Regeling vervallen per 13-10-2018

Beleidslijn Bibob Provincie Limburg 2011

Geldend van 18-03-2011 t/m 12-10-2018

Intitulé

Beleidslijn Bibob Provincie Limburg 2011

Beleidslijn Bibob Provincie Limburg 2011 In deze beleidslijn wordt de werkwijze van de Provincie Limburg beschreven ten aanzien van de inzet van het Bibob-instrumentarium met betrekking tot omgevingsvergunningen op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder a of e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht alsmede met betrekking tot de Omgevingsvergunning beperkte milieutoets op grond van artikel 2.1 onder i van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. 

Inleiding 

De Wet bevordering integriteitbeoordelingen door het openbaar bestuur (Wet Bibob) biedt bestuursorganen de mogelijkheid om gebruik te maken van een extra weigerings- en intrekkingsgrond bij vergunningen, subsidies of overheidsopdrachten wanneer het gevaar bestaat dat daarmee strafbare feiten gepleegd zullen worden of dat uit strafbare feiten verkregen geld benut zal worden. Van deze extra weigerings- en intrekkingsgrond kan uitsluitend gebruik worden gemaakt wanneer weigering of intrekking niet op grond van andere regelgeving mogelijk is. In zoverre vormt de Wet Bibob slechts een aanvulling op reeds bestaande mogelijkheden om een vergunning te weigeren of in te trekken.

Beleid Provincie Limburg 

Uit verschillende onderzoeken en ook uit de eerdere toepassing van de Wet Bibob is gebleken dat het werkveld milieu gevoelig is voor criminele handelingen. Dit kan variëren van het overtreden van milieuregels, een combinatie van overtreding van milieuregels en commune delicten, tot het gebruiken van bedrijven als dekmantel voor criminele handelingen. Het is dus noodzakelijk dat de Provincie desgewenst het Bibob-instrument kan inzetten binnen het werkveld milieu. Binnen dit werkveld is met name een deel van de afvalbranche meer gevoelig voor criminaliteit. Met het overtreden van de milieuwetgeving kunnen daar grote winstmarges worden behaald. Om bovenstaande redenen hebben Gedeputeerde Staten van Limburg ervoor gekozen de Wet Bibob toe te passen binnen het werkveld milieu in het algemeen en de afvalbranche in het bijzonder. Voor de toepassing van de Wet Bibob is het relevant onderscheid te maken tussen enerzijds de toepassing in het kader van de vergunningverlening en anderzijds de mogelijkheid om een reeds verleende omgevingsvergunning in te trekken. Hieronder wordt ingegaan op beide toepassingen.

Wet Bibob en omgevingsvergunningen 

In artikel 2.1, eerste lid, Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is onder andere bepaald dat het verboden is zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:

  • a.

    het bouwen van een bouwwerk,

  • e.
    • 1º.

      het oprichten,

    • 2º.

      het veranderen of veranderen van de werking of

    • 3º.

      het in werking hebben van een inrichting of mijnbouwwerk,

       

In artikel 2.20, eerste lid, respectievelijk artikel 5.19, vierde lid, onder b, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is geregeld dat een aanvraagde omgevingsvergunning betreffende een activiteit met betrekking tot een inrichting als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a of e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht kan worden geweigerd respectievelijk een verleende vergunning (deels) kan worden ingetrokken in het geval en onder de voorwaarden als bedoeld in artikel 3 van de Wet Bibob.  

Wet Bibob en de Omgevingsvergunning beperkte milieutoets (OBM) 

In artikel 2.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is onder andere bepaald dat het verboden is zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:

  • i.

    het verrichten van een andere activiteit die behoort tot een bij algemene maatregel van bestuur

    aangewezen categorie activiteiten die van invloed kunnen zijn op de fysieke leefomgeving.

    De hier bedoelde activiteiten staan genoemd in artikel 2.2a van het Besluit omgevingsrecht. Van belang

    voor deze beleidslijn zijn de navolgende categorieën uit artikel 2.2a van het Besluit omgevingsrecht:

  • f.

    het opslaan van ten hoogste 10.000 ton van buiten de inrichting afkomstige afvalstoffen, zijnde

    banden van voertuigen;

  • g.

    het demonteren van autowrakken als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van het Besluit algemene

    regels voor inrichtingen milieubeheer, anders dan de activiteiten met autowrakken als bedoeld in

    artikel 4.84, tweede lid, van dat besluit;

  • h.

    het opslaan van ten hoogste 50.000 ton van buiten de inrichting afkomstige afvalstoffen, zijnde

    metaal, voor zover geen sprake is van gevaarlijke afvalstoffen;

  • i.

    het opslaan van buiten de inrichting afkomstige afvalstoffen, zijnde metalen met aanhangende

    olie of emulsie en het afscheiden van de oliefractie met een maximale opslagcapaciteit van 50 ton

    voor de afgescheiden oliefractie;

  • k.

    het opslaan en opbulken van ten hoogste 10.000 ton kunststofafval, ingezameld bij of afgegeven

    door een ander persoon dan degene die de inrichting drijft, voor zover er geen sprake is van:

    • a.

      kunststof dat binnen de inrichting geschikt wordt gemaakt voor materiaalhergebruik, en

    • b.

      activiteiten waarmee uitvoering wordt gegeven aan titel 10.4 van de Wet milieubeheer.

Met omgevingsvergunning in artikel 2.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt de Omgevingsvergunning beperkte milieutoets (OBM) bedoeld. In artikel 3.3a van het Besluit omgevingsrecht is vastgelegd dat Gedeputeerde Staten bevoegd zijn te beslissen op een aanvraag om een omgevingsvergunning die betrekking heeft op een inrichting type B of C als bedoeld in het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer, voor zover dit een inrichting is als bedoeld in categorie 28.4 of 28.5 van bijlage 1, onderdeel C, en voor die activiteiten op grond van artikel 2.2a een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder i van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, is vereist. Met ingang van 1 januari 2011 vallen een aantal afvalstoffeninrichtingen (waaronder autodemontagebedrijven) onder het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (type B of C inrichting). Voorts zijn deze bedrijven te rangschikken onder categorie 28.4 of 28.5 van bijlage 1, onderdeel C, van het Besluit omgevingsrecht. Op grond van artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en artikel 2.2a van het Besluit omgevingsrecht dient voor nieuwe of bij het veranderen van bestaande afvalstoffeninrichtingen die onder artikel 3.3a van het Besluit omgevingsrecht vallen een OBM te worden aangevraagd bij Gedeputeerde Staten. In artikel 5.13b van het Besluit omgevingsrecht worden de gronden voor het weigeren van de OBM genoemd. Op grond van artikel 5.13b, vierde lid, van het Besluit omgevingsrecht kan een OBM in de zin van artikel 2.1, eerste lid, onder i, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht worden geweigerd voor activiteiten genoemd onder f t/m i en k van artikel 2.2a van het Besluit omgevingsrecht in het geval en onder de voorwaarden als bedoeld in artikel 3 van de Wet Bibob.  

Toepassing Bibob bij vergunningverlening omgevingsvergunning en/of OBM 

In het kader van vergunningverlening passen Gedeputeerde Staten van Limburg de Wet Bibob toe op aanvragen om een omgevingsvergunning en/of om een OBM die betrekking hebben op een (afvalstoffen)inrichting als bedoeld in categorie 28, onder 28.4 t/m 28.6 van Bijlage I van het Besluit omgevingsrecht, voor zover de aanvraag geheel of gedeeltelijk strekt tot het uitvoeren van de volgende activiteiten:

  • a.

    het bouwen van een bouwwerk als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet

    algemene bepalingen omgevingsrecht, indien de bouwkosten van het betreffende bouwwerk

    volgens de tarieventabel behorende bij de Legesverordening Provincie Limburg 2010 € 250.000

    bedragen of meer;

  • b.

    het oprichten van een inrichting als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e, onder 1º , van de

    Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

  • c.

    het veranderen van een inrichting of van de werking daarvan als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid,

    onder e, onder 2º of 3º van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en overeenkomstig

    artikel 2.6, eerste lid, van die wet door Gedeputeerde Staten wordt bepaald dat een

    omgevingsvergunning wordt aangevraagd met betrekking tot die verandering en het in werking

    hebben van de betrokken inrichting na die verandering.

Gedeputeerde Staten kunnen toepassing van de Wet Bibob binnen bovengenoemd toepassingsgebied achterwege laten indien:

  • -

    een omgevingsvergunning wordt aangevraagd met betrekking tot een (afvalstoffen)inrichting als

    bedoeld in categorie 28, onder 28.4 t/m 28.6 van Bijlage I van het Besluit omgevingsrecht, die

    wordt gedreven door een overheidsdienst;

  • -

    een (afvalstoffen)inrichting als bedoeld in categorie 28, onder 28.4 t/m 28.6 van Bijlage I van het

    Besluit omgevingsrecht kan worden onderscheiden in meerdere deelinrichtingen, die (deels) door

    verschillende (rechts)personen worden gedreven (deeldrijvers) en de aanvraag om een

    omgevingsvergunning niet (mede) betrekking heeft op een deelinrichting, waarbij daadwerkelijk

    sprake is van werkzaamheden als bedoeld in categorie 28, onder 28.4 t/m 28.6 van Bijlage I van

    het Besluit omgevingsrecht;

  • -

    onmiskenbaar duidelijk is dat er geen Bibob-screening nodig is omdat dit geen nieuwe informatie

    op zal leveren ten opzichte van de informatie die al bij Gedeputeerde Staten bekend is. Dit kan

    bijvoorbeeld aan de orde zijn als met zekerheid bekend is hoe de bedrijfsstructuur en financiering

    van een bedrijf in elkaar steekt en wie de drijver van de inrichting zal zijn;

     

Het bovengenoemde toepassingsgebied sluit overigens uitdrukkelijk niet uit dat met betrekking tot een inrichting, niet zijnde een (afvalstoffen)inrichting als bedoeld in categorie 28, onder 28.4 t/m 28.6 van Bijlage I van het Besluit omgevingsrecht, en/of in een andere situatie als hiervoor aangehaald onder a t/m c, wordt besloten tot toepassing van de Wet Bibob. Tot zodanige toepassing van de Wet Bibob kan onder meer aanleiding bestaan op basis van handhavinginformatie of indicaties die de vergunningverlener krijgt bij de (concept)aanvraag om een omgevingsvergunning. Daarnaast zal in principe in alle gevallen waarin de Officier van Justitie ingevolge artikel 26 van de Wet Bibob een zgn. tip geeft om in het kader van een aanvraag om een omgevingsvergunning een advies aan Bureau Bibob te vragen, toepassing worden gegeven aan de voornoemde wet.

Intake en screening 

Ten aanzien van aanvragen om een omgevingsvergunning waarop Gedeputeerde Staten de Wet Bibob toepassen, wordt altijd een volledige Bibob-intake en -screening uitgevoerd. In de praktijk betekent dit dat de aanvrager gevraagd wordt een Bibob-vragenlijst in te vullen en de daarbij gevraagde bijlagen te overleggen. De vragen op het door de vergunningaanvrager in te vullen vragenformulier, hebben onder andere betrekking op de zeggenschap over de inrichting, de betrokkenheid van en bij andere inrichtingen/ondernemingen, de financiering van de inrichting, de eigendomssituatie en eventuele (andere) schulden die de aanvrager heeft. Wanneer het standaardvragenformulier niet volledig wordt ingevuld of niet alle gevraagde bijlagen worden overgelegd en de aanvrager geen (tijdig) gebruik heeft gemaakt van de geboden gelegenheid om de ontbrekende gegevens en bescheiden binnen de daarbij gestelde termijn alsnog te verstrekken, wordt de aanvraag om omgevingsvergunning met toepassing van artikel 4:5 Algemene wet bestuursrecht buiten behandeling gelaten. Aan de hand van de door de aanvrager ingevulde vragenformulieren wordt door de Provincie een zorgvuldige en geobjectiveerde Bibob-screening uitgevoerd. Ook kan mede op basis van de ontvangen informatie nader onderzoek worden gedaan naar de aanvrager in zogenaamde open bronnen (Kamer van Koophandel, Kadaster, Hypotheekregister, etc.). Tenslotte kan de aanvrager gevraagd worden aanvullende informatie of stukken aan te leveren. In het kader van de Bibob-screening wordt aan de hand van een aantal indicatoren beoordeeld of er redenen aanwezig zijn om Bureau Bibob te verzoeken om advies uit te brengen als bedoeld in artikel 9 van de Wet Bibob. Deze indicatoren zijn:

  • 1. De Officier van Justitie geeft ingevolge artikel 26 van de Wet Bibob een tip om in het kader van een

    aanvraag om een vergunning, een advies aan Bureau Bibob te vragen.

  • 2. Na de Bibob-intake en de Bibob-screening blijven vragen bestaan over:

    • a. de bedrijfsstructuur, of de activiteiten in en/of in de directe omgeving van de onderneming;

    • b. de financiering van het bedrijf;

    • c. de omstandigheden in de persoon van de aanvrager, de financier van de onderneming of de

      eigenaar van het pand/de inrichting waarin de onderneming is gevestigd;

    • d. (andere) omstandigheden die de Provincie doen vermoeden dat er sprake is van een ernstig

      gevaar dat de vergunning zal worden gebruikt voor het plegen van strafbare feiten, of het

      gebruiken van voordelen uit strafbare feiten;

    • e. (andere) omstandigheden die de Provincie doen vermoeden dat ter verkrijging van de

      aangevraagde vergunning een strafbaar feit is gepleegd.

Als Gedeputeerde Staten tot de conclusie komen dat er geen gevaar is dat met de aangevraagde omgevingsvergunning strafbare feiten gepleegd zullen worden of dat uit strafbare feiten verkregen geld benut zal worden, wordt Bureau Bibob niet om advies gevraagd. Gedeputeerde Staten zullen in dat geval de behandeling van de vergunningaanvraag op de gebruikelijke wijze voortzetten. Als er mogelijkerwijs wel sprake is van een gevaar dat met de aangevraagde omgevingsvergunning strafbare feiten gepleegd zullen worden of dat uit strafbare feiten verkregen geld benut zal worden, vragen Gedeputeerde Staten het Bureau Bibob om advies.

Advisering door Bureau Bibob 

Bureau Bibob heeft toegang tot zogenaamde gesloten bronnen (justitiële registers etc.) en stelt op aanvraag van het bestuursorgaan een onderzoek in naar de integriteit van de aanvrager. Bureau Bibob brengt schriftelijk aan Gedeputeerde Staten verslag uit over de uitkomsten van dit onderzoek. Indien Bureau Bibob wordt verzocht om een Bibob-advies uit te brengen, wordt de aanvrager van de omgevingsvergunning daarover schriftelijk geïnformeerd. De adviesaanvraag bij Bureau Bibob is geen besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. Tegen zodanige adviesaanvraag staan derhalve geen rechtsmiddelen open. Wel staat het de aanvrager van een vergunning te allen tijde vrij om de aanvraag in te trekken. Als resultaat van het intrekken van de aanvraag, zal de toepassing van de Wet Bibob ten aanzien van de ingetrokken vergunningaanvraag worden beëindigd.

Besluitvorming door Gedeputeerde Staten 

Indien uit het advies van Bureau Bibob blijkt dat ernstig gevaar bestaat dat de aangevraagde vergunning mede zal worden gebruikt om strafbare feiten te plegen of uit gepleegde strafbare feiten verkregen of te verkrijgen op geld te waarderen voordelen te benutten, kunnen Gedeputeerde Staten van Limburg op basis van dat advies, de resultaten van het eigen onderzoek en een zorgvuldige belangenafweging besluiten om de aangevraagde vergunning te weigeren. Blijkt uit het advies van Bureau Bibob dat sprake is van een mindere mate van gevaar, dan kunnen Gedeputeerde Staten aan de vergunning voorschriften verbinden gericht op het wegnemen of beperken van een degelijk gevaar. Tot het weigeren van de vergunning op grond van ernstig gevaar of het verbinden van voorschriften aan de vergunning op grond van een mindere mate gevaar wordt echter niet besloten, dan nadat Gedeputeerde Staten van Limburg zich ervan vergewist hebben dat het door Bureau Bibob verrichtte onderzoek dat ten grondslag ligt aan het advies op een zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Daarnaast wordt de aanvrager van de omgevingsvergunning voorafgaand aan het nemen van een zodanig besluit, in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen. Indien de aanvrager gebruik wenst te maken van deze mogelijkheid, dan wordt hem tevens de gelegenheid geboden om het advies van Bureau Bibob in te zien.

Toepassing Bibob bij intrekking omgevingsvergunning en/of OBM 

De Wet Bibob biedt naast een (extra) weigeringsgrond ook een (extra) grondslag om bestaande vergunningen in te trekken. In de praktijk komt het er op neer dat Bureau Bibob wordt verzocht om ten aanzien van de houder van een geldende omgevingsvergunning advies uit te brengen als bedoeld in artikel 9 van de Wet Bibob. Indien uit het advies van Bureau Bibob blijkt dat ernstig gevaar bestaat dat de geldende vergunning mede wordt of zal worden gebruikt om strafbare feiten te plegen of uit gepleegde strafbare feiten verkregen of te verkrijgen op geld te waarderen voordelen te benutten, kunnen Gedeputeerde Staten van Limburg op basis van dat advies en na een zorgvuldige belangenafweging besluiten om de omgevingsvergunning in te trekken. Tot het intrekken van de vergunning wordt niet besloten, dan nadat Gedeputeerde Staten van Limburg zich ervan vergewist hebben dat het door Bureau Bibob verrichtte onderzoek dat ten grondslag ligt aan het advies op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Daarnaast wordt de houder van de omgevingsvergunning voorafgaand aan het nemen van een zodanig besluit, in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen. Indien de aanvrager gebruik wenst te maken van deze mogelijkheid, dan wordt hem tevens de gelegenheid geboden om het advies van Bureau Bibob in te zien. Wordt tot intrekking van de geldende vergunning besloten, dan zal dit in principe worden gekoppeld aan het opleggen van een last onder dwangsom dan wel een last onder bestuursdwang om de alsdan illegale activiteiten te (doen) beëindigen. Gelet op het ingrijpende karakter van het intrekken van een reeds verleende omgevingsvergunning, zal met dit instrument in beginsel terughoudend worden omgegaan. Van dit instrument zal voornamelijk gebruik gemaakt worden nadat de Officier van Justitie, met toepassing van artikel 26 van de Wet Bibob, Gedeputeerde Staten van Limburg heeft gewezen op de wenselijkheid om Bureau Bibob ten aanzien van een betrokkene om een advies te vragen. Daarnaast zal dit instrument worden gehanteerd in situaties waarin een melding als bedoeld in artikel 2.25, tweede lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is ontvangen dan wel zodanige melding is vereist en (handhaving)informatie en/of indicaties betreffende één of meer betrokkenen aanleiding vormen om ten aanzien van de (toekomstige) vergunninghouder bij Bureau Bibob advies in te winnen.  

Geheimhouding 

Een ieder die krachtens de Wet Bibob de beschikking krijgt over gegevens met betrekking tot een derde, is verplicht tot geheimhouding daarvan, behoudens voor zover een bij deze wet gegeven voorschrift mededeling toelaat.  

Ondertekening

Gedeputeerde Staten voornoemd,  
L.J.P.M. Frissen, voorzitter  
mr. A.C.J.M. de Kroon, secretaris  
 
Uitgegeven, 17 maart 2011  
De secretaris,  
mr. A.C.J.M. de Kroon