Regeling vervallen per 01-01-2012

VERORDENING toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand 2011

Geldend van 06-01-2011 t/m 31-12-2011 met terugwerkende kracht vanaf 01-07-2010

Intitulé

VERORDENING toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand 2011

hoofdstuk 1 algemene bepalingen

artikel 1 begripsomschrijving

1 In deze verordening wordt verstaan onder

a de wet : de Wet werk en bijstand

b de alleenstaande : de ongehuwde van 27 jaar of ouder die geen tot zijn last komende

kinderen heeft en geen gezamenlijke huishouding voert met een ander tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste graad, of een bloedverwant in de tweede graad indien er bij één van de bloedverwanten in de tweede graad sprake is van zorgbehoefte;

c alleenstaande ouder : de ongehuwde van 27 jaar of ouder die de volledige zorg heeft voor een of

meer tot zijn last komende kinderen en geen gezamenlijke huishouding voert met een ander tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste graad, of een bloedverwant in de tweede graad indien er bij één van de bloedverwanten in de tweede graad sprake is van zorgbehoefte;

d gehuwd : een persoon die gehuwd is en 27 jaar of ouder is;

e alleenwonende alleen- : de alleenstaande of alleenstaande ouder in wiens woning geen ander zijn

staande hoofdverblijf heeft;

f medebewoner : de alleenstaande of alleenstaande ouder in wiens woning ook een ander

zijn hoofdverblijf heeft;

g kind : het in Nederland woonachtige eigen kind of stiefkind;

h ten laste komend kind : het kind, jonger dan 18 jaar, voor wie de alleenstaande ouder of de

gehuwde aanspraak op kinderbijslag kan maken;

i thuisinwonend kind : de medebewoner, die evenals de huurder of de eigenaar van een woning

in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft en die het onder g. bedoelde kind is van de huurder of de eigenaar als wel van diens echtgeno(o)t(e);

j schoolverlater : Vervallen: opgenomen in Toeslagenverordening Wet investeren in

Jongeren gemeente Lingewaard.

k belanghebbende : degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken;

l woning : de categorie verblijfplaats volgens de persoonslijst in de gemeentelijke

basisadministratie (woning, woonwagen en woonschip)

m woonlasten : 1 indien een huurwoning wordt bewoond, de op de aanvangsdatum van

het lopende huurtoeslag tijdvak per maand geldende huurprijs als bedoeld in de Wet op de huurtoeslag verminderd met de door belanghebbende te ontvangen huurtoeslag en/of te ontvangen woonkostentoeslag, vermeerderd met de door belanghebbende verschuldigde kosten van onroerende zaakbelasting, rioolrechten, waterschapslasten en kosten van kleinschalig onderhoud;

2 indien een eigen woning wordt bewoond, de tot een bedrag per maand

omgerekende som van de ten behoeve van de financiering van de woning verschuldigde hypotheekrente en de in verband met het in eigendom hebben van de woning te betalen zakelijke lasten per maand, waarbij onder zakelijke lasten worden verstaan: de kosten van opstalverzekering en het eigenaaraandeel van de onroerende zaakbelasting, de rioolrechten, het eigenaaraandeel van de waterschapslasten en de kosten van kleinschalig onderhoud, verminderd met de eventueel te ontvangen woonkostentoeslag.

n netto minimumloon : het minimumloon per maand, genoemd in artikel 8, eerste lid, onderdeel a,

van de Wet minimumloon en minimum vakantiebijslag, verhoogd met aanspraak op vakantiebijslag waarop een werknemer op grond van artikel 15 van die wet over dat minimumloon ten minste aanspraak kan maken, na aftrek van de daarvan in te houden loonbelasting, premies volksverzekeringen, premies werknemersverzekeringen en het werknemersaandeel ziekenfondspremie;

2 Als gehuwd of als echtgenoot wordt mede aangemerkt de ongehuwde van 27 jaar of ouder die met een persoon van 21 jaar of ouder een gezamenlijke huishouding voert, tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste graad, of een bloedverwant in de tweede graad indien er bij één van de bloedverwanten in de tweede graad sprake is van zorgbehoefte.

Met gehuwden worden tevens gelijkgesteld de als partners geregistreerde.

3 Als ongehuwd wordt mede aangemerkt degene van 27 jaar of ouder die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij gehuwd is.

4 Van een gezamenlijke huishouding is sprake indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins.

5 Een gezamenlijke huishouding wordt in ieder geval aanwezig geacht indien de belanghebbenden hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning en:

a zij met elkaar gehuwd zijn geweest of in de periode van twee jaar voorafgaande aan de aanvraag van bijstand eerder voor de verlening van bijstand als gehuwden zijn aangemerkt;

b uit hun relatie een kind is geboren of erkenning heeft plaatsgevonden van een kind van de een door de ander;

c zij zich wederzijds verplicht hebben tot een bijdrage aan de huishouding krachtens een geldend samenlevingscontract; of

d zij op grond van een registratie worden aangemerkt als een gezamenlijke huishouding die naar aard en strekking overeenkomt met de gezamenlijke huishouding bedoeld in het vierde lid.

6 De overige begrippen die in deze verordening voorkomen hebben dezelfde betekenis als in de wet is aangegeven.

hoofdstuk 2 categorieën

artikel 2 categorieën

1 Voor belanghebbenden aan wie bijstand kan worden verleend, geldt een categorieaanduiding.

2 De categorieën worden aangeduid als:

a alleenstaande;

b alleenstaande ouder;

c gehuwde.

3 De verordening heeft alleen betrekking op de in lid 2 genoemde belanghebbenden van 27 jaar of ouder, doch jonger dan 65 jaar die niet in een inrichting verblijven.

4 Een toeslag of verlaging volgens deze verordening kan alleen worden gegeven als er recht bestaat op algemene bijstand.

hoofdstuk 3 criteria voor het verhogen van de bijstandsnorm

artikel 3 alleenwonende alleenstaande

Voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft, wordt de bijstandsnorm verhoogd met een toeslag, die is bepaald op het in artikel 25 tweede lid van de wet genoemde maximumbedrag.

artikel 4 de medebewoner

Voor de medebewoner wordt de bijstandsnorm verhoogd met een toeslag van 10% van het netto minimumloon.

artikel 5 de medebewoner met woonlasten van tenminste 18% van het netto minimumloon per maand

Voor de medebewoner die aantoonbare woonlasten heeft die tenminste 18% van het netto minimumloon per maand bedragen, wordt in afwijking van artikel 4 de bijstandsnorm verhoogd met een toeslag van 20 % van het netto minimumloon.

artikel 6 thuisinwonend kind

Voor het thuisinwonende kind wordt de bijstandsnorm overeenkomstig artikel 4 verhoogd met 10% van het netto minimumloon. Voor het thuisinwonend kind is artikel 5 niet van toepassing.

hoofdstuk 4 criteria voor het verlagen van de bijstandsnorm of de toeslag (vervallen)

Zie:

Verordening toeslagen en verlaging Wet investeren in jongeren gemeente Lingewaard .

artikel 7 schoolverlaters

vervallen

artikel 8 21-jarigen

Vervallen

hoofdstuk 5 slotbepalingen

artikel 9 uitvoering

Burgemeester en wethouders zijn belast met de uitvoering van het bepaalde in deze verordening.

artikel 10 citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als:

Verordening toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand gemeente Lingewaard 2010.

artikel 11 inwerkingtreding

Met de inwerkingtreding van deze verordening wordt de Verordening toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand gemeente Lingewaard 2004 ingetrokken.

Deze verordening treedt in werking met ingang van : 1 juli 2010.

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering

van de raad van de gemeente Lingewaard : 16 december 2010.

Besluit nr.

w.g.

De griffier, De voorzitter,

Th.G.L.Greep.H.H. de Vries

Bijlage

toelichting Verordening toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand gemeente Lingewaard 2010.

hoofdstuk 1 algemene bepalingen

artikel 1 begripsomschrijving

Artikel 1 lid 1

b Alleenstaande

De omschrijving van het begrip alleenstaande komt overeen met de omschrijving die de wet hanteert. Degene die geen gezamenlijke huishouding voert met een ander, kan worden aangemerkt als alleenstaande.

Uit de omschrijving van het begrip gezamenlijke huishouding blijkt dat twee personen die bloedverwant zijn in de eerste graad (ouder-kind) of een bloedverwant in de tweede graad (broer-zus) indien er bij één van de bloedverwanten in de tweede graad sprake is van zorgbehoefte, en een gezamenlijke huishouding voeren niet als gehuwden maar als alleenstaanden worden aangemerkt.

Bij een co-ouderschap dient op grond van het algemene individualiseringsbeginsel zoals bepaald in artikel 18 van de wet te worden vastgesteld welke landelijke norm op de belanghebbende van toepassing is.

c Alleenstaande ouder

De omschrijving van het begrip alleenstaande ouder komt overeen met de omschrijving die de wet hanteert. Alleen degene die als alleenstaande de volledige zorg heeft voor één of meer tot zijn last komende kinderen jonger dan 18 jaar, en geen gezamenlijke huishouding voert met een ander, kan als een alleenstaande ouder worden aangemerkt.

Per 1 januari 2010 is wettelijk geregeld dat alleenstaande ouders met een inwonende niet ten laste komend kind vanaf 18 jaar met alleen een inkomen ter hoogte van de studiefinanciering, recht hebben op een maximale gemeentelijke toeslag van 20%. Per 1 januari 2010 is daarom zowel artikel 25 eerste lid als artikel 26 van de Wet werk en bijstand gewijzigd.

Uit de omschrijving van het begrip gezamenlijke huishouding blijkt dat twee personen die bloedverwant zijn in de eerste graad (ouder-kind) of een bloedverwant in de tweede graad (broer-zus) indien er bij één van de bloedverwanten in de tweede graad sprake is van zorgbehoefte, en een gezamenlijke huishouding voeren niet als gehuwden maar als een alleenstaande ouder wordt aangemerkt.

Bij een co-ouderschap dient op grond van het algemene individualiseringsbeginsel zoals bepaald in artikel 18 van de wet, te worden vastgesteld welke landelijke norm op de belanghebbende van toepassing is.

d Gehuwden

Als gehuwd of als echtgenoot wordt mede aangemerkt de ongehuwde van 27 jaar of ouder die met een persoon van 21 jaar of ouder een gezamenlijke huishouding voert, tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste graad.

e Alleenwonende alleenstaande

De alleenwonende alleenstaande is ieder persoon van 27 jaar en ouder die geen gezamenlijke huishouding vormt, noch de onder f. bedoelde medebewoner is. Deze persoon is de in artikel 30 lid 2 Wwb bedoelde alleenstaande of alleenstaande ouder met zijn ten laste komende kinderen in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft.

f Medebewoner

De medebewoner is ieder persoon van 21 jaar en ouder die geen gezamenlijke huishouding vormt noch een alleenwonende alleenstaande (ouder) is.

g Kind

Het gaat hierbij om in Nederland woonachtige eigen kind(eren) of stiefkind(eren. Geadopteerde kinderen worden hieronder eveneens begrepen.

Pleegkinderen vallen niet onder het begrip "kind"; zij worden beschouwd als een zelfstandig subject van bijstand.

h Ten laste komend kind

Onder het "ten laste komend kind" wordt verstaan het kind jonger dan 18 jaar voor wie de alleenstaande ouder of de gehuwde aanspraak op kinderbijslag kan maken. Hierbij geldt dat het kind wel in Nederland moet wonen.

i Thuisinwonend kind

Het betreft hier kinderen die inwonend zijn bij hun ouder(s), waarbij de ouder(s) de huurder of de eigenaar van de woning is/zijn. Indien derhalve het kind de huurder of eigenaar van de woning is en de ouders zijn bij hun kind inwonend, dan kan het kind niet aangemerkt worden als een thuisinwonend kind.

j Schoolverlater : Vervallen: Zie: Toeslagenverordening Wet investeren in Jongeren gemeente Lingewaard

k Belanghebbende

Onder belanghebbende wordt verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. In het geval van gehuwden zijn beide echtgenoten belanghebbende; beiden hebben een rechtstreeks belang bij een besluit van burgemeester en wethouders inzake de verlening van bijstand.

De overige leden van een gezin, die onder de gezinsbijstand vallen, hebben geen afzonderlijk opeisbaar recht op bijstand. Zij kunnen dan ook niet als belanghebbende worden aangemerkt.

l Woning

Een onderdeel van de Wet gemeentelijke basisadministratie is het Logisch Ontwerp. Deze kent een categorie "verblijfplaats", waarin verschillende elementen zijn genoemd, zoals onder andere de straatnaam, huisnummer, huisletter, huisnummertoevoeging, aanduiding bij huisnummer en postcode, alsmede de datum van aanvang adreshuishouding. Met het begrip "woning" wordt dus het adres van de klant bedoeld. Onder de categorie verblijfplaats vallen ook het woonschip en de woonwagen.

m Woonlasten

Voor de woonlasten van een eigen woning wordt rekening gehouden met de te betalen hypotheekrente en de zakelijke lasten die aan het hebben van een eigen woning verbonden zijn. Voor wat betreft de hypotheekrente gaat het hierbij om de rente voor (dat deel van) de hypotheek die is afgesloten voor de financiering van de woning. Rente verbonden aan (een deel van) de hypotheek, die betrekking heeft op bijvoorbeeld de financiering van duurzame gebruiksgoederen, wordt niet meegenomen.

Indien een woning van een vereniging wordt bewoond wordt onder woonlasten verstaan het lidmaatschapsgeld dat betrekking heeft op de kosten genoemd onder artikel 1 lid 1 sub m onder 1 indien de vereniging de woning verhuurt en onder artikel 1 lid 1 sub m onder 2 indien de vereniging de woning in eigendom heeft.

Voor de kosten van kleinschalig onderhoud wordt uitgegaan van de werkelijke kosten doch niet meer dan de normbedragen welke het Ministerie van VROM hanteert bij grootschalig onderhoud van woningwetwoningen. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen ‘vooroorlogse woningen’ en ‘naoorlogse woningen’. Deze normbedragen worden per halfjaar vastgesteld.

n Netto minimumloon

Deze omschrijving komt overeen met de omschrijving in de wet, artikel 37, eerste lid Wwb, en moet overeenkomstig worden uitgelegd.

Artikel 1 lid 2

De ongehuwde die met een ander een gezamenlijke huishouding voert, wordt als gehuwd aangemerkt.

De als partners geregistreerde worden gelijkgesteld met gehuwden. Dit betekent dat zij bij de vaststelling van het recht op uitkering en de hoogte van de uitkering worden behandeld als ware zij gehuwd.

Bloedverwanten in de eerste graad (ouder-kind) vallen niet onder het begrip gezamenlijke huishouding.

Ook bloedverwanten in de tweede graad (bijvoorbeeld grootouder-kleinkind en broer-zus) vallen niet onder het begrip gezamenlijke huishouding indien er bij één van de bloedverwanten in de tweede graad sprake is van een zorgbehoefte.

Bloedverwanten in de tweede graad waarbij geen sprake is van een zorgbehoefte bij één van de bloedverwanten in de tweede graad vallen dus wel onder het begrip gezamenlijke huishouding.

In de uitvoeringspraktijk zal dan ook altijd onderzocht moeten worden of er zorgbehoefte is en of deze zorg daadwerkelijk wordt verleend.

Artikel 1 lid 3

De gehuwde die duurzaam gescheiden leeft van degene met wie hij is gehuwd of als partner is geregistreerd is, wordt als ongehuwde aangemerkt.

Artikel 1 lid 4

Dit lid geeft een nadere aanduiding van het begrip "gezamenlijke huishouding" Twee personen dienen hun hoofdverblijf te hebben in dezelfde woning. Bij tijdelijk verblijf is daar dus geen sprake van. Het is niet relevant of men een eigen woning aanhoudt. De woning waar men het hoofdverblijf heeft is bepalend voor de vaststelling van het recht op bijstand.

Artikel 1 lid 5

In een viertal situaties wordt in ieder geval geacht sprake te zijn van een gezamenlijke huishouding. Hebben twee personen in dezelfde woning het hoofdverblijf en doet zich een dergelijke situatie voor, dan worden zij zonder nadere bewijsvoering en zonder de mogelijkheid van tegenbewijs geacht een gezamenlijke huishouding te voeren.

Ad a:

Of partijen eerder met elkaar gehuwd zijn geweest valt af te leiden uit het register van de burgerlijke stand.

Of partijen eerder in de periode van twee jaar voor aanvraag van bijstand als gehuwden zijn aangemerkt dient door middel van raadplegen van het dossier te worden vastgesteld.

Ad b:

Bij ontbreken van (geregistreerde) erkenning is het moeilijk vast te stellen of uit de relatie een kind is geboren.

De handelingen en mededelingen van de betrokkenen kunnen aanwijzingen geven dat hier sprake van is, bijvoorbeeld als de man aangifte doet van de geboorte van het kind. Dit kan er op wijzen dat de betrokkene de ouder is. Bij beoordeling zal dan ook op basis van onderzoek een getrouw beeld moeten worden vastgesteld.

Ad c:

Omdat registratie van samenlevingscontracten niet verplicht is, is dit element moeilijk aan te tonen. Dit kan dan ook alleen worden gebruikt indien uitdrukkelijk naar het bestaan van een samenlevingscontract gevraagd wordt.

Ad d:

Hier wordt verwezen naar de situatie waarin betrokkenen elders staan geregistreerd als een gezamenlijke huishouding die naar aard en strekking overeenkomt met de omschrijving in artikel 1, vierde lid. Bij algemene maatregel van bestuur wordt vastgesteld welke registraties en gedurende welk tijdvak, ertoe leiden dat de betrokkenen, indien zij gezamenlijk gehuisvest zijn, worden geacht een gezamenlijke huishouding te voeren.

hoofdstuk 2 categorieën

artikel 2 categorieën

Artikel 30 van de WWB schrijft voor dat de verordening vaststelt voor welke categorieën de bijstandsnorm wordt verlaagd of verhoogd. De begrippen zijn nader uitgewerkt in artikel 1 van deze verordening of in de wet.

De verordening is alleen van toepassing op personen van 27 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar (artikel 25 WWB). Voor personen jonger dan 27 jaar is de bijstandsnorm geregeld in artikel 26 t/m 29 van de Wet investeren in jongeren.

Een eventuele aanvulling op de bijstandsnorm voor de 18 tot 21-jarigen valt onder de bijzondere bijstand.

hoofdstuk 3 criteria voor het verhogen van de bijstandsnorm

artikel 3 alleenwonende alleenstaande

Artikel 30 lid 2 van de wet schrijft voor dat in de verordening in elk geval wordt opgenomen, dat de alleenwonende alleenstaande (ouder) recht heeft op de maximale toeslag. Het begrip woning is omschreven in artikel 1 onder l.

artikel 4 de medebewoner

Op grond van artikel 30 van de wet kan de bijstandsnorm met een toeslag worden verhoogd indien een belanghebbende hogere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de bijstandsnorm voorziet als gevolg van het niet of niet geheel kunnen delen van deze kosten met een ander. In het gemeentelijke toeslagenbeleid is het uitgangspunt, dat de medebewoner hogere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de bijstandsnorm voorziet als gevolg van het niet geheel kunnen delen van deze kosten met een ander. Op grond van het feit dat de medebewoner hoe dan ook extra kosten heeft ten opzichte van diegenen die een gezamenlijke huishouding vormen maar anderszins niet dusdanige kosten heeft die vergelijkbaar zijn met die van een alleenwonende alleenstaande, wordt de toeslag voor een medebewoner gesteld op 10% van het nettominimumloon.

artikel 5 de medebewoner met woonlasten van tenminste 18% van het netto minimumloon per maand

In afwijking van artikel 4 bedraagt voor de medebewoner die woonlasten heeft van 18% of meer van het netto minimumloon per maand, de toeslag 20% in plaats van 10%. In deze situatie heeft de medebewoner dusdanig hogere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan dan waarin de bijstandsnorm voorziet, dat de maximale toeslag van 20% van het nettominimumloon verstrekt wordt.

Wat onder woonlasten moet worden verstaan is omschreven in artikel 1 lid 1 onder m.

Bovenstaande impliceert dat de kamerhuurder, onderhuurder, lid van een woonvereniging, mede-eigenaar van een woning, verhuurder, enz. recht heeft op een toeslag van 20 procent, indien de woonlasten 18 % of meer bedragen van het netto minimumloon. Bij all-in huurcontracten is in beginsel uitgangspunt dat de in het contract genoemde all-in huurprijs het totale woonlastenbedrag vormt. Zijn in deze huurprijs de energielasten en/of de kosten van waterverbruik begrepen dan dienen deze in mindering te worden gebracht.

Voor de kostganger wordt een bedrag ad 75% van het betaalde kostgeld als woonlastenbedrag aangemerkt.

Bij het bepalen van het recht op toeslag wordt in beginsel uitgegaan van de feitelijke kosten. Belanghebbenden dienen deze aan te tonen aan de hand van betalingsbewijzen op naam.

Op grond van artikel 4 en 5 kan gesteld worden, dat diegene die aangemerkt wordt als een medebewoner voor een toeslag van 10% in aanmerking komt. Indien deze medebewoner aantoont dat zijn woonlasten 18 % of meer bedragen van het netto minimumloon dan bedraagt de toeslag 20% in plaats van 10%.

Overigens kan op grond van artikel 18 Wwb op grond van de individuele omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de klant worden afgeweken van de in hoofdstuk 3 genoemde percentages indien hiertoe een noodzaak bestaat.

Bij de vaststelling van het woonlastenbedrag is aangesloten bij het bedrag dat het Ministerie van volkshuisvesting, ruimtelijke ordening en milieubeheer hanteert als minimumbedrag voor het toepassen van huurtoeslag. Omdat het noemen van een bedrag in de gemeentelijke verordening ertoe leidt dat dit bedrag (half-)jaarlijks moet worden aangepast, is het praktisch om het woonlastenbedrag te baseren op een percentage van het netto minimumloon. Het percentage dat het minimumbedrag voor de toepassing van de huursubsidie het meest benadert ligt op 18% van het netto minimumloon.

artikel 6 thuisinwonend kind

Onder een thuisinwonend kind wordt op grond van artikel 1 lid 1 sub i. verstaan de medebewoner, die evenals de huurder of de eigenaar van een woning in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft en die het onder artikel 1 lid 1 onder g. bedoelde kind is van de huurder of de eigenaar dan wel van diens echtgeno(o)t(e.

Het betreft hier kinderen die inwonend zijn bij hun ouder(s), waarbij de ouder(s) de huurder of de eigenaar van de woning is/zijn. Indien derhalve het kind de huurder of eigenaar van de woning is, en de ouders zijn inwonend bij hun kind dan kan het kind niet aangemerkt worden als een thuisinwonend kind.

Op grond van artikel 6 wordt voor het thuisinwonende kind de bijstandsnorm overeenkomstig artikel 4 verhoogd met 10% van het netto minimumloon.

Voor het thuisinwonend kind is artikel 5 niet van toepassing.

Kinderen die inwonen bij ouders worden geacht hierdoor dusdanige financiële schaalvoordelen te genieten dat het gerechtvaardigd is om de toeslag hierop af te stemmen. De schaalvoordelen hebben betrekking op het kunnen delen van de woonlasten. Op grond hiervan wordt aan een inwonend kind een toeslag verstrekt van 10%.

Het verkrijgen van een toeslag van 20% door een inwonend kind op grond van toepassing van artikel 5 is niet mogelijk omdat een commercieel contract tussen inwonende kinderen en ouders voor de bepaling van de hoogte van de toeslag niet geaccepteerd wordt.

Indien bijvoorbeeld een moeder en haar zoon gezamenlijk een woning bewonen, dan kan de moeder, indien zij huurder of eigenaar is van de woning en hoge woonlasten heeft, voor een toeslag van 20% in aanmerking komen.

De zoon kan op grond van artikel 6 alleen voor een toeslag van 10% in aanmerking komen. In zijn geval maakt het niet uit of hij door middel van een afgesloten (onder-) huurcontract met zijn moeder kan aantonen hoge woonlasten te hebben

hoofdstuk 4 criteria voor het verlagen van de bijstandsnorm of de toeslag

artikel 7 schoolverlaters

Vervallen: Zie Toeslagenverordening Wet investeren in Jongeren gemeente Lingewaard.

artikel 8 21-jarigen

Vervallen: Zie Toeslagenverordening Wet investeren in Jongeren gemeente Lingewaard.

hoofdstuk 5 slotbepalingen

artikel 9 uitvoering

Artikel 7 van de wet schrijft voor dat de verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de wet berust bij het college van burgemeester en wethouders zoals bedoeld bij artikel 40, eerste lid.

artikel 10 citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als: Verordening toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand gemeente Lingewaard 2010.

artikel 11 inwerkingtreding

Deze verordening treedt met terugwerkende kracht in werking per 1 juli 2010.

Met de inwerkingtreding van deze verordening wordt de Verordening toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand ingetrokken.

Bij raadsbesluit van: 16 december 2010 is de verordening vastgesteld waarbij datum van inwerking treden werd bepaald op: 1 juli 2010.