Regeling vervallen per 28-06-2012

Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2012

Geldend van 07-03-2012 t/m 27-06-2012

Intitulé

Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2012

Inhoudsopgave blz.

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen 3

Artikel 1 Begripsbepalingen 3

Hoofdstuk 2 Bijzondere regels over het persoonsgebonden budget 4

Artikel 2 Regels rond verstrekking en verantwoording 4

  • 2.

    1 Verzoek aanvrager 4

  • 2.

    2 Geen verstrekking persoonsgebonden budget 4

  • 2.

    3 Uitsluitend verstrekking in natura 4

  • 2.

    4 Uitsluitend verstrekking in persoonsgebonden budget 4

  • 2.

    5 Uitsluitend verstrekking als financiële tegemoetkoming 4

  • 2.

    6 Verantwoording van het persoonsgebonden budget 4

  • 2.

    7 Verantwoording persoonsgebonden budget bij hulp bij het huishouden 4

  • 2.

    8 Betaling pgb 5

  • 2.

    9 Eigendom voorziening die is aangeschaft met een pgb 5

Hoofdstuk 3 Eigen bijdragen, eigen aandeel en drempelbijdrage 6

Artikel 3 Omvang van de eigen bijdragen en eigen aandeel 6

  • 3.

    1 Omvang eigen bijdrage van een ongehuwd persoon jonger dan 65 jaar 6

  • 3.

    2 Omvang eigen bijdrage van een ongehuwd persoon van 65 jaar en ouder 6

  • 3.

    3 Omvang eigen bijdrage van gehuwde personen waarbij één van beiden jonger dan 65 jaar 6

  • 3.

    4 Omvang eigen bijdrage van gehuwde personen, beiden ouder dan 65 jaar 6

  • 3.

    5 Geen eigen bijdrage voor rolstoelen 6

  • 3.

    6 Inning eigen bijdrage 6

Artikel 4 Duur eigen bijdrage 6

Artikel 5 Drempelbijdrage 6

Artikel 6 Vaststelling bedrag persoonsgebonden budget hulp bij het huishouden 7

Artikel 7 Woonvoorzieningen 8

  • 7.

    1 Typen woonvoorzieningen 8

  • 7.

    2 Uitsluitend verstrekking in natura 8

  • 7.

    3 Vergoeding woonvoorziening 8

  • 7.

    3a Maximale vergoeding 8

  • 7.

    3b Hoogte vergoeding 8

  • 7.

    4 Hoogte persoonsgebonden budget in verband met kosten voor het verwerven van grond 9

  • 7.

    5 Hoogte persoonsgebonden budget voor een hulpmiddel voor de woning 9

  • 7.

    6 Hoogte persoonsgebonden budget of financiële tegemoetkoming voor kosten van onderhoud, keuring en reparatie 9

  • 7.

    7 Hoogte financiële tegemoetkoming in verband met tijdelijke huisvesting 9

  • 7.

    8 Hoogte financiële tegemoetkoming in verband met huurderving 9

  • 7.

    9 Hoogte financiële tegemoetkoming in verband met het verwijderen van voorzieningen 9

  • 7.

    10 Afschrijvingsschema 10

  • 7.

    11 Verhuiskostenvergoeding 10

  • 7.

    12 Primaat van verhuizing 10

  • 7.

    13 Vergoeding bezoekbaar maken 10

  • 7.

    14 In aanmerking komende kosten woonaanpassing 10

  • 7.

    15 Voorwaarden verstrekking pgb en uitbetaling financiële tegemoetkoming 11

  • 7.

    16 Frequentie van woningaanpassingen 11

Artikel 8 Overige woonvoorzieningen 12

  • 8.

    1 Aanpassingen van gemeenschappelijke ruimten 12

  • 8.

    2 Aanpassing van woonwagens 12

  • 8.

    3 Aanpassing van woonschepen 12

  • 8.

    4 Aanpassing van binnenschepen 12

  • 8.

    5 Levensduur of standplaats korter dan vijf jaar 13

Artikel 9 Soorten vervoersvoorzieningen 14

Artikel 9a Collectieve vervoersvoorziening 14

Artikel 10 Hoogte persoonsgebonden budget voor een verplaatsingsmiddel 14

Artikel 11 Hoogte financiële tegemoetkomingen 14

  • 11.

    1 Hoogte vergoedingen 14

  • 11.

    2 Individuele vervoersbehoefte 15

Artikel 12 Algemeen 16

Artikel 13 Hoogte persoonsgebonden budget voor een rolstoel 16

Artikel 14 Hoogte persoonsgebonden budget voor een sportrolstoel 16

Artikel 15 Verplicht advies 17

Artikel 16 Samenhangende afstemming 17

Artikel 17 Gronden voor weigering 18

Artikel 18 Bijzondere bepalingen 18

Artikel 19 Terugvordering en verrekening 19

  • 19.

    1 Terugvordering van een voorziening 19

  • 19.

    2 Afschrijvingssystematiek 19

  • 19.

    3 Verrekening van een voorziening 19

Artikel 20 Evaluatie 20

Artikel 21 Overgangsrecht 20

Artikel 22 Overgangsjaar 20

Artikel 23 Citeertitel 20

Artikel 24 Inwerkingtreding 20

BIJLAGE I 21

BIJLAGE II 22

Afkortingenlijst 23

Burgemeester en wethouders van de gemeente Lingewaard;

gelet op artikel 5 lid 1 Wet maatschappelijke ondersteuning en artikel 7 van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Lingewaard;

besluiten vast te stellen het volgende:

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • · Verordening: Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Lingewaard.

  • · Besluit: Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Lingewaard.

  • · College: college van burgemeester en wethouders van de gemeente Lingewaard.

  • · Persoonsgebonden budget: een geldbedrag waarmee de aanvrager een of meer aan hem te verlenen voorzieningen kan verwerven en waarop de in deze verordening en het Besluit maatschappelijke ondersteuning Lingewaard te stellen regels van toepassing zijn.

  • · Financiële tegemoetkoming: een tegemoetkoming in de kosten van een voorziening welke kan worden afgestemd op het inkomen van de aanvrager.

  • · Algemeen gebruikelijk: naar geldende maatschappelijke normen tot het gangbare gebruiks- dan wel bestedingspatroon van een persoon als de aanvrager behorend.

  • · Goedkoopst adequaat: niet duurder dan noodzakelijk en naar objectieve maatstaven doeltreffend, doelmatig en afgestemd op de specifieke situatie van de cliënt.

  • · ADL-woning: Woning voor zelfstandig wonende bewoners die zijn aangewezen op persoonlijke assistentie bij algemene dagelijkse levensverrichtingen.

  • · Hoofdverblijf: de woonruimte bestemd en geschikt voor permanente bewoning, waar de aanvrager zijn vaste woon- en verblijfplaats heeft en in de gemeentelijke basisadministratie staat ingeschreven dan wel zal staan ingeschreven, dan wel het feitelijk woonadres indien het een aanvrager met enkel een briefadres is.

  • · Voorziening in natura: een voorziening die in eigendom, in bruikleen, in huur of in de vorm van persoonlijke dienstverlening wordt verstrekt.

Hoofdstuk 2 Bijzondere regels over het persoonsgebonden budget

Artikel 2 Regels rond verstrekking en verantwoording

2.1 Verzoek aanvrager

Verstrekking van een toegekende individuele voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget vindt plaats op verzoek van de aanvrager.

2.2 Geen verstrekking persoonsgebonden budget

Verstrekking als persoonsgebonden budget vindt niet plaats indien:

  • a

    er een algemene passende voorziening is, die een goede en snelle oplossing biedt;

  • b

    op grond van aanwijzingen die tijdens het onderzoek duidelijk zijn geworden het ernstige vermoeden bestaat dat de aanvrager problemen zal hebben bij het omgaan met een persoonsgebonden budget.

    • 2.

      3 Uitsluitend verstrekking in natura

De individuele voorzieningen die slechts in natura kunnen worden verstrekt, worden in dit Besluit expliciet benoemd.

2.4 Uitsluitend verstrekking in persoonsgebonden budget

De individuele voorzieningen die slechts in de vorm van een persoonsgebonden budget kunnen worden verstrekt, worden in dit Besluit expliciet benoemd.

2.5 Uitsluitend verstrekking als financiële tegemoetkoming

De individuele voorzieningen die slechts als financiële tegemoetkoming kunnen worden verstrekt, worden in dit Besluit expliciet benoemd.

2.6 Verantwoording van het persoonsgebonden budget

1 De verantwoording van het persoonsgebonden budget door de budgethouder aan het college vindt plaats:

a conform het programma van eisen dat in het besluit op de aanvraag is opgenomen;

b steekproefsgewijs waarbij de steekproef minimaal een omvang heeft van 5 % van de

verstrekte persoonsgebonden budgetten, na afloop van de verstrekking dan wel na afloop van enig kalenderjaar.

2 De bescheiden die daarbij verstrekt dienen te worden zijn:

a bij de aan te schaffen voorziening:

  • -

    de nota/factuur van de aangeschafte voorziening;

  • -

    een betalingsbewijs van de aangeschafte voorziening;

  • -

    het onderhouds/reparatiecontract (inclusief bewijs betaalde premie).

    b bij hulp bij het huishouden:

  • -

    een overzicht van de salarisadministratie met bewijsstukken.

2.7 Verantwoording persoonsgebonden budget bij hulp bij het huishouden

1Wanneer een persoonsgebonden budget wordt aangewend voor hulp bij het huishouden legt de budgethouder verantwoording af aan het college of de door de gemeente aangewezen uitvoerende instantie.

2Verantwoording, zoals bedoeld in artikel 6 lid 5 van de Verordening, geschiedt op de wijze zoals dit voorheen aan het zorgkantoor werd gedaan.

2.8 Betaling pgb

De betaling van het toegekende pgb gebeurt per bevoorschotting. Uitbetaling geschiedt per maand, kwartaal, halfjaar of per jaar, afhankelijk van het pgb-budget per jaar.

2.9 Eigendom voorziening die is aangeschaft met een pgb

Wanneer een voorziening met behulp van een pgb wordt aangeschaft blijft deze voorziening in eigendom van de gemeente. De ontvanger van het pgb krijgt in dat geval de voorziening in bruikleen.

Hoofdstuk 3 Eigen bijdragen, eigen aandeel en drempelbijdrage

Artikel 3 Omvang van de eigen bijdragen en eigen aandeel

3.1 Omvang eigen bijdrage van een ongehuwd persoon jonger dan 65 jaar

Het bedrag dat ongehuwde personen jonger dan 65 dienen te betalen bedraagt € 18,00 per vier weken, terwijl het percentage van het inkomen boven € 22.905,- dat boven dit bedrag per vier weken betaald moet worden, 15 % bedraagt tot het landelijk vastgelegde maximumbedrag (*).

3.2 Omvang eigen bijdrage van een ongehuwd persoon van 65 jaar en ouder

Het bedrag dat ongehuwde personen van 65 jaar of ouder dienen te betalen bedraagt € 18,00 per vier weken, terwijl het percentage van het inkomen boven € 16.007,- dat boven dit bedrag per vier weken betaald moet worden, 15 % bedraagt tot het landelijk vastgelegde maximumbedrag (*).

3.3 Omvang eigen bijdrage van gehuwde personen waarbij één van beiden jonger dan 65 jaar

Het bedrag per vier weken dat gehuwde personen indien een van beiden jonger is dan 65 jaar dienen te betalen bedraagt € 25,80 per vier weken, terwijl het percentage van het inkomen boven

€ 28.306,- dat boven dit bedrag per vier weken betaald moet worden, 15 % bedraagt tot het landelijk vastgelegde maximumbedrag (*).

3.4 Omvang eigen bijdrage van gehuwde personen, beiden ouder dan 65 jaar

Het bedrag per vier weken dat gehuwde personen die beiden 65 jaar of ouder zijn dienen te betalen bedraagt € 25,80 per vier weken, terwijl het percentage van het inkomen boven € 22.319,- dat boven dit bedrag per vier weken betaald moet worden, 15 % bedraagt tot het landelijk vastgelegde maximumbedrag (*).

3.5 Geen eigen bijdrage voor rolstoelen

Ingevolge artikel 4.1 lid 4 van het Besluit maatschappelijke ondersteuning (AMvB van 2 oktober 2006) is voor een rolstoel geen eigen bijdrage verschuldigd.

3.6 Inning eigen bijdrage

Indien er een eigen bijdrage van toepassing is, zal de inning ervan geschieden door het Centraal Administratie Kantoor (CAK).

Artikel 4 Duur eigen bijdrage

Indien een voorziening bestaat uit een roerende zaak die in eigendom wordt verstrekt of uit een bouwkundige of woontechnische aanpassing van een woning die eigendom is van de aanvrager, wordt gedurende een periode van negenendertig maal vier weken een eigen bijdrage in rekening gebracht dan wel bij de vaststelling van de hoogte van een financiële tegemoetkoming gedurende die periode een met toepassing van het in artikel 3 vastgesteld bedrag in mindering gebracht.

Artikel 5 Drempelbijdrage

Het college neemt alleen aanvragen in behandeling die betrekking hebben op een

woonvoorziening waarvan de kosten hoger uitvallen dan € 250,-.

* Bedragen per 1-1-2012 en worden jaarlijks bij ministeriële regeling geïndexeerd. Hoofdstuk 4 Hulp bij het huishouden

Artikel 6 Vaststelling bedrag persoonsgebonden budget hulp bij het huishouden

De hoogte van het persoonsgebonden budget is vastgesteld op € 15,00 per geïndiceerd uur (*).

* Bedrag kan jaarlijks worden geïndexeerd. Hoofdstuk 5 Woonvoorzieningen

Artikel 7 Woonvoorzieningen

7.1 Typen woonvoorzieningen

Een individuele woonvoorziening kan bestaan uit:

a een vergoeding voor verhuis- en inrichtingskosten zoals bedoeld in artikel 15 onder a van de verordening;

b bouwkundige of woontechnische woonvoorziening, zoals bedoeld in artikel 15 onder b van de verordening:

  • ·

    kosten van een woonaanpassing;

  • ·

    kosten voor het verwerven van grond.

c een niet bouwkundige of niet woontechnische woonvoorziening, zoals bedoeld in artikel 15 onder c van de verordening:

  • ·

    kosten van hulpmiddelen;

  • ·

    kosten van een losse woonunit;

  • ·

    kosten van onderhoud, keuring en reparatie;

  • ·

    kosten in verband met tijdelijke huisvesting;

  • ·

    kosten in verband met huurderving;

  • ·

    kosten in verband met het verwijderen van voorzieningen.

d een uitraasruimte zoals bedoeld in artikel 15 onder d van de verordening.

De voorziening zoals hierboven genoemd onder a, wordt verstrekt als financiële tegemoetkoming.

De voorziening hierboven genoemd onder b, wordt verstrekt als persoonsgebonden budget of als financiële tegemoetkoming aan de eigenaar van de woonruimte.

De voorziening hiervoor genoemd onder c, wordt verstrekt als persoonsgebonden budget, als financiële tegemoetkoming of in bruikleen. Indien de kosten betrekking hebben op een losse woonunit wordt de voorziening in bruikleen verstrekt.

De voorziening genoemd onder d, wordt verstrekt als persoonsgebonden budget.

7.2 Uitsluitend verstrekking in natura

Woonvoorzieningen die uitsluitend in natura kunnen worden verstrekt zijn onder andere:

mobiele tilliften, losse douchestoelen, douchebrancards, toiletstoelen.

7.3 Vergoeding woonvoorziening

De financiële tegemoetkoming minus het eigen aandeel of het persoonsgebonden budget minus de eigen bijdrage voor woonvoorzieningen wordt vastgesteld als tegenwaarde van de voor de gemeente goedkoopst adequate voorziening.

7.3a Maximale vergoeding

Indien het plaatsen van een losse woonunit tot de mogelijkheden behoort en deze als compenserend kan worden gezien, bedraagt de hoogte van de vergoeding maximaal de kosten van het plaatsen van de woonunit indien de aanvrager de losse woonunit niet wenst.

7.3b Hoogte vergoeding

Bij het berekenen van de vergoeding voor een woningaanpassing zal rekening gehouden worden met de normale afschrijving.

7.4 Hoogte persoonsgebonden budget in verband met kosten voor het verwerven van grond

Voor zover het treffen van voorzieningen, als bedoeld in artikel 7.1, onder b betreft het uitbreiden van bestaande woningen, dan wel het groter bouwen van een nieuw te bouwen woning dan zonder de voorzieningen nodig zou zijn, kan het college een pgb verstrekken voor de extra te verwerven grond dat ten hoogste overeenkomt met het aantal vierkante meters per vertrek en een gedeelte van de buitenruimte bij de woning, zoals vermeld in bijlage I.

7.5 Hoogte persoonsgebonden budget voor een hulpmiddel voor de woning

Het persoonsgebonden budget voor een hulpmiddel voor de woning wordt vastgesteld op basis van artikel 7.3. Het pgb wordt verhoogd met een bedrag voor onderhoud en reparatie, gebaseerd op het gemiddelde bedrag voor onderhoud en reparatie over het jaar voorafgaand aan de toekenning van de desbetreffende voorziening, voor zover de woonvoorziening voorkomt op de in de bijlage II genoemde voorzieningen.

7.6 Hoogte persoonsgebonden budget of financiële tegemoetkoming voor kosten van onderhoud, keuring en reparatie

Het college verleent alleen een pgb of een financiële tegemoetkoming in de kosten van onderhoud, keuring en reparatie indien de betreffende woonvoorziening in het kader van de verordening en het besluit is verleend. Het pgb wordt vastgesteld op de werkelijke kosten, doch ten hoogste op de gemiddelde kosten die de gemeente betaalt aan de gecontracteerde leverancier(s).

7.7 Hoogte financiële tegemoetkoming in verband met tijdelijke huisvesting

1 Het college kan een financiële tegemoetkoming verstrekken in de kosten van tijdelijke huisvesting die door de aanvrager moeten worden gemaakt in verband met het aanpassen van:

a zijn huidige woonruimte;

b de door de aanvrager nog te betrekken woonruimte.

2 De financiële tegemoetkoming als bedoeld onder lid 1 a en b wordt verleend uitsluitend voor de periode dat de aan te passen woonruimte ten gevolge van het realiseren van de woningaanpassing niet bewoond kan worden en de aanvrager als gevolg daarvan voor dubbele woonlasten komt te staan met een maximum van zes maanden.

  • 7.

    8 Hoogte financiële tegemoetkoming in verband met huurderving

  • 1

    In geval van huurbeëindiging van een aangepaste woonruimte, die voor meer dan € 4.750,- is aangepast, kan het college een financiële tegemoetkoming verlenen aan de eigenaar van de aangepaste woning in verband met derving van huurinkomsten voor de duur van maximaal zes maanden, waarbij de eerste maand huurderving niet voor een financiële tegemoetkoming in aanmerking komt.

  • 2

    De leegstand van de desbetreffende woning dient binnen 4 weken bij de gemeente te worden gemeld.

  • 3

    Er wordt geen vergoeding verstrekt, indien de termijn van het vorige lid is verstreken.

  • 4

    De hoogte van de financiële tegemoetkoming, zoals bedoeld in het eerste lid, wordt vastgesteld op de helft van de werkelijke kosten met een maximum van € 250,- per maand.

7.9 Hoogte financiële tegemoetkoming in verband met het verwijderen van voorzieningen

Het college verleent slechts een financiële tegemoetkoming in de kosten van het verwijderen van voorzieningen als bedoeld in artikel 7.1, onder c indien:

a de kosten van de aanpassing van de woonruimte meer hebben bedragen dan €. 4.750,-;

b de woning langer dan zes maanden leeg staat;

c de aanpassingen zo specifiek zijn, dat het door de aanwezigheid van de voorzieningen niet mogelijk is om de woning aan een niet-gehandicapte te verhuren.

7.10 Afschrijvingsschema

Het in artikel 21 van de van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning genoemde afschrijvingsschema luidt als volgt:

afschrijving in 5 jaar waarbij de restitutie aan de gemeente als volgt luidt:

voor het eerste jaar 100% van de meerwaarde;

voor het tweede jaar 80% van de meerwaarde;

voor het derde jaar 60% van de meerwaarde,

voor het vierde jaar 40% van de meerwaarde;

voor het vijfde jaar 20% van de meerwaarde;

  • 7.

    11 Verhuiskostenvergoeding

  • 1

    Het bedrag voor de verhuiskostenvergoeding als genoemd in artikel 15 onder a van de

Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Lingewaard bedraagt maximaal € 2.500,-.

  • 2

    Het college kan een financiële tegemoetkoming in de verhuis- en (her)inrichtingskosten als

    bedoeld in artikel 7.1 onder a verstrekken aan:

    a de aanvrager;

    b of een persoon die op verzoek van de gemeente, ten behoeve van een aanvrager de woonruimte bestemd voor permanente bewoning heeft ontruimd.

  • 3

    Het college verleent slechts een financiële tegemoetkoming, bedoeld in het tweede lid, onder a,

    indien:

    • ·

      de aanvrager niet voor het eerst zelfstandig gaat wonen;

    • ·

      de aanvrager niet verhuisd is vanuit of naar een woonruimte die niet geschikt is om het

      hele jaar door bewoond te worden;

    • ·

      de aanvrager niet verhuisd is naar een AWBZ-inrichting;

    • ·

      in de te verlaten woonruimte ergonomische belemmeringen zijn ondervonden, tenzij het

      een verhuizing naar een ADL-woning betreft;

    • ·

      de aanvrager niet verhuisd is op een moment dat op basis van leeftijd, gezinssituatie of

woonsituatie de verhuizing ook zonder beperkingen algemeen gebruikelijk geacht zou zijn.

  • 7.

    12 Primaat van verhuizing

    • a

      Indien de noodzaak tot een bouwkundige- of woontechnische aanpassing zoals omschreven in artikel 15 sub b van de verordening vaststaat, past het college het primaat van verhuizing toe.

    • b

      Indien de kosten van een bouwkundige- of woontechnische aanpassing het bedrag van € 20.000,- te boven gaan, dient de aanvrager te verhuizen naar een adequate woning, tenzij binnen een periode van 6 maanden na besluit en berichtgeving aan belanghebbende geen geschikte woning is gevonden dan wel aangeboden.

7.13 Vergoeding bezoekbaar maken

Het bedrag dat als maximum verstrekt wordt bij het bezoekbaar maken als genoemd in artikel 19 lid 2 tot en met 5 van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning bedraagt € 7.100,-.

7.14 In aanmerking komende kosten woonaanpassing

Kosten worden vergoed voor zover deze betrekking hebben op de volgende limitatieve lijst:

  • 1

    de aanneemsom (hierin begrepen de loon- en materiaalkosten) voor het treffen van de voorziening;

  • 2

    de risicoverrekening van loon- en materiaalkosten, met inachtneming van het bepaalde in de risicoregeling woning- en utiliteitsbouw 1991;

Ad 1 en 2: Indien de voorziening in zelfwerkzaamheid wordt getroffen, dan vervalt de post loonkosten en worden alleen de materiaalkosten als subsidiabel aangemerkt;

  • 3

    het architectenhonorarium tot ten hoogste 10% van de aanneemsom met dien verstande dat dit niet hoger is dan het maximale honorarium als bepaald in SR 1988 van de BNA. Alleen in die gevallen dat het noodzakelijk is dat een architect voor de woning-aanpassing moet worden ingeschakeld worden deze kosten subsidiabel geacht. Het betreft dan veelal de ingrijpender woning-aanpassingen;

  • 4

    de kosten voor het toezicht op de uitvoering, indien dit noodzakelijk is, tot een maximum van 2% van de aanneemsom;

  • 5

    de leges voor zover deze betrekking hebben op het treffen van de voorziening;

  • 6

    de verschuldigde en niet verrekenbare- of terugvorderbare omzetbelasting;

  • 7

    renteverlies, in verband met het verrichten van noodzakelijke betaling aan derden voordat de bijdrage is uitbetaald, voor zover deze verband houdt met de bouw dan wel het treffen van voorzieningen;

  • 8

    de prijs van bouwrijpe grond indien noodzakelijk als niet binnen het oorspronkelijke kavel gebouwd kan worden, gemaximeerd aan hetgeen gesteld is in artikel 7.4;

  • 9

    de door het college (schriftelijk) goedgekeurde kostenverhogingen, die ten tijde van de raming van de kosten redelijkerwijs niet voorzien hadden kunnen zijn;

  • 10

    de kosten in verband met noodzakelijk technisch onderzoek en adviezen met betrekking tot het verrichten van de aanpassing;

  • 11

    de kosten van aansluiting op de openbare nutsvoorziening;

  • 12

    de administratiekosten die verhuurder maakt ten behoeve van het treffen van een voorziening voor de aanvrager, voor zover de kosten onder 1 tot en met 11 meer dan € 1000,-- bedragen, 10% van die kosten, met een maximum van € 350,--.

7.15 Voorwaarden verstrekking pgb en uitbetaling financiële tegemoetkoming

De volgende voorwaarden zijn van toepassing:

  • a

    Er dienen door twee verschillende ondernemingen opgestelde offertes bij de gemeente ingediend te worden om te bepalen welke uitgevoerd kan gaan worden;

  • b

    De woningaanpassing dient uitgevoerd te worden conform het in het advies opgestelde programma van eisen;

  • c

    Er mag niet reeds voorafgaand aan de beschikking een begin worden gemaakt met de uitvoering van de werkzaamheden waarop de financiële tegemoetkoming betrekking heeft, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van het college;

  • d

    Aan door het college aangewezen personen wordt door de eigenaar of huurder toegang verstrekt tot de woonruimte waar de woningaanpassing wordt aangebracht;

  • e

    Aan de onder d. genoemde personen wordt inzicht geboden in bescheiden en tekeningen, welke betrekking hebben op de woningaanpassing;

  • f

    Aan de onder d. genoemde personen wordt gelegenheid geboden tot het controleren van de woningaanpassing;

  • g

    Terstond na de voltooiing van de werkzaamheden doch uiterlijk binnen 12 maanden na het toekennen van de financiële tegemoetkoming verklaart de gerechtigde van de financiële tegemoetkoming aan het college dat de bedoelde werkzaamheden zijn voltooid comform het programma van eisen;

  • h

    De gereedmelding is tevens een verzoek om vaststelling en uitbetaling van de financiële tegemoetkoming;

  • i

    De gereedmelding, gaat vergezeld van een verklaring dat bij het treffen van de voorzieningen is voldaan aan de voorwaarden waaronder de financiële tegemoetkoming is verleend. Alle rekeningen en betalingsbewijzen worden bijgevoegd.

  • j

    De tegemoetkoming in de kosten wordt uitbetaald aan de eigenaar van de woonruimte, tenzij en voor zover de kosten van een woningaanpassing door de huurder zelf zijn gefinancierd, in welk geval de tegemoetkoming aan de huurder wordt uitbetaald.

kDe tegemoetkoming in de kosten wordt uitbetaald aan de hoofdbewoner van de woonruimte.

7.16 Frequentie van woningaanpassingen

1De aanvraag voor een woonvoorziening als bedoeld in artikel 7.1 onder b en c wordt geweigerd, indien de noodzaak tot het treffen van deze woonvoorziening het gevolg is van een verhuizing waartoe op grond van ergonomische belemmeringen geen aanleiding bestond (artikel 20 sub a van de Verordening).

  • 2

    Burgemeester en wethouders verlenen een financiële tegemoetkoming in de kosten van een woonvoorziening als bedoeld in artikel 7.1, onder b en c maximaal éénmaal.

  • 3

    Het gestelde in het tweede lid is niet van toepassing, indien sprake is van minimaal één van de volgende omstandigheden:

    • a

      er is een noodzaak aanwezig voor een verhuizing op grond van ergonomische belemmeringen;

    • b

      naar het oordeel van burgemeester en wethouders is het door gezinsomstandigheden dringend noodzakelijk om te verhuizen;

    • c

      de te verlaten woning kan worden aangemerkt als meest adequate voorziening voor een andere aanvrager en de gekozen oplossing is als meest goedkoopste adequate aan te merken;

    • d

      de verhuizing plaatsvindt als gevolg van het aanvaarden van een werkkring in een andere gemeente;

    • e

      vervanging van een voorziening die defect is en waarvan de economische levensduur inmiddels verstreken is.

Artikel 8 Overige woonvoorzieningen

8.1 Aanpassingen van gemeenschappelijke ruimten

Het college kan een pgb of een financiële tegemoetkoming verlenen voor het treffen van voorzieningen aan een gemeenschappelijke ruimte indien zonder deze woningaanpassing de woonruimte voor de aanvrager ontoegankelijk blijft.

8.2 Aanpassing van woonwagens

Het college verleent slechts een pgb of een financiële tegemoetkoming in de aanpassingskosten van een woonwagen indien:

a de technische levensduur van de woonwagen nog minimaal vijf jaar is;

b de standplaats niet binnen vijf jaar voor opheffing in aanmerking komt;

c de woonwagen ten tijde van de indiening van de aanvraag voor een woonvoorziening bij de gemeente op de standplaats stond;

d de hoofdbewoner van een woonwagen in het bezit is van een voor de standplaats vereiste vergunning.

8.3 Aanpassing van woonschepen

Het college verleent slechts een pgb of financiële tegemoetkoming in de aanpassingskosten van een woonschip indien:

a de technische levensduur van het woonschip nog minimaal vijf jaar is;

b het woonschip nog minimaal vijf jaar op de ligplaats mag blijven liggen.

8.4 Aanpassing van binnenschepen

Het college verleent slechts een pgb of een financiële tegemoetkoming in de aanpassingskosten van een binnenschip indien de aanpassing betrekking heeft op het voor de schipper, de bemanning en hun gezinsleden bestemde gedeelte van het verblijf als bedoeld in artikel 1, tweede lid, onderdeel V, van het Binnenschepenbesluit (Stb. 1987, 466), van een binnenschip, dat:

a in het register, bedoeld in artikel 783 van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek als zodanig te boek is gesteld op de wijze omschreven in de maatregel teboekgestelde schepen 1992;

b bedrijfsmatig wordt gebruikt, hetzij voor het vervoer van goederen, daarbij blijkens de meetbrief bedoeld in het metingsbesluit binnenvaartuigen 1978 een laadvermogen van tenminste 15 ton hebbend, of voor het vervoer van meer dan 12 personen buiten de in de aanhef bedoelde.

8.5 Levensduur of standplaats korter dan vijf jaar

Indien de technische levensduur van de woonwagen of het woonschip ten tijde van indiening van de aanvraag minder dan vijf jaar is of de standplaats van de woonwagen binnen vijf jaar voor opheffing in aanmerking komt of het woonschip niet tenminste nog vijf jaar op de ligplaats mag liggen, bedragen de maximale aanpassingskosten € 2.400,--.

Hoofdstuk 6 Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel

Artikel 9 Soorten vervoersvoorzieningen

Een vervoersvoorziening kan bestaan uit:

a een algemene voorziening waaronder een collectieve vervoersvoorziening;

b een vervoersvoorziening in natura in de vorm van:

  • 1

    een al dan niet aangepaste bruikleenauto;

  • 2

    een al dan niet aangepaste gesloten buitenwagen;

  • 3

    een al dan niet aangepaste open elektrische buitenwagen;

  • 4

    een ander al dan niet aangepast verplaatsingsmiddel;

  • 5

    accessoires die voor een doelmatig gebruik noodzakelijk zijn.

c een vergoeding voor de (vervoers)kosten van:

  • 1

    aanpassing van een eigen auto;

  • 2

    gebruik van een bruikleenauto;

  • 3

    gebruik van een taxi of eigen auto;

  • 4

    gebruik van een rolstoeltaxi;

  • 5

    aanschaf of gebruik van een ander al dan niet aangepast verplaatsingsmiddel;

  • 6

    medisch noodzakelijke begeleiding tijdens het vervoer.

Een voorziening, genoemd onder b, wordt verstrekt in bruikleen (of huur) of als persoonsgebonden budget. Een voorziening, genoemd onder c, wordt verstrekt als financiële tegemoetkoming (2 t/m 4) of tevens als pgb (1, 5 en 6).

Artikel 9a Collectieve vervoersvoorziening

1De persoon met beperkingen die in aanmerking komt voor een vervoersvoorziening op grond van artikel 22 van de Verordening, krijgt een vervoerspas voor het collectief vraagafhankelijk vervoer (artikel 24 Verordening). Met deze vervoerspas kan tegen gereduceerd tarief onbeperkt, tot een maximum van 5 zones per rit, binnen het SRAN-gebied gereisd worden met de stadsregiotaxi SRAN.

2Gedurende het lopende kalenderjaar kan de keuze voor de collectieve vervoersvoorziening niet worden gewijzigd.

Artikel 10 Hoogte persoonsgebonden budget voor een verplaatsingsmiddel

Het persoonsgebonden budget voor vervoersvoorzieningen wordt vastgesteld op basis van de tegenwaarde van de goedkoopst adequate voorziening, indien nodig verhoogd met een bedrag voor onderhoud en reparatie, gebaseerd op het gemiddelde bedrag voor onderhoud en reparatie over het jaar voorafgaand aan het laatste volle kalenderjaar voor de toekenning van de voorziening.

Artikel 11 Hoogte financiële tegemoetkomingen

11.1 Hoogte vergoedingen

1 Het bedrag dat per jaar verstrekt wordt voor gebruik van een (eigen) auto of taxi bedraagt

€ 600,-.

Het bedrag dat per jaar verstrekt wordt voor gebruik van een rolstoeltaxi bedraagt € 600,-.

Het bedrag dat per jaar verstrekt wordt voor gebruik van een bruikleenauto bedraagt € 800,-.

2 De inkomensgrens van 1,5 maal het inkomen van de voor de aanvrager toepasselijke bijstandsnorm zoals genoemd in artikel 25 van de Verordening, is van toepassing.

3 Voor de aanvrager die in het kader van een geïndiceerde vervoersvoorziening tevens beschikt over een ander vervoersmiddel in natura bedraagt de vergoeding de helft van de onder het eerste lid vermelde en toepasselijke bedrag dan wel een kwart daarvan indien sprake is van een verminderde individuele vervoersbehoefte.

4 Voor de aanvrager die naast de vervoerspas over een andere vervoersvoorziening beschikt bedraagt het maximaal te gebruiken aantal zones 350 helft dan wel 175.

5 Wanneer het toegekende bedrag uit het eerste lid van dit artikel aantoonbaar ontoereikend is, kan op basis van declaratie het meerdere vergoed worden tot maximaal € 400,-.

  • 11.

    2 Individuele vervoersbehoefte

  • 1

    Bij het vaststellen van de hoogte van de vervoerskostenvergoeding kan rekening gehouden worden met de individuele vervoersbehoefte van de aanvrager.

  • 2

    Voor zover de behoeften van twee gehandicapte echtgenoten niet samenvallen wordt niet meer dan anderhalf maal een enkele tegemoetkoming toegekend.

Hoofdstuk 7 Verplaatsen in en rond de woning

Artikel 12 Algemeen

Een individuele rolstoelvoorziening kan bestaan uit:

  • a

    een rolstoel voor verplaatsing binnen, dan wel voor verplaatsing binnen en buiten de woonruimte, dan wel een aanpassing daaraan;

  • b

    een tegemoetkoming in de kosten van onderhoud, gebruik en reparatie;

  • c

    een tegemoetkoming in de kosten van accessoires, die voor doelmatig gebruik noodzakelijk zijn;

  • d

    een sportrolstoel.

Een voorziening, genoemd onder a. t/m c. wordt verstrekt in natura (bruikleen) of als persoonsgebonden budget.

Een voorziening, genoemd onder d. wordt verstrekt als persoonsgebonden budget.

Artikel 13 Hoogte persoonsgebonden budget voor een rolstoel

  • 1 Het persoonsgebonden budget voor een rolstoel wordt vastgesteld als tegenwaarde van de goedkoopst adequate voorziening, verhoogd met het gemiddelde bedrag voor onderhoud en reparatie voor vergelijkbare rolstoelen in het voorafgaande volledige kalenderjaar.

  • 2 De met het pgb aan te schaffen voorziening dient te voldoen aan het programma van eisen zoals vastgelegd in het advies van het CIZ.

Artikel 14 Hoogte persoonsgebonden budget voor een sportrolstoel

Een sportrolstoel wordt uitsluitend verstrekt in de vorm van een persoonsgebonden budget. Het bedrag van het pgb bedraagt € 2200,- welk bedrag bedoeld is als tegemoetkoming in aanschaf en onderhoud van een sportrolstoel voor een periode van drie jaar.

Hoofdstuk 8 Advisering en samenhangende afstemming

Artikel 15 Verplicht advies

  • a Het bedrag waarboven ingevolge artikel 32 lid 2 onder a van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning advies gevraagd moet worden bedraagt € 1.750,-.

  • b Dit artikel geldt niet voor een aanvraag betreffende hulp bij het huishouden.

Artikel 16 Samenhangende afstemming

Om de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend af te stemmen op de situatie van de aanvrager wordt bij het onderzoek inzake het advies ex artikel 32 van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning indien van toepassing aandacht besteed aan:

  • a

    de algemene gezondheidstoestand van de aanvrager;

  • b

    de beperkingen die de aanvrager in zijn functioneren ondervindt als gevolg van ziekte of gebrek;

  • c

    de woning en de woonomgeving van de aanvrager;

  • d

    de psychisch en sociaal functioneren van de aanvrager;

  • e

    de sociale omstandigheden van de aanvrager.

Bij de besluitvorming en de motivering van het besluit wordt door het college bij deze bevindingen aangesloten.

Hoofdstuk 9 Het verkrijgen van een voorziening

Artikel 17 Gronden voor weigering

Het college kan de gevraagde voorzieningen in ieder geval weigeren:

a indien op grond van de verstrekte gegevens het recht op een voorziening niet kan worden vastgesteld;

b voor zover de aanvraag een financiële tegemoetkoming betreft in kosten die de aanvrager voor het moment van beschikken heeft gemaakt;

c indien een middel als waarop de aanvraag betrekking heeft reeds eerder krachtens deze verordening is vergoed of verstrekt en de normale afschrijvingsduur voor dat middel nog niet is verstreken, tenzij het eerder vergoede of verstrekte middel geheel of gedeeltelijk verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de aanvrager zijn toe te rekenen.

Artikel 18 Bijzondere bepalingen

1 Indien een financiële tegemoetkoming wordt verleend, wordt in de beschikking vermeld op welke kosten de tegemoetkoming betrekking heeft.

2 Indien een periodieke tegemoetkoming wordt verleend, wordt in de beschikking tevens vermeld: de geldingsduur, de uitkeringsmaatstaf, alsmede de voorschriften waaraan de rechthebbende dient te voldoen alvorens tot uitbetaling van de tegemoetkoming kan worden overgegaan.

Hoofdstuk 10 Terugvordering

Artikel 19 Terugvordering en verrekening

19.1 Terugvordering van een voorziening

Indien aan een aanvrager een persoonsgebonden budget is verstrekt, en de voorziening is in eigendom van de aanvrager, en deze voorziening wordt niet meer gebruikt, dient de aanvrager of de nabestaande(n) de waarde van de desbetreffende voorziening volgens de in artikel 19.2 beschreven afschrijvingssystematiek terug te betalen aan de gemeente dan wel de voorziening binnen redelijke termijn aan de gemeente te doen toekomen.

19.2 Afschrijvingssystematiek

De afschrijvingssystematiek voor een voorziening, zoals genoemd in artikel 19.1 wordt als volgt berekend:

Voorziening

Jaar 1

Jaar 2

Jaar 3

Jaar 4

Jaar 5

Jaar 6

Duwrolstoelen

70

60

45

35

25

15

Handbewogen rolstoelen

70

60

45

35

25

15

Hand/elektr. Bikes

70

60

45

35

25

15

Elektrische rolstoelen

70

60

45

35

25

15

Scootmobielen

70

60

45

35

25

15

  • 19.

    3 Verrekening van een voorziening

  • 1

    Indien aan een aanvrager een persoonsgebonden budget is verstrekt, en de voorziening is in eigendom van de aanvrager, en de desbetreffende voorziening wordt binnen de hiervoor beschreven afschrijvingstermijn niet meer gebruikt, omdat deze niet meer adequaat is, wordt de waarde van de desbetreffende voorziening verrekend met een eventueel nieuw toe te kennen persoonsgebonden budget.

  • 2

    Verrekening zoals bedoeld in het eerste lid vindt niet plaats, indien de aanvrager de desbetreffende voorziening aan de gemeente laat toekomen.

Hoofdstuk 11. Slotbepalingen

Artikel 20 Evaluatie

Vervallen.

Artikel 21 Overgangsrecht

Na de inwerkingtreding van dit Besluit behouden degenen die op dat moment een forfaitaire voorziening ontvangen hun recht op die voorziening tot 1 januari 2013. Na de datum van 1 januari 2013 vervalt het recht op de forfaitaire voorziening en komen zij in aanmerking voor een pas voor de stadsregiotaxi.

Artikel 22 Overgangsjaar

Vervallen.

Artikel 23 Citeertitel

Dit Besluit kan worden aangehaald als: het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Lingewaard 2012.

Artikel 24 Inwerkingtreding

Dit Besluit treedt in werking op de dag van publicatie.

Aldus vastgesteld in zijn vergadering van 2012,

de secretaris, de voorzitter,

drs. E.R. Loenen H.H. de Vries

BIJLAGE I

AANTAL M2 WAARVOOR EEN FINANCIËLE TEGEMOETKOMING KAN WORDEN GEGEVEN INGEVOLGE ARTIKEL 7.4. HET VERWERVEN VAN GROND

Ingevolge artikel 7.4 is het mogelijk om een tegemoetkoming te krijgen voor het verwerven van extra grond ten behoeve van een aanbouw of uitbreiding van een bepaald vertrek indien dit op grond van ergonomische beperkingen noodzakelijk zou zijn. Het aantal m2 dat voor een financiële tegemoetkoming in aanmerking komt is per vertrek (zie onderstaande tabel) gemaximaliseerd.

1 a Aantal m2 waarvoor ten hoogste een financiële tegemoetkoming kan worden verleend, aangegeven per vertrek in een zelfstandige woning

_______________________________________________________________________

Aantal m2 waarvoor ten Aantal m2 waarvoor ten

hoogste financiële hoogste financiële

tegemoetkoming wordt tegemoetkoming wordt

verleend in geval verleend in geval van

van aanbouw van een uitbreiding van een reeds

vertrek aanwezig vertrek

Soort vertrek

Woonkamer 30 6

Keuken 10 4

Eenpersoons slaapkamer 10 4

Tweepersoons slaapkamer 18 4

Toiletruimte 2 1

Badkamer:

  • -

    wastafelruimte 2 1

  • -

    doucheruimte 3 2

Entree/gang/hal 5 2

Berging 6 4

_______________________________________________________________________

1 b Het aantal m2 verhard pad tussen de openbare weg en de hoofdingang tot een woonruimte, dan wel tussen een tweede ingang en een berging en/of tuinpoort dat bij het nieuw aanleggen van paden, dan wel bij het aanpassen van bestaande paden ten hoogste voor financiële tegemoetkoming in aanmerking komt bedraagt 20 m2.

BIJLAGE II

VOORZIENINGEN WAARVAN DE KOSTEN VOOR ONDERHOUD, KEURING EN REPARATIE WORDEN VERGOED.

Alleen de werkelijk gemaakte kosten van keuring, onderhoud en reparatie aan de hieronder genoemde onderdelen komen in aanmerking voor een financiële tegemoetkoming:

a stoelliften;

b rolstoel- of sta-plateauliften;

c woonhuisliften;

d hefplateauliften;

e balansliften;

f de mechanische inrichting voor het verstellen van een in hoogte verstelbaar keukenblok, bad of wastafel;

g elektromechanische openings- en sluitingsmechanismen van deuren.

Afkortingenlijst

ADL : Algemeen dagelijkse levensverrichtingen

AWBZ : Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten

BNA : Bond van Nederlandse Architekten

CAK : Centraal Administratie Kantoor

PGB : persoonsgebonden budget

SR 1988 : Stand voorwaarden Rechtsverhouding opdrachtgever – architect 1988 van BNA

Bijlage III

Toelichting

Besluit voorzieningen

maatschappelijke ondersteuning 2012

Inleiding

In het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Lingewaard (hierna: besluit) zijn alle bedragen bij elkaar gebracht, die op basis van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Gemeente Lingewaard moeten worden vastgesteld. Daarnaast zijn alle regels waarvoor de verordening een delegatiebepaling voor het college bevat in het besluit ingevuld.

Het voordeel van het opnemen van alle bedragen in een besluit is dat bij wijziging van de bedragen (bijvoorbeeld omdat er aan de hand van de prijsindex een bijstelling van bedragen plaatsvindt) niet de verordening gewijzigd moet worden en dus in de Raad besproken en opnieuw vastgesteld moet worden. Bijstelling van het besluit door het college kan aanzienlijk sneller plaatsvinden.

Het eerste onderwerp dat in het besluit aan de orde komt in het tweede hoofdstuk is het persoonsgebonden budget. Van alle soorten voorzieningen waarvoor een persoonsgebonden budget (pgb) mogelijk is wordt in het besluit uitgewerkt hoe het bedrag van het persoonsgebonden budget wordt samengesteld. Daarnaast wordt beschreven wanneer een aanvrager in aanmerking komt voor een pgb.

In het derde hoofdstuk komt de invulling van de eigen bijdrageregeling aan bod binnen het kader van de mogelijkheden die de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) biedt.

In de volgende hoofdstukken over de hulp bij het huishouden (hoofdstuk 4),woonvoorzieningen (hoofdstuk 5), het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel (hoofdstuk 6) en het verplaatsen in en rond de woning (hoofdstuk 7) worden vervolgens alle nog vast te stellen bedragen opgenomen, zodat die ingevuld kunnen worden en het besluit spoort met de verordening.

In hoofdstuk 8 wordt geregeld boven welk bedrag in bepaalde omstandigheden advies gevraagd moet worden en hoe de samenhangende afstemming bij de toekenning, zoals genoemd in artikel 5 van de wet, wordt geregeld.

Hoofdstuk 9 geeft enige bepalingen over het verkrijgen van een voorziening, terwijl in hoofdstuk 10 de terugvordering en verrekening van voorzieningen is geregeld.

In hoofdstuk 11 staan ten slotte de slotbepalingen.

De gemeente Lingewaard kiest er voor een financiële tegemoetkoming te verstrekken ingeval van noodzakelijke verhuis- en inrichtingskosten en een vervoerskostenvergoeding. De reden hiervoor is, dat bij genoemde voorzieningen sprake is van een tegemoetkoming in de meerkosten.

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

In dit artikel wordt een aantal begrippen verklaard.

De begrippen Verordening, Besluit en College spreken voor zich en behoeven geen nadere verklaring.

Persoonsgebonden budget

Hieronder wordt een geldbedrag verstaan waarmee de aanvrager de voor hem of haar geldende voorziening in eigen beheer kan aanschaffen. Dit alles onder de regels en voorwaarden zoals vastgelegd in de Verordening en het Besluit.

In de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) is uitdrukkelijk geregeld, dat degene die een aanspraak heeft op een individuele voorziening de keus geboden moet worden tussen een voorziening in natura óf het ontvangen van een persoonsgebonden budget (pgb) (artikel 6 Wmo). Daar waar mogelijk en er overigens geen overwegende bezwaren zijn tegen het toekennen van een pgb kan die keus aan de aanvrager geboden worden.

Financiële tegemoetkoming

Dit betreft een financiële tegemoetkoming in de kosten van een voorziening zoals die voor de aanvrager van toepassing is. Hierop kan een inkomensgrens van toepassing zijn, zoals dit bijvoorbeeld bij de vervoersvoorziening is geregeld (artikel 25 Verordening).

Algemeen gebruikelijk

In de jurisprudentie betreffende de Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg) is dit begrip vaak aan de orde geweest en uiteindelijk verfijnd. Het in de rechtspraak gedefinieerde begrip wordt in de Wmo overgenomen. Dit houdt onder andere in dat het volgende van toepassing is bij de beoordeling of een bepaalde voorziening als algemeen gebruikelijk gezien dient te worden:

Om te beoordelen of een voorziening als zaak algemeen gebruikelijk is moeten de volgende vragen beantwoord worden:

  • -

    Is de voorziening speciaal voor gehandicapten bedoeld?

  • -

    Is de voorziening in de reguliere handel verkrijgbaar?

  • -

    Is de voorziening in prijs vergelijkbaar met andere voorzieningen met hetzelfde doel?

Als deze drie vragen respectievelijk met “nee”, “ja” en “ja” beantwoord kunnen worden is de voorziening op zichzelf, als zaak, algemeen gebruikelijk.

Er moet echter ook bezien worden of dat ook geldt in de individuele situatie van de aanvrager. Daarvoor moeten de volgende vragen beantwoord worden:

Komt het inkomen van de gebruiker door de noodzakelijke aanschaf van deze voorziening onder de in zijn situatie geldende bijstandsnorm, mede ten gevolge van aantoonbare kosten in verband met diens handicap, die niet op grond van andere regelingen of voorzieningen worden gecompenseerd?

Is er sprake van acute vervanging van een (relatief) nieuwe voorziening ten gevolge van de opgetreden handicap?

Als beide laatste vragen met “nee” kunnen worden beantwoord, is de voorziening ook in de individuele situatie algemeen gebruikelijk, en hoeft deze niet te worden verstrekt.

De onder de Wvg opgedane ervaring laat zien dat voorzieningen die in eerste instantie zuiver gericht waren op gebruik door gehandicapten steeds meer verkrijgbaar werden en dus toegepast door niet-gehandicapten. Voorbeelden hiervan zijn de fiets met hulpmotor, de mengkranen en een verhoogd toilet. In beginsel zijn deze zaken inmiddels niet meer uitsluitend bestemd voor gehandicapten. Niettemin dient ook bij deze in beginsel algemeen gebruikelijke voorzieningen de individuele situatie van de aanvrager bezien te worden, aangezien in een specifiek geval het algemeen gebruikelijke karakter niet van toepassing kan zijn op de aanvrager.

Voorgaande houdt tevens in dat een aanvraag van een in beginsel algemeen gebruikelijke voorziening in behandeling genomen dient te worden en niet reeds op voorhand uitgesloten kan worden. Wel verdiend het de aanbeveling om de aanvrager te laten aangeven waarom hij meent dat er in zijn geval geen sprake is van algemeen gebruikelijkheid. Met andere woorden: de aanvrager zal bijzondere omstandigheden dienen aan te geven op grond waarvan hij denkt dat hij voor de voorziening in aanmerking komt. Dit om te voorkomen dat er steeds opnieuw (kansloze) aanvragen voor algemeen gebruikelijke voorzieningen ingediend worden.

Goedkoopst adequaat

Dit is eveneens een begrip dat uit de Wvg wordt overgenomen. Voorzieningen die in het kader van de Wmo worden verstrekt dienen naar objectieve maatstaven gemeten zowel adequaat, als de meest goedkope voorziening te zijn.

Met nadruk wordt hierbij gesteld dat met het begrip adequaat bedoeld wordt: het volgens objectieve maatstaven nog toereikend zijn om de beperking op te heffen of te verminderen. Hoewel datgene wat de aanvrager als adequaat beschouwt meegewogen zal moeten worden in de beoordeling van het adequaat zijn van de voorziening, zal ook het criterium van het goedkoop zijn (de kosten van de voorziening) een rol spelen bij de uiteindelijke beoordeling van het al dan niet adequaat zijn van een voorziening. Eigenschappen die kostenverhogend werken zonder dat zij de voorziening meer adequaat maken, komen in principe niet voor vergoeding in aanmerking.

Een overweging is wel dat de bruikbaarheid van een voorziening niet alleen door technische en functionele aspecten bepaald wordt. Tevens is het denkbaar dat een product dat duurder is dan een vergelijkbaar product, langer meegaat en dus uiteindelijk goedkoper is.

Voor wat betreft het kwaliteitsniveau moge het duidelijk zijn dat bij een verantwoord, maar ook niet meer dan dat, niveau dient te worden aangesloten. Dit niveau zou bij woonvoorzieningen omschreven kunnen worden als de norm die in het Bouwbesluit gangbaar is. Alleen in die gevallen dat bijvoorbeeld vanuit Welstandstoezicht hogere eisen worden gesteld, kan de gemeente hier een uitzondering op maken. Over de hiermee gepaard gaande kosten moeten afspraken gemaakt worden.

Het is uiteraard wel mogelijk een voorziening te verstrekken die duurder is dan de goedkoopst adequate voorziening, mits de aanvrager bereid is het prijsverschil voor eigen rekening te nemen en te houden.

Het begrip goedkoopst adequaat geeft de gemeente mogelijkheden tot sturen binnen het beleid. Op deze wijze kan de gemeente besluiten om bijvoorbeeld het primaat bij verhuizingen in plaats van bij aanpassingen te leggen. Het begrip goedkoopst adequaat zal vooral betekenis hebben als het gaat om pakketten van voorzieningen waaruit een keuze gemaakt kan worden.

In essentie houdt het voorgaande in dat de gemeente in de keus van de mogelijk geschikte voorzieningen voor de aanvrager uitgaat van de goedkoopste voor de aanvrager geschikte voorziening. Uiteraard dient deze voorziening de door de aanvrager ondervonden beperkingen te compenseren!

ADL-woning

Dit is een begrip dat uit de AWBZ stamt. Het betreft woningen die geheel en al (in)gericht zijn op bewoners die beperkingen ondervinden. In dat kader bezien zullen eventuele door de bewoner ondervonden beperkingen op ergonomisch gebied niet snel onder de Wmo geacht worden te vallen.

Hoofdverblijf

Krachtens de Wmo heeft de gemeente een plicht voor de ingezetenen van de gemeente. In eerste instantie geeft het GBA hierover uitsluitsel. Voor bepaalde gezondheidsinstellingen geldt dat bewoners een briefadres elders kunnen aanhouden. De gemeente waar de aanvrager daadwerkelijk verblijft, heeft een plicht voor het verlenen van voorzieningen. In het geval van AWBZ-bewoners heeft de plicht betrekking op de vervoersvoorzieningen.

Het is noodzakelijk de zinsnede “dan wel zal staan ingeschreven” op te nemen voor situaties waarin de aanvrager naar een andere gemeente wil verhuizen en in die gemeente een woning wil laten aanpassen, voordat deze daadwerkelijk wordt betrokken. In die gevallen dat de aanvrager naar een andere gemeente wil verhuizen, moet duidelijk zijn waar de aanvraag ingediend moet worden.

Het Besluit beoogt met de zinsnede “en in de gemeentelijke basisadministratie staat ingeschreven, dan wel zal staan ingeschreven” een mogelijkheid te openen aanvragen in te dienen bij gemeenten waar men nog niet woonachtig is. Beoogd wordt aan te geven dat de aanvraag voor een aan te passen en te betrekken woning ingediend moet worden in de gemeente waar de aan te passen woning staat. Deze gemeente kan immers beter overwegen of het aanpassen van de woning de goedkoopste, adequate oplossing is of dat een reeds geschikte woning beschikbaar is. De gemeente waaruit de aanvrager vertrekt, heeft hier geen inzicht in. Van belang is wel dat er in voorkomende gevallen zekerheid bestaat dat de aanvrager ook daadwerkelijk naar de andere gemeente zal verhuizen en ook recht heeft op een woningaanpassing. Er dient dus een medische indicatie plaats te vinden. Ook in die gevallen dat een aanvraag wordt gedaan voor het bezoekbaar maken van een woonruimte voor de aanvrager die in een AWBZ-instelling verblijft, is bovenstaande formulering van belang.

Een verhuiskostenregeling moet overigens aangevraagd worden bij de te verlaten gemeente.

Voorziening in natura

Naturavoorzieningen zijn voorzieningen die niet in de vorm van enigerlei financiële tegemoetkoming worden verstrekt. Daarbij kan worden gedacht aan verstrekking in huur, in bruikleen, in eigendom of in de vorm van dienstverlening.

Hoofdstuk 2 Bijzondere regels over het persoonsgebonden budget

Algemeen

Het pgb is een geldbedrag waarmee iemand zelf verschillende verstrekkingen of vormen van hulp en begeleiding kan inkopen. Met het pgb kunnen individuele verstrekkingen, hulpverleners, bedrijven, instellingen en organisaties worden ingeschakeld, maar ook gezinsleden, familieleden, vrienden of bekenden.

De omvang van het pgb is afhankelijk van de gevraagde voorziening.

De systematiek van de Verordening is dat steeds algemene voorzieningen het primaat hebben. Bij algemene voorzieningen is geen persoonsgebonden budget mogelijk, waar tegenover staat dat de algemene voorziening een snel te realiseren oplossing biedt, er een eenvoudige en lichte toelatingstoets geldt en er bij de verstrekking nooit een eigen bijdrage wordt gevraagd. Dit wordt verder uitgewerkt in artikel 2 lid 2 van het Besluit.

Voor alle andere voorzieningen geldt dat er een persoonsgebonden budget kan worden gevraagd, waarbij dan de volgende bijzondere regels gelden (artikel 2 de leden 3 t/m 8).

Artikel 2 Regels rond verstrekking en verantwoording.

2.1 Verzoek aanvrager

Verstrekking van een persoonsgebonden budget vindt plaats op verzoek van de aanvrager. Dit kan bij voorkeur tegelijk met de aanvraag, indien op dat moment al duidelijk is dat de aanvrager dit wenst.

2.2 Geen verstrekking persoonsgebonden budget

Het algemeen beleid is, dat in eerste instantie onderzocht wordt of een aanvrager in aanmerking komt voor een algemene voorziening. Is die niet passend, dan kan de aanvrager eventueel een individuele voorziening ontvangen.

Vervolgens kan op verzoek van de aanvrager verstrekking in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb) plaatsvinden. Niet in alle situaties is het mogelijk een pgb te ontvangen.

Artikel 2.2 onder a vermeldt, dat het niet mogelijk is een persoonsgebonden budget te ontvangen als de algemene voorziening een goede en snelle oplossing biedt. Bij algemene voorzieningen zal het gaan om voorzieningen die een korte tijdsduur beslaan en waarbij het om lichte, niet complexe zorg gaat. Voorbeelden zijn gegeven in de toelichting op de Verordening: onder andere scootmobiel- en rolstoelpools.

Onder b wordt aangegeven, dat een pgb niet verstrekt wordt, indien het vermoeden bestaat, dat de aanvrager problemen zal hebben bij het omgaan met een pgb.

Indien uit onderzoek blijkt, dat de aanvrager problemen heeft (of recent heeft gehad) met het op een verantwoorde manier besteden van het inkomen met (problematische) schulden tot gevolg, wordt geen pgb verstrekt. Dit om te voorkomen, dat gemeenschapsgeld niet effectief en/of efficiënt wordt besteed en om de aanvrager te behoeden voor onverantwoorde handelingen.

Er kan onder meer gedacht worden aan aanvragers, die een traject hebben lopen via de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen, via het Budget adviescentrum of bij wie beslag is gelegd op het inkomen.

2.3-2.5 Uitsluitend verstrekking in…

In deze artikelen wordt aangegeven dat daar waar het van toepassing is, expliciet benoemd wordt in welke vorm de verstrekking plaatsvindt. Overigens sluiten deze artikelen niet uit dat bij meerdere toegekende voorzieningen verschillende vormen van toekenning mogelijk zijn. Een combinatie van een verstrekking in natura van een rolstoel en een pgb voor hulp bij het huishouden is mogelijk. Het is echter niet mogelijk om een deel van een toegekende voorziening in pgb en bijvoorbeeld in natura te verkrijgen.

2.6 Verantwoording van het persoonsgebonden budget

De keuze die gemaakt wordt ten aanzien van de verantwoording van het persoonsgebonden budget is hier vastgelegd.

In dit artikel wordt tevens aangegeven wat de budgethouder in ieder geval dient te overleggen indien de gemeente een controle wil uitvoeren over de besteding van het verstrekte budget.

2.7 Verantwoording persoonsgebonden budget bij hulp bij het huishouden

Dit artikel regelt op welke wijze de budgethouder verantwoording moet afleggen voor de besteding van het toegekende pgb. Om te voorkomen dat er wijzigingen voor de budgethouders in de verantwoording gaan optreden met de invoering van de Wmo, wordt voor de wijze van verantwoorden aansluiting gezocht bij de manier zoals die gold ten tijde van de AWBZ. De wijze waarop onder de AWBZ verantwoording wordt afgelegd aan het zorgkantoor wordt daarom overgenomen. Overigens verzorgt het zorgkantoor de administratie voor de budgethouders bij de hulp bij het huishouden, zodat aan het zorgkantoor verantwoording afgelegd dient te worden (zie ook lid 1).

De verantwoording van het pgb geschiedt door middel van formulieren die door het zorgkantoor verstrekt worden. Het betreft een verantwoordings- en een opgaafformulier. Met het eerste wordt verantwoording afgelegd aan het zorgkantoor (en dus de gemeente) en het tweede formulier is ten behoeve van de belastingdienst.

2.8 Betaling pgb

Betaling van het pgb gaat in de vorm van voorschotten en kan geschieden per maand, kwartaal, half jaar of jaarlijks. Betaling is afhankelijk van het jaarlijks uit keren bedrag aan pgb. Betaling vindt plaats in het begin van de maand volgens het volgende schema:

  • 1

    bij een pgb tot € 2500 op jaarbasis in één keer;

  • 2

    bij een pgb tussen € 2500 en € 5000 op jaarbasis: per half jaar;

  • 3

    bij een pgb tussen € 5000 en € 25.000 op jaarbasis: per kwartaal;

  • 4

    bij een pgb boven € 25.000 op jaarbasis: per maand.

2.9 Eigendom voorziening die is aangeschaft met een pgb

Wanneer een klant gekozen heeft voor een pgb voor de aanschaf van een voorziening blijft de gemeente de eigenaar. De voorziening is immers aangeschaft met gemeenschapsgeld. De klant krijgt ook in dat geval de voorziening in bruikleen.

Als de klant op de met het pgb aangeschafte voorziening extrá’s heeft laten plaatsen of een andere (duurdere) voorziening heeft aangeschaft, heeft de klant bij beëindiging van de voorziening (bijvoorbeeld wegens verhuizing of overlijden) de keus uit een restitutie van het pgb (minus de afschrijving), dan wel het teruggeven van de voorziening aan de gemeente. De extra’s of de meerkosten van de duurdere voorziening komen niet voor rekening van de gemeente.

Indien het gaat om een voorziening die niet gemakkelijk herinzetbaar is, zal de restitutie alleen in de vorm van een geldbedrag geschieden.

In het pgb dient ook een bedrag voor onderhoud/reparatie opgenomen te worden op dezelfde wijze als de gemeente bij de leverancier heeft bedongen.

Hoofdstuk 3 Eigen bijdragen, eigen aandeel en besparingsbijdrage

Artikel 3 Omvang van de eigen bijdrage en het eigen aandeel

Hoofdstuk IV van de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB van 2 oktober 2006, getiteld: Besluit maatschappelijke ondersteuning) handelt over eigen bijdragen en het eigen aandeel bij financiële tegemoetkomingen. In artikel 4.1 van de AMvB wordt onder a, b, c en d aangegeven welke bedragen de minister als maximum laat gelden voor welke groepen. Lid 2 van artikel 4.1 geeft aan dat de gemeenteraad kan bepalen dat de genoemde bedragen in gelijke mate gewijzigd worden. Wat onder “in gelijke mate” wordt begrepen, staat verwoord in de AMvB op pagina 24: ’Dit betekent dat het percentage van 15 wel lager mag worden vastgesteld, maar niet hoger worden. Datzelfde geldt voor het bedrag van € 16,60, respectievelijk € 23,80…… Genoemde inkomensbedragen mogen zowel hoger als lager worden vastgesteld. De verlaging onderscheidenlijk wijziging mag alleen voor alle in het eerste lid bedoelde groepen van personen in gelijke mate geschieden. Met andere woorden per groep geldt dat er gekozen mag worden voor één lager percentage en één lager bedrag dan € 16,60, respectievelijk € 23,80. Ook voor genoemde inkomensbedragen kan in de verordening telkens één afwijkend bedrag vastgesteld worden.

In dit artikel worden de bedragen genoemd zoals die in de AMvB zijn vermeld. De bedragen worden jaarlijks aangepast.

Op grond van de Wvg gold geen eigen bijdrage voor rolstoelen. Op 7 juli 2006 is door de Tweede Kamer een motie van het lid Verbeet aanvaard. In deze motie wordt de regering verzocht het ontwerpbesluit maatschappelijke ondersteuning zo te herzien dat de hoogte van de eigen bijdrage voor een rolstoel op nul wordt gesteld (Kamerstukken II 2005/06,29 538, nr. 38). Ter uitvoering van deze motie is in het vierde lid van artikel 4.1 van de AMvB geregeld dat voor een rolstoel geen eigen bijdrage verschuldigd is. Artikel 3.5 van het Besluit verwijst hiernaar.

Onder het inkomen dat in dit artikel is genoemd wordt volgens de AMvB (artikel 4.2) verstaan: In het eerste en tweede lid is geregeld welk inkomen relevant is voor de maximale bijdrage die een ongehuwde persoon of gehuwde personen gezamenlijk in een kalenderjaar verschuldigd zijn. Het gaat om hetzelfde inkomensbegrip als geldt voor de extramurale bijdrage AWBZ. Ook gaat het om het inkomen over het tweede kalenderjaar voorafgaande aan het jaar waarin de maatschappelijke ondersteuning, het persoonsgebonden budget of de financiële tegemoetkoming daarvoor, is verleend.

Ook de uitzondering van het derde lid komt overeen met de regeling daarvoor op grond van de AWBZ. Hetzelfde geldt voor de definitieve vaststelling indien het derde lid is toegepast. De regeling hiervan is gelijk

aan artikel 16e, vierde lid, van het Bijdragebesluit zorg.

Inning van de eigen bijdrage geschiedt door het CAK. Dit was onder de AWBZ zo geregeld voor de eigen bijdragen huishoudelijke verzorging en dient onder de Wmo voor alle eigen bijdragen voortgezet te worden. Deze eigen bijdrage wordt berekend door het CAK. Het CAK werkt met verzamelinkomens vanuit een peiljaar, welk jaar twee jaar voor het lopende jaar ligt. Dit is noodzakelijk om over de verzamelinkomens, die afkomstig zijn van de belastingdienst, te kunnen beschikken. In 2006 doet men aangifte over 2005, dus dat jaar is nog niet bekend. Vandaar dat het verzamelinkomen over 2004 in 2006 gebruikt wordt. Dit betekent dat er soms een voorlopige vaststelling zal plaatsvinden en achteraf een definitieve vaststelling. Het in mindering brengen van eigen bijdragen of een eigen aandeel zal daardoor vaak niet mogelijk zijn. Al deze activiteiten zullen door het CAK worden uitgevoerd.

De systematiek van de eigen bijdrage is dus dat er sprake is van een basisbedrag per 4 weken aan eigen bijdrage beneden een bepaald inkomen. Indien het inkomen hoger is wordt het basisbedrag per 4 weken opgehoogd met een bedrag gelijk aan 15 % van het meerdere inkomen boven de genoemde inkomensgrens. Dit alles tot een bepaald maximumbedrag. De uitvoering hiervan is in handen van het CAK.

Artikel 4 Duur eigen bijdrage

Artikel 4.1, lid 3 van de AMvB bepaalt dat bij roerende zaken die in eigendom worden verschaft of bij bouwkundige of woontechnische aanpassingen de eigen bijdrage of het eigen aandeel over maximaal negenendertig perioden van vier weken gevraagd mag worden. Dit artikel geeft de invulling daarvan.

Artikel 5 Drempelbijdrage

Op grond van jurisprudentie (Centrake Raad van Beroep 19-12-2011, nr. 09/5990, Gem. Edam-Volendam, LJN BU7263) is de besparingsbijdrage niet toegestaan, zodat het artikel over de besparingsbijdrage komt te vervallen. In de plaats daarvan is een nieuw artikel gekomen: de drempelbijdrage. Dit artikel bepaalt, dat er geen aanvragen in behandeling genomen worden wanneer de kosten lager zijn dan € 250,-.

In feite gaat het om het invoeren van een drempelbedrag. Dit houdt in dat voorzieningen die minder kosten dan het drempelbedrag als algemeen gebruikelijk worden gezien.

Het gaat om het bedrag per soort voorziening, dus niet bijvoorbeeld 3 kleine voorzieningen van dezelfde soort die per stuk minder dan, maar samen meer dan € 250,- kosten. Die 3 voorzieningen vallen dan wel onder de regeling (ieder apart minder dan € 250,-).

Hoofdstuk 4 Hulp bij het huishouden

Artikel 6 Vaststelling bedrag persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden

De vaststelling van een persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden wordt per uur vastgesteld. Dit is conform de wijze van indiceren: er wordt een aantal uren hulp bij het huishouden vastgesteld. Dit aantal vermenigvuldigd met het uurbedrag levert het bruto persoonsgebonden budget op. Onder aftrek van het door het Centraal Administratie Kantoor (CAK) opgelegde en te innen eigen bijdrage is er sprake van het daadwerkelijk te besteden persoonsgebonden budget (netto).

Hoofdstuk 5 Woonvoorzieningen

Artikel 7 Woonvoorzieningen

7.1 Typen woonvoorzieningen

verhuis- en inrichtingskosten

Het college kan besluiten om een tegemoetkoming te verstrekken in de verhuis- en (her)inrichtingskosten, indien verhuisd wordt naar een aangepaste of een goedkoper dan de reeds bewoonde woonruimte aan te passen woning. Daarbij wordt de afweging gemaakt of zij een tegemoetkoming in de verhuiskosten willen geven of dat de woning van de aanvrager aangepast moet worden. Indien aangepaste of aanpasbare woningen beschikbaar zijn kan uit doelmatigheidsoverwegingen de voorkeur gegeven worden aan verhuizen boven aanpassen van de huidige woonruimte van de aanvrager. Bij de uiteindelijke keuze van de te verstrekken voorziening wordt een afweging gemaakt tussen de kosten van het verhuizen versus het aanpassen van de huidige woonruimte. Tevens moet bij de afweging verhuizen of aanpassen rekening gehouden worden met de sociale omstandigheden waarin de aanvrager zich bevindt zoals de aanwezigheid van mantelzorg.

Om zo doelmatig mogelijk met de aangepaste voorraad woningen om te kunnen gaan kan het wenselijk zijn dat indien de band tussen aanvrager en woning is verbroken (bijvoorbeeld door overlijden van de aanvrager) deze woning opnieuw aan een andere aanvrager wordt toegewezen. In dat geval kan aan de achterblijvende huurders verzocht worden naar een andere woonruimte te verhuizen.

Het verlenen van een verhuiskostenvergoeding kan als stimuleringsmaatregel gezien worden. Burgemeester en wethouders kunnen besluiten om een financiële tegemoetkoming te verstrekken ten behoeve van het vrijmaken van een aangepaste woning. Als burgemeester en wethouders de achterblijvende gezinsleden verzoeken om de woning vrij te maken kunnen zij in aanmerking komen voor een tegemoetkoming in de verhuiskosten.

bouwkundige of woontechnische aanpassing

Een bouwkundige of woontechnische woningaanpassing is een aanpassing van de woning zelf, ter compensatie van de problemen die in de woning spelen ten aanzien van de bewoner met een beperking. Onder een woonvoorziening waarbij geen sprake is van een ingreep van bouw- of woontechnische aard zal in de praktijk met name een persoonsgebonden budget voor woningsanering i.v.m. CARA verstaan worden.

niet bouwkundige of niet woontechnische aanpassing

Onder deze categorie kunnen worden begrepen hulpmiddelen voor baden, wassen en douchenwelke niet nagelvast aan de woning zijn bevestigd, alsmede mobiele patiëntenliften. Deze laatste twee categorieën roerende woonvoorzieningen kunnen ook in de vorm van een voorziening in natura worden verstrekt, bijvoorbeeld in bruikleen of huur, zodat hergebruik mogelijk is. Het gaat hier niet om inrichtingselementen. De losse woonvoorziening moet voorzien in een oplossing voor een elementaire woonfunctie, die eventueel ook geboden kan worden middels een bouwkundige voorziening.

Onder deze voorziening valt ook de zogeheten ‘losse woonunit’ van artikel 17 Verordening. Dit primaat heeft een plaats gekregen om te voorkomen dat grote bedragen over een gering aantal jaren afgeschreven moet worden: na aanpassing van een eigen woning is de kans op hergebruik immers gering.

Om van dit primaat gebruik te kunnen maken moet uiteraard de mogelijkheid tot het plaatsen van een losse unit bestaan, bijvoorbeeld doordat er voldoende ruimte is. Daarbij zal het meestal zo zijn dat als er voldoende ruimte is voor het plaatsen van een losse unit er ook ruimte is voor het plaatsen van een aanbouw. Ook op dit punt geldt dat de wens van betrokkene een aanbouw te realiseren niet doorslaggevend is: een aanbouw is niet herbruikbaar, een losse unit wel.

Het program van eisen zoals dat geldt voor een aanbouw kan gebruikt worden voor een losse woonunit. Het is daarbij van belang in de beschikking vast te leggen dat – als de unit niet meer nodig is – dit aan de gemeente gemeld dient te worden. De gemeente zal er dan zorg voor dragen dat de unit verwijderd wordt en de woning in de oude staat wordt teruggebracht. Deze kosten maken onderdeel uit van de verstrekking van een losse woonunit.

Is een losse unit niet mogelijk, of is de aanpassing niet zodanig dat deze afweging gemaakt moet worden, dan kan de stap naar de al dan niet bouwkundige aanpassing worden gemaakt.

uitraasruimte

Een uitraasruimte is een ruimte die kan worden gedefinieerd als een verblijfsruimte, waarin een persoon die tengevolge vaneen beperking in de vorm van een ernstige gedragsstoornis ernstig ontremd gedrag vertoont, zich kan afzonderen of tot rust kan komen. Een zeer specifieke voorziening derhalve, die alleen op basis van een specifieke noodzaak en op basis van een specifieke beperking kan worden verstrekt. Het zal in de regel gaan om een kleine, veilige en prikkelarme ruimte.

7.2 Uitsluitend verstrekking in natura

Een woonvoorziening kan verstrekt worden als voorziening in natura. Dit zal vooral gelden voor kleinere, losse en daarom vaak herbruikbare voorzieningen, zoals tilliften, toiletstoelen en dergelijke voorzieningen. Bouwkundige woonvoorzieningen zullen naar hun aard over het algemeen niet als voorziening in natura aangeboden kunnen worden. Dit artikellid bepaalt dat bepaalde roerende woonvoorzieningen uitsluitend in natura worden aangeboden, om te voorkomen dat er sprake zal zijn van kapitaalvernietiging.

Deze verstrekking en het niet bieden van een keuze voor een persoonsgebonden budget hangt samen met het vormen van een depot en de daarmee samenhangende herverstrekking. Met de leverancier zijn afspraken gemaakt dat deze de kwaliteit van de ingenomen voorziening beoordeeld alvorens deze in depot te nemen.

Uit hygiënisch oogpunt worden de losse douchestoelen en toiletstoelen in eigendom verstrekt. De overige voorzieningen worden in bruikleen verstrekt.

7.3 Vergoeding woonvoorziening

In artikel 7.3 is geregeld hoe de financiële tegemoetkoming of het pgb voor een woonvoorziening wordt vastgesteld: het wordt afgezet tegen de goedkoopst adequate vergoeding. De tegemoetkoming of het pgb wordt verleend aan de eigenaar van de woonruimte, zoals geregeld in artikel 7 lid 2 Wmo.

7.3a Maximale vergoeding

In de verordening is het primaat van de woonunit opgenomen: indien een (dure) woningaanpassing vereist is bij een woning in eigendom zal een woonunit verstrekt worden. Hieraan is tot nu toe niet gekoppeld dat, indien de eigenaar dat niet wil, de maximale vergoeding de hoogte van de kosten van de woonunit zullen bedragen. Dit is immers een compenserende oplossing die de eigenaar om andere redenen niet accepteert. Dat de eigenaar een aan- of verbouwing liever heeft, is begrijpelijk, maar niet strikt noodzakelijk om de beperkingen te compenseren. Daarom kan de vergoeding voor de aan- of verbouwing beperkt blijven tot de kosten van de woonunit.

7.3b Hoogte vergoeding

Bij het vaststellen van de hoogte van de vergoeding moet rekening gehouden worden met de normale afschrijving. In principe dient bij elke woningaanpassing hiermee rekening gehouden te worden, vooral bij badkamers en keukens. Een badkamer en keuken die al op leeftijd is en toe is aan vervanging hoeft niet geheel op kosten van de Wmo aangepast te worden. Bij de vergoeding kan rekening gehouden worden met een afschrijvingsbedrag.

7.4 Hoogte persoonsgebonden budget in verband met kosten voor het verwerven van grond

Als de woningaanpassing een uitbreiding van een bestaande woning of het groter bouwen van een nieuwe woning tot gevolg heeft kan de gemeente een financiële tegemoetkoming verlenen in de kosten van het verwerven van extra grond die noodzakelijk is om de woningaanpassing te realiseren. Geen financiële tegemoetkoming wordt verstrekt indien de extra te verwerven grond als tuin of iets dergelijks wordt benut. Alleen de grond die noodzakelijk is voor de woningaanpassing zelf kan in aanmerking komen voor een financiële tegemoetkoming, waarbij een maximum aantal m² wordt gehanteerd voor de verschillende vertrekken (zie bijlage l van het Besluit).

Bij het vergroten van de woning wordt er van uitgegaan dat de eigenaar van de woning zijn opstalverzekering aan de hogere herbouwwaarde van de woning aanpast.

7.5 + 7.6 Hoogte persoonsgebonden budget voor een hulpmiddel voor de woning + Hoogte persoonsgebonden budget of financiële tegemoetkoming voor kosten van onderhoud, keuring en reparatie

Alleen van bepaalde voorzieningen (genoemd in bijlage II van het Besluit) komen de kosten van onderhoud, keuring en reparatie in aanmerking voor een financiële tegemoetkoming of pgb.

Om een aantal redenen is besloten om de kosten van een aantal specifieke voorzieningen te vergoeden, omdat deze kosten regelmatig moeten worden gemaakt en dan wel relatief hoog zijn.

Het gaat hierbij vooral om voorzieningen die (elektrisch) beweegbaar zijn en waar om die reden slijtage kan optreden waardoor de veiligheid van het gebruik van de voorziening niet langer kan worden gegarandeerd. Er wordt hierbij voornamelijk gedacht aan liften, automatische deuropeners en (elektrisch) beweegbare keukens.

De hoogte van deze financiële tegemoetkoming of pgb dient afgestemd te worden op het voor de gemeente financieel gunstigste onderhoudscontract van de leverancier. Met deze regeling wordt de onder de Wvg gegroeide bestaande praktijk vastgelegd. Met de invoering van de Wmo wordt er dus van afgezien om voor diverse keuringen en onderhoudsvormen maximale vergoedingen toe te kennen. In de praktijk werden de bedragen zoals die voorkwamen op de nota’s vergoed en niet de maximale bedragen zoals vastgelegd in het Wvg-besluit.

Via de hardheidsclausule kan keuring en onderhoud vergoed worden voor een voorziening die buiten genoemde regelingen tot stand is gekomen, mits deze voorziening voldoet aan de kwaliteitseisen, zoals die gesteld worden aan de voorzieningen die vallen onder genoemde regelingen.

7.7 Hoogte financiële tegemoetkoming in verband met tijdelijke huisvesting

In die gevallen waarin de aanvrager tijdens het aanbrengen van de voorzieningen niet in de woonruimte kan blijven wonen en om die reden tijdelijk naar een andere woonruimte moet uitwijken, kan voor de periode dat dit noodzakelijk is een tegemoetkoming in de dubbele woonlasten worden verstrekt.

Alleen in die gevallen dat het redelijkerwijs buiten de mogelijkheden van de aanvrager ligt om te voorkomen dat er dubbele woonlasten opgebracht moeten worden, kan tot vergoeding van extra woonlasten in verband met tijdelijke huisvesting worden overgegaan.

De tegemoetkoming heeft betrekking op de kosten die gemaakt worden in verband met het tijdelijk betrekken van zelfstandige woonruimte, het tijdelijk betrekken van een niet-zelfstandige woonruimte of het langer moeten aanhouden van de te verlaten woonruimte.

Indien de termijn van 6 maanden niet toereikend zou zijn en de oorzaak is niet te wijten aan de aanvrager kan in bijzondere gevallen de hardheidsclausule (artikel 37 van de Verordening).

7.8 Hoogte financiële tegemoetkoming in verband met huurderving

Het vinden van een geschikte huurder voor een aangepaste woning zal in veel gevallen langer duren dan de gebruikelijke termijnen. Om deze reden is een grens getrokken bij een investeringsbedrag van € 4.750,-. Woningen die voor een lager bedrag aangepast zijn, zullen in veel gevallen niet zo specifiek zijn aangepast dat het vinden van een geschikte kandidaat door de woningaanpassingen belemmerd wordt. Door de eigenaar van de woning een financiële tegemoetkoming in de gederfde huurinkomsten te verlenen, kan bevorderd worden dat de aangepaste woonruimte beschikbaar blijft. De duur van de tegemoetkoming kan afhankelijk gesteld worden van de situatie ter plekke. Een algemene termijn die redelijk geacht kan worden is zes maanden. In bepaalde gevallen kan echter ook geconcludeerd worden dat een kortere periode ook redelijk is. Dit is afhankelijk van de woningmarktsituatie.

In de exploitatie van een woning wordt rekening gehouden met een bepaald percentage huurderving. Om deze reden is het te verantwoorden dat de verhuurder het normale risico van leegstand loopt. De eerste maand dat de woning leeg staat mag dit als normaal beschouwd worden. Het is daarentegen niet onredelijk dat de gemeente enigszins tegemoet komt in de extra risico's die een verhuurder loopt als gevolg van het feit dat er sprake van een aangepaste woning is.

Het is niet onredelijk om ook de eerste maand huurderving aan de eigenaar te vergoeden, wanneer de woning op nadrukkelijk verzoek van het college wordt vrijgehouden. En wanneer de tijd van leegstand noodzakelijk is om de woning te kunnen verhuren aan een gehandicapte.

In de leden 2 t/m 4 worden de voorwaarden aangegeven om in aanmerking te komen voor deze tegemoetkoming.

7.9 Hoogte financiële tegemoetkoming in verband met het verwijderen van voorzieningen

Uitgangspunt voor het gemeentelijk beleid is zo weinig mogelijk voorzieningen uit de woning verwijderen, en aangepaste woningen zo veel mogelijk aan andere kandidaten toe te wijzen. In uitzonderlijke gevallen kan de gemeente er toe overgaan om tegemoet te komen aan de risico's die een verhuurder loopt indien de band tussen de woning en de aanvrager verbroken wordt en er niet binnen een bepaalde termijn (zes maanden) een geschikte kandidaat kan worden gevonden voor de woning. Een derde voorwaarde is dat door de aanwezigheid van specifieke voorzieningen de woning niet verhuurd kan worden.

Als aan alle drie de voorwaarden is voldaan, kan een bijdrage in de kosten van het verwijderen van de voorzieningen worden gegeven. Als deze mogelijkheid in uitzonderlijke gevallen wordt geboden, zal eerder medewerking van de verhuurder verkregen worden, maar wordt tegelijkertijd door het stellen van een termijn voorkomen, dat voorzieningen te snel uit een woning worden verwijderd zonder dat men voldoende tijd heeft gehad een geschikte kandidaat voor de woning te vinden. Onder kosten als bedoeld in dit artikel worden niet bedoeld reparaties aan muren of trappen of het vernieuwen van vloerbedekking en dergelijke.

7.10 Afschrijvingsschema

Dit artikel geeft aan volgens welk schema bij verkoop binnen 5 jaar een eventueel bedrag, dat het gevolg is van de meerwaarde van de woning door de aanpassing, aan het college moet worden terugbetaald. Artikel 21 van de verordening bepaalt dat het om praktische redenen moet gaan om een voorziening waarvan de waarde hoger is dan het bedrag dat aan vergoeding voor verhuis- en inrichtingskosten kan worden ontvangen (genoemd in artikel 7.11. van het besluit).

7.11 Verhuiskostenvergoeding

De belanghebbende aanvrager heeft de vrijheid om binnen de financiële begrenzing te kiezen voor aanpassing van de bestaande woning dan wel te verhuizen naar een geschikte (aangepaste) woning of goedkoper dan de huidige woning aan te passen woonruimte.

Indien gekozen wordt voor verhuizing kan de aanvrager tegemoet worden gekomen in de verhuis- en (her)inrichtingskosten.

Het college kan ook aan een persoon anders dan de aanvrager een financiële tegemoetkoming in verhuis- en (her)inrichtingskosten verstrekken indien op deze wijze een aangepaste of geschikte woonruimte vrij komt voor hergebruik door een aanvrager. De financiële tegemoetkoming dient ter stimulering van het vrijmaken van een woning.

Het moet echter gaan om woonruimte waaraan (meervoudige) bouw - en / of woontechnische voorzieningen zijn getroffen.

In lid 3 wordt een uitzondering gemaakt voor het verhuizen naar een ADL-woning. Gehandicapten staan soms jaren op een wachtlijst, voordat zij een woning in een ADL-cluster toegewezen krijgen. De aanvrager woont in dat geval gedurende langere tijd in een geschikte, adequate woning. Teneinde de drempel om naar een ADL-woning te verhuizen niet te groot te maken, wordt voor deze situatie een uitzondering in de verordening gemaakt.

Het laatste punt van lid 3 sluit aan bij de eigen verantwoordelijkheid van de aanvrager die weet dat op grond van zijn binnenkort te verwachten beperkingen op grond van een aandoening dan wel ten gevolge van zijn vorderende leeftijd het huidige wonen steeds moeilijker zal gaan worden. In een dergelijk geval wordt van de aanvrager verwacht dat hij hier tijdig op anticipeert en dus op zoek gaat naar een alternatieve geschikte woning. Wachten tot het niet anders meer kan zonder hier zelf maatregelen voor genomen te hebben gaat aan deze verantwoordelijkheid voorbij en kan om die reden aanleiding zijn tot afwijzing.

De tegemoetkoming in de verhuis – en herinrichtingskosten is gemaximeerd en wordt op declaratiebasis en onder overlegging van nota’s vergoed.

Voor de tegemoetkoming komen uitsluitend in aanmerking de kosten die direct voortvloeien uit de verhuizing. Hiertoe kunnen worden gerekend:

  • ·

    verhuistransport / verhuiswagen;

  • ·

    stoffering te weten; vitrage, (over)gordijnen, lamellen, luxaflex en ander zon -en blinderende voorzieningen, rail en andersoortige ophangmechanismen, het daarmee samenhangend maakloon en dergelijke;

  • ·

    vloerbedekking, parket, plavuizen, en daarmee samenhangend legloon;

  • ·

    (her)aansluitingskosten apparatuur waaronder (her)gebruik inbraakpreventie aanpassingen;

behang, verf, schoonmaak en schilderwerk.

7.12 Primaat van verhuizing

De manier waarop de woonvoorzieningen hier zijn gegroepeerd geeft een rangorde aan.

Primair zal gekeken worden of verhuizing mogelijk en zinvol is. Dat wil zeggen dat een geschikte woning beschikbaar is of op korte termijn beschikbaar komt. Onder geschikte woning dient hier begrepen te worden een woning die met betrekkelijk lage investeringen volledig aangepast kan worden.

Is geen geschiktere woning (dan de huidige door de aanvrager bewoonde woning) beschikbaar dan kan het college besluiten één van de andere voorzieningen te verstrekken. Overigens kunnen hierbij ook andere omstandigheden een rol spelen, zoals de bereidheid van de aanvrager te verhuizen, opgebouwde mantelzorg, etc. Indien het college, nadat alle factoren in de overweging zijn meegenomen, tot de conclusie komen dat verhuizing de goedkoopst adequate oplossing is, dan heeft bij het verstrekken van de woonvoorziening de vergoeding voor verhuis- en (her)inrichtingskosten het primaat.

Het hanteren van dit "primaat van de verhuizing" kan efficiënt worden benut als voldoende aangepaste woningen zijn opgenomen in een goed registratiesysteem en er ook een beroep gedaan kan worden op een voorraad aanpasbare woningen.

Er is voor gekozen om de grens voor de woningaanpassing vast te stellen op €. 20.000,--. Hiermede is een psychologische belemmering weggenomen om de vertrouwde woning en woonomgeving te moeten verruilen voor een woning in een andere woonomgeving.

Wanneer de aanvrager niet wil verhuizen, hoewel verhuizen wel de goedkoopst adequate voorziening is, is het gestelde onder b van dit artikel van belang: hierin wordt aangegeven dat voor verhuizing gekozen moet worden als deze voorziening €. 20.000,- of meer bedraagt. Onder de regeling van Wvg diende voor verhuizing te worden gekozen indien de verhuizing goedkoper was dan de aanpassing van de huidige woonruimte, tenzij binnen een periode van zes maanden na besluit en berichtgeving geen geschikte woning werd gevonden dan wel aangeboden. In die gevallen diende na zes maanden alsnog de eerder afgewezen woonvoorziening gerealiseerd te worden. Dit beleid wordt voortgezet.

Daarbij wordt opgemerkt dat van de aanvrager een actieve houding wordt verwacht met betrekking tot het reageren op het woningaanbod. Indien blijkt dat er geschikte woningen aangeboden zijn, maar de aanvrager maakt daar om onduidelijke of onredelijke gronden geen gebruik van, kan dit als consequentie hebben dat de gevraagde voorziening na het verstrijken van de zes-maanden termijn geen doorgang vindt.

In de wet wordt het begrip woonvoorziening omschreven; daarbij wordt aangegeven dat het alleen gaat om het opheffen van ergonomische belemmeringen die het normale gebruik van de woning omvatten. Het gaat hierbij om de normale (elementaire) woonfuncties zoals slapen, eten en lichaamsreiniging. Het gebruiken van een hobby-, werk- of recreatieruimte valt niet onder de zorgplicht van de gemeente. Evenmin als het treffen van een voorziening uit oppas- of verzorgingsoogpunt.

7.13 Vergoeding bezoekbaar maken

In principe is een financiële tegemoetkoming voor een woningaanpassing alleen mogelijk indien de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft in de woning waaraan de voorzieningen worden getroffen. Een uitzondering kan gemaakt worden als de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft in een AWBZ-inrichting en regelmatig een bepaalde woning bezoekt.

Het is mogelijk om eenmalig een financiële tegemoetkoming te verstrekken ten behoeve van het aanpassen van één woonruimte waar de aanvrager vaak verblijft, uiteraard met toestemming van de eigenaar van die woonruimte. De financiële tegemoetkoming beperkt zich slechts tot het bezoekbaar maken van die woning, omdat de aanvrager zijn hoofdverblijf elders heeft. Uit doelmatigheidsoverwegingen is het daarom redelijk dat er geen volledige maar een gedeeltelijke aanpassing van de woning plaatsvindt.

Onder het bezoekbaar maken van de woning wordt in dit besluit verstaan het aanpassen van de toegang tot de woonruimte, de woonkamer en één toilet. Het gaat uitsluitend om het bereiken en niet het gebruiken

In uitzonderingssituaties kan er sprake zijn van twee hoofdverblijven. Daarbij moet worden gedacht aan gehandicapte kinderen van gescheiden ouders, die in co-ouderschap door beide ouders worden opgevoed en daadwerkelijk de ene helft van de tijd bij de ene ouder wonen en de andere helft van de tijd bij de andere ouder. Alleen in die situatie kunnen in beide ouderlijke woningen woonvoorzieningen getroffen worden, en niet in situaties waarin sprake is van bezoekregelingen. Als de woningen van de ouders in een dergelijke situatie in twee verschillende gemeenten zijn gesitueerd, rust de compensatieplicht alleen op de gemeente waar de woning van de betreffende ouder is gelegen.

7.14 In aanmerking komende kosten woonaanpassing

Hieronder zijn de kosten opgenomen die vergoed kunnen worden. Onder de aanneemsom zijn tevens begrepen werkzaamheden die de woonstichtingen door de eigen technische dienst laten uitvoeren.

Het gaat daarbij om de kosten van de door het college goedgekeurde offerte. Daarin kan een aantal kosten teruggevonden worden. Te denken valt hierbij aan de kosten van bouw, maar ook aan eventuele kosten architect, kosten van vergunningen en kosten van toezicht.

Door uit te gaan van de kosten van de goedgekeurde offerte is het mogelijk per offerte andere kosten mee te nemen. Zo zullen toezichtkosten bij een kleine verbouwing geen rol spelen. Om welke (andere) kosten het zal kunnen gaan zal verder worden uitgewerkt in de beleidsregels, het zogheten Verstrekkingenboek.

7.15 Voorwaarden verstrekking pgb en uitbetaling financiële tegemoetkoming

In dit artikel wordt geregeld dat de woningaanpassing binnen een bepaalde termijn gereed moet worden gemeld. De gereedmelding vindt plaats door degene aan wie de financiële tegemoetkoming wordt uitbetaald en niet door de aanvrager. Hiervoor is gekozen, omdat degene die de financiële tegemoetkoming ontvangt niet altijd de aanvrager is. Indien dat het geval is, heeft de aanvrager, of zijn gemachtigde, geen belang bij de gereedmelding en zou begunstigde de dupe kunnen worden.

De gereedmelding dient binnen een bepaalde termijn na het verlenen van de financiële tegemoetkoming plaats te vinden, dit om te voorkomen dat het treffen van de voorzieningen te lang op zich laat wachten. Een andere reden voor het opnemen van een gereedmeldingstermijn is om te voorkomen dat onnodig lang een verplichting tot uitbetaling blijft openstaan.

Onder i. wordt aangegeven dat de financiële tegemoetkomingen voor onroerende woningaanpassingen, voor onderhoud, keuring en reparatie, voor huurderving en voor het verwijderen van voorzieningen worden verstrekt aan de eigenaar van de woonruimte, terwijl financiële tegemoetkomingen voor verhuizing, voor roerende woningaanpassingen en voor tijdelijke huisvesting verstrekt worden aan de hoofdbewoner van de woonruimte (onder j.).

7.16 Frequentie van woningaanpassingen

De vergoeding wordt eenmalig verstrekt. Alleen in uitzonderlijke gevallen kan hiervan worden afgeweken.

Het staat de aanvrager vrij om te verhuizen, maar in het geval van verhuizing zonder dat daar op grond van ergonomische belemmeringen aanleiding voor is wordt op de eigen verantwoordelijkheid van de aanvrager gewezen. Dit houdt in dat in die gevallen de aanvrager zelf net als iedere andere burger voor deze kosten zorgdraagt. Gevolg van deze redenering is dat een eventuele aanpassing van de nieuwe woning door de aanvrager zelf gefinancierd moet worden.

Als een aanvrager vanuit een andere gemeente een (aangepaste) woning in de gemeente zoekt waar deze verordening van kracht is moet de aanvrager aantonen dat er sprake is van een uitzonderlijke situatie. Deze uitzonderlijke situatie kan bestaan uit bijvoorbeeld het moeten verhuizen in verband met het verkrijgen van werk in deze gemeente. In een dergelijk geval komt alleen de woningaanpassing ten laste van deze gemeente. De eventuele verhuis- en inrichtingskosten kunnen mogelijk in het kader van de AAW worden vergoed.

Artikel 8 Overige woonvoorzieningen

8.1 Aanpassingen van gemeenschappelijke ruimten

De tegemoetkoming of pgb voor het aanpassen van gemeenschappelijke ruimten wordt alleen dan verstrekt wanneer zonder deze woningaanpassing de woning onbereikbaar is voor de gehandicapte. De gemeenschappelijke ruimten zullen voornamelijk entrees en portieken van woongebouwen betreffen. Daarbij kan het gaan om het aanbrengen van elektrische deuropeners, de aanleg van een hellingbaan van de openbare weg naar de toegang tot de woning en het aanbrengen van een extra trapleuning.

Het aanpassen van hobby- en recreatieruimten komt niet in aanmerking voor een financiële tegemoetkoming, tenzij uitsluitend via deze ruimte(n) de woning bereikt kan worden.

Het Bouwbesluit gaat niet zo ver, dat de hierboven genoemde voorzieningen reeds automatisch in de bouw meegenomen moeten worden. De in het Bouwbesluit genoemde toegankelijkheid strekt zich slechts uit tot het algemeen toegankelijk maken voor de aanvrager, dat wil zeggen een brede toegangsdeur of een hellingbaan. Deuropeners horen daar bijvoorbeeld niet bij.

8.2-8.4 Aanpassing van woonwagens, woon- en binnenschepen

De uitgangspunten en de omstandigheden waarin een voorziening aan een woonwagen, woonschip of aan het verblijf van een binnenschip kan worden aangebracht zijn in principe gelijk aan die bij woningen. Toch kunnen er voor het college redenen zijn om, gezien de kenmerken van deze woonruimten, nadere voorwaarden te stellen. Het stellen van een maximale kostengrens lager dan het in de wet genoemde bedrag is echter niet generiek mogelijk, omdat op deze wijze de gemeente de reikwijdte van de wet zou inperken.

8.5 Levensduur of standplaats korter dan vijf jaar

Indien niet aan de eisen zoals vermeld in artikel 8.2 en 8.3 kan worden voldaan kan er geen uitgebreide aanpassing meer worden vergoed. Om de beschikbare middelen zo doelmatig mogelijk aan te wenden wordt er een bovengrens vastgesteld voor de hoogte van de in deze gevallen te verlenen financiële tegemoetkoming.

Hoofdstuk 6 Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel

Artikel 9 Soorten vervoersvoorzieningen

Artikel 9 maakt een onderscheid tussen drie soorten voorzieningen, te weten: een algemene voorziening (a.), een verplaatsingsmiddel (b.) en een tegemoetkoming in de kosten van vervoer (c.).

Het onderscheid tussen deze drie hoofdcategorieën vervoersvoorzieningen is gemaakt gezien het verschillende karakter van deze vormen van voorzieningverstrekking.

In deze algemene omschrijving wordt een opsomming gegeven van vervoersvoorzieningen die op grond van de Verordening kunnen worden verstrekt. Omdat het een opsomming is waaraan niet de voorwaarde verbonden is, dat het om de ene of de andere voorziening gaat, is het ook mogelijk een combinatie van deze vervoersvoorzieningen te verstrekken. Een uitzondering hierop wordt gemaakt voor wat betreft de al dan niet aangepaste bruikleenauto en een tegemoetkoming in de kosten van een al dan niet aangepaste bruikleenauto. Deze vervoersvoorziening kan niet in combinatie met het gebruik van een collectief vervoerssysteem worden verstrekt.

a.een algemene voorziening

Dit is de eerste vorm die genoemd wordt van de vervoersvoorzieningen, omdat dit een vorm is die individuele voorzieningen (gedeeltelijk) overbodig kan maken.

Algemene voorzieningen op het terrein van de vervoersvoorzieningen moeten veelal nog ontwikkeld worden. Te denken valt aan een scootmobielpool voor personen die slechts in beperkte mate van een scootermobiel gebruik kunnen/willen maken. Voor hen kan een dergelijke pool een adequate oplossing zijn, terwijl daar tegenover staat dat bespaard wordt ten aanzien van permanent verstrekte scootermobiels. Het gaat dus om (zeer) incidenteel gebruik. Bij de toelatingstoets hoort in ieder geval het antwoord op de vraag of betrokkene veilig van de voorziening gebruik kan maken. Indien nodig is bij aflevering (en ophalen) van de voorziening een beperkte (aanvullende) instructie mogelijk.

Bij algemene voorzieningen geldt dat wie daar niet mee geholpen denkt te zijn uiteraard altijd een aanvraag kan indienen. Dan geldt echter de reguliere aanvraagprocedure.

Een voorbeeld van een algemene voorziening is het collectief vervoer. Het is de voorziening die binnen de rangorde van voorzieningen het primaat heeft. Dit primaat blijkt met name uit artikel 24 van de Verordening.

Door een hoogwaardig systeem van aanvullend openbaar vervoer kan een gemeente in belangrijke mate aan haar zorgplicht voldoen ten aanzien van het vervoer buitenshuis.

Vanaf 1 juni 2000 is voor de regio door en voor de onder het Knooppunt Arnhem Nijmegen vallende KAN gemeenten een collectief vraagafhankelijk vervoerssysteem (CVV) regio Taxi KAN ingevoerd dat ook uitermate geschikt is voor WVG geïndiceerden. Dit systeem is goedkoper dan een taxi, waardoor de middelen doelmatiger kunnen worden ingezet.

De aanvrager die geïndiceerd is voor een vervoersvoorziening en die medisch gezien gebruik kan maken van het collectief vervoer kan derhalve zijn of haar eigen vervoerskeuze bepalen.

  • b.

    een vervoersvoorziening in natura in de vorm van een verplaatsingsmiddel

  • 1.

    een (aangepaste) bruikleenauto. Dit kan zowel een personenauto zijn als een aangepaste bus. Deze voorziening kan gecombineerd worden met een vergoeding voor het gebruik van dit vervoermiddel, zoals omschreven bij artikel 9 onder b. sub 2. Bedoeling van een voorziening als deze is dat hiermee alle vervoersbehoeften kunnen worden ingevuld, omdat het openbaar vervoer en een aanvullend systeem geen of onvoldoende mogelijkheden bieden.

Het (aanvullend) openbaar vervoer, dan wel gebruik van een (rolstoel)taxi wordt normaliter als toereikend beschouwd.

In principe wordt een (aangepaste) auto slechts dan verstrekt als het verstrekken hiervan adequater en goedkoper is dan een taxikostenvergoeding eventueel gecombineerd met een andere vervoersvoorziening.

Het moge duidelijk zijn dat het hier om zeer uitzonderlijke situaties handelt.

  • 2.

    een (aangepaste) gesloten buitenwagen. Het gaat hier om vervoermiddelen die voorzien in de vervoersbehoefte op de korte afstand, in de directe omgeving van de eigen woning. Deze voorziening kan in aanvulling verstrekt worden op een andere voorziening voor de langere afstand (uitgezonderd de al dan niet aangepaste auto in bruikleen). Voor het verstrekken van de gesloten buitenwagen geldt net als de auto, dat deze slechts dan verstrekt wordt, als het verstrekken hiervan adequater en goedkoper is dan een taxikostenvergoeding eventueel gecombineerd met een andere voorziening. Hoewel het verstrekken van een voorziening in alle gevallen medisch noodzakelijk moet zijn om de beperkingen op te heffen of te verminderen, wordt bij deze voorziening met nadruk beoordeeld of het noodzakelijk is dat de aanvrager een gesloten buitenwagen verstrekt krijgt in plaats van de meer gebruikelijke open elektrische buitenwagen.

  • 3.

    een (aangepaste) open elektrische buitenwagen. Ook dit is een vervoermiddel voor de korte afstand, dat in aanvulling op het gebruik van een andere voorziening voor de langere afstand (uitgezonderd de al dan niet aangepaste auto in bruikleen) Hier vallen ook de zogenaamde snelle scootermobielen (meer dan 10 km per uur) met een actieradius tot circa 20 kilometer onder. Overigens gaat het dan om scootermobielen uitsluitend voor buitengebruik. Scootermobielen voor uitsluitend binnengebruik dan wel binnen - en buitengebruik vallen onder de categorie rolstoelen.

  • 4.

    een ander al dan niet aangepast verplaatsingsmiddel. Hier vallen alle andere verplaatsingsmiddelen onder welke op grond van het gemeentelijk beleid op basis van de Wmo in natura kunnen worden verstrekt. Daarbij valt te denken aan open buitenwagens, driewielfietsen en dergelijke.

  • 5.

    accessoires die voor doelmatig gebruik noodzakelijk zijn. Het gaat hierbij om mogelijke accessoires als stokhouder, beenbeschermer, afdekhoezen. Het moet hierbij wel gaan om accessoires die voor doelmatig gebruik noodzakelijk zijn (dus niet wenselijk) en als zodanig moeten de accessoires meegenomen worden bij de medische indicatie.

  • c.

    een vergoeding voor de (vervoers)kosten van:

Het gaat hierbij telkens om financiële tegemoetkomingen in de kosten van de voorziening.

Deze categorie vervoersvoorzieningen is onder te verdelen in tegemoetkomingen in de kosten van:

  • 1.

    aanpassingen van een eigen auto. Wanneer de aanvrager een eigen auto bezit, bestaat de mogelijkheid financieel tegemoet te komen in de kosten van aanpassing van de eigen auto;

  • 2.

    gebruik van een bruikleenauto. Het betreft hier een vergoeding voor het gebruik van een bruikleenauto. Zoals in de toelichting van artikel 9 sub b. onder 1 is omschreven zal een bruikleenauto slechts bij hoge uitzondering worden verstrekt;

  • 3.

    gebruik van taxi of een eigen auto. Wanneer de aanvrager (gelet op zijn persoonlijke niet-medische omstandigheden) beter geholpen is met een forfaitaire vergoeding voor het gebruik van een taxi of eigen auto, dan is deze voorziening van toepassing;

  • 4.

    gebruik van een rolstoeltaxi.Wanneer een rolstoelgebruiker (om medische redenen) geen gebruik kan maken van het openbaar vervoer wordt het feitelijk hogere tarief van de rolstoeltaxi als uitgangspunt genomen voor de financiële tegemoetkoming.

  • 5.

    aanschaf of gebruik van een ander al dan niet aangepast verplaatsingsmiddel. Hierbij kan gedacht worden aan dezelfde vervoersvoorzieningen als hierboven genoemd onder artikel 9 sub a. onder 4. Hier wordt echter de voorziening niet in natura geleverd, maar in de vorm van een financiële tegemoetkoming.

  • 6.

    medisch noodzakelijke begeleiding tijdens het vervoer. In uitzonderlijke gevallen kan het voorkomen dat de aanvrager begeleid dient te worden tijdens het vervoer. In een aantal gevallen kan de begeleider dan gratis mee vervoerd worden. In die gevallen dat dit niet gratis is, kan daar via een tegemoetkoming in voorzien worden, mits de medische noodzakelijkheid van de begeleiding vast staat.

Een (volledige) vervoersvoorziening kan bestaan uit een combinatie van een financiële tegemoetkoming en scootermobiel.

Ten aanzien van de scootermobiel wordt een onderscheid gemaakt tussen een langzame en snelle scootermobiel. De langzame (tot en met 10 km per uur) heeft een beperkte actieradius en wordt beschouwd als vervanging van een elektrische rolstoel en is daardoor niet aan te merken als een vervoersvoorziening.

De snelle scootermobiel ( meer dan 10 km per uur) met een actieradius van 15 tot 20 kilometer of meer kan worden gezien als vervanging van een fiets waarmee in belangrijke mate kan worden deelgenomen aan het maatschappelijk leven van alledag en wordt daardoor beschouwd als een halve vervoersvoorziening.

Tevens kan het gaan om aanpassingen van diverse vervoermiddelen, zoals aanpassingen van een standaardfiets. En tenslotte kunnen onder de noemer 'gebruik van een ander verplaatsingsmiddel' kosten vallen als oplaadkosten voor een elektrische buitenwagen.

De voorzieningen genoemd onder c 2 t/m 4 zien op het gebruik van een reeds aanwezige voorziening, zodat hierbij geen keus mogelijk is in een voorziening in natura of een pgb. De aard van deze voorzieningen brengt dus met zich mee dat er enkel een tegemoetkoming verstrekt wordt en er geen keus is voor een pgb waarmee men vervolgens een voorziening kan aanschaffen.

Artikel 9a Collectieve vervoersvoorziening

Dit artikel regelt de voorwaarden waaronder een kortingspas voor het collectief vraagafhankelijk vervoer wordt verstrekt. Doordat de gemeente Lingewaard sinds 2010 gebruik maakt van de Stadsregiotaxi (= cvv) kan artikel 24 van de Verordening waarin het primaat van het cvv is geregeld toegepast gaan worden. Tot 2012 werd dit primaat niet toegepast, zodat een aanvrager kon kiezen uit een vervoerspas of een andere voorziening. Met het hanteren van het primaat komt de keuzemogelijkheid te vervallen.

De toepassing van het primaat houdt is, dat men in aanmerking komt voor een pas, tenzij medische beperkingen het gebruik maken van de stadsregiotaxi onmogelijk maken.

Artikel 10 Hoogte persoonsgebonden budget voor een verplaatsingsmiddel

Artikel 10 regelt de wijze waarop een persoonsgebonden budget voor een vervoersvoorziening wordt vastgesteld. Hierbij wordt uitgegaan, conform de verordening, van de goedkoopst-adequate voorziening. Als daar sprake van is kan verhoging plaatsvinden met een bedrag noodzakelijk voor onderhoud en reparatie. Het bedrag dat hiervoor beschikbaar wordt gesteld wordt genomen over het gemiddelde bedrag voor onderhoud van soortgelijke verstrekkingen over het een na laatste voorafgaande kalenderjaar.

Artikel 11 Hoogte financiële tegemoetkomingen

Bij de verlening van een aantal vervoersvoorzieningen zal het gaan om een financiële tegemoetkoming in de meerkosten. Zo worden bijvoorbeeld de te vergoeden kosten van de driewielfiets bepaald op de werkelijke kosten minus de kosten van een gewone fiets die eenieder geacht wordt zelf te kunnen dragen.

In sommige gevallen zullen de kosten gelijk zijn aan de werkelijke kosten van de voorziening, in andere gevallen gaat het dus om de meerkosten.

Bij de vergoeding voor gebruik van een bruikleenauto zijn de kosten van groot onderhoud, de autoverzekering en de wegenbelasting uitgezonderd, omdat deze door de gemeente worden betaald.

Op grond van de persoonlijke omstandigheden kan worden afgeweken van de vermelde bedragen. Dit dient dan wel te blijken uit een medisch advies. Het kan zijn dat de vervoersbehoefte zo minimaal is dat volstaan kan worden met een vergoeding waarmee de (meer)kosten worden gedekt. Ook kan het zijn dat het normbedrag gelet op de persoonlijke omstandigheden te laag is om de meerkosten te kunnen dekken. In dat geval zal een hogere vergoeding aangepast aan de persoonlijke omstandigheden op zijn plaats zijn.

Op individuele gronden kan er dus afgeweken worden van de normbedragen (individueel maatwerk).

In artikel 25 van de Verordening is vastgelegd dat er boven een bepaalde inkomensgrens geen vervoerskostenvergoeding voor (bruikleen)auto's, of (rolstoel)taxi's wordt verstrekt. Ook de verstrekking van een bruikleenauto valt hieronder. Dit op grond van het uitgangspunt dat boven de inkomensgrens mensen in het algemeen de kosten van een auto of taxi geacht worden zelf te kunnen dragen.

Met betrekking tot de AWBZ-instellingen dient te worden opgemerkt dat voor de bewoners van AWBZ-instellingen de Regeling sociaal vervoer AWBZ-instellingen van toepassing is. Alleen die bewoners met een zelfstandige vervoersbehoefte kunnen in aanmerking komen voor een vervoersvoorziening.

Regionaal collectief vervoer

Per 1 juni 2000 is voor het zogeheten SRAN-gebied (Stadsregio Arnhem-Nijmegen) Collectief Vraagafhankelijk Vervoer (CVV-vervoer) Stadsregio taxi SRAN in werking getreden. Dit is een vorm van openbaar vervoer voor iedereen en ook toegankelijk voor rolstoelvervoer. Het CVV voorziet in het vervoer van deur tot deur en is daardoor uitermate geschikt als systeem voor het collectief vervoer voor de Wmo-doelgroep. In de Verordening is voor de vervoersvoorzieningen het primaat bij gebruik van het collectief vervoer neergelegd.

Blijkens jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep heeft de gemeente de zorgplicht voor de verstrekking van een individuele vervoerskostenvergoeding die gebaseerd is op een mobiliteit van 1500-2000 kilometer voor hen die gebruik maken van een taxi.

De aanvrager die geïndiceerd is voor een vervoersvoorziening kan geheel naar eigen inzicht bepalen op welke wijze zijn of haar vervoer wordt ingevuld.

11.1. Hoogte vergoedingen

In lid 1 worden een aantal bedragen vastgelegd voor de autokostenvergoeding, de taxikostenvergoeding, de vergoeding van de rolstoeltaxi en de kosten voor het gebruik van een bruikleenauto.

Lid 2: Zoals bepaald in artikel 25 is er een inkomensgrens gesteld voor een forfaitaire tegemoetkoming in vervoerskosten bij een inkomen van 1,5 x de bijstandsnorm. Iemand met een dergelijkinkomen wordt geacht de kosten van het lokaal vervoer of bezit en gebruik van een auto zelf te kunnen dragen. Er is een duidelijke relatie met het begrip “algemeen gebruikelijk”; indirect worden de kosten van vervoer in relatie tot het inkomen algemeen gebruikelijk geacht.

Lid 3 + 4: In deze bepalingen wordt geregeld dat de aanvrager die reeds beschikt over een andere voorziening naar verhouding een vergoeding toegekend krijgt dan wel gebruik kan maken van de vervoerspas.

De toegang tot dubbele vervoersvoorzieningen wordt beperkt. Als iemand een scootmobiel heeft dan krijgt hij minder goedkope zones van de regiotaxi. Dit valt onder het maatwerk.

Bij het toekennen van de pas kan ook een budget ingegeven worden. Het invoeren van een gebudgetteerde kortingspas is relatief eenvoudig te realiseren. Bij een dubbele voorziening, bijvoorbeeld een scootmobiel, kan dan bijvoorbeeld een budget van 350 zones toegekend worden (vergelijkbaar met een halve forfaitaire vergoeding) of 175 (kwart forfaitaire vergoeding).

Lid 5: het kan voorkomen dat het toegekende bedrag uit het eerste lid ontoereikend is gezien de werkelijke vervoersbehoefte van de aanvrager. In dat geval kan er aanvullend op het toegekende bedrag tot maximaal € 400,- extra vergoed worden. De extra vergoeding geschiedt uitsluitend op declaratiebasis. Bewijsstukken dienen dus overhandigd te worden.

11.2 Individuele vervoersbehoefte

Zoals ook in artikel 26 lid 1 van de Verordening is opgenomen heeft de gemeente de zorgplicht voor het vervoer in de directe woon- en leefomgeving in het kader van het leven van alledag van de aanvrager. Sub 1 van artikel 11.2 is bepaald dat bij het vaststellen van de hoogte van de vervoersvoorziening rekening wordt gehouden met de individuele vervoersbehoefte. Bij het bepalen van de hoogte van de financiële tegemoetkoming voor vervoerkosten zal dus moeten worden vastgesteld of er sprake is van een (uitzonderlijke) vervoersbehoefte en vervolgens is de vraag aan de orde in welke mate in die vervoersbehoefte kan worden voorzien. Op basis van de vervoersbehoefte kan een kwart, halve of volledige vervoersvoorziening toegekend worden.

Bij het bepalen van de vervoersbehoefte dient het doel van het vervoer meegewogen te worden: in beginsel wordt alleen het sociaal vervoer in de eigen- of leefomgeving meegenomen. Hieronder vallen bijvoorbeeld het vervoer om boodschappen te doen, vrienden en familie te bezoeken, vervoer naar clubs en sociaal-culturele activiteiten.

Wanneer, zoals sub2van artikel 11.2 is bepaald, echtgenoten beiden gehandicapt zijn en een vervoersvoorziening behoeven, kan, in het geval dat de vervoersbehoeften van beide echtgenoten samenvallen, volstaan worden met een enkele voorziening. Dit om te voorkomen dat men een financiële tegemoetkoming krijgt die niet in relatie staat tot de tegemoetkoming die anderen ontvangen. Vallen de behoeften niet samen, of slechts ten dele, dan kan een financiële tegemoetkoming worden verstrekt tot maximaal anderhalf maal het normbedrag. Hiermee wordt het Wvg-beleid op dit punt bestendigd.

Indien de behoeften in het geheel niet samenvallen, wat naar verwachting niet vaak zal voorkomen, kan middels de individuele afweging, en eventueel de hardheidsclausule van artikel 37 van de Verordening, afgeweken worden van dit artikel en maatwerk geleverd worden.

Hoofdstuk 7 Verplaatsen in en rond de woning

Artikel 12 Algemeen

Een rolstoel die uitsluitend geschikt is voor buitenvervoer, is per definitie een vervoersvoorziening (bijvoorbeeld een scootermobiel voor buitengebruik of een elektrische buitenwagen). Onder het begrip 'rolstoel' valt alleen een handbewogen of elektrische rolstoel en geen andere voorzieningen voor het verplaatsen binnenshuis, zoals een trippelstoel. Onder handbewogen rolstoelen kan ook verstaan worden een duwwandelwagen of een zelfbeweger. Ook individuele aanpassingen aan rolstoelen vallen onder de rolstoelverstrekking. Vaak zullen aanpassingen tegelijkertijd met de rolstoel worden gerealiseerd. Het kan echter ook voorkomen dat aanpassingen aan rolstoelen afzonderlijk van de rolstoel worden aangevraagd en worden verleend.

Sportrolstoelen vallen ook onder de rolstoelen zoals hier bedoeld.

Naast de onder a. en d. genoemde rolstoel(voorzieningen) zijn er ook een aantal facultatieve rolstoelvoorzieningen in deze verordening geregeld. In de eerste plaats kan hierbij gedacht worden aan een tegemoetkoming in de kosten van onderhoud en reparatie. Ook de kosten van het gebruik van een elektrische rolstoel (oplaadkosten) komen in aanmerking voor een (gedeeltelijke) vergoeding. Tenslotte is besloten een tegemoetkoming te verlenen in de kosten van noodzakelijke accessoires, zoals beenbeschermers of afdekhoezen (artikel 12, onder c.).

Er wordt uitgegaan van de goedkoopst-adequate voorziening (zoals in de verordening bepaald) welk bedrag verhoogd wordt met de gemiddelde kosten van onderhoud en reparatie aan vergelijkbare rolstoelen. Dit bedrag wordt genomen uit het één na laatste volledige kalenderjaar voorafgaande aan het jaar waarin de voorziening wordt toegekend.

Elke rolstoel die enige aanpassing behoeft zal uitkomen op een ander bedrag. Daarom vindt vaststelling van het persoonsgebonden budget bij rolstoelen per rolstoel plaats.

Artikel 13 Hoogte persoonsgebonden budget voor een rolstoel

Uitgangspunt zijn de kosten van de voorziening in natura. Daarbij wordt uitgegaan van de goedkoopst adequate voorziening (zoals in de verordening bepaald), welk bedrag verhoogd wordt met de gemiddelde kosten van onderhoud en reparatie aan vergelijkbare rolstoelen. Dit bedrag wordt genomen uit het één na laatste volledige kalenderjaar voorafgaande aan het jaar waarin de voorziening wordt toegekend.

Elke rolstoel die enige aanpassing behoeft zal uitkomen op een ander bedrag. Daarom vindt vaststelling van het persoonsgebonden budget bij rolstoelen vaak per rolstoel plaats.

Artikel 14 Hoogte persoonsgebonden budget voor een sportrolstoel

De sportrolstoel is een voorziening die meegenomen wordt vanuit de Wvg zonder dat deze sportrolstoel in de Wvg of in de Wmo wordt genoemd. De sportrolstoel is een bovenwettelijke voorziening, in de Wvg opgenomen naar aanleiding van een verzoek van de Tweede Kamer. Daarom wordt de verstrekkingswijze voortgezet, zoals bij de Wvg gewoon, hetgeen betekent dat een sportrolstoel alleen verstrekt wordt als een persoonsgebonden budget. Dit persoonsgebonden budget is niet kostendekkend en dient beschouwd te worden als tegemoetkoming in de kosten van aanschaf en onderhoud voor een periode van drie jaar. Na drie jaar kan opnieuw een persoonsgebonden budget worden toegekend. Indien de rolstoel persoonsgebonden aangepast dient te worden, vallen deze kosten buiten het vast toe te kennen pgb.

Hoofdstuk 8 Advisering en samenhangende afstemming

Artikel 15 Verplicht advies

De Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning bepaalt in artikel 33 lid 2 dat in bepaalde situaties boven een bepaald bedrag verplicht advies gevraagd moet worden. In artikel 11 staat dit bedrag vermeld.

Artikel 16 Samenhangende afstemming

De Verordening bepaalt in artikel 33 dat in dit Besluit bepaald moet worden op welke wijze de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend wordt afgestemd op de situatie van de aanvrager. Bij deze eisen is aangesloten bij de eisen die het Zorgindicatiebesluit stelt ten aanzien van het onderzoek inzake de AWBZ. Hierdoor is enerzijds de samenhang met de AWBZ gewaarborgd, maar wordt anderzijds ook een ruime hoeveelheid informatie vergaard waarmee het college een zorgvuldig, op de individuele situatie af te stemmen besluit kan nemen. De zogenaamde ICF-classificatie is hierbij van belang (zie ook de “Algemene toelichting” van de toelichting bij de Verordening).

Hoofdstuk 9 Het verkrijgen van een voorziening

Artikel 17 Gronden voor weigering

In artikel 17 worden een drietal gronden voor weigering aangegeven.

Onder a. wordt gesproken over de situatie waarbij op grond van de verstrekte gegevens het recht op een voorziening niet kan worden vastgesteld.

Onder b. wordt gedoeld op de situatie, dat de betrokkene een voorziening aanvraagt nadat deze gerealiseerd is. Omdat het college dan geen mogelijkheid meer heeft de voorziening volgens het vastgestelde beleid te verstrekken, noch invloed hebben op de te verstrekken soort voorziening, zal in deze situatie de voorziening worden geweigerd. Niet eerder dan nadat het college een beslissing over de aanvraag voor woningaanpassing heeft genomen, mag een aanvang met de werkzaamheden worden gemaakt. Pas op dat moment heeft het college alle op de aanvraag betrekking hebbende gegevens beoordeeld en op grond hiervan een besluit genomen over de te treffen voorziening.

Door deze regeling wordt voorkomen dat een voorziening waar vroegtijdig mee is begonnen uiteindelijk niet overeenstemt met hetgeen het college als goedkoopst adequate voorziening beschouwen. Het college kan immers ook factoren mee laten wegen die buiten de woonruimte van de aanvrager gelegen zijn, zoals een beschikbare woning elders, waardoor een woningaanpassing wellicht niet noodzakelijk is.

Hetzelfde geldt bijvoorbeeld voor een verhuiskostenvergoeding. Wanneer de aanvrager al verhuisd is, is het niet meer mogelijk de noodzaak tot verhuizing vast te stellen, omdat bijvoorbeeld de ergonomische beperkingen in het verlaten huis niet meer beoordeeld kunnen worden.

In bepaalde gevallen kan het echter nodig zijn dat de aanvrager snel moet beslissen, omdat de woning anders aan een andere woningzoekende wordt toegewezen. In deze of andere urgente gevallen is het verkrijgen van de toestemming van burgemeester en wethouders ook voldoende. Maar in alle gevallen dient de aanvrager voor de verhuizing schriftelijke toestemming van burgemeester en wethouders te hebben verkregen.

Onder c. wordt in dit artikel aangegeven dat de aanvraag geweigerd wordt als het gaat om een vergoeding of verstrekking die reeds eerder heeft plaatsgehad, terwijl het de aanvrager verwijtbaar is dat het middel verloren is gegaan, bijvoorbeeld door roekeloosheid of verwijtbare onachtzaamheid.

Het moge duidelijk zijn dat deze regeling niet geldt indien de aanvrager geen schuld treft. Indien een ander aansprakelijk is voor het verloren gaan, dient bekeken te worden of het mogelijk is deze derde door de gehandicapte hiervoor aansprakelijk te doen stellen om zodoende de kosten te kunnen verhalen.

Artikel 18 Bijzondere bepalingen

Artikel 18 bepaalt in lid 1 dat in de beschikking moet worden vermeld op welke kosten de tegemoetkoming betrekking heeft, indien een financiële tegemoetkoming in de ruimste zin des woords wordt verleend. Door deze vermelding kan worden voorkomen dat later onduidelijkheid blijkt te bestaan over het precieze doel van de financiële tegemoetkoming. Ook maakt deze omschrijving de intrekking van een voorziening en de terugvordering daarvan eenvoudiger.

Hoofdstuk 10 Terugvordering

Artikel 19 Terugvordering en verrekening

Dit artikel bepaalt dat bij het niet (langer) gebruiken van een voorziening de op basis van die voorziening reeds uitbetaalde financiële tegemoetkoming, een vergoeding of een reeds in bruikleen verstrekt middel kan worden teruggevorderd.

In het tweede lid wordt een afschrijvingssystematiek gehanteerd die gebaseerd is op een gemiddelde levensduur van een voorziening van 7 jaar.

Het derde lid regelt de verrekening van een reeds verstrekt pgb indien vóór het verstrijken van de levensduur een nieuw pgb toegekend zou moeten worden.

Hoofdstuk 11 Slotbepalingen

Artikel 20 Evaluatie

Sinds de invoering van de Wmo in 2007 is er geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om het beleid te evalueren. In het kader van de deregulering is besloten om het evaluatieartikel te laten vervallen.

Artikel 21 Overgangsrecht

In artikel 9a is geregeld dat een aanvrager voor een vervoersvoorziening niet langer de keus heeft uit een pas of uit een forfaitaire voorziening, maar dat het primaat bij het CVV ligt. Bij inwerkingtreding van dit Besluit behouden de huidige ontvangers van een forfaitaire voorziening hun recht tot 1 januari 2013. Daarna komen zij in aanmerking voor een pas, tenzij medische redenen het gebruik van de regiotaxi onmogelijk maken.

Artikel 22 Overgangsjaar

Dit artikel was van toepassing bij de overgang van de Wvg naar de Wmo en gold tot 1 januari 2008. Dit artikel is niet langer meer van toepassing en kan als vervallen worden beschouwd.

Artikel 23 + 24 Citeertitel en inwerkingtreding

Deze artikelen regelen de wijze van citeren en de inwerkingtreding.

Inleiding 3

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen 4

Artikel 1 Begripsbepalingen 4

Hoofdstuk 2 Bijzondere regels over het persoonsgebonden budget 7

Algemeen 7

Artikel 2 Regels rond verstrekking en verantwoording. 7

  • 2.

    1 Verzoek aanvrager 7

  • 2.

    2 Geen verstrekking persoonsgebonden budget 7

  • 2.

    3-2.5 Uitsluitend verstrekking in… 7

  • 2.

    6 Verantwoording van het persoonsgebonden budget 8

  • 2.

    7 Verantwoording persoonsgebonden budget bij hulp bij het huishouden 8

  • 2.

    8 Betaling pgb 8

  • 2.

    9 Eigendom voorziening die is aangeschaft met een pgb 8

Hoofdstuk 3 Eigen bijdragen, eigen aandeel en besparingsbijdrage 9

Artikel 3 Omvang van de eigen bijdrage en het eigen aandeel 9

Artikel 4 Duur eigen bijdrage 10

Artikel 5 Drempelbijdrage 10

Hoofdstuk 4 Hulp bij het huishouden 11

Artikel 6 Vaststelling bedrag persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden 11

Hoofdstuk 5 Woonvoorzieningen 12

Artikel 7 Woonvoorzieningen 12

  • 7.

    1 Typen woonvoorzieningen 12

  • 7.

    2 Uitsluitend verstrekking in natura 13

  • 7.

    3 Vergoeding woonvoorziening 13

  • 7.

    3a Maximale vergoeding 13

  • 7.

    3b Hoogte vergoeding 13

  • 7.

    4 Hoogte persoonsgebonden budget in verband met kosten voor het verwerven van grond 13

  • 7.

    5 + 7.6 Hoogte persoonsgebonden budget voor een hulpmiddel voor de woning + Hoogte persoonsgebonden budget of financiële tegemoetkoming voor kosten van onderhoud, keuring en reparatie 14

  • 7.

    7 Hoogte financiële tegemoetkoming in verband met tijdelijke huisvesting 14

  • 7.

    8 Hoogte financiële tegemoetkoming in verband met huurderving 14

  • 7.

    9 Hoogte financiële tegemoetkoming in verband met het verwijderen van voorzieningen 15

  • 7.

    10 Afschrijvingsschema 15

  • 7.

    11 Verhuiskostenvergoeding 15

  • 7.

    12 Primaat van verhuizing 16

  • 7.

    13 Vergoeding bezoekbaar maken 17

  • 7.

    14 In aanmerking komende kosten woonaanpassing 17

  • 7.

    15 Voorwaarden verstrekking pgb en uitbetaling financiële tegemoetkoming 17

  • 7.

    16 Frequentie van woningaanpassingen 18

Artikel 8 Overige woonvoorzieningen 18

  • 8.

    1 Aanpassingen van gemeenschappelijke ruimten 18

  • 8.

    2-8.4 Aanpassing van woonwagens, woon- en binnenschepen 18

  • 8.

    5 Levensduur of standplaats korter dan vijf jaar 18

Hoofdstuk 6 Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel 20

Artikel 9 Soorten vervoersvoorzieningen 20

Artikel 9a Collectieve vervoersvoorziening 22

Artikel 10 Hoogte persoonsgebonden budget voor een verplaatsingsmiddel 22

Artikel 11 Hoogte financiële tegemoetkomingen 22

  • 11.1.

    Hoogte vergoedingen 23

  • 11.

    2 Individuele vervoersbehoefte 23

Hoofdstuk 7 Verplaatsen in en rond de woning 25

Artikel 12 Algemeen 25

Artikel 13 Hoogte persoonsgebonden budget voor een rolstoel 25

Artikel 14 Hoogte persoonsgebonden budget voor een sportrolstoel 25

Hoofdstuk 8 Advisering en samenhangende afstemming 26

Artikel 15 Verplicht advies 26

Artikel 16 Samenhangende afstemming 26

Hoofdstuk 9 Het verkrijgen van een voorziening 27

Artikel 17 Gronden voor weigering 27

Artikel 18 Bijzondere bepalingen 27

Hoofdstuk 10 Terugvordering 28

Artikel 19 Terugvordering en verrekening 28

Hoofdstuk 11 Slotbepalingen 29

Artikel 20 Evaluatie 29

Artikel 21 Overgangsrecht + Artikel 22. Overgangsjaar 29

Artikel 23 + 24 Citeertitel en inwerkingtreding 29