Regeling vervallen per 19-12-2014

Nadere subsidieregels milieu Provincie Limburg

Geldend van 04-10-2012 t/m 18-12-2014

Intitulé

Nadere subsidieregels milieu Provincie Limburg

NADERE SUBSIDIEREGELS MILIEU PROVINCIE LIMBURG 

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In deze subsidieregeling wordt verstaan onder:

  • a

    . kleine en middelgrote ondernemingen of kmo’s: ondernemingen volgens de definitie in de aanbeveling van de commissie PB L124/38 van 9 augustus 2008 (bijlage 1);

  • b

    . grote ondernemingen: ondernemingen die niet onder de definitie van kleine en middelgrote ondernemingen zoals bedoeld onder sub a vallen;

  • c

    . milieubescherming: elke maatregel die is gericht op de preventie of het herstel van aantastingen van de natuurlijke omgeving of de natuurlijke hulpbronnen door de eigen activiteiten van de begunstigde, op het beperken van het risico op dergelijke aantastingen, dan wel op de aanmoediging van een rationeler gebruik van die hulpbronnen, met inbegrip van energiebesparende maatregelen en het gebruik van hernieuwbare energiebronnen;

  • d

    . energiebesparende maatregelen: alle maatregelen die de ondernemingen in staat stellen het energieverbruik met name in hun productiecyclus te verminderen;

  • e

    . communautaire norm:

    • -

      een verplichte communautaire norm waarbij de op milieugebied te bereiken normen per onderneming zijn vastgesteld, of

    • -

      de verplichting op grond van Richtlijn 2008/1/EG van het Europees Parlement en de Raad de beste beschikbare technische middelen (BAT) te gebruiken, zoals uiteengezet in de recentste relevante informatie die de Commissie overeenkomstig artikel 17, lid 2, van die richtlijn heeft bekendgemaakt;

  • f

    . hernieuwbare energiebronnen: de volgende hernieuwbare, niet-fossiele energiebronnen: windenergie, zonne-energie, geothermische energie, golfenergie, getijdenenergie, waterkrachtinstallaties, biomassa, stortgas, rioolwaterzuiveringsgas en biogas;

  • g

    . biobrandstof: vloeibare of gasvormige brandstof voor vervoer die uit biomassa is gewonnen;

  • h

    . duurzame biobrandstoffen: biobrandstoffen die voldoen aan de duurzaamheidscriteria van artikel 15 van het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen. Zodra de richtlijn door het Europees Parlement en de Raad is aangenomen en in het Publicatieblad van de Europese Unie is bekendgemaakt, zijn de duurzaamheidscriteria van de richtlijn van toepassing;

  • i

    . energie uit hernieuwbare energiebronnen: energie opgewekt met installaties waarbij uitsluitend van hernieuwbare energiebronnen wordt gebruikgemaakt, alsmede het aandeel in calorische waarde van de met hernieuwbare energiebronnen in hybride installaties opgewekte energie die ook met conventionele energiebronnen werken. Hieronder valt ook voor accumulatiesystemen gebruikte hernieuwbare elektriciteit, maar niet elektriciteit die van dergelijke systemen afkomstig is;

  • j

    . materiële activa: investeringen in gronden (wanneer deze absoluut noodzakelijk zijn om aan de milieudoelstellingen te voldoen), gebouwen, installaties en uitrustingen, met als doel vervuiling en hinder te beperken of te beëindigen, en investeringen om de productiemethoden aan te passen met het oog op de bescherming van het milieu;

  • k

    . immateriële activa: activa die technologieoverdracht door de verwerving van octrooirechten, licenties, knowhow of niet-geoctrooieerde technische kennis inhouden.

Artikel 2 Doelstelling van de regeling

Doelstelling van deze nadere subsidieregels is het stimuleren van ondernemingen om te investeren in milieubeschermende maatregelen. Het gaat dan om maatregelen welke verder gaan dan de verplichte communautaire normen inzake milieubescherming of, bij ontstentenis van communautaire normen het niveau van milieubescherming doen toenemen.

Artikel 3 Doelgroep

Voor subsidie kunnen in aanmerking komen:

  • a

    . rechtspersoon;

  • b

    . maatschap;

  • c

    . vennootschap.

Artikel 4 Algemene subsidiecriteria

Naast de in de hoofdstukken genoemde specifieke criteria dient een project te voldoen aan de volgende algemene criteria:

  • a

    . het project draagt in voldoende mate bij aan realisatie van de werkgelegenheidsdoelstelling van het economisch beleid door het scheppen van structurele werkgelegenheid in Limburg;

  • b

    . het project draagt in voldoende mate bij aan structuurversterking van de Limburgse economie;

  • c

    . het project levert synergie-effecten op met andere beleidsterreinen;

  • d

    . de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd mogen ten tijde van de subsidieaanvraag nog niet gestart zijn.

Artikel 5 Stimulerend effect

  • 1 . De subsidie wordt geacht een stimulerend effect te hebben wanneer de begunstigde vóórdat de werkzaamheden aan het project of de activiteiten zijn begonnen, een aanvraag voor subsidie bij Gedeputeerde Staten heeft ingediend.

  • 2 . Voor grote ondernemingen geldt tevens dat Gedeputeerde Staten – alvorens de betrokken individuele steun toe te kennen – zich ervan hebben vergewist, dat de door de begunstigde onderneming voorbereide documenten als bedoeld in artikel 19 aantonen dat aan één of meer van de volgende criteria is voldaan:

    • a

      . een wezenlijke toename van de omvang van het project of de activiteit als gevolg van de subsidie;

    • b

      . een wezenlijke toename van de reikwijdte van het project of de activiteit als gevolg van de subsidie;

    • c

      . een wezenlijke toename van de totale uitgaven van de begunstigde voor het project of de activiteit als gevolg van de subsidie;

    • d

      . een wezenlijke toename van de snelheid waarmee het betrokken project of de betrokken activiteit wordt voltooid.

HOOFDSTUK 2 ALGEMENE MILIEU-INVESTERINGSSUBSIDIE

Artikel 6 Subsidieverstrekking

Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor investeringen die ondernemingen in staat stelt verder te gaan dan communautaire normen inzake milieubescherming of, bij ontstentenis van communautaire normen, het niveau van milieubescherming te doen toenemen.

Artikel 7 Specifieke subsidiecriteria

De investering voldoet aan één van de volgende voorwaarden:

  • a

    . dankzij de investering kan de begunstigde het uit zijn activiteiten voortvloeiende niveau van milieubescherming doen toenemen, door verder te gaan dan de geldende communautaire normen, ongeacht of er nationale normen bestaan die strenger zijn dan de communautaire norm;

  • b

    . dankzij de investering kan de begunstigde het uit zijn activiteiten voortvloeiende niveau van milieubescherming doen toenemen bij ontstentenis van communautaire normen.

Artikel 8 Subsidiebedrag

De subsidie bedraagt maximaal 35% van de subsidiabele kosten. Dit kan evenwel met 20 procentpunt worden verhoogd voor subsidie aan kleine ondernemingen en met 10 procentpunt voor subsidie aan middelgrote ondernemingen.

Artikel 9 Subsidiabele kosten

  • 1 . De subsidiabele kosten zijn de extra investeringskosten die noodzakelijk zijn om een niveau van milieubescherming te bereiken dat de betrokken communautaire normen overtreft, zonder de exploitatiebaten en exploitatiekosten in aanmerking te nemen.

  • 2 . Voor de toepassing van het eerste lid worden de kosten van de investering die rechtstreeks op milieubescherming betrekking heeft, vastgesteld door verwijzing naar de contrafeitelijke situatie:

    • a

      . wanneer het aandeel van de kosten van de milieu-investering in de totale investeringskosten gemakkelijk kan worden vastgesteld, zijn deze specifiek op milieubescherming betrekking hebbende kosten, de subsidiabele kosten;

    • b

      . in alle overige gevallen worden de extra investeringskosten vastgesteld door de investering af te zetten tegen een contrafeitelijke situatie waarin geen subsidie wordt verleend; De juiste contrafeitelijke situatie stemt overeen met de kosten van een technisch vergelijkbare investering die een lager niveau van milieubescherming biedt (die overeenstemt met de verplichte communautaire normen, voor zover die bestaan) en waarvan aannemelijk is dat zij zonder steun zou worden uitgevoerd (hierna „de referentie-investering”). Een technisch vergelijkbare investering is een investering met dezelfde productiecapaciteit en alle andere technische eigenschappen (met uitzondering van die welke rechtstreeks op de extra investering voor milieubescherming betrekking hebben). Bovendien moet een dergelijke referentie-investering uit zakelijk oogpunt een geloofwaardig alternatief zijn voor de te beoordelen investering.

  • 3 . De in aanmerking komende investering moet gebeuren in de vorm van materiële en/of immateriële activa.

  • 4 . In het geval van investeringen om een hoger niveau van milieubescherming te bereiken dan de communautaire normen, wordt de contrafeitelijke situatie als volgt gekozen:

    • a

      . wanneer de onderneming zich aanpast aan nationale normen die, bij ontstentenis van communautaire normen, zijn vastgesteld, omvatten de subsidiabele kosten de extra investeringskosten die nodig zijn om het door de nationale normen vereiste beschermingsniveau te bereiken;

    • b

      . wanneer de onderneming zich aanpast aan of verder gaat dan nationale normen die strenger zijn dan de toepasselijke communautaire normen, of verder gaat dan communautaire normen, omvatten de subsidiabele kosten de extra investeringskosten die nodig zijn om het beschermingsniveau te bereiken dat de communautaire normen overtreft. De kosten die verband houden met investeringen om het door communautaire normen vereiste beschermingsniveau te bereiken, komen niet in aanmerking;

    • c

      . wanneer er geen normen bestaan, komen de investeringkosten in aanmerking die noodzakelijk zijn om een milieubeschermingsniveau te bereiken dat hoger is dan het niveau dat de betrokken onderneming of ondernemingen zonder enige milieusteun zou bereiken.

Artikel 10 Afwijzen aanvraag

  • 1 . Er wordt geen subsidie verstrekt wanneer de verbeteringen ervoor moeten zorgen dat de ondernemingen voldoen aan reeds vastgestelde, maar nog niet van toepassing zijnde communautaire normen.

  • 2 . Er wordt geen subsidie verstrekt ten behoeve van investeringen met betrekking tot beheer van afval van andere ondernemingen.

HOOFDSTUK 3 MILIEU-INVESTERINGSSTEUN TEN BEHOEVE VAN ENERGIEBESPARENDE MAATREGELEN

Artikel 11 Subsidieverstrekking

Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor milieu-investeringen waardoor ondernemingen energiebesparingen kunnen behalen.

Artikel 12 Subsidiabele kosten

  • 1 . De subsidiabele kosten zijn de extra investeringskosten die noodzakelijk zijn om een niveau aan energiebesparing te bereiken dat het door de communautaire normen vereiste niveau overtreft.

  • 2 . De subsidiabele kosten worden berekend zoals bepaald in artikel 9, tweede en derde lid.

  • 3 . De subsidiabele kosten worden ook berekend inclusief de exploitatiebaten en -kosten die betrekking hebben op de extra investering voor energiebesparing en die zijn ontstaan in de eerste drie jaar van de levensduur van deze investering in het geval van kmo’s, in de eerste vier jaar in het geval van grote ondernemingen die niet aan het EU-systeem inzake CO2-emissiehandel deelnemen, en in de eerste vijf jaar in het geval van grote ondernemingen die wel aan het EUsysteem inzake CO2-emissiehandel deelnemen. Voor grote ondernemingen mag deze periode worden beperkt tot de eerste drie jaar van de levensduur van deze investering indien kan worden aangetoond dat de afschrijvingsperiode van deze investering niet meer dan drie jaar bedraagt.

  • 4 . De in aanmerking komende investering moet gebeuren in de vorm van materiële en/of immateriële activa.

  • 5 . De berekeningen van de subsidiabele kosten worden door een externe accountant gecertificeerd.

Artikel 13 Subsidiebedrag

  • 1 . De subsidie bedraagt maximaal 60% van de subsidiabele kosten. Dit percentage kan evenwel met 20 procentpunt worden verhoogd voor subsidie aan kleine ondernemingen en met 10 procentpunt voor subsidie aan middelgrote ondernemingen.

  • 2 . Worden de subsidiabele kosten berekend zonder de exploitatiebaten en exploitatiekosten in aanmerking te nemen, dan bedraagt de subsidie maximaal 20% van de subsidiabele kosten. Dit percentage kan evenwel met 20 procentpunt worden verhoogd voor subsidie aan kleine ondernemingen en met 10 procentpunt voor subsidie aan middelgrote ondernemingen.

HOOFDSTUK 4 INVESTERINGSSUBSIDIES TER STIMULERING VAN ENERGIE UIT HERNIEUWBARE ENERGIEBRONNEN

Artikel 14 Subsidieverstrekking

Gedeputeerde Staten kunnen subsidie verstrekken voor investeringen ter stimulering van energie uit hernieuwbare energiebronnen.

Artikel 15 Specifieke subsidiecriteria

Een investeringssubsidie voor de productie van biobrandstoffen is alleen mogelijk voor zover de gesteunde investeringen uitsluitend voor de productie van duurzame biobrandstoffen worden gebruikt.

Artikel 16 Subsidiabele kosten

  • 1 . De subsidiabele kosten zijn de extra kosten die ten laste van de onderneming komen ten opzichte van een traditionele stroomcentrale of een traditioneel verwarmingssysteem met dezelfde capaciteit inzake daadwerkelijke energieopwekking.

  • 2 . De subsidiabele kosten worden berekend, zoals bepaald in artikel 9, tweede en derde lid, en zonder de exploitatiebaten en exploitatiekosten in aanmerking te nemen.

Artikel 17 Subsidiebedrag

De subsidie bedraagt maximaal 45% van de subsidiabele kosten. Dit percentage kan evenwel met 20 procentpunt worden verhoogd voor subsidie aan kleine ondernemingen en met 10 procentpunt voor subsidie aan middelgrote ondernemingen.  

HOOFDSTUK 5 FINANCIËLE ASPECTEN

Artikel 18 Subsidieplafond en verdeling

  • 1 . Gedeputeerde Staten stellen jaarlijks het subsidieplafond van deze nadere subsidieregels vast.

  • 2 . Voor de verdeling van het plafond is het tijdstip waarop de aanvraag volledig is beslissend.

  • 3 . Indien er meerdere volledige aanvragen zijn van dezelfde datum en deze binnen het subsidieplafond niet alle kunnen worden gehonoreerd vindt prioritering plaats door Gedeputeerde Staten.

  • 4 . Aanvragen die worden ingediend nadat het subsidieplafond is bereikt, worden door Gedeputeerde Staten afgewezen.

HOOFDSTUK 6 AANVRAAGPROCEDURE

Artikel 19 Indienen aanvraag

  • 1 . Een subsidieaanvraag kan uitsluitend worden ingediend bij Gedeputeerde Staten met gebruikmaking van het standaard aanvraagformulier dat geplaatst is op de website van de Provincie Limburg: www.limburg.nl/subsidies > actuele subsidieregelingen.

  • 2 . De aanvraag dient een volledig ingevuld en rechtsgeldig ondertekend standaard aanvraagformulier te bevatten en zijn voorzien van bijlagen zoals aangegeven in het formulier en dient te worden verzonden naar het op het formulier aangegeven adres (Gedeputeerde Staten van Limburg, afdeling Vergunningen en Subsidies, Postbus 5700, 6202 MA Maastricht).

  • 3 . De volgende bijlagen dienen in ieder geval aan het aanvraagformulier te worden toegevoegd:

    • a

      . een project-/activiteitenplan met een beschrijving van de activiteiten waarvoor de subsidie wordt aangevraagd, de doelen en resultaten, die daarmee worden nagestreefd, een toelichting hoe de activiteiten aan dat doel c.q. resultaat bijdragen en een toelichting waaruit blijkt dat het voorgenomen project voldoet aan minimaal één van de criteria opgenomen in artikel 4;

    • b

      . een sluitende en gespecificeerde begroting conform het “Format begroting projectsubsidies provincie Limburg”;

    • c

      . een tijdsplanning voor het project met einddatum waarop het project is gerealiseerd en fasering in termijnen van minimaal een half jaar;

    • d

      . een toelichting op de wijze waarop de resultaten van het project gemeten zullen worden;

    • e

      . indien er sprake is van een grote onderneming, dient er ook onderbouwd te worden dat er wordt voldaan aan één van de criteria genoemd in artikel 5, tweede lid.

HOOFDSTUK 7 SLOTBEPALINGEN

Artikel 20 Meldingsplicht

  • 1 . De subsidieontvanger doet onverwijld schriftelijk melding aan Gedeputeerde Staten, zodra aannemelijk is dat:

    • a

      . de gesubsidieerde activiteiten niet of niet geheel zullen worden verricht, en/of

    • b

      . niet, of niet geheel aan de wettelijke en in de beschikking opgelegde verplichtingen en/of voorwaarden zal worden voldaan.

  • 2 . De melding kan aanleiding zijn om het subsidiebedrag ten nadele van de subsidieontvanger te wijzigen.

Artikel 21 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1 . Deze Nadere subsidieregels treden in werking met ingang van de dag na bekendmaking in het Provinciaal Blad.

  • 2 . Deze regeling kan worden aangehaald als “Nadere subsidieregels milieu Provincie Limburg”.

Ondertekening

Gedeputeerde Staten voornoemd, drs. Th.J.F.M. Bovens, voorzitter mr. A.C.J.M. de Kroon, secretaris Uitgegeven, 4 oktober 2012 De secretaris, mr. A.C.J.M. de Kroon
 

Bijlage I

MOOP

Definitie van KMO

Artikel 1

Onderneming Als onderneming wordt beschouwd iedere eenheid, ongeacht haar rechtsvorm, die een economische activiteit uitoefent. Met name worden als zodanig beschouwd eenheden die individueel of in familieverband ambachtelijke of andere activiteiten uitoefenen, personenvennootschappen en verenigingen die regelmatig een economische activiteit uitoefenen.

Artikel 2

Aantal werkzame personen en financiële drempels ter bepaling van de categorieën ondernemingen

. Tot de categorie kleine, middelgrote en micro-ondernemingen („kmo’s”) behoren ondernemingen waarminder dan 250 personen werkzaam zijn en waarvan de jaaromzet 50 miljoen EUR en/of het jaarlijkse balanstotaal 43 miljoen EUR niet overschrijdt.

. Binnen de categorie kmo’s is een „kleine onderneming” een onderneming waar minder dan 50 personen werkzaam zijn en waarvan de jaaromzet of het jaarlijkse balanstotaal 10 miljoen EUR niet overschrijdt.

. Binnen de categorie kmo’s is een „micro-onderneming” een onderneming waar minder dan 10 personen werkzaam zijn en waarvan de jaaromzet of het jaarlijkse balanstotaal 2 miljoen EUR niet overschrijdt.

Artikel 3

Soorten ondernemingen welke voor de berekening van het aantal werkzame personen en van de financiële bedragen in aanmerking worden genomen

. Een „zelfstandige onderneming” is elke onderneming die niet als partneronderneming in de zin van lid 2 of als verbonden onderneming in de zin van lid 3 wordt aangemerkt.

. „Partnerondernemingen” zijn alle ondernemingen die niet als verbonden ondernemingen in de zin van lid 3 worden aangemerkt en waartussen de volgende band bestaat: een onderneming (van een hoger niveau) heeft, alleen of samen met één of meer verbonden ondernemingen in de zin van lid 3, 25 % of meer van het kapitaal of de stemrechten van een andere onderneming (van een lager niveau). Ook al wordt de drempel van 25 % bereikt of overschreden, toch kan een onderneming als zelfstandige onderneming of als onderneming zonder partnerondernemingen worden aangemerkt, indien het om de volgende categorieën investeerders gaat en mits dezen individueel noch gezamenlijk met de betrokken onderneming verbonden zijn in de zin van lid 3:

) openbare participatiemaatschappijen, risicokapitaalmaatschappijen, natuurlijke personen of groepen natuurlijke personen die geregeld risicokapitaal beleggen („business angels”) en eigen middelen in niet ter beurze genoteerde ondernemingen investeren, mits de totale investering van deze business angels in een zelfde onderneming 1 250 000 EUR niet overschrijdt;

) universiteiten of onderzoekscentra zonder winstoogmerk;

) institutionele beleggers, daaronder begrepen regionale ontwikkelingsfondsen;

) autonome lokale autoriteiten die een jaarlijkse begroting hebben onder 10 miljoen EUR en minder dan 5 000 inwoners tellen.

. „Verbonden ondernemingen” zijn ondernemingen die met elkaar een van de volgende banden onderhouden:

) een onderneming heeft de meerderheid van de stemrechten van de aandeelhouders of vennoten van een andere onderneming;

) een onderneming heeft het recht de meerderheid van de leden van het bestuurs-, leidinggevend of toezichthoudend orgaan van een andere onderneming te benoemen of te ontslaan;

) een onderneming heeft het recht een overheersende invloed op een andere onderneming uit te oefenen op grond van een met deze onderneming gesloten overeenkomst of een bepaling in de statuten van laatstgenoemde onderneming;

) een onderneming die aandeelhouder of vennoot is van een andere onderneming, heeft op grond van een met andere aandeelhouders of vennoten van die andere onderneming gesloten overeenkomst als enige zeggenschap over de meerderheid van de stemrechten van de aandeelhouders of vennoten van laatstgenoemde onderneming. Er wordt verondersteld dat geen overheersende invloed wordt uitgeoefend, indien de in lid 2, tweede alinea, genoemde investeerders zich niet direct of indirect met het beheer van de betrokken onderneming bemoeien, onverminderd de rechten die zij als aandeelhouders of vennoten bezitten. Ondernemingen worden eveneens als verbonden ondernemingen beschouwd indien ze via één of meerdere andere ondernemingen of via in de tweede paragraaf bedoelde investeerders, één van de in de eerste alinea bedoelde banden onderhouden. Ondernemingen die via een natuurlijke persoon of een in gemeenschappelijk overleg handelende groep van natuurlijke personen een van deze banden onderhouden, worden eveneens als verbonden ondernemingen beschouwd indien zij hun activiteiten of een deel van hun activiteiten op dezelfde markt of op verwante markten uitoefenen. Als verwante markt wordt beschouwd de producten- of dienstenmarkt die zich direct boven of onder het niveau van de relevante markt bevindt.

. Behoudens de in lid 2, tweede alinea, bedoelde gevallen kan een onderneming niet als kmo worden aangemerkt, indien één of meer overheidsinstanties of openbare lichamen gezamenlijk direct of indirect zeggenschap heeft of hebben over 25 % of meer van het kapitaal of de stemrechten.

. Ondernemingen kunnen een verklaring opstellen over hun hoedanigheid van zelfstandige onderneming, partneronderneming of verbonden onderneming en de gegevens met betrekking tot de in artikel 2 vermelde drempels.

. Ook wanneer het wegens de spreiding van het kapitaal onmogelijk is precies te weten wie het in handen heeft, kan deze verklaring toch worden opgesteld mits de onderneming te goeder trouw verklaart dat zij terecht mag aannemen niet voor 25 % of meer in handen te zijn van één onderneming of van verscheidene verbonden ondernemingen gezamenlijk of via natuurlijke personen afzonderlijk of in een groep. Dergelijke verklaringen doen geen afbreuk aan de controles of verificaties waarin de nationale of communautaire regelgeving voorziet.

Artikel 4

Gegevens voor de berekening van het aantal werkzame personen en van de financiële bedragen en referentieperiode

. De gegevens voor de berekening van het aantal werkzame personen en van de financiële bedragen hebben betrekking op het laatste afgesloten boekjaar en worden jaarlijks berekend. Zij worden vanaf de datum van afsluiting van de rekeningen in aanmerking genomen. Het bedrag van de omzet wordt berekend exclusief belasting over de toegevoegde waarde (btw) en andere indirecte rechten of heffingen.

. Wanneer een onderneming op de datum van afsluiting van de rekeningen vaststelt dat de op jaarbasis berekende gegevens boven of onder de in artikel 2 aangegeven drempels voor het aantal werkzame personen of de financiële maxima liggen, verkrijgt of verliest zij de hoedanigheid van middelgrote, kleine of micro-onderneming slechts wanneer deze situatie zich in twee opeenvolgende boekjaren voordoet.

. In het geval van recent opgerichte ondernemingen waarvan de eerste jaarrekening nog niet is afgesloten, worden de in aanmerking te nemen gegevens bepaald door middel van een in de loop van het boekjaar te goeder trouw gemaakte schatting.

Artikel 5

Aantal werkzame personen Het aantal werkzame personen komt overeen met het aantal arbeidsjaareenheden (AJE), dat wil zeggen het aantal personen dat het gehele desbetreffende jaar voltijds in de betrokken onderneming of voor rekening van deze onderneming heeft gewerkt. Het werk van personen die niet het gehele jaar hebben gewerkt, deeltijdwerk ongeacht de duur ervan en seizoenarbeid worden in breuken van AJE uitgedrukt. Het aantal werkzame personen bestaat uit:

) de loontrekkenden;

) de personen die voor deze onderneming werken, er een ondergeschikte verhouding mee hebben en voor het nationale recht met loontrekkenden gelijkgesteld zijn;

) de eigenaren-bedrijfsleiders;

) de vennoten die geregeld een activiteit in de onderneming uitoefenen en van de onderneming financiële voordelen genieten.

Leerlingen en studenten die een beroepsopleiding volgen en een leer- of beroepsopleidingsovereenkomst hebben, worden niet meegeteld in het aantal werkzame personen. De duur van zwangerschaps- en ouderschapsverlof wordt niet meegerekend.

Artikel 6

Vaststelling van de gegevens van de onderneming

. In het geval van een zelfstandige onderneming worden de gegevens, daaronder begrepen het aantal werkzame personen, uitsluitend op grond van de rekeningen van die onderneming vastgesteld.

. De gegevens, daaronder begrepen het aantal werkzame personen, van een onderneming die partnerondernemingen of verbonden ondernemingen heeft, worden vastgesteld op grond van de rekeningen en andere gegevens van de onderneming of, zo van toepassing, van de geconsolideerde rekeningen van de onderneming of van de geconsolideerde rekeningen waarin de onderneming door consolidatie is opgenomen. De in de eerste alinea bedoelde gegevens worden samengeteld met de gegevens van de eventuele partnerondernemingen van de betrokken onderneming, die zich meteen boven of onder het niveau van die onderneming bevinden. De samentelling geschiedt in evenredigheid met het aandeel in het kapitaal of de stemrechten (het hoogste van de twee percentages). Bij wederzijdse participatie geldt het hoogste van deze percentages. De in de eerste en tweede alinea bedoelde gegevens worden samengeteld met alle, nog niet door consolidatie in de rekeningen opgenomen gegevens (100 %) van de eventuele, direct of indirect met de betrokken onderneming verbonden ondernemingen.

. Voor de toepassing van lid 2 resulteren de gegevens van de partnerondernemingen van de betrokken onderneming uit de, indien van toepassing, geconsolideerde rekeningen en andere gegevens. Deze worden samengeteld met alle gegevens (100 %) van de met deze partnerondernemingen verbonden ondernemingen, tenzij hun gegevens reeds door consolidatie daarin zijn opgenomen. Voor de toepassing van het genoemde lid 2 resulteren de gegevens van de met de betrokken onderneming verbondenondernemingen uit hun, indien van toepassing, geconsolideerde rekeningen en andere gegevens. Deze worden evenredig samengeteld met de gegevens van de eventuele partnerondernemingen van deze verbonden ondernemingen, die zich meteen boven of onder het niveau van laatstgenoemde ondernemingen bevinden, mits deze gegevens in de geconsolideerde rekeningen nog niet zijn opgenomen in een verhouding die ten minste gelijk is aan het in de tweede alinea van lid 2 vastgestelde percentage.

. Indien het aantal werkzame personen van een bepaalde onderneming niet uit de geconsolideerde rekeningen blijkt, wordt het berekend door de gegevens van haar partnerondernemingen evenredig samen te tellen en daaraan de gegevens toe te voegen van de ondernemingen waarmee zij is verbonden.