Regeling vervallen per 20-10-2021

Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Lingewaard houdende regels omtrent jeugdhulp (Verordening Jeugdhulp gemeente Lingewaard 2020)

Geldend van 01-01-2020 t/m 19-10-2021

Intitulé

Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Lingewaard houdende regels omtrent jeugdhulp (Verordening Jeugdhulp gemeente Lingewaard 2020)

De raad van de gemeente Lingewaard;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van de gemeente Lingewaard d.d. 5 november 2019;

gehoord de behandeling tijdens de Politieke Avond d.d. 4 december 2019;

gelet op het bepaalde in de artikelen 2.9, 2.10, 2.12 en 8.1.1, derde lid, van de Jeugdwet;

gelet op de Algemene Verordening Gegevensbescherming voor de verwerking van persoonsgegevens;

besluit vast te stellen de “Verordening Jeugdhulp gemeente Lingewaard 2020”.

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a.

    Algemene voorziening: algemene voorziening als bedoeld in artikel 2.

  • b.

    Andere voorziening: voorziening anders dan in het kader van de wet, op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning of werk en inkomen;

  • c.

    Maatwerkvoorziening: een op de jeugdige of zijn ouders toegesneden voorziening als bedoeld in artikel 3

  • d.

    Persoonsgebonden budget (pgb): het persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 8.1.1 van de wet, zijnde een door het college verstrekt budget aan een jeugdige of zijn ouders, dat hem in staat stelt de jeugdhulp die tot de maatwerkvoorziening behoort van derden te betrekken;

  • e.

    Wet: Jeugdwet.

Artikel 2 Algemene voorziening

De volgende algemene voorzieningen zijn in ieder geval beschikbaar:

  • a.

    Preventie/basiszorg. Het gaat onder andere om de functies:

    • i.

      Informatie, consultatie en (opvoed- en opgroei)advies;

    • ii.

      Signalering;

    • iii.

      Toeleiding naar vrij toegankelijke hulp;

    • iv.

      Licht pedagogische hulpverlening;

    • v.

      Jongerencoachingstrajecten

    • vi.

      Coördinatie van lichte zorg;

    • vii.

      Voorlichting, cursussen en trainingen

  • b.

    Basisdiagnostiek;

  • c.

    Toegangsfunctie voor maatwerkvoorzieningen;

  • d.

    Meldpunt Spoedeisende Zorg;

  • e.

    Meldpunt Veilig Thuis voor alle gevallen of vermoedens van huiselijk geweld en kindermishandeling;

  • f.

    Jeugdgezondheidszorg;

  • g.

    Jeugdwelzijnswerk en jongerenwerk;

  • h.

    Schoolmaatschappelijk werk;

  • i.

    Algemeen maatschappelijk werk;

  • j.

    Cliëntondersteuning.

Artikel 3 Maatwerkvoorzieningen

De volgende individuele voorzieningen zijn in ieder geval beschikbaar:

  • a.

    Specialistische diagnose op het gebied van:

    • -

      Psychiatrische stoornissen;

    • -

      (Licht)verstandelijke beperkingen;

    • -

      Opvoedproblemen en gedragsstoornissen;

    • -

      Vermoeden van enkelvoudige, ernstige dyslexie.

  • b.

    Specialistische of intensieve behandelingen:

    • -

      Geestelijke gezondheidszorg voor jeugdigen: basis GGZ en specialistische GGZ;

    • -

      Hulp aan jeugdigen met een (licht) verstandelijke beperking;

    • -

      Opvoedhulp;

    • -

      Hulp bij enkelvoudige, ernstige dyslexie (EED);

    • -

      Gedwongen jeugdhulp.

  • c.

    Wonen met begeleiding voor jeugdigen met een met licht verstandelijke beperking of psychiatrische aandoening.

  • d.

    Dagopvang en dagbesteding/werk in een beschermde omgeving voor jeugdigen met licht verstandelijke beperking, psychiatrische aandoening, een zintuiglijke beperking, een lichamelijke beperking, een somatische aandoening.

  • e.

    Persoonlijke verzorging voor algemene dagelijkse levensverrichtingen voor jeugdigen met een beperking.

  • f.

    Kort- en langdurend verblijf, mogelijk met behandeling, voor:

    • -

      Hulp aan jeugdigen met een (lichte) verstandelijke beperking;

    • -

      Hulp aan jeugdigen met een psychiatrische stoornis (gesloten en open verblijf, deel- en voltijds);

    • -

      Residentiële jeugdhulp (vol- en deeltijd);

    • -

      Gedwongen jeugdhulp;

    • -

      Pleegzorg (vol- en deeltijd);

    • -

      Gezinshuizen;

    • -

      Beschermd wonen voor jeugdigen met een met (licht) verstandelijke beperking of psychiatrische aandoening.

  • g.

    Kortdurend verblijf, zonder behandeling, voor hulp aan jeugdigen met een zintuiglijke beperking, een lichamelijke beperking of een somatische aandoening.

  • h.

    Begeleiding/ambulante hulp.

Artikel 4 Toegang jeugdhulp via de huisarts, medisch specialist of jeugdarts

  • 1. Het college zorgt voor de inzet van jeugdhulp na een verwijzing door de huisarts, medisch specialist of jeugdarts naar een jeugdhulpaanbieder, als en voor zover de jeugdhulpaanbieder van oordeel is dat inzet van jeugdhulp nodig is.

  • 2. Als de jeugdige of zijn ouders hierom verzoeken, legt het college de te verlenen maatwerkvoorziening, dan wel het afwijzen daarvan, vast in een beschikking.

Artikel 5 Toegang jeugdhulp via gemeente: Melding

  • 1. Jeugdigen en ouders kunnen een behoefte aan jeugdhulp melden bij het college. Als de jeugdige of zijn ouders daarom verzoeken, zorgt het college voor ondersteuning bij het verhelderen van de ondersteuningsbehoefte.

  • 2. Het college bevestigt de ontvangst van een melding schriftelijk en wijst de jeugdige en zijn ouders voor het onderzoek, bedoeld in artikel 6, op de mogelijkheid gebruik te maken van gratis cliëntondersteuning.

  • 3. In spoedeisende gevallen beslist het college na een melding onverwijld tot verstrekking van een tijdelijke maatwerkvoorziening in afwachting van de uitkomst van het onderzoek en de aanvraag van de jeugdige of zijn ouders of vraagt het college een machtiging gesloten jeugdhulp als bedoeld in hoofdstuk 6 van de wet.

  • 4. Jeugdigen en ouders kunnen zich rechtstreeks wenden tot een algemene voorziening.

Artikel 6 Onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren

  • 1. Het college onderzoekt in samenspraak met de jeugdige of zijn ouders dan wel zijn wettelijk vertegenwoordiger, zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen zes weken na ontvangst van de melding:

    • a.

      De behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren van de jeugdige en zijn ouders, de veiligheid en ontwikkeling van de jeugdige en de gezinssituatie;

    • b.

      Of sprake is van psychische problemen en stoornissen, psychosociale problemen, gedragsproblemen of een verstandelijke beperking van de jeugdige, opvoedingsproblemen van de ouders of adoptie-gerelateerde problemen, en zo ja:

      • i.

        Welke problemen of stoornissen dat zijn;

      • ii.

        Welke ondersteuning, hulp en zorg naar aard en omvang nodig zijn voor de jeugdige om, rekening houdend met zijn leeftijd en ontwikkelingsniveau, gezond en veilig op te groeien, te groeien naar zelfstandigheid en voldoende zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te participeren;

      • iii.

        Of en in hoeverre de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de ouders en de personen die tot hun sociale omgeving behoren toereikend zijn om zelf de nodige ondersteuning, hulp en zorg te kunnen bieden, en voor zover de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen ontoereikend zijn, de mogelijkheden om met de inzet van een andere voorziening, algemene voorziening of maatwerkvoorziening te voorzien in de nodige ondersteuning, hulp en zorg;

    • c.

      Hoe bij de bepaling van de aangewezen vorm van jeugdhulp zo goed mogelijk rekening kan worden gehouden met de godsdienstige gezindheid, de levensovertuiging en de culturele achtergrond van de jeugdige en zijn ouders, en

    • d.

      Indien van toepassing, hoe de toekenning van een maatwerkvoorziening zo goed mogelijk kan worden afgestemd op andere voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, werk en inkomen.

  • 2. Het college informeert de jeugdige of zijn ouders dan wel zijn wettelijk vertegenwoordiger over de gang van zaken bij het onderzoek, hun rechten en plichten en de vervolgprocedure.

  • 3. Bij het onderzoek wordt aan de jeugdige of zijn ouders dan wel zijn wettelijk vertegenwoordiger medegedeeld welke mogelijkheden bestaan om te kiezen voor de verstrekking van een pgb. De jeugdige of zijn ouders dan wel zijn wettelijk vertegenwoordiger wordt in begrijpelijke bewoordingen ingelicht over de gevolgen van die keuze.

  • 4. De jeugdige of zijn ouders dan wel zijn wettelijke vertegenwoordiger verschaffen het college de gegevens en bescheiden die voor het onderzoek nodig zijn en waarover zij redelijkerwijs de beschikking kunnen krijgen.

Artikel 7 Identificatie

Bij het onderzoek stelt het college de identiteit van de jeugdige en zijn ouders vast aan de hand van een door hen ter inzage verstrekt document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht.

Artikel 8 Verslag

Binnen tien werkdagen na het onderzoek verstrekt het college aan de jeugdige of zijn ouders dan wel zijn wettelijk vertegenwoordiger een schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek (het verslag). Opmerkingen of latere aanvullingen van de jeugdige of zijn ouders worden aan het verslag toegevoegd.

Artikel 9 Aanvraag

  • 1. Jeugdigen en ouders kunnen een aanvraag om een maatwerkvoorziening schriftelijk of digitaal indienen bij het college. Een aanvraag wordt ingediend door middel van:

    • a.

      Een door het college vastgesteld aanvraagformulier, of

    • b.

      Een door de jeugdige of zijn ouders ondertekend verslag als bedoeld in artikel 8.

  • 2. Het college geeft de beschikking binnen twee weken na ontvangst van de aanvraag.

Artikel 10 Criteria voor een maatwerkvoorziening

  • 1. Onverminderd dat jeugdhulp ook toegankelijk is na verwijzing door de huisarts, de medisch specialist of de jeugdarts komt een jeugdige of ouder in aanmerking voor een door het college verleende maatwerkvoorziening als het college van oordeel is dat de jeugdige of ouder jeugdhulp nodig heeft in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen of stoornissen en voor zover de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen ontoereikend zijn en gebruikmaking van een overige voorziening deze noodzaak niet kan verminderen of wegnemen.

  • 2. Als een maatwerkvoorziening noodzakelijk is, verstrekt het college de goedkoopst adequate tijdig beschikbare voorziening.

Artikel 11 Deskundig oordeel en advies

Het college wint een specifiek deskundig oordeel en advies in, als het onderzoek of de beoordeling van een aanvraag dit vereist.

Artikel 12 Inhoud beschikking

  • 1. In de beschikking tot verstrekking van een maatwerkvoorziening wordt in ieder geval aangegeven of de voorziening in natura of als pgb wordt verstrekt en wordt tevens aangegeven hoe bezwaar tegen de beschikking kan worden gemaakt.

  • 2. Bij het verstrekken van een voorziening in natura wordt in de beschikking tevens in ieder geval vastgelegd:

    • a.

      Welke de te verstrekken voorziening is en wat de omvang en het beoogde resultaat daarvan zijn;

    • b.

      Wat de ingangsdatum en duur van de verstrekking is;

    • c.

      Hoe de voorziening wordt verstrekt, en

    • d.

      Indien van toepassing, welke andere voorzieningen relevant zijn of kunnen zijn.

  • 3. Bij het verstrekken van een voorziening in de vorm van een pgb wordt in de beschikking tevens in ieder geval vastgelegd:

    • a.

      Voor welk resultaat het pgb moet worden aangewend;

    • b.

      Welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het pgb;

    • c.

      Wat de hoogte van het pgb is en hoe hiertoe is gekomen;

    • d.

      Welke voorwaarden aan het pgb verbonden zijn;

    • e.

      Wat de duur is van de verstrekking waarvoor het pgb is bedoeld, en

    • f.

      De wijze van verantwoording van de besteding van het pgb.

Artikel 13 Regels voor een pgb

  • 1. Als een jeugdige of ouder in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening, maar de ondersteuning zelf wenst in te kopen door middel van een pgb, dient hij daartoe een budgetplan. In het budgetplan is in elk geval opgenomen:

    • a.

      Wat de motivatie is om de maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb te ontvangen;

    • b.

      Welke voorziening de jeugdige of ouder zou willen inkopen en bij welke uitvoerder;

    • c.

      Op welke wijze de kwaliteit van de maatwerkvoorziening is gewaarborgd en duidelijk is dat de voorziening geschikt is voor het doel waarvoor het pgb wordt verstrekt;

    • d.

      De kosten van de maatwerkvoorziening, uitgedrukt in aantal eenheden en tarief.

  • 2. De volgende kosten zijn uitgesloten voor vergoeding vanuit een pgb:

    • a.

      Kosten voor bemiddeling, tussenpersonen of belangenbehartigers;

    • b.

      Kosten voor het voeren van een pgb-administratie;

    • c.

      Kosten voor ondersteuning bij het aanvragen en beheren van een pgb;

    • d.

      Kosten voor feestdagenuitkering en een eenmalige uitkering.

  • 3. Het pgb bevat geen vrij besteedbaar deel.

  • 4. De persoon aan wie een pgb wordt verstrekt kan de jeugdhulp betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk, voor zover het niet gaat om ggz-behandeling.

  • 5. Het college kan nadere regels vaststellen over de aan het pgb verbonden voorwaarden en verplichtingen.

Artikel 14 Onderscheid formele en informele hulp

  • 1. Bij het vaststellen van de hoogte van het pgb wordt onderscheid gemaakt tussen formele en informele hulp.

  • 2. Van formele hulp is sprake als de hulp verleend wordt door onderstaande personen, met uitzondering van bloed- of aanverwanten in de 1e of 2e graad van de budgethouder:

    • a.

      Personen die werkzaam zijn bij een instelling die ten aanzien van de voor het pgb uit te voeren taken/werkzaamheden ingeschreven staat in het Handelsregister (conform artikel 5 Handelsregisterwet 2007), en die beschikken over de relevante diploma’s die nodig zijn voor uitoefening van de desbetreffende taken, of;

    • b.

      Personen die aangemerkt zijn als Zelfstandige zonder personeel. Daarnaast moeten ze ten aanzien van de voor het pgb uit te voeren taken/werkzaamheden ingeschreven staan in het Handelsregister (conform artikel 5 Handelsregisterwet 2007) en beschikken over de relevante diploma’s die nodig zijn voor uitoefening van de desbetreffende taken. Ook moeten zij voldoen aan dezelfde kwaliteitseisen als aanbieders van vergelijkbare voorzieningen in natura, of;

    • c.

      Personen die ingeschreven staan in het register, bedoeld in artikel 3 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (BIG-register) en/of artikel 5.2.1 van het Besluit Jeugdwet, voor het uitoefenen van een beroep voor het verlenen van jeugdhulp.

  • 3. Informele hulp is:

    • a.

      Hulp die geboden wordt door personen, al dan niet uit het sociaal netwerk, die niet voldoen aan de criteria als genoemd in lid 2;

    • b.

      Hulp die wordt geboden door personen die voldoen aan de criteria als genoemd in lid 2, maar bloed- of aanverwanten in de 1e of 2e graad zijn van de budgethouder.

Artikel 15 Hoogte pgb

  • 1. De hoogte van het pgb voor formele hulp is gelijk aan het tarief voor gecontracteerde jeugdhulp in natura, tenzij op basis van het door de jeugdige en/of zijn ouders ingediende budgetplan passende en toereikende jeugdhulp voor een lager tarief kan worden ingekocht. Voor een zelfstandige zonder personeel, zoals benoemd in artikel 14, lid 2 sub b, is dit 90% van het tarief voor gecontracteerde jeugdhulp in natura, tenzij op basis van het door de jeugdige en/of zijn ouders ingediende budgetplan passende en toereikende jeugdhulp voor een lager tarief kan worden ingekocht.

  • 2. De hoogte van het pgb voor informele hulp is bij het bestaan van een dienstbetrekking minimaal gelijk aan het minimum uurloon, inclusief vakantiebijslag, zoals bedoeld in de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag voor een persoon van 22 jaar of ouder met een 36-urige werkweek.

  • 3. Indien het op basis van lid 1 vastgestelde pgb in een individueel geval onvoldoende is om de aangewezen jeugdhulp te kunnen inkopen, wordt het tarief zodanig aangepast dat de hulp hiermee bij tenminste één jeugdhulpaanbieder kan worden ingekocht.

  • 4. Bij jeugdhulp die wordt verleend op basis van een verklaring als bedoeld in artikel 8ab, lid 1, sub b van de Regeling Jeugdwet bedraagt het pgb:

    • a.

      De maximale hoogte van de tegemoetkoming per kalendermaand voor een hulp uit het sociaal netwerk zoals opgenomen in artikel 8ab lid 1, sub a van de Regeling Jeugdwet, tenzij op basis van het budgetplan van de cliënt kan worden volstaan met een lagere tegemoetkoming.

  • 5. Het college kan nadere regels vaststellen over de hoogte van het pgb.

Artikel 16 Opschorting betaling uit het pgb

  • 1. Het college kan de Sociale verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een gehele of gedeeltelijke opschorting van betalingen uit het pgb voor ten hoogste dertien weken als er ten aanzien van de persoon aan wie het pgb is verstrekt een ernstig vermoeden is gerezen dat sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 8.1.4, eerste lid, onder a, d of e, van de wet.

  • 2. Het college kan de Sociale verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een gehele of gedeeltelijke opschorting van betalingen uit het pgb voor de duur van de opname als sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 14, derde lid, onder d.

  • 3. Het college stelt de persoon aan wie het pgb is verstrekt schriftelijk op de hoogte van een verzoek als bedoeld in het eerste of tweede lid.

Artikel 17 Voorkoming en bestrijding ten onrechte ontvangen individuele voorzieningen en pgb’s en misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet

  • 1. Het college informeert de jeugdige en zijn ouders dan wel zijn wettelijk vertegenwoordiger in begrijpelijke bewoordingen over de rechten en plichten die aan het ontvangen van een maatwerkvoorziening of pgb zijn verbonden en over de mogelijke gevolgen van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet.

  • 2. Onverminderd artikel 8.1.2 van de wet doen de jeugdige of zijn ouders aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging aan het college mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hun redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing aangaande een maatwerkvoorziening of pgb.

  • 3. Onverminderd artikel 8.1.4 van de wet kan het college een beslissing aangaande een individuele voorziening of pgb herzien dan wel intrekken als het college vaststelt dat:

    • a.

      De jeugdige of zijn ouders onjuiste of onvolledige gegevens hebben verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

    • b.

      De jeugdige of zijn ouders niet langer op de maatwerkvoorziening of het daarmee samenhangende pgb zijn aangewezen;

    • c.

      De maatwerkvoorziening of het pgb niet meer toereikend is te achten;

    • d.

      De jeugdige langer dan twee maanden verblijft in een instelling als bedoeld in de Wet langdurige zorg of de Zorgverzekeringswet, of

    • e.

      De jeugdige of zijn ouders niet voldoen aan de voorwaarden die zijn verbonden aan de maatwerkvoorziening of het pgb.

  • 4. Een beslissing tot verlening van een pgb kan worden ingetrokken als blijkt dat het pgb binnen zes maanden na uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

  • 5. Als het college een beslissing op grond van het derde lid, onder a, heeft ingetrokken, kan het college bij dwangbevel geheel of gedeeltelijk het ten onrechte genoten pgb invorderen.

Artikel 18 Onderzoek naar recht- en doelmatigheid maatwerkvoorzieningen en pgb’s

Het college onderzoekt periodiek, al dan niet steekproefsgewijs, het gebruik van maatwerkvoorzieningen en pgb’s met het oog op de beoordeling van de recht- en doelmatigheid daarvan.

Artikel 19 Verhouding prijs en kwaliteit aanbieders jeugdhulp en uitvoerders kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering

Het college houdt in het belang van een goede prijskwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren jeugdhulp of uit te voeren kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering, in ieder geval rekening met:

  • a.

    de aard en omvang van de te verrichten taken;

  • b.

    de voor de sector toepasselijke Cao-schalen in relatie tot de zwaarte van de functie;

  • c.

    een redelijke toeslag voor overheadkosten;

  • d.

    een voor de sector reële mate van non-productiviteit van het personeel als gevolg van verlof, ziekte, scholing en werkoverleg en;

  • e.

    kosten voor bijscholing van het personeel.

Artikel 20 Klachtregeling

Het college stelt een regeling vast voor de afhandeling van klachten van jeugdigen en ouders die betrekking hebben op de wijze van afhandeling van meldingen, verzoeken en aanvragen als bedoeld in deze verordening.

Artikel 21 Betrekken van ingezetenen bij het beleid

  • 1. Het college stelt cliënten en vertegenwoordigers van cliëntgroepen vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende jeugdhulp te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende jeugdhulp, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.

  • 2. Het college zorgt ervoor dat ingezetenen kunnen deelnemen aan periodiek overleg, waarbij zij onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden, en dat zij worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie en ondersteuning.

  • 3. Nadere regels zijn vastgelegd in de Verordening Adviesraad Sociaal Domein Lingewaard 2019.

Artikel 22 Nadere regels

Het college kan nadere regels vaststellen voor de uitvoering van deze verordening.

Artikel 23 Hardheidsclausule

  • 1. Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de jeugdige of zijn ouders afwijken van de bepalingen in deze verordening, als toepassing van deze verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

  • 2. In gevallen die de uitvoering van deze verordening betreffen en waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

Artikel 24 Inwerkingtreding en overgangsrecht

  • 1. Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2020 onder gelijktijdige intrekking van de Verordening Jeugdhulp 2015 gemeente Lingewaard.

  • 2. Een jeugdige of zijn ouders houdt/houden recht op een lopende voorziening, verstrekt op grond van de Verordening Jeugdhulp 2015 dan wel de Nadere Regels Jeugdhulp 2016, totdat het college een nieuw besluit heeft genomen.

  • 3. Aanvragen die zijn ingediend onder de Verordening Jeugdhulp 2015 en waarop nog niet onherroepelijk is beslist bij het in werking treden van deze verordening, worden afgehandeld krachtens de verordening Jeugdhulp 2015 dan wel de Nadere Regels Jeugdhulp 2016.

  • 4. Van lid 3 kan worden afgeweken ten gunste van de jeugdige of zijn ouders.

Artikel 25 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening Jeugdhulp gemeente Lingewaard 2020.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in zijn openbare vergadering

van 12 december 2019.

De raad voornoemd,

de griffier,

P.J. Peters

Toelichting Verordening Jeugdhulp 2020

Algemeen

Deze verordening geeft uitvoering aan de Jeugdwet (hierna wet). Deze wet maakt onderdeel uit van de in 2015 ingezette bestuurlijke en financiële decentralisatie naar gemeenten van de jeugdzorg, de jeugd-ggz, de zorg voor verstandelijk beperkte jeugdigen en de begeleiding en persoonlijke verzorging van jeugdigen. Eén van de uitgangspunten hierbij was dat een omslag gemaakt zou worden van een stelsel gebaseerd op een wettelijk recht op zorg (aanspraak) naar een stelsel op basis van een voorzieningenplicht voor gemeenten (voorziening), op een wijze zoals eerder is gebeurd met de Wet maatschappelijke ondersteuning (hierna Wmo). Het wettelijke recht op jeugdzorg en individuele aanspraken op jeugdzorg zijn vervangen door een voorzieningenplicht waarvan de aard en omvang in beginsel door de gemeente worden bepaald (maatwerk). Het doel van het jeugdzorgstelsel blijft echter onverminderd overeind: jeugdigen en ouders krijgen waar nodig tijdig bij hun situatie passende hulp, met als beoogd doel ervoor te zorgen de eigen kracht van de jeugdige en het zorgende en probleemoplossend vermogen van het gezin te versterken.

Vrij toegankelijk

In de verordening is onderscheid gemaakt tussen algemene (vrij-toegankelijke) en maatwerk (niet vrij-toegankelijke) voorzieningen op het gebied van jeugdhulp (zie artikel 2 en 3). Voor een deel van de hulpvragen zal volstaan kunnen worden met een algemene voorziening. Hier kunnen de jeugdige en/of zijn ouders gebruik van maken zonder dat zij daarvoor een verwijzing of een besluit van de gemeente nodig hebben. De jeugdige en zijn ouders kunnen zich voor deze jeugdhulp dus rechtstreeks tot de jeugdhulpaanbieder wenden.

Toegang jeugdhulp via de gemeente

Ook kan een hulpvraag van een jeugdige en/of zijn ouders binnenkomen bij de gemeente (in sommige gevallen nadat zij naar de gemeente zijn doorverwezen door Veilig Thuis). De beslissing door de gemeente welke zorg een jeugdige of zijn ouder precies nodig heeft, komt vervolgens tot stand op basis van het onderzoeken dat namens het college in samenspraak met die jeugdige en/of zijn ouders wordt uitgevoerd. Veelal zal op basis van één of meerdere gesprekken tussen een door de gemeente ingezette deskundige en de jeugdige en zijn ouders gekeken worden wat de jeugdige en zijn ouders eventueel zelf of met behulp van hun netwerk kunnen doen aan het probleem. Als aanvullend daarop een voorziening op het gebied van jeugdhulp nodig is, dan zal eerst gekeken worden of dit een algemene voorziening is of een niet algemene voorziening. Is het laatste het geval, dan neemt het college een besluit tot verstrekking van de voorziening en worden de jeugdige en/of zijn ouders doorverwezen naar de jeugdhulpaanbieder die in staat is om de betreffende problematiek aan te pakken.

Toegang via de huisarts, de jeugdarts en de medisch specialist

De wet regelt daarnaast dat de jeugdhulp toegankelijk is na een verwijzing door de huisarts, de jeugdarts en de medisch specialist. Na een dergelijke verwijzing staat echter nog niet vast welke specifieke behandelvorm van jeugdhulp (dus bijvoorbeeld welke therapie) een jeugdige of zijn ouder precies nodig heeft. Een jeugdige kan op dat moment terecht bij de jeugdhulpaanbieders die de gemeente heeft ingekocht. In de praktijk zal het de jeugdhulpaanbieder zelf zijn die op basis van zijn professionele autonomie na de verwijzing beoordeelt welke voorziening precies nodig is (de behandelvorm), hoe vaak iemand moet komen (de omvang) en hoe lang (de duur). Bij deze beoordeling dient de jeugdhulpaanbieder zich te houden aan de afspraken die hij daarover met de gemeente heeft gemaakt in het kader van de contract- of subsidierelatie. Deze afspraken zien op hoe de gemeente haar regierol kan waarmaken en op de omvang van het pakket. Deze afspraken zullen verder ook ingaan op hoe de artsen en de gemeentelijke toegang goed van elkaar op de hoogte zijn van de doorverwijzing of behandeling van een kind. De integrale benadering rond het kind en het principe van De Nieuwe Route (1 gezin – 1 regisseur –1 plan), met name bij multiproblematiek, kan worden geborgd en er geen nieuwe ‘verkokering’ zal plaatsvinden, waarbij professionals niet goed van elkaar weten dat zij bij het gezin betrokken zijn. Daarnaast zal de jeugdhulpaanbieder rekening moeten houden met de regels die de gemeente bij verordening heeft gesteld. Deze verordening regelt welk aanbod van de gemeente alleen via verwijzing of met een besluit van de gemeente toegankelijk is. Omdat de gemeente verder geen nadrukkelijke rol speelt bij de toegang via de huisarts, de jeugdarts en de medisch specialist, regelt deze slechts een enkel aspect met betrekking tot het proces (zie artikel 4).

Toegang via de gecertificeerde instelling, de kinderrechter, het openbaar ministerie en de directeur of de selectiefunctionaris van de justitiële jeugdinrichting

Een andere ingang tot de jeugdhulp is via de gecertificeerde instelling, de kinderrechter (via een kinderbeschermingsmaatregel of een maatregel tot jeugdreclassering), het openbaar ministerie en de directeur of de selectiefunctionaris van de justitiële jeugdinrichting. De gecertificeerde instelling is verplicht om bij de bepaling van de in te zetten jeugdhulp in het kader van een door de rechter opgelegde kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering te overleggen met de gemeente. Uiteraard kan bij dit overleg een kostenafweging plaatsvinden. De gemeente is op haar beurt vervolgens gehouden de jeugdhulp in te zetten die deze partijen nodig achten ter uitvoering van de kinderbeschermingsmaatregel of de jeugdreclassering. Deze leveringsplicht van de gemeente vloeit voort uit het feit dat uitspraken van rechters te allen tijde moeten worden uitgevoerd om rechtsgelijkheid en rechtszekerheid te kunnen garanderen. Ook hier geldt dat de gecertificeerde instelling in beginsel gebonden is aan de jeugdhulp die de gemeente heeft ingekocht. Als de kinderrechter een ondertoezichtstelling of gezagsbeëindiging uitspreekt, wijst hij gelijktijdig in de beschikking de gecertificeerde instelling aan die de maatregel gaat uitvoeren. Dit kan de rechter juist omdat de raad voor de kinderbescherming in zijn verzoekschrift een concreet advies geeft over welke gecertificeerde instelling de maatregel zou moeten uitvoeren. De raad voor de kinderbescherming neemt een gecertificeerde instelling in zijn verzoekschrift op die na overleg met de gemeente en gezien de concrete omstandigheden van het geval hiervoor het meest geschikt lijkt. De raad voor de kinderbescherming is verplicht om hierover met de gemeente te overleggen. Deze toegang wordt al in de wet zelf geregeld en komt verder dus niet terug in deze verordening.

Artikelsgewijze toelichting

Hier worden enkel de bepalingen die nadere toelichting behoeven toegelicht.

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Het aantal definities van artikel 1 is beperkt, aangezien de wet al een flink aantal definities kent die ook bindend zijn voor deze verordening en dus niet nogmaals zijn opgenomen in deze verordening. Ook de Algemene wet bestuursrecht (hierna Awb) kent een aantal definitiebepalingen die voor deze verordening van belang zijn, zoals aanvraag (artikel 1:3, 3e lid Awb) en beschikking (artikel 1:2 Awb).

De definitie van pgb is opgenomen, omdat de afkorting pgb in het spraakgebruik inmiddels meer is ingeburgerd dan voluit ‘persoonsgebonden budget’.

Artikelen 2 en 3 Algemene voorziening en Maatwerkvoorziening

Deze artikelen geven een nadere uitwerking van de verplichte delegatiebepaling van uitvoering aan artikel 2.9, onder a, van de wet, op grond waarvan de gemeente verplicht is bij verordening regels te stellen over de door het college te verlenen algemene voorzieningen en maatwerkvoorzieningen. Los van deze verplichting vindt de gemeente het belangrijk dat voor iedereen duidelijk is wat het gemeentelijke aanbod aan jeugdhulpvoorzieningen is. Ook vindt de gemeente het belangrijk dat op voorhand duidelijk is – uitgaande van toegang tot de jeugdhulp via de gemeente (zie artikel 5) – welke vormen van voorzieningen alleen toegankelijk zijn na een besluit van de gemeente (de ‘maatwerkvoorzieningen’) en welke in beginsel vrij toegankelijk zijn voor iedereen waarvoor ze bedoeld zijn (de ‘algemene voorzieningen’). Daarom zijn in deze artikelen de vormen van jeugdhulp die door de gemeente in ieder geval worden geboden opgesomd. Van verschillende van de hier genoemde vormen van jeugdhulp bestaan diverse varianten. De inzet van een specifieke variant zal steeds afhankelijk zijn van de uitkomst van het onderzoek en de betreffende situatie en de specifieke behoeften van de jeugdige en zijn ouders.

Artikel 4 Toegang jeugdhulp via de huisarts, medisch specialist of jeugdarts

Naast de gemeentelijk georganiseerde toegang tot jeugdhulp (zie hierna), bestaat ook nog steeds de directe verwijzingsmogelijkheid door de huisarts, medisch specialist en jeugdarts naar de jeugdhulp (artikel 2.6, eerste lid, onderdeel g, van de wet). Dit laatste geldt zowel voor de vrij-toegankelijke algemene voorzieningen als de maatwerkvoorzieningen. Met een dergelijke verwijzing kan de jeugdige rechtstreeks aankloppen bij de jeugdhulpaanbieder. In de praktijk zal het de jeugdhulpaanbieder (bijvoorbeeld de jeugdpsychiater, de gezinswerker of orthopedagoog) zijn die na de verwijzing (stap 1) beoordeelt welke jeugdhulp precies nodig is. Deze bepaalt in overleg met de jeugdige of ouder daadwerkelijk de concrete inhoud, vorm, omvang en duur van de benodigde jeugdhulp. Deze aanbieder stelt dus feitelijk vast wat naar zijn oordeel de inhoud van de benodigde voorziening dient te zijn en hij zal zijn oordeel mede baseren op de protocollen en richtlijnen die voor een professional de basis van zijn handelen vormen (stap 2). Uiteraard is de aanbieder hierbij gehouden aan hetgeen volgt uit de contract- of subsidierelatie met de gemeente en uit deze verordening (bijvoorbeeld ten aanzien van welke voorzieningen vrij toegankelijk zijn en welke alleen met een besluit van de gemeente). Zie ook de algemene toelichting en de toelichting bij artikel 2 en 3.

Het college maakt verder afspraken met de huisartsen, de medisch specialisten, de jeugdartsen en de zorgverzekeraars over de voorwaarden waaronder en de wijze waarop de verwijzing plaatsvindt (artikel 2.7, vierde lid, van de wet). Deze afspraken dienen ertoe dat de gemeente haar regierol kan waarmaken en de omvang van het voorzieningenpakket beheersbaar kan houden. De afspraken zullen ook ingaan op hoe de verwijzende artsen en degenen die namens de gemeente betrokken zijn bij de gemeentelijke toegang (zie artikel 4 en verder) op passende wijze van elkaar op de hoogte blijven met betrekking tot verwijzingen en behandelingen, zodat het streven van een integrale benadering en het uitgangspunt van 1 gezin – 1 regisseur – 1 plan, in het bijzonder bij multiproblematiek, zo goed mogelijk verwezenlijkt kan worden.

Als de jeugdige of zijn ouders dit wensen of in het uitzonderlijke geval dat het college een besluit neemt dat afwijkt van het oordeel van de jeugdhulpaanbieder, legt het college de te verlenen maatwerkvoorziening, dan wel het afwijzen daarvan, vast in een beschikking aan de jeugdige of zijn ouders. Op die manier wordt de jeugdige en zijn ouders de benodigde rechtsbescherming geboden en wordt voorkomen dat het college talloze beschikkingen moet afgeven die hetzelfde luiden als hetgeen de jeugdige of zijn ouders naar het oordeel van de jeugdhulpaanbieder nodig hebben. In alle andere gevallen wordt door de gemeente een kennisgeving gestuurd aan de jeugdige en/of zijn ouders.

Artikel 5 Toegang jeugdhulp via gemeente: Melding

Deze en volgende bepalingen [– en in aanvulling daarop de nadere regeling van het college –] regelen de toegang tot jeugdhulp via de gemeente. Deze bepalingen zijn opgenomen om een zorgvuldige procedure te waarborgen. Het college is daarbij verantwoordelijk voor de inzet van de noodzakelijke voorzieningen op het gebied van jeugdhulp en bevoegd om de toegang tot jeugdhulp te verlenen op grond van de Jeugdwet. In de praktijk zal het college de beslissing over het inzetten van jeugdhulp niet zelf uitvoeren, maar mandateren aan deskundigen. Ook op andere plaatsen in dit hoofdstuk en in de Jeugdwet waar “het college” staat, kan het college deze bevoegdheid mandateren.

Voor het verkrijgen van een maatwerkvoorziening geldt de in artikelen 4 tot en met 11 beschreven procedure. Bij het onderzoek ter beoordeling van een aangemelde hulpvraag (artikel 5) zal in samenspraak met de jeugdige en zijn ouders dan wel zijn wettelijke vertegenwoordiger in de eerste plaats gekeken worden naar hun behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren en kan bijvoorbeeld alsnog worden verwezen naar een algemene voorziening in plaats van, of naast, mogelijke toekenning van een maatwerkvoorziening. De jeugdige of zijn ouders die een beroep willen doen op een algemene voorziening kunnen hier ook direct naartoe, zonder de meldingsprocedure te doorlopen (4e lid).

Artikel 6 Onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren

Bij het onderzoek ter beoordeling van een aanvraag zal in samenspraak met de jeugdige en zijn ouders dan wel zijn wettelijke vertegenwoordiger in de eerste plaats gekeken worden naar hun behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren en kan bijvoorbeeld alsnog worden verwezen naar een algemene voorziening in plaats van, of naast, mogelijke toekenning van een maatwerkvoorziening.

Voor een zorgvuldig te nemen besluit is het van belang dat alle relevante feiten en omstandigheden van de specifieke hulpvraag worden onderzocht. Daarbij is het van belang dat het onderzoek in samenspraak met de jeugdige en zijn ouders dan wel zijn wettelijke vertegenwoordiger wordt verricht. Voor een zorgvuldig onderzoek is veelal persoonlijk contact nodig om een goed beeld van de jeugdige en zijn ouders en de gezinssituatie te krijgen. Het ligt daarom ook voor de hand dat er één of meerdere gesprekken gevoerd worden met de jeugdige en zijn ouders dan wel zijn wettelijke vertegenwoordiger

Een zorgvuldig onderzoek vereist het op enigerlei wijze doorlopen van de volgende stappen:

Stap 1 - inventariseer de vraag

Wat is eigenlijk de jeugdhulpvraag van de jeugdige of zijn ouders? In dit verband moet opgemerkt worden dat uit artikel 1.1 van de Jeugdwet voortvloeit dat jeugdhulp niet alleen de hulp aan de jeugdige is, maar ook dat de ouder zelf in aanmerking kan komen voor jeugdhulp.

Stap 2 - breng de onderliggende problematiek minutieus en onderbouwd in kaart

Welke opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen zijn er?

Stap 3 - stel de aard en de omvang van de noodzakelijke hulp vast

Welke hulp is noodzakelijk, en in welke omvang? Deze vraag moet, met inachtneming van de bevindingen uit de eerste twee stappen, worden beantwoord op een wijze die rekening houdt met de leeftijd en het ontwikkelingsniveau van de jeugdige, met als doelstelling dat de jeugdige gezond en veilig kan opgroeien, dat hij kan groeien naar zelfstandigheid en dat hij voldoende zelfredzaam kan zijn en maatschappelijk kan participeren.

Stap 4 - kijk wat de discrepantie tussen noodzaak en eigen kracht is

Onderzoek naar de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de ouder(s) en van het sociale netwerk en of de op basis van de eerste drie stappen als noodzakelijk bepaalde hulp hiermee al dan niet volledig kan worden ondervangen. Anders gezegd: het bepalen van de toereikendheid van de eigen kracht. De stappen 1 tot en met/m 3 bouwen als het ware de jeugdhulpplicht eerst op tot een bepaald maximum. Stap 4 verkleint deze vervolgens weer, eventueel zelfs tot nul.

Stap 5 - stel vast welke voorziening de geconstateerde discrepantie adequaat oplost

Het is deze discrepantie tussen zorgvuldig geïnventariseerde noodzaak en eigen kracht die uiteindelijk de jeugdhulpplicht concretiseert, welke op het college rust?

Artikel 7 Identificatie

Geen nadere toelichting.

Artikel 8 Verslag

Deze bepaling is opgenomen in het belang van een zorgvuldige dossiervorming en een zorgvuldige procedure. Hierbij is een voorbeeld genomen aan de praktijk van de Wmo, waar het gebruikelijk is dat het college een weergave van de uitkomsten van het onderzoek verstrekt om de cliënt in staat te stellen een aanvraag te doen voor een maatwerkvoorziening (vergelijkbaar met een maatwerkvoorziening in deze context). Een verslag bevat echter geen volledige weergave van de in het kader van het onderzoek gevoerde gesprekken. Alleen gegevens die noodzakelijk zijn voor om te kunnen voorzien in de behoefte van de jeugdige of zijn ouders worden opgenomen. Een goede weergave hiervan maakt het voor de gemeente inzichtelijk om een juiste beslissing te nemen te nemen op een aanvraag en draagt bij aan een inzichtelijke communicatie met de jeugdige en zijn ouders. Uiteraard zal de weergave van de uitkomsten van het onderzoek anders zijn naar gelang de uitkomsten van het onderzoek variëren. Zo zal de weergave van het onderzoek bijvoorbeeld heel beperkt kunnen zijn als de jeugdige of zijn ouders van mening zijn goed geholpen te zijn en de uitkomst is dat geen aanvraag van een maatwerkvoorziening noodzakelijk is. Bij meer complexe onderzoeken zal uiteraard een uitgebreidere weergave noodzakelijk zijn.

Artikel 9 Aanvraag

Op dit artikel is de Awb van toepassing.

Artikel 10 Criteria voor een maatwerkvoorziening

In artikel 2.9, aanhef en onder a, van de wet is onder meer bepaald dat de raad bij verordening regels moet stellen over de door het college te verlenen maatwerkvoorzieningen en algemene voorzieningen, met betrekking tot de voorwaarden voor toekenning en de wijze van beoordeling van, en de afwegingsfactoren bij een maatwerkvoorziening. Daar is onder andere in dit artikel uitvoering aan gegeven, met de kanttekening dat het bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening altijd op maatwerk aankomt.

Artikel 11 Deskundig oordeel en advies

Aan het onderzoeksproces (zie artikel 6) zitten allerlei zorgvuldigheidseisen vast. Voor zover het onderzoek naar de nodige hulp, dan wel jeugdhulp specifieke deskundigheid vereist zal een specifiek deskundig oordeel en advies niet mogen ontbreken. De verschillende stadia van onderzoek vragen op die stadia aangepaste deskundigheid. Het college dient ervoor zorg te dragen dat die deskundigheid gewaarborgd is en dat deze naar discipline van deskundigheid concreet kenbaar is voor de hulpvrager.

Artikel 12 Inhoud beschikking

Indien de jeugdige of zijn ouders een formele aanvraag bij het college indienen (artikel 9) of er overeenkomstig artikel 4, tweede lid, een beschikking afgegeven wordt, dient het college een schriftelijke beschikking op te stellen, waartegen zij bezwaar en beroep op grond van de Awb kunnen indienen. Uitgangspunt van de wet is dat de jeugdige of zijn ouders een voorziening in ‘natura’ krijgen. Indien gewenst door de jeugdige of zijn ouders bestaat echter de mogelijkheid van het toekennen van een pgb.

Het eerste lid bevestigt de regeling van deze onderwerpen in de Jeugdwet en de Awb en is hier opgenomen in het belang van burgers om hen in de verordening een zo compleet mogelijk beeld te geven van hun rechten en plichten. De mogelijkheid om bezwaar in te dienen tegen de beschikking en ook de daarop volgende mogelijkheid van beroep bij de rechter is geregeld in de Awb en geldt in beginsel voor alle beschikkingen.

Artikel 13 Regels voor een pgb

Lid 1

Als een jeugdige/ouder in aanmerking wil komen voor een pgb, moet hij een budgetplan opstellen. In lid 1 van deze bepaling is aangegeven welke onderdelen in ieder geval opgenomen moeten zijn in dat budgetplan. Een aantal zaken vloeien rechtstreeks voort uit de wet. De Jeugdwet noemt in artikel 8.1.1 namelijk een aantal criteria om in aanmerking te kunnen komen voor een pgb. Deze criteria komen terug in het budgetplan en het college kan op deze manier toetsen of aan de wettelijke voorwaarden wordt voldaan.

Lid 2

In deze bepaling is een aantal kostenposten genoemd die niet uit het pgb gefinancierd mogen worden. Het pgb is enkel en alleen bedoeld voor financiering van de noodzakelijke jeugdhulp.

Lid 4

Alvorens een pgb toe te kennen is het van belang dat het college toetst aan de criteria zoals vastgelegd in artikel 8.1.1 lid 2 Jeugdwet (zie ook de toelichting bij lid 1). Eén van die criteria is dat de kwaliteit van de in te kopen hulp naar het oordeel van het college geborgd is. In dat kader moet het college, bij de wens om hulp van het sociale netwerk te betrekken, beoordelen of de benodigde hulp wel door het sociale netwerk geboden kan worden. Als de conclusie is dat de ontwikkeldoelen niet bereikt kunnen worden als de betreffende hulp door iemand uit het sociale netwerk wordt geboden, kan dat reden zijn om het pgb te weigeren. De kwaliteit van de in te zetten hulp is dan immers niet geborgd. Tegen deze achtergrond is in deze verordening een uitsluitingsgrond opgenomen voor het ontvangen van ggz-behandeling die wordt geboden door een persoon uit het sociale netwerk. GGZ-behandeling kan, gelet op de aard van de hulp, alleen door een professional worden geboden. Professionele hulp vergt een objectieve en onafhankelijke blik. Een persoon uit het sociaal netwerk is door de relatie met de jeugdige, ongeacht zijn of haar diploma’s en werkervaring, niet in staat een professionele afstand tot de jeugdige te bewaren en dus de vereiste professionaliteit te bieden die vereist is voor dit type jeugdhulp.

Lid 5

Het college heeft ruimte om nog nadere regels te stellen over de aan het pgb verbonden voorwaarden en verplichtingen.

Artikel 14 Onderscheid formele en informele hulp

Voor de bepaling van het pgb-tarief wordt onderscheid gemaakt tussen formele en informele hulp. Voor formele hulp geldt het hogere pgb-tarief en voor informele hulp geldt het lagere tarief op basis van het wettelijk minimumloon. Dit sluit aan bij de systematiek die binnen de Wet langdurige zorg (Wlz) en Zorgverzekeringswet (Zvw) wordt gehanteerd.

Van formele hulp is, kortweg, sprake als de hulp verleend wordt in het kader van de uitoefening van een bedrijf of beroep. De hulp wordt dan verleend door een jeugdhulpaanbieder of door een zelfstandige jeugdhulpverlener (ZZP-er). Van formele hulp is ook sprake als de hulpverlener een BIG of SKJ-registratie heeft. Hierop geldt één (belangrijke) uitzondering en dat is wanneer de hulpverlener een bloed- of aanverwant is in de 1e of 2e graad (o.a. (groot)ouders, broers, zussen en (adoptie)kinderen). Bij hulpverlening door een bloed- of aanverwant in de 1e of 2e graad, is altijd sprake van informele hulp. Ook al gaat het om een hulpverlener die bijvoorbeeld BIG-geregistreerd is en voldoet aan de criteria genoemd in lid 1 van deze bepaling; dan nog geldt dat in het kader van deze verordening als informele hulp. De achtergrond daarvan is dat ook familieleden met een zorg-gerelateerd beroep of opleiding in eerste instantie een affectieve relatie hebben met de budgethouder. Dat is dan ook doorslaggevend voor het bijbehorende pgb-tarief.

Informele hulp is derhalve alle hulp die geboden wordt door bloed- of aanverwanten in de 1e of 2e graad, of door personen die niet beroeps of bedrijfsmatig jeugdhulp verlenen. In de praktijk gaat het dan eigenlijk altijd om personen uit het sociale netwerk.

Bloedverwanten

Bloedverwantschap ontstaat door:

• geboorte;

• afstamming van dezelfde voorvader;

• erkenning;

• gerechtelijke vaststelling van het vaderschap;

• adoptie.

Bloedverwanten zijn in de:

Eerste graad:

• (adoptie)ouders;

• (adoptie)kinderen.

Tweede graad:

• grootouders;

• kleinkinderen;

• broers en zussen.

Artikel 15 Hoogte pgb

In de verordening moet in ieder geval worden bepaald op welke wijze de hoogte van een pgb wordt vastgesteld (artikel 2.9 onderdeel c van de Jeugdwet). Daarbij geldt dat de hoogte toereikend moet zijn om de benodigde hulp in te kunnen kopen. Ook als de hulp wordt betrokken van het sociale netwerk.

In deze verordening wordt het pgb-tarief voor informele hulp daarom vastgesteld op minimaal het wettelijk minimumloon (zie de toelichting bij lid 2).

Lid 1

In deze bepaling is het tarief vastgelegd voor formele jeugdhulp, die dus voldoet aan alle kwaliteitseisen uit de Jeugdwet. Het tarief wordt bepaald aan de hand van de zorg in natura-tarieven, tenzij uit het budgetplan blijkt dat de hulp voor een lager tarief ingekocht kan worden. Dan mag uitgegaan worden van dit lagere tarief. Voor een ZZP-er bedraagt het tarief 90% van de zorg in natura-tarieven, tenzij ook hier blijkt uit het budgetplan dat de hulp voor een lager tarief kan worden ingekocht.

In deze bepaling is in feite een minimum vastgelegd voor de hoogte van het pgb in individuele gevallen.

Uit de Jeugdwet volgt dat de hoogte van een pgb zodanig moet zijn, dat hiermee passende hulp kan worden ingekocht. Met de hoogte van het pgb-tarief zoals vastgelegd in het eerste lid, zal nagenoeg altijd aan deze voorwaarde zijn voldaan. Desalniettemin moet het college in ieder individueel geval toetsen of met het vastgestelde tarief inderdaad de benodigde hulp kan worden ingekocht. Blijkt dat niet zo te zijn, dan moet de hoogte van het pgb voor die individuele situatie worden aangepast. Daarbij geldt als uitgangspunt dat de aangewezen jeugdhulp bij ten minste één aanbieder moet kunnen worden ingekocht. Daarmee wordt aangesloten bij Wmo-jurisprudentie, die naar alle waarschijnlijkheid ook voor de Jeugdwet zal gelden (zie CRvB 19-09-2012, nr. 10/3482 WMO en Rechtbank Overijssel 20-02-2017, nr. 16/1676 AK/ZWO).

Lid 2

Bij het inzetten van een pgb binnen het sociale netwerk, kan sprake zijn van een arbeidsovereenkomst of een overeenkomst van opdracht. Voor beide type overeenkomsten geldt sinds 1 januari 2018 de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (Wml). In deze bepaling is dan ook geregeld dat het informeel pgb-tarief wordt vastgesteld op minimaal het wettelijk minimumloon. De jeugdige of ouder kan daarmee te allen tijde aan zijn arbeidsrechtelijke verplichtingen voldoen. Omdat het bij informele hulp vrijwel altijd gaat om hulp uit het sociale netwerk, waarbij de hulp op de eerste plaats voortvloeit uit de affectieve relatie, achten we een tarief op basis van minimaal het wettelijk minimumloon ook passend.

Lid 4

De minister van VWS is van mening dat zorg en ondersteuning die vanuit sociale en morele overwegingen wordt verricht en vanuit een maatwerkvoorziening betaald wordt via een pgb, niet aangemerkt zou moeten worden als een arbeidsrelatie waarop de Wml van toepassing is. Met de ministeriële regeling voor hulp uit het sociaal netwerk heeft de gemeente per 1 mei 2019 de mogelijkheid om de verstrekking van vergoedingen voor informele hulp uit een pgb, zo te regelen dat er niet ongewenst een arbeidsrelatie ontstaat.

De gemeente heeft ervoor gekozen om deze regeling toe te passen door aan budgethouders die geen arbeidsrelatie met hun informele hulpverlener wensen, per kalendermaand een vaste tegemoetkoming te verstrekken. Deze tegemoetkoming valt niet onder de werking van de Wml of overige wetten van het arbeidsrecht.

De budgethouder moet een verklaring indienen bij de SVB om de tegemoetkoming uit te laten betalen aan zijn hulpverlener. Een budgethouder mag voor dezelfde hulpverlener niet zowel een verklaring als een overeenkomst bij de SVB indienen. De budgethouder moet dus de keuze maken tussen het verstrekken van een tegemoetkoming/onkostenvergoeding aan zijn informele hulpverlener, of het sluiten van een overeenkomst met zijn hulpverlener waarop de Wml van toepassing is.

Lid 5

Op basis van deze bepaling kan het college nadere regels vaststellen over de hoogte van het pgb.

Artikel 16 Opschorting betaling uit het pgb

Met deze regeling wordt uitvoering gegeven aan artikel 2.9, aanhef en onderdeel d, van de wet, in combinatie met artikel 8b, vierde lid, aanhef en onder f, van de Regeling Jeugdwet, en wordt beoogd misbruik en oneigenlijk gebruik van pgb’s te bestrijden. In bepaalde gevallen is (tijdelijke) opschorting van een betaling uit het pgb naar aanleiding van een declaratie een beter instrument dan beëindiging of weigering (op grond van artikel 8b, vierde lid, van de Regeling Jeugdwet) of zelfs intrekken of herzien van het verleningsbesluit (op grond van artikel 8.1.4 van de wet). Middels opschorting kan ruimte geboden worden voor herstelmaatregelen of nader onderzoek. Bijvoorbeeld als het gaat om de overeenkomsten die de budgethouder is aangegaan of bij herziening van de toekenningbeschikking.

Om deze redenen is de mogelijkheid voor het college om de Sociale verzekeringsbank (hierna: SVB) te verzoeken over te gaan tot opschorting aan de verordening toegevoegd. Het college kan een verzoek enkel doen als een ernstig vermoeden is gerezen dat:

1) de jeugdige of zijn ouders onjuiste of onvolledige gegevens hebben verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid,

2) de jeugdige of zijn ouders niet voldoen aan de voorwaarden van het pgb, of

3) de jeugdige of zijn ouders pgb niet of voor een ander doel gebruiken dan waarvoor het bestemd is.

Van de onder 2 genoemde omstandigheid is ook sprake als de jeugdige of diens ouders niet langer voldoende in staat zijn op eigen kracht, dan wel met hulp uit zijn sociale netwerk of van een vertegenwoordiger, de aan een pgb verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren, en als niet langer is gewaarborgd dat de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, veilig, doeltreffend en cliëntgericht worden verstrekt.

Uiteraard moet het college het verzoek goed motiveren en – met inachtneming van de daarvoor geldende regels – de SVB van voldoende informatie voorzien op grond waarvan de SVB over kan gaan tot deugdelijke besluitvorming ten aanzien van het al dan niet nemen van een besluit tot opschorting.

Verder kan er voor ten hoogste dertien weken worden opgeschort. Hierbij is aansluiting gezocht bij de termijn zoals deze ook wordt gehanteerd in artikel 4:56 van de Awb en onder de Wet langdurige zorg (Wlz).

Op grond van het tweede lid kan het college de SVB gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een gehele of gedeeltelijke opschorting van betalingen uit het pgb voor de duur van de opname als sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 14, derde lid, onder d. Deze bepaling is toegevoegd omdat het voor kan komen dat een jeugdige tijdelijk geen gebruik van een maatwerkvoorziening of pgb kan maken door (tijdelijke) opname in een instelling. In dat geval kan het praktischer zijn de maatwerkvoorziening of het pgb tijdelijk op te schorten. Het college stelt de pgb-houder schriftelijk op de hoogte van dit verzoek. Zie artikel 6:3 van de Awb: voorbereiding op eventueel intrekken of herzien.

Artikel 17 Voorkoming en bestrijding ten onrechte ontvangen maatwerkvoorzieningen en pgb’s en misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet

Deze bepaling betreft een uitwerking van de verordeningsplicht in artikel 2.9, aanhef en onder d, van de wet, waarin is bepaald dat in de verordening in ieder geval regels worden gesteld voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een maatwerkvoorziening of een pgb, alsmede van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet. Aan het ‘bestrijden’ van ten onrechte ontvangen maatwerkvoorzieningen en pgb’s gaat als het goed is echter een poging dit te ‘voorkomen’ vooraf. Duidelijke informatie over enerzijds de rechten en plichten van de jeugdige en ouders en anderzijds de gevolgen van misbruik en oneigenlijk gebruik spelen hierbij een belangrijke rol. Daarom is in het eerste lid een ‘informatieplicht’ voor het college opgenomen.

Het tweede, derde en vijfde lid zijn waar het betreft pgb’s in hoofdzaak een herhaling van de regeling zoals deze is neergelegd in de artikelen 8.1.2 en 8.1.4 van de Jeugdwet. Deze is hier echter uitgebreid naar maatwerkvoorzieningen (in natura).

Ook het derde lid, onderdeel d, betreft een uitbreiding ten opzichte van de Jeugdwet (artikel 8.1.4, eerste lid), zowel wat betreft maatwerkvoorzieningen (in natura) als pgb. Op grond hiervan kan het college een beslissing aangaande een maatwerkvoorziening of pgb herzien dan wel intrekken als het college vaststelt dat de cliënt langer dan twee maanden verblijft in een instelling als bedoeld in de Wet langdurige zorg of de Zorgverzekeringswet.

Deze bepaling is toegevoegd naar analogie van artikel 5.20, eerste lid, onderdeel b, van de Regeling langdurige zorg op basis waarvan het zorgkantoor de verleningsbeschikking kan wijzigen of intrekken, als de verzekerde langer dan – in dat geval – twee maanden verblijft in een instelling als bedoeld in de wet of de Zvw.

Het vierde lid is een ‘kan’-bepaling. Een pgb wordt verstrekt met de bedoeling dat men daarmee een voorziening treft. Als binnen zes maanden na de beslissing tot het verstrekken van het pgb nog geen voorziening is getroffen, heeft het college de bevoegdheid om de beslissing geheel of gedeeltelijk in te trekken. Deze bepaling is te zien als een verbijzondering van de bepaling in het derde lid, onder f (dat tevens op maatwerkvoorzieningen (in natura) ziet).

Artikel 18 Onderzoek naar recht- en doelmatigheid maatwerkvoorzieningen en pgb’s

Net als artikel 13 betreft deze bepaling grotendeels een uitwerking van de verordeningsplicht in artikel 2.9, aanhef en onder d, van de wet, waarin is bepaald dat in de verordening in ieder geval regels worden gesteld voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een maatwerkvoorziening of een pgb, alsmede van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet.

Op grond van artikel 8.1.3 van de wet moet het college periodiek onderzoeken of er aanleiding is om een beslissing aangaande een pgb te heroverwegen. Soms bestaat er echter twijfel over de kwaliteit, doelmatigheid en rechtmatigheid van geleverde ondersteuning, het onderzoek in het kader van artikel 8.1.3 van de wet biedt dan onvoldoende houvast om hier goed naar te kijken. Daarom is artikel 18 toegevoegd, dat bovendien ook ziet op beslissingen aangaande de verlening van maatwerkvoorzieningen. Op grond van deze bepaling moet het college in aanvulling op het onderzoek overeenkomstig artikel 8.1.3 van de wet ook periodiek, al dan niet steekproefsgewijs onderzoeken of de verstrekte maatwerkvoorzieningen in natura en pgb’s worden gebruikt, respectievelijk besteed ten behoeve van het doel waarvoor ze zijn verstrekt, of de besteding op een rechtmatige manier gebeurt en of de geleverde ondersteuning van goede kwaliteit is. Een onderzoek kan zowel betrekking hebben op het handelen van de jeugdige, de ouders of een pgb-houder, als op de ondersteuningsverlening door een aanbieder. Het onderzoek kan onder meer bestaan uit: dossieronderzoek, bezoek aan de jeugdige of de ouders, bezoek aan de locatie waar de jeugdige of de ouders ondersteuning krijgen en gesprekken met de aanbieder.

Artikel 19 Verhouding prijs en kwaliteit aanbieders jeugdhulp en uitvoerders kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering

Het college kan de uitvoering van de Jeugdwet, met uitzondering van de vaststelling van de rechten en plichten van de jeugdige of zijn ouders, door aanbieders laten verrichten (artikel 2.11, eerste lid, van de Jeugdwet). Met het oog op gevallen waarin dit ten aanzien van jeugdhulp, kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering gebeurt, moeten bij verordening regels worden gesteld ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van jeugdhulp of de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan (artikel 2.12 van de Jeugdwet). Daarbij dient in ieder rekening gehouden te worden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de toepasselijke arbeidsvoorwaarden.

Om te voorkomen dat er alleen gekeken wordt naar de laagste prijs voor de uitvoering worden in dit artikel een aantal andere aspecten genoemd waarmee het college bij het vaststellen van tarieven (naast de prijs) rekening dient te houden. Hiermee wordt bereikt dat er een beter beeld ontstaat van reële kostprijs voor de activiteiten die zij door aanbieders willen laten uitvoeren. Uitgangspunt is dat de aanbieder kundig personeel inzet tegen de arbeidsvoorwaarden die passen bij de vereiste vaardigheden. Hiervoor is ten minste een beeld nodig van de vereiste activiteiten en de arbeidsvoorwaarden die daarbij horen. Dit biedt een waarborg voor werknemers dat hun werkzaamheden aansluiten bij de daarvoor geldende arbeidsvoorwaarden.

Artikel 20 Klachtregeling

Dit artikel regelt het gemeentelijke klachtrecht in het kader van de Jeugdwet. De gemeente is al op grond van de Awb in het algemeen verplicht tot een behoorlijke behandeling van mondelinge en schriftelijke klachten over gedragingen van bestuursorganen en personen die onder haar verantwoordelijkheid werkzaam zijn.

Gelet op het van toepassing zijnde hoofdstuk 9 van de Awb, waarin een uitvoerige regeling omtrent klachtbehandeling is gegeven, en ook het recht is neergelegd om na de afhandeling van de klacht de bevoegde ombudsman te verzoeken een onderzoek in te stellen, kan in deze verordening met een enkele bepaling worden volstaan.

In de regel zal de aanbieder worden aangesproken bij klachten over de wijze van behandeling. De klachtmogelijkheid tegenover de aanbieder is geregeld in artikel 4.2.1 e.v. van de wet. Pas wanneer dit klachtrecht niet logisch is, bijvoorbeeld bij gedragingen van gemeenteambtenaren, komt de gemeentelijke klachtmogelijkheid in zicht.

Artikel 21 Betrekken van ingezetenen bij het beleid

In dit artikel zijn bepalingen opgenomen over de medezeggenschap bij de gemeente. De mogelijkheid tot medezeggenschap tegenover de aanbieder is al geregeld in artikel 4.2.4 e.v. van de wet. Regeling van de medezeggenschap is verplicht op grond van artikel 2.10 van de wet in samenhang met artikel 2.1.3, derde lid, van de Wmo 2015. In artikel 2.10 van de wet worden de artikelen 2.1.3, derde lid, en 2.5.1 (jaarlijks cliëntervaringsonderzoek) van de Wmo 2015 van overeenkomstige toepassing verklaard. Ingevolge artikel 2.1.3, derde lid, van de Wmo 2015 dient bij verordening te worden bepaald op welke wijze ingezetenen worden betrokken bij de uitvoering van deze wet.

Met het derde lid wordt het aan het college overgelaten om de exacte invulling van de medezeggenschap vorm te geven.

Artikel 22 Nadere regels

Geen verdere toelichting.

Artikel 23 Hardheidsclausule

Dit artikel geeft het college van burgemeester en wethouders de mogelijkheid één of meer artikelen van deze verordening buiten toepassing te laten of daarvan af te wijken, als die voor een belanghebbende, gevolgen zouden hebben die niet in verhouding staan tot de doelen die met de regeling worden nagestreefd.

Artikel 24 Inwerkingtreding en overgangsrecht

Geen verdere toelichting.

Artikel 25 Citeertitel

Dit artikel regelt de inwerkingtreding en geeft de officiële benaming weer. De verordening zal via deze naam zijn terug te vinden (conform de wet elektronische bekendmaking).