming

Dit artikel bepaalt de ingangsdatum van verstrekking van de tegemoetkoming.

In lid 1 is als algemene regel opgenomen dat de datum waarop het college de aanvraag voor een tegemoetkoming in ontvangst heeft genomen, tevens de ingangsdatum van de tegemoetkoming is. Hierbij zijn de volgende twee situaties mogelijk:

  • 1.

    De kinderopvang is nog niet van start gegaan op het moment dat de gemeente de aanvraag voor de tegemoetkoming ontvangt. De tegemoetkoming gaat dan in vanaf de datum van ontvangst van de aanvraag. In veel gevallen zal immers niet precies bekend zijn wanneer de kinderopvang van start kan gaan.

  • 2.

    De ouder heeft reeds een kinderopvangvoorziening op het moment dat hij de aanvraag voor een tegemoetkoming aanvraagt. Lid 2 van het artikel bepaalt dat het college in dat geval met een maximale terugwerkende kracht van 1 maand voorafgaand aan de ontvangstdatum van de aanvraag een tegemoetkoming in de kosten verleent.

  • Als een ouder dus op 1 januari reeds kinderopvang heeft en hij dient pas op 15 april een aanvraag om een tegemoetkoming in, gaat de tegemoetkoming in vanaf 15 maart.

De ingangsdatum van de tegemoetkoming heeft betrekking op het moment waarop de

aanspraak op een tegemoetkoming ontstaat. De uitbetaling van de tegemoetkoming vindt pas plaats vanaf het moment dat het besluit tot verlening van de tegemoetkoming is genomen.

De betaling vindt dan met terugwerkende kracht plaats tot:

  • -

    de datum waarop de aanvraag in ontvangst is genomen (als er op dat moment nog geen kinderopvang was), of:

  • -

    maximaal 1 maand voorafgaand aan de datum waarop de aanvraag in ontvangst is genomen (als er op het moment van ontvangst van de aanvraag al kinderopvang was).

Deze ingangsdata van verstrekking van de tegemoetkoming zijn ook van toepassing op aanvragen voor uitbreiding van het aantal uren kinderopvang. De verhoogde tegemoetkoming wordt verstrekt vanaf het moment dat de aanvraag daarvoor door het college in ontvangst is genomen c.q. vanaf een moment maximaal één maand voorafgaand aan die ontvangstdatum.

Lid 3 van het artikel geeft aan dat de tegemoetkomingen slechts worden verstrekt voor kinderopvang die vanaf januari 2005 plaatsvindt. Dit artikel is toegevoegd om te voorkomen dat ouders op grond van de hierboven genoemde terugwerkende kracht-bepaling ook aanspraak kunnen maken op een gemeentelijke tegemoetkoming voor kinderopvang die in december 2004 heeft plaatsgevonden.

Artikel 10 De periode waarvoor de tegemoetkoming wordt verleend

De tegemoetkoming wordt in principe voor een heel kalenderjaar verleend. Voor aanvragen die in de loop van een jaar worden toegekend, geldt dat de tegemoetkoming wordt verstrekt tot 31 december van het betreffende jaar. Dit betekent dat een ouder elk jaar vóór 1 januari opnieuw een aanvraag voor een tegemoetkoming bij de gemeente zal moeten indienen.

Het college kan de tegemoetkoming voor een andere periode vaststellen. Dit is bijvoorbeeld het geval als de ouder voor een bepaalde periode recht heeft op de tegemoetkoming, bijvoorbeeld als deze een reïntegratietraject voor een bepaalde periode volgt. Door de periode van verstrekking van de tegemoetkoming te koppelen aan de duur van het reïntegratietraject (of een andere vorm van arbeid), hoeft de ouder geen actie te ondernemen om de verstrekking van de tegemoetkoming stop te zetten of hoeft de gemeente geen eventueel ten onrechte uitgekeerde bedragen terug te vorderen.

Artikel 11 Inhoud van de beschikking tot verlening van een tegemoetkoming

Onderdeel e bepaalt dat in de beschikking wordt aangeven hoe het bedrag van de tegemoetkoming wordt vastgesteld. In de beschikking moet onder andere de wijze van uitbetaling van de tegemoetkoming worden vermeld (onderdeel f). Artikel 12 bepaalt dat de uitbetaling plaatsvindt in de vorm van maandelijkse voorschotten.

Onderdeel g schrijft voor dat in de beschikking de verplichtingen van de ouder worden opgenomen. Daarbij moet aan de volgende verplichtingen worden gedacht:

  • *

    de verplichting om binnen vier weken na afloop van de periode waarvoor de tegemoetkoming is verleend aan het college een overzicht te verstrekken van de feitelijke kosten van kinderopvang over deze periode;

  • *

    de informatieplicht die is opgenomen in artikel 28, eerste tot en met derde lid, Wet kinderopvang.

Een specifieke situatie betreft een beschikking op een aanvraag op grond van een sociaal-medische indicatie. Bij de wettelijke doelgroepen volgt automatisch een verlening van een tegemoetkoming, zuiver omdat men tot de doelgroep behoort.

Bij de categorie Sociaal-medisch geïndiceerden hoeft dit niet per definitie een automatisme te zijn, omdat het indicatieadvies op basis waarvan het college het besluit neemt niet bindend is.

Dit betekent dat het college van dat advies kan afwijken. Als het college een beschikking geeft die afwijkt van het uitgebrachte advies, zal het college de redenen voor de afwijking in de beschikking moeten motiveren (artikel 4:20 Awb). De motiveringverplichting geldt vooral voor het geval waarin een positief advies wordt gegeven en het college een afwijzend besluit neemt.

Artikel 12 De bevoorschotting van de tegemoetkoming

De subsidieverstrekking vindt plaats in de vorm van maandelijkse declaraties. De declaraties is op basis van de factuur van de kinderopvangorganisatie. De declaraties worden door de ouder ingediend.

De gemeente betaalt de tegemoetkoming uit aan de ouder. De ouder kan, al dan niet op verzoek van het kindercentrum of het gastouderbureau, de gemeente machtigen om de betalingen rechtstreeks aan dan kindercentrum of gastouderbureau te doen. Deze machtiging verandert juridisch gezien niets aan de verhouding tussen de gemeente en de ouder. Ook al wordt het bedrag gestort op de rekening van het kindercentrum of gastouderbureau, er blijft sprake van een betaling van de tegemoetkoming van de gemeente aan de ouder.

Het tweede lid geeft het college de bevoegdheid om nadere voorschriften te stellen over de wijze van betaling.

HOOFDSTUK 5 VASTSTELLING VAN DE TEGEMOETKOMING

Artikel 13 Het besluit tot vaststelling van de tegemoetkoming

Het college stelt de tegemoetkoming binnen acht weken na afloop van het tegemoetkomingsjaar vast. Elke maand wordt door de ouder een declaratie ingediend, naar aanleiding van deze declaratie vindt uitbetaling plaats. Na afloop van het tegemoetkomingsjaar stelt het college de uiteindelijke tegemoetkoming vast. De berekeningswijze die is opgenomen in de beschikking tot verlening van de tegemoetkoming geldt als het uitgangspunt voor het vaststellen van de tegemoetkoming. Dit betekent dat de tegemoetkoming wordt vastgesteld op basis van het aantal uren kinderopvang dat in de beschikking tot verlening van de tegemoetkoming is vastgelegd. Dat is het maximum aantal uren. In de beschikking tot vaststelling van de tegemoetkoming kan wel worden uitgegaan van een lager aantal uren, maar niet van een hoger aantal.

Als de aanvrager de gegevens niet verstrekt, kan het college de tegemoetkoming op een lager bedrag vaststellen. Lager vaststellen kan ook betekenen op nul vaststellen. Het college heft deze bevoegdheid op grond van artikel 4:46, tweede en derde lid Awb. Op grond van het tweede lid kan de subsidie lager worden vastgesteld indien:

  • a.

    de activiteiten waarvoor subsidie is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden;

  • b.

    de subsidieontvanger niet heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen;

  • c.

    de subsidieontvanger onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag tot subsidieverlening zou hebben geleid, of

  • d.

    de subsidieverlening anderszins onjuist was end e subsidieontvanger dit wist of behoorde te weten.

Het derde lid van artikel 4:46 Awb luidt: ‘Voor zover het bedrag van de subsidie afhankelijk is van de werkelijke kosten van de activiteiten waarvoor subsidie is verleend, worden kosten die in redelijkheid niet als noodzakelijk kunnen worden beschouwd bij de vaststelling van de subsidie niet in aanmerking genomen.

Artikel 14 Terugvordering

Als de gemeente een ouder een hoger bedrag heeft uitgekeerd dan waarop deze recht heeft, kan de gemeente het te veel betaalde bedrag terugvorderen. Terugvordering is geregeld in artikel 38 Wet kinderopvang (zie ook de toelichting bij artikel 15).

HOOFDSTUK 6 VERPLICHTINGEN VAN DE AANVRAGER

Artikel 15 Inlichtingenplicht en sancties

Deze verplichtingen staan in ongeveer dezelfde bewoordingen ook in artikel 28, eerste tot en met derde lid Wet kinderopvang. Volledigheidshalve wordt deze verplichting hier herhaald.

Het vierde lid van artikel 28 bevat de inlichtingenplicht voor houders van een kindercentrum of gastouderbureau. Deze bepaling luidt: 'De houder verstrekt desgevraagd aan het college van burgemeester en wethouders alle gegevens en inlichtingen die voor de aanspraak van een ouder op de tegemoetkoming van belang zijn'.

Er kunnen twee vormen van schending van de inlichtingenplicht worden onderscheiden:

  • 1.

    het betreffende kind maakt geen gebruik van kinderopvang;

  • 2.

    er wordt wel gebruik maakt van kinderopvang, maar de ouder heeft geen recht op een tegemoetkoming (hij behoort niet tot gemeentelijke doelgroep).

Als een ouder de inlichtingenplicht schendt en als gevolg hiervan ten onrechte een tegemoetkoming heeft ontvangen of een te hoog bedrag, kan het college de beschikking tot het verlenen of tot het vaststellen van de tegemoetkoming intrekken of wijzigen en het te veel betaalde bedrag terugvorderen. Ook is mogelijk om in aanvulling hierop een bestuurlijke boete aan de betreffende ouder op te leggen.

Hieronder wordt op de twee maatregelen nader ingegaan.

Intrekken van de beschikking en terugvorderen van de tegemoetkoming

In de Awb is geregeld op welke gronden een subsidie (een tegemoetkoming in de terminologie van de Wet kinderopvang) kan worden ingetrokken en teruggevorderd.

Daarbij moeten twee situaties worden onderscheiden:

  • a.

    de situatie waarin de tegemoetkoming nog niet is vastgesteld en

  • b.

    de situatie waarin de tegemoetkoming wel is vastgesteld.

Ad a. de tegemoetkoming is nog niet vastgesteld: intrekken of wijzigen van de beschikking tot verlening van de tegemoetkoming (artikel 4:48 Awb)

Zolang de tegemoetkoming nog niet is vastgesteld kan het college de beschikking tot verlening van de tegemoetkoming intrekken of ten nadele van de ontvanger van de tegemoetkoming wijzigen, indien:

  • a.

    de activiteiten waarvoor de tegemoetkoming is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden of zullen plaatsvinden;

  • b.

    de ontvanger niet heeft voldaan aan de aan de tegemoetkoming verbonden verplichtingen;

  • c.

    de ontvanger van de tegemoetkoming onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag tot verlening van de tegemoetkoming zou hebben geleid;

  • d.

    de verlening van de tegemoetkoming anderszins onjuist was en de ontvanger dit wist of behoorde te weten.

De intrekking of wijziging werkt terug tot en met het tijdstip waarop de subsidie is verleend, tenzij bij de intrekking of wijziging anders is bepaald.

Opschorten van de bevoorschotting (artikel 4:56 Awb)

Het college hoeft niet te wachten met het treffen van een maatregel tot dat het besluit tot verlening van de tegemoetkoming is ingetrokken of gewijzigd. Het college kan al eerder besluiten de betaling van de tegemoetkoming op te schorten. Op grond van artikel 4:56 Awb kan het college de verplichting tot betaling van een voorschot opschorten met ingang van de dag waarop het college aan de ouder schriftelijk kennis geeft van het ernstige vermoeden dat er grond bestaat om de beschikking tot verlening van de tegemoetkoming in te trekken of te wijzigen. Deze opschorting duurt tot en met de dag waarop de beschikking omtrent de intrekking of wijziging is bekendgemaakt of de dag waarop sedert de kennisgeving van het ernstige vermoeden dertien weken zijn verstreken.

Ad b. de tegemoetkoming is wel vastgesteld: intrekken of wijzigen van de beschikking tot subsidievaststelling (artikel 4:49 Abw)

Ook als de tegemoetkoming is vastgesteld, is het college in bepaalde gevallen bevoegd de beschikking tot het vaststellen van de tegemoetkoming in te trekken of ten nadele van de ontvanger van de tegemoetkoming te wijzigen. Het gaat om de volgende gevallen:

  • a.

    er is sprake van feiten of omstandigheden waarvan het college bij de vaststelling van de tegemoetkoming redelijkerwijs niet op de hoogte kon zijn en op grond waarvan de tegemoetkoming lager dan overeenkomstig de verlening van de tegemoetkoming zou zijn vastgesteld;

  • b.

    de vaststelling van de tegemoetkoming was onjuist en de ontvanger van de tegemoetkoming wist dit of behoorde dit te weten;

  • c.

    de ontvanger van de tegemoetkoming heeft na de vaststelling van de tegemoetkoming niet voldaan aan de aan de tegemoetkoming verbonden verplichtingen.

De subsidievaststelling kan niet meer worden ingetrokken of ten nadele van de ontvanger worden gewijzigd, indien vijf jaren zijn verstreken sinds de dag waarop zij is bekendgemaakt.

Terugvordering (artikel 38 Wet kinderopvang):

Indien de beschikking tot het verlenen of het vaststellen van de tegemoetkoming is ingetrokken of ten nadele van de ouder is gewijzigd, kan de gemeente het reeds betaalde bedrag van de ouder terugvorderen.

In artikel 38 Wet kinderopvang worden de bepalingen in de Wet werk en bijstand (WWB) over de terugvordering van bijstand van overeenkomstige toepassing verklaard op het terugvorderen van een tegemoetkoming. Dit betekent bijvoorbeeld dat het bedrag dat wordt teruggevorderd kan worden verrekend met de tegemoetkoming die aan de ouder wordt verstrekt. In het besluit tot terugvordering moet de wijze waarop zal worden teruggevorderd worden vermeld (artikel 60, eerste lid WWB).

De bestuurlijke boete

Naast het intrekken en terugvorderen van de tegemoetkoming kan het college in bepaalde gevallen ook een bestuurlijke boete opleggen. De bestuurlijke boete is geregeld in hoofdstuk 5 van de Wet kinderopvang. Een bestuurlijke boete is een bestuurlijke sanctie, inhoudende een onvoorwaardelijke verplichting tot betaling van een geldsom, die gericht is op bestraffing van de overtreder (artikel 1, eerste lid, onderdeel t, Wet kinderopvang). Het betreffende bedrag komt toe aan de gemeente (artikel 72, vierde lid Wet kinderopvang).

Het college kan een bestuurlijke boete opleggen indien een ouder zijn inlichtingenplicht niet nakomt. Het gaat daarbij om het schenden van de volgende verplichtingen:

  • *

    het desgevraagd verstrekken aan het college van alle gegevens en inlichtingen van hem en zijn partner die voor de aanspraak op en de hoogte van de tegemoetkoming van de gemeente van belang zijn (artikel 28, eerste lid, Wet kinderopvang);

  • *

    het verstrekken van die inlichtingen en gegevens binnen een door het college te stellen redelijke termijn (artikel 28, tweede lid, Wet kinderopvang);

  • *

    het onmiddellijk na het bekend worden daarvan verstrekken aan het college van inlichtingen en gegevens die kunnen leiden tot de vaststelling van een lagere tegemoetkoming (artikel 28, derde lid, Wet kinderopvang).

De hoogte van de bestuurlijke boete bedraagt maximaal € 2269,-- (artikel 72, eerste lid, onderdeel c, Wet kinderopvang). Bij het vaststellen van de hoogte van de bestuurlijke boete zal het college maatwerk moeten leveren. Artikel 72, tweede lid, Wet kinderopvang bepaalt dat de hoogte van de boete wordt afgestemd op de ernst van de overtreding, de mate waarin de overtreding de ouder verweten kan worden en de omstandigheden waarin die persoon verkeert. Van het opleggen van een bestuurlijke boete wordt in elk geval afgezien, indien elke vorm van

verwijtbaarheid ontbreekt.

In de Wet kinderopvang is geregeld in welke gevallen het college géén bestuurlijke boete mag opleggen. Dit is het geval in de volgende situaties:

  • *

    de overtreder is overleden;

  • *

    de overtreder is wegens dezelfde gedraging reeds eerder een bestuurlijke boete of er is hem een kennisgeving gedaan dat een bestuurlijke boete zal worden opgelegd. In deze gevallen kan het college aangifte doen bij het Openbaar Ministerie;

  • *

    er is vijf jaren verstreken nadat de overtreding heeft plaatsgevonden.

De procedure van het opleggen van een bestuurlijke boete is geregeld in de artikelen 77 tot en met 84 van de Wet kinderopvang.

HOOFDSTUK 7 SLOTBEPALINGEN

Artikel 16 Hardheidsclausule

Dit artikel spreekt voor zich.

Artikel 17 Leemteclausule

Ook dit artikel spreekt voor zich.

Artikel 18 Inwerkingtreding

De verordening treedt in werking op 1 januari 2007. Om deze versnelde inwerkingtreding van de verordening mogelijk te maken, is artikel 25 van de Tijdelijke referendumwet (Trw) van overeenkomstige toepassing verklaard. Op grond hiervan hoeft de inwerkingtreding van de verordening niet te worden voorafgegaan door de door die wet vereiste termijn van 6 weken.

Artikel 19 Citeertitel

Deze bepaling spreekt voor zich.