Kruimelbeleid 1e herziening ex artikel 2.1 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht jo artikel 4 van bijlage II Besluit omgevingsrecht

Geldend van 29-03-2022 t/m heden

Intitulé

Kruimelbeleid 1e herziening ex artikel 2.1 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht jo artikel 4 van bijlage II Besluit omgevingsrecht

1. Inleiding

inleiding

Het geldende bestemmingsplan is het planologisch regime waaraan nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen en verzoeken in beginsel worden getoetst. Afwijkingen van het bestemmingsplan dienen gemotiveerd te worden vanuit een daarvoor geformuleerd beleidskader. Dit om te voorkomen dat ad hoc op bepaalde verzoeken wordt gereageerd.

Doelstelling van deze notitie

De doelstelling van deze notitie is een helder en consistent beleid te hebben voor omgevingsvergunningen voor de activiteit “planologisch strijdig gebruik” ex artikel 2.12 Wabo juncto artikel 4 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor). Uniformering van de regeling komt ten goede aan een effectieve en efficiënte afdoening van aanvragen. Dit beleidskader geeft aan in welke gevallen wij een omgevingsvergunning voor deze activiteit willen verlenen. Indien zich een geval voordoet die niet is opgenomen in dit beleidskader maar wel is opgenomen in artikel 4 van bijlage II van de Bor, zal aparte afweging plaatsvinden.

Waarom deze notitie?

Per 1 oktober 2010 is de Wabo, Bor en de Ministeriële regeling omgevingsrecht (Mor) in werking getreden. In de Wabo is in artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2Ëš de mogelijkheid opgenomen om middels algemene maatregel van bestuur planologisch af te wijken van het bestemmingsplan. In bijlage II van de Bor is in artikel 4 aangegeven voor welke bouwwerken die strijdig zijn met het bestemmingsplan, vergunning kan worden verleend. Voor bouwwerken in het gebied buiten de bebouwde kom is in dit artikel opgenomen in welke gevallen vergunning verleend kan worden.

Voor gebieden binnen de bebouwde kom zijn de criteria om vergunning te verlenen erg ruim opgesteld waardoor het wenselijk is voor de gemeente Lisse een beleidskader vast te stellen.

1e herziening

Op 28 september 2010 is het Kruimelbeleid Wabo in werking getreden. Op het moment dat het Kruimelbeleid in werking trad is afgesproken dit beleid na een half jaar te evalueren. Tijdens de evaluatie is gebleken dat er een aantal wijzigingen nodig zijn. De grootste wijziging is het onderscheid van functioneel geschikt of ondergeschikt te laten vervallen bij aan- of uitbouwen op het achtererfgebied.

Het Kruimelbeleid Wabo, 1e herziening, is op 28 juni 2011 door het college vastgesteld. Op de dag na publicatie treedt deze 1e herziening in werking en vervalt het “Kruimelbeleid ex artikel 2.1 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht jº artikel 4 van bijlage II Besluit omgevingsrecht” dat door het college op 28 september 2010 is vastgesteld.

Wanneer vergunning?

Deze notitie ‘kruimelbeleid’ bestaat uit een lijst van verschillende toelaatbare bouwwerken waarbij objectieve, eenduidige en meetbare criteria zijn opgenomen. Als een aanvraag aan de criteria voldoet kan vergunning worden verleend.

De omgevingsvergunning wordt in dat geval verleend voor het realiseren van een gebruik van gronden of van bouwwerken dat strijdig is met de geldende planologische regelgeving.

Deze wijzigingen zijn per geval dusdanig verschillend dat iedere situatie afzonderlijk moet worden beoordeeld. Het opstellen van een eenduidig beleid hiervoor is daarom niet mogelijk.

Welke artikelen zijn van belang?

Artikel 2.1 en artikel 2.12 van de Wabo zijn van belang bij de beoordeling of voor een bouwwerk een omgevingsvergunning kan worden verleend. In bijlage II van de Bor zijn criteria opgenomen voor vergunningverlening.

Zo wordt in het Bor onder:

Hoofdstuk II vergunningsvrije bouwwerken ook al is er strijd met het bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan

  • In artikel 2 staan aangegeven de categorieën van gevallen waarin voor bouwactiviteiten en planologische gebruiksactiviteiten geen omgevingsvergunning is vereist;

Hoofdstuk III vergunningsvrije bouwwerken die passen binnen de bepalingen van het bestemmingsplan

  • In artikel 3 staan aangegeven de categorieën van gevallen waarin voor bouwactiviteiten geen omgevingsvergunning is vereist;

Hoofdstuk IV bouwwerken zijn strijdig met het bestemmingsplan maar met omgevingsvergunning mogelijk

  • In artikel 4 staan aangegeven de categorieën van gevallen waarin voor planologische gebruiksactiviteiten een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.12, lid 1, onder a, onder 2º, van de wet kan worden verleend.

2. Algemene bepalingen

In dit hoofdstuk worden de algemene bepalingen gegeven. Voor de begripsbepalingen en wijze van meten die niet in deze beleidsregels zijn voorzien, gelden de bepalingen van het desbetreffende bestemmingsplan en Wabo. Is hierin niets geregeld dan gelden de aanvullende bepalingen van de gemeentelijke bouwverordening.

2.1 Begripsbepalingen

Aansluitend terrein

het terrein dat op grond van het bestemmingsplan voor bebouwing in aanmerking komt zodat een uitbreiding van of een bijgebouw bij een woongebouw of een ander gebouw gerealiseerd moet worden binnen dergelijke ten behoeve van bebouwing begrensde gronden

achtererfgebied

erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 meter afstand van de voorkant, van het hoofdgebouw

achtergevel

de gevel die als voornaamste oorspronkelijke achtergevelvlak wordt gezien

agrarisch bedrijf

een bedrijf, gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren

ander gebouw

een ander gebouw dan een woning, zoals een winkel, kantoor, praktijkruimte, bedrijfsgebouw, etc.

antenne

de antenne dient om het bereik van een draadloos apparaat te vergroten

antennedrager

antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne

antenne-installatie

installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie

balkon

een open, van een balustrade voorziene en via een deur te betreden bouwwerk aan een gebouw

bebouwde kom

het gebied waar de verschillende bestemmingsplannen voor de kernen gelden, zoals dit wordt begrensd door het vigerende bestemmingsplan voor het Buitengebied

bebouwing

een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouw zijnde

bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk

bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak

bouwhoogte

de hoogte van het hoogste punt van het gebouw (met uitzondering van schoorstenen en liftopbouwen) tot aan het aansluitend terrein

bouwlaag

de begane grond of een verdieping van een gebouw, met dien verstande dat per bouwlaag 100% van het vloeroppervlak een plafondhoogte van ten minste 2,40 meter aanwezig cq. mogelijk is

bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond

bruto-vloeroppervlak

zie NEN 2580

dakhelling

de hoek van het dakvlak ten opzichte van de vloer of grondvlak van een ruimte

daknok

hoogste punt van een schuin dak

dakvoet

laagste punt van een schuin dak

eengezins(hoek)woning

een woning die door de ligging op een straathoek of openbare ruimte, aan twee zijden een naar de wegzijde op openbare ruimte gekeerde gevel heeft

eengezins(rijen)woning

een woonruimte meestal grondgebonden

eerste verdieping

de tweede bouwlaag van de woning of het woongebouw, een souterrain of kelder niet daaronder begrepen

erf

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden

erfafscheiding

de afbakening van een erf of perceel van een ernaast gelegen erf of van de openbare ruimte

erker

een ondergeschikte toevoeging aan de voorgevel op de begane grond

evenement

een georganiseerde gebeurtenis, (openlucht-)manifestatie, (thema-)dag of week. Meestal is die publiek, maar ze kan ook besloten zijn

gebouw

elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt

halfvrijstaande woning

een woning die aan maximaal één zijde is aangebouwd door een andere woning

hoofdgebouw

gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is

luifel

afdak tegen een gebouw, veelal boven een ingangspartij van een huis, dat beschutting geeft tegen weersinvloeden

monumentaal gebouw

een gebouw of object dat cultuurhistorisch gezien van nationaal, provinciaal of gemeentelijke belang is en als zodanig aangewezen

nutsvoorziening

een infrastructurele voorziening, zoals gas, water, elektriciteit, telecommunicatie, openbaar vervoer en waterstaat

ondergeschikte bouwdelen

bouwdelen, die buiten de hoofdmassa van het gebouw uitsteken, zoals schoorstenen, antennemasten, windvanen, vlaggenmasten, wolfseinden, dakkapellen en andere ondergeschikte dakopbouwen

oorspronkelijke woning

de woning zoals die op basis van de oorspronkelijke eerste bouwvergunning is gebouwd

openbaar toegankelijk gebied

weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar water en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer

overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak en maximaal één wand, zoals een luifel of een carport

projectmatige uitbreiding

de eerste uitbreiding die de maatstaf vormt voor de uitbreidingen die later worden gerealiseerd

straatpeil

  • a.

    voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst, de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;

  • b.

    voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst, de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw

uitbreiding of aangebouwd bijgebouw

een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw dat ondergeschikt is aan en ten dienste staat van het hoofdgebouw

voorerfgebied

erf dat geen onderdeel is van het achtererfgebied

voorgevel

de gevel die als voornaamste oorspronkelijke voorgevelvlak wordt gezien

voorgevelrooilijn

voorgevelrooilijn als bedoeld in het bestemmingsplan, de beheersverordening dan wel de gemeentelijke bouwverordening

vrijstaand bijgebouw

een gebouw behorende bij een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw, dat ondergeschikt is aan en ten dienste staat van het hoofdgebouw

vrijstaande woning

een woning die zelfstandig op een perceel is gebouwd

weg

de weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994

woning

een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van een zelfstandig wonend persoon of een samenwonende groep van personen

zijdelingse perceelsgrens

de grens van een perceel, aan de zijkant van een woning (die voor- en achterzijde van het perceel verbindt)

zijgevel

een gevel van een gebouw die niet een voorgevel of achtergevel is

woonwagen

voor bewoning bestemd gebouw dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst en op een daartoe bestemd perceel is geplaatst

2.2 Wijze van meten

Bij de toepassing van deze voorschriften wordt als volgt gemeten:

  • 1.

    Tenzij anders bepaald in het bestemmingsplan, het bouwbesluit, de bouwverordening en de welstandsnota, worden de waarden die in dit Kruimelgevallenbeleid in m of m2 zijn uitgedrukt op de volgende wijze gemeten:

    • a.

      afstanden loodrecht;

    • b.

      hoogten vanaf het aansluitend afgewerkt terrein, waarbij plaatselijke, niet bij het verdere verloop van het terrein passende, ophogingen of verdiepingen aan de voet van het bouwwerk, anders dan noodzakelijk voor de bouw daarvan, buiten beschouwing blijven, en

    • c.

      maten buitenwerks, waarbij uitstekende delen van ondergeschikte aard tot maximaal 0,5 m buiten beschouwing blijven.

  • 2.

    Bij de toepassing van het tweede lid, aanhef en onderdeel b, wordt een bouwwerk, voor zover dit zich bevindt op een erf- of perceelgrens, gemeten aan de kant waar het aansluitend afgewerkt terrein het hoogst is.

  • 3.

    de breedte en lengte of diepte van een gebouw tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en/ of het hart van de scheidsmuren.

  • 4.

    de oppervlakte van een gebouw tussen (de buitenste verticale projecties van) de buitenzijde van de gevels en/ of het hart van de scheidsmuren.

  • 5.

    de inhoud van een gebouw tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels en/ of het hart van de scheidsmuren en de buitenzijde van de daken en dakkapellen.

  • 6.

    de goot(- of boeibord)hoogte van een gebouw de hoogte gemeten vanaf het straatpeil tot de hoogst gelegen horizontale snijlijn van het gevelvlak en het dakvlak.

  • 7.

    de bouwhoogte van een gebouw tussen de bovenkant van het gebouw, met uitzondering van bouwdelen van antennes, schoorstenen, liftkokers en andere ondergeschikte bouwdelen, en het straatpeil.

  • 8.

    de bouwhoogte van een ander bouwwerk, geen gebouw zijnde tussen het hoogste punt van het bouwwerk en het straatpeil; bij constructies worden de werken in verticale stand meegerekend.

  • 9.

    afstanden afstanden tussen bouwwerken onderling alsmede afstanden van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.

3. Beleidsregels

3.1 (Voor)ontwerpbestemmingsplan

Een vergunning als bedoeld in artikel 2.12 Wabo jº artikel 4 Bor genoemd in bijlage II, kan worden verleend wanneer de aanvraag niet past in een vigerend bestemmingsplan, maar voor dat gebied een bestemmingsplan in voorbereiding is ex artikel 3.7 Wro waar de aanvraag wel in past.

3.2 Artikel 4. Bor, genoemd in bijlage II

Voor verlening van een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a. onder 2º, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking:

  • 1.

    een bijbehorend bouwwerk:

    • a.

      binnen de bebouwde kom,

    • b.

      buiten de bebouwde kom, mits…etc. zie artikel 4 bijlage II van de Bor).

De vergunningsmogelijkheid van artikel 4. in de Bor is erg ruim opgesteld voor planologische gebruiksactiviteiten binnen de bebouwde kom, waardoor het wenselijk is voor de gemeente Lisse een beleidskader vast te stellen. Dit beleidskader bestaat uit een lijst van verschillende toelaatbare bouwwerken waarbij objectieve, eenduidige en meetbare criteria zijn opgenomen. Als een aanvraag aan de criteria voldoet, kan door burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning worden verleend.

Bijlage II, artikel 4. Bor dient te worden toegepast bij aanvraag bouwwerken binnen de bebouwde kom:

  • indien voor wat betreft oppervlakte aan bijgebouwen, is toepassing van dit onderdeel in zijn geheel of in delen mogelijk tot eenmaal het maximum;

  • indien geen maximum is gesteld, is toepassing slechts eenmaal per bouwperceel mogelijk.

3.2.1 Uitbreiding van of een bijgebouw bij een woning

  • 1.

    Algemeen

    • het aantal woningen moet gelijk blijven; *

    • het bouwen mag niet tot gevolg hebben dat het aansluitend terrein voor meer dan 50% wordt bebouwd en dat de oppervlakte die op grond van het geldende bestemmingsplan voor bebouwing in aanmerking komt met meer dan 50% wordt overschreden.

  • *In

    Artikel 5, eerste lid bijlage II van Bor is algemeen bepaald dat bij de toepassing van de artikelen 2, 3 en 4 het aantal woningen gelijk moet blijven.

  • 2.

    Uitbreiding voor de voorgevelrooilijn, mits wordt voldaan aan de voorwaarde:

    • erkers waarvan:

      • -

        de breedte maximaal de breedte van de bestaande belijning van de kozijnen is met uitzondering van de borstwering;

      • -

        de diepte maximaal 1,50 meter (uitwendig) mag zijn, waarbij tenminste 1 meter tuindiepte dient te resteren;

      • -

        de bouwhoogte maximaal 0,3 meter boven de vloer van de eerste verdieping van de woning tot een maximum van 4 meter mag bedragen;

      • -

        de vormgeving/uitvoering conform voorschriften welstandsnota.

    • luifels waarvan:

      • -

        de breedte maximaal anderhalf maal de breedte van de bestaande belijning van de deurkozijn is;

      • -

        de diepte maximaal 1,50 meter (uitwendig) mag zijn, waarbij tenminste 1 meter tuindiepte dient te resteren;

      • -

        de bouwhoogte maximaal 0,3 meter boven de vloer van de eerste verdieping van de woning tot een maximum van 4 meter mag bedragen.

  • 3.

    Een niet vrijstaand bijbehorend bouwwerk achter de voorgevelrooilijn

    • -

      Voor zover op een afstand van niet meer dan 3 meter van het oorspronkelijk hoofdgebouw,

      • o

        In uitzonderlijke gevallen mag dit meer zijn als er wordt aangesloten op een bestaande uitbouw die behoort tot het oorspronkelijke hoofdgebouw, met als doel de achtergevel gelijk te trekken en dit niet tot een nadelige situatie van de buren leidt;

    • -

      niet hoger dan 4 meter mits rekening gehouden wordt met de dakhelling van het hoofdgebouw;

    • -

      maximaal 0,3 meter boven de bovenkant van de scheidingsconstructie met de tweede bouwlaag van het hoofdgebouw;

    • -

      aan het hoofdgebouw;

    • -

      en bij vrijstaande woningen de diepte van een bijbehorend bouwwerk maximaal 1/3 deel van de diepte van de oorspronkelijke woning mag bedragen tot een maximum van 4 meter;

    • -

      bij vrijstaande woningen dient aan één zijde de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens minimaal 3 meter te zijn;

    • -

      op een afstand van meer dan 1 meter vanaf de voorgevel c.q. openbaar toegankelijk gebied,

    • -

      de bij het oorspronkelijk hoofdgebouw behorende zij- en achtererven als gevolg van het bijbehorende bouwwerk voor niet meer dan 50% worden bebouwd.

  • 4.

    Vrijstaande bijbehorende bouwwerken achter de voorgevellijn mits wordt voldaan aan de voorwaarde:

    • het bij het oorspronkelijk hoofdgebouw behorende achtererfgebied c.q. erf mag als gevolg van het bijbehorende bouwwerk voor niet meer dan 50% worden bebouwd tot een maximale oppervlakte van 75 m² mits het zij- en of achtererf gelijk is aan of groter is dan 350 m²;

    • aan één zijde dient de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens minimaal 3 meter te zijn indien sprake is van vrijstaande woningen;

    • de goot en/of boeiboordhoogte mag maximaal 3 meter bedragen;

    • de bouwhoogte mag maximaal 5 meter bedragen, waarbij geldt dat de noklijn evenwijdig dient te zijn aan de langste zijde van het bijgebouw;

  • 5.

    Monumenten Indien een bouwplan, dat valt onder artikel 2.1, eerste lid, onder f, in strijd is met het geldende bestemmingsplan, dan wordt op, aan of bij monumentale gebouwen medewerking verleend aan een vergunning onder de voorwaarden dat er een positief advies van de monumentencommissie over het bouwplan is gegeven.

  • 6.

    Wet maatschappelijke Ondersteuning (WMO) In geval van bouwplannen die verband houden met uitbreidingen voor mensen met een beperking en waarvoor, bijvoorbeeld op grond van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning, een noodzaak aanwezig is, bestaat de mogelijkheid om op grond hiervan ontheffing te verlenen, voor zover door of namens de aanvrager de noodzaak aangetoond is. Per geval zal een afweging gemaakt worden.

3.2.2 Uitbreiding van of een bijgebouw bij een ander gebouw dan een woning

mits wordt voldaan aan de voorwaarde:

  • het bouwen mag niet tot gevolg hebben dat het aansluitend terrein voor meer dan 50% wordt bebouwd;

  • de oppervlakte die op grond van het geldende bestemmingsplan voor bebouwing in aanmerking komt mag met niet meer dan 50% worden overschreden met een maximum van 50 m2;

  • niet hoger dan 3 meter.

3.2.3 Een gebouw ten behoeve van een openbare nutsvoorziening, de telecommunicatie, het openbaar vervoer of het trein-, water- of wegverkeer

mits wordt voldaan aan de voorwaarde:

  • het bruto-vloeroppervlak is maximaal 50 m²;

  • het gebouw bestaat uit maximaal één bouwlaag;

  • het bouwwerk is gemeten vanaf het aansluitende terrein niet hoger dan 5 meter.

3.2.4 Een bouwwerk, geen gebouw zijnde

mits wordt voldaan aan de voorwaarde:

  • het bruto-vloeroppervlak is maximaal 50 m²;

  • het bouwwerk is niet hoger dan 10 meter.

erfafscheidingen mogen:

  • a.

    niet hoger dan 1 meter, of

  • b.

    niet hoger dan 2 meter, en

    • op een erf of perceel waarop al een gebouw staat waarmee de erf- of perceelafscheiding in functionele relatie staat, en

    • achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw.

overkappingen mogen:

  • a.

    een hoogte hebben van maximaal 3 meter waarbij geldt dat:

    • het bouwen niet tot gevolg mag hebben dat het aansluitend terrein voor meer dan 50% wordt bebouwd en

    • de oppervlakte die op grond van het geldende bestemmingsplan voor bebouwing in aanmerking komt met niet meer dan 50% mag worden overschreden.

‘Steigers bij woningen aan de Turfstekerskade

Per woning is ten hoogste één steiger toegestaan, met dien verstande dat:

  • a.

    de steiger evenwijdig aan de oeverlijn wordt gebouwd;

  • b.

    de breedte van de steiger maximaal 0,65 meter mag zijn;

  • c.

    de steiger met aangemeerde boot maximaal 3 meter van de breedte van de watergang in beslag mag nemen. Dit meet u vanaf de oeverlijn;

  • d.

    met de aanleg van de steiger geen onevenredige (blijvende) schade wordt aangebracht aan ter plekke aanwezige rietkragen of andere met oever- en moerasplanten begroeide oevers;

  • e.

    de steiger ‘onderloops’ wordt gerealiseerd, hetgeen betekent dat het water onder de steiger en het plankier een vrije doorloop moet hebben;

  • f.

    er toestemming is van de eigenaar voor het realiseren van de steiger boven het water;

  • g.

    het gebruik van de steiger de woonfunctie dient te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de steiger gebruikt tevens de gebruiker is van het hoofdgebouw. De steiger is niet bedoeld voor derden;

  • h.

    De steiger voldoet aan de zorgplicht van het Hoogheemraadschap Rijnland.

afbeelding binnen de regeling

3.2.5 Een dakkapel, dakopbouw of gelijksoortige uitbreiding van een gebouw (niet zijnde een bijgebouw, aan- of uitbouw) in het voordakvlak of een naar openbaar toegankelijk gebied gekeerd zijdakvlak

mits wordt voldaan aan de voorwaarde van de Welstand:

Het bouwwerk is:

  • gelijkvormig aan eerder geplaatste dakkapel, dakopbouw of gelijksoortige uitbreiding op het betreffende dakvlak van het bouwblok;

  • een ondergeschikte toevoeging aan het hoofdgebouw;

  • niet op bijgebouw, aan- of uitbouw geplaatst.

Is geen eerder geplaatste dakkapel, dakopbouw of gelijksoortige uitbreiding aanwezig dan zal per geval de afweging gemaakt worden of de aanvraag als projectmatige uitbreiding kan worden gezien.

3.2.6 een zwembad, whirlpool, jacuzzi of vijver op het erf bij een woning of woongebouw

mits deze niet van een overkapping is voorzien.

3.2.7 een sport- of speeltoestel anders dan voor uitsluitend particulier gebruik

mits wordt voldaan aan de voorwaarde:

• niet hoger dan 5 meter, en

• uitsluitend functionerend met behulp van de zwaartekracht of de fysieke kracht van de mens.

3.2.8 Een kas of bedrijfsgebouw van lichte constructie

mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • het bruto-vloeroppervlak is niet groter dan 100 m²;

  • het bouwwerk dient ten dienste te staan van een agrarisch bedrijf;

  • de bouwhoogte mag maximaal 10 meter zijn.

3.3. Gebruik

3.3.1 Gebruik van gronden ten behoeve van evenementen

mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • maximaal 3 per jaar,

  • maximaal 15 dagen per evenement, waaronder het opbouwen en afbreken van voorzieningen ten behoeve van het evenement.

3.3.2 Het wijzigen van het gebruik van bouwwerken

al dan niet in samenhang met inpandige bouwactiviteiten, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • binnen de bebouwde kom;

  • indien van toepassing: de oppervlakte niet meer bedraagt dan 30% van de woning inclusief aan- en bijgebouwen;

  • indien van toepassing aan het geldende beleid ‘beroep aan huis’, zie 3.3.4;

  • er geen strijdigheid ontstaat met het parkeren volgens de Crow-normen.

3.3.3 Het wijzigen van het gebruik van een recreatiewoning voor bewoning

Er wordt geen beleidsregel opgenomen ten aanzien van het wijzigen van het gebruik van een recreatiewoning voor bewoning.

3.3.4 Aan huis gebonden beroep

Ten aanzien van het gebruik gelden de volgende regels:

  • de vloeroppervlakte ten behoeve van aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten bedraagt ten hoogste 30% van de vloeroppervlakte van de betrokken woning;

  • voor nadere voorwaarden wordt verwezen naar de bijlage ‘beroep aan huis’.

3.3.5 Bijgebouwen

Het is niet toegestaan om bijgebouwen te gebruiken of te laten gebruiken als zelfstandige woning of als afhankelijke woonruimte.

4. Overige

4.1 Afwijken van de Beleidsregels

Zowel in positieve als in negatieve zin kan worden afgeweken van bovenstaande beleidsregels indien:

  • stedenbouwkundige, verkeerskundige en/of overige ruimtelijke overwegingen hier aanleiding toe geven;

  • de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken en/of belangen van derden hier aanleiding toe geven.

Indien wordt afgeweken van deze beleidsregels zal gemotiveerd worden waarom er van deze regels afgeweken wordt.

4.2 Algemeen afwegingskader

Indien een aanvraag betrekking heeft op een geval die niet vermeld wordt in de bovengenoemde beleidsregels, dan kan vergunning worden verleend nadat getoetst is aan de volgende criteria:

  • 1.

    Anticiperen nieuw bestemmingsplan Bij ieder verzoek dat in strijd is met het geldende bestemmingsplan en valt onder de in artikel 4 van bijlage 2 Bor opgenomen gevallen wordt onderzocht of een herziening wordt voorbereid en in welk stadium dit plan zich bevindt. In de afweging wordt meegenomen of het verzoek zal passen binnen het nieuwe bestemmingsplan en geanticipeerd kan worden op de nieuwe situatie. Op het moment dat het voorontwerp van het nieuwe bestemmingsplan ter inzage is gelegd kan in de motivering van de vergunning daar naar worden verwezen.

  • 2.

    Bestaand ruimtelijk beleid Het vergunningverzoek wordt getoetst aan het van toepassing zijnde vastgestelde beleid. Bij strijdigheid met vastgesteld beleid zal in principe géén medewerking worden verleend. Zijn specifieke omstandigheden aanwezig die afwijking rechtvaardigen dan geldt bij de besluitvorming een zwaardere motiveringseis, tenzij verwezen kan worden naar in ontwikkeling zijnd beleid dat al op schrift is gesteld en waarvan aannemelijk is dat het zo vastgesteld gaat worden.

  • 3.

    Waarborging ruimtelijke kwaliteit In alle gevallen zal er bij toepassing van de vergunningsbevoegdheid sprake moeten zijn van een verantwoord stedenbouwkundige nieuwe situatie. Hiervan is onder andere sprake indien de vergunning niet tot gevolg heeft dat het samenhangend straat- en bebouwingsbeeld wordt aangetast. Hiertoe kan ieder vergunningverzoek met ruimtelijke consequenties ter goedkeuring aan een stedenbouwkundige, en indien relevant, aan de welstandscommissie worden voorgelegd. Bovendien wordt getoetst of verschillende functies significante hinder van elkaar zullen ondervinden en of bestaande toegestane functies belemmerd zullen worden in hun doelmatig gebruik. Bij strijdigheid met een van deze elementen kan in principe géén medewerking worden verleend aan het vergunningverzoek, tenzij strikte randvoorwaarden worden verbonden aan de vergunning ter waarborging van de ruimtelijke kwaliteit.

  • 4.

    Afweging individueel en algemeen belang Bij ieder vergunningverzoek wordt onderzocht hoe het individuele belang van de aanvrager zich verhoudt tot het door de gemeente te bewaken algemene belang. In dat geval kunnen aspecten als openbare orde, veiligheid (waaronder brandveiligheid, sociale veiligheid, verkeersveiligheid), landschapsschoon en natuur een rol spelen.

  • 5.

    Rechtszekerheid en rechtsgelijkheid Bij de beoordeling van het vergunningverzoek moet rekening worden gehouden met de beginselen van rechtszekerheid en rechtsgelijkheid. Juist omdat het bij een ontheffingsverzoek gaat om een individuele concrete situatie in tegenstelling tot de integrale ruimtelijke benadering bij een herziening van een bestemmingsplan dient nadrukkelijk rekening te worden gehouden met de consequenties van het verzoek voor de omgeving en omwonenden. De effecten voor de aangrenzende percelen dienen voor zover mogelijk in beeld te worden gebracht. Daarnaast zal het vergunningverzoek ter visie worden gelegd waarbij de mogelijkheid bestaat zienswijzen in te dienen.

  • 6.

    Planschade Indien een aanvraag omgevingsvergunning wordt verleend ex artikel 2.12, 1e lid onder a, onder 2Ëš en/of 3Ëš juncto artikel 4 bijlage II Bor wordt een afweging gemaakt of het sluiten van een planschadeovereenkomst voorwaarde is om tot daadwerkelijke positieve beslissing over te gegaan.

Citeertitel

Deze beleidsregels worden aangehaald als: “Kruimelbeleid 1e herziening, ex artikel 2.12 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)”.

Inwerkingtreding

Deze beleidsregels treden in werking op de dag na publicatie.

Ondertekening

Lisse, d.d. 28 juni 2011
Het college van Lisse,
de heer J.W. Schellevis mevrouw C. Langelaar
gemeentesecretaris burgemeester