Regeling vervallen per 01-10-2015

Handhavingsbeleid Kinderopvang & Peuterspeelzaalwerk

Geldend van 02-06-2011 t/m 30-09-2015

Intitulé

Handhavingsbeleid Kinderopvang & Peuterspeelzaalwerk

De raad van de gemeente Lisse; gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 5 april 2011, nr 573

gelet op het bepaalde in de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzaalwerk;

Besluit:

Het ‘Handhavingsbeleid kinderopvang en peuterspeelzaalwerk’ vast te stellen;

1. Aanleiding

Goede en verantwoorde kinderopvang en peuterspeelzaalwerk zijn belangrijke aandachtspunten in de huidige samenleving. Kinderopvang gaat immers over de verantwoordelijkheid voor de zorg voor de meest kwetsbare groep van onze samenleving, jonge kinderen. In de kinderopvang en het peuterspeelzaalwerk wordt een veilige basis gelegd voor de toekomst van de kinderen. Zij worden gestimuleerd in hun ontwikkeling. Ouders krijgen via de kinderopvang bovendien de mogelijkheid om volwaardig deel te nemen aan het arbeidsproces, omdat ze erop kunnen vertrouwen dat ze hun kind in een veilige, stimulerende en vertrouwde omgeving achterlaten.

Sinds de invoering van de Wet kinderopvang in 2005 is er veel veranderd. De wetgeving rondom kinderopvang is immers relatief nieuw. Soms wordt er nog gezocht naar de beste kaders en verantwoordelijkheden. Houders zijn zelf verantwoordelijk voor het aanbieden van kwalitatief goede kinderopvang in een veilige en gezonde omgeving. Gemeenten en GGD-en spelen een belangrijke rol in de bewaking van het kwaliteitsproces. De gemeenten zijn eindverantwoordelijke voor het naleven van de kwaliteitsregels voor kinderopvang via toezicht en handhaving. Bij wet is geregeld dat de GGD-en het toezicht op de kindercentra uitvoert.

Het vaststellen van een lokaal (actueel) toezicht- en handhavingsbeleid bevordert de transparantie binnen een gemeente. Hierin wordt vastgelegd wat de gemeentelijke taken zijn, op welke manier en in samenwerking met wie de gemeente deze taken uitvoert en wat eventuele consequenties kunnen zijn. Het is in het belang van houders van kindercentra en peuterspeelzalen, inspecteurs van de GGD, ouders en de gemeente zelf om dit helder in beeld te hebben.

Vanwege de constant veranderende landelijke regelgeving is ook het lokale handhavingsbeleid aan verandering onderhevig. De recente wijzigingen vragen ook eind 2010 weer om een nieuw handhavingsbeleid, met daarin een aanvulling voor wat betreft toezicht en handhaving van het peuterspeelzaalwerk.

In deze notitie wordt de term kinderopvang gebruikt voor de diverse vormen, dus zowel dagopvang, buitenschoolse opvang, peuterspeelzaal en gastouderbureau of gastouder. Daar waar verschillende regels gelden worden de verschillende vormen apart benoemd.

In hoofdstuk 5 vindt u een uitleg van de verschillende vormen van kinderopvang.

1.1 Landelijke ontwikkelingen

Er is een tweetal wetswijzigingen dat aanpassing van lokaal handhavingsbeleid noodzakelijk maakt.

Wetswijziging wet kinderopvang per 1 januari 2010

De wetswijziging per 1 januari 2010 is voornamelijk gericht op het beheersbaar maken van de gastouderopvang en een betere melding en registratie van centra voor kinderopvang.

Tot 2010 waren alleen gastouderbureaus onderwerp van inspecties, en niet de gastouders zelf. Een belangrijke wijziging is dat de gastouders in 2010 onderwerp van inspectie door de GGD en handhaving door de gemeente geworden zijn. Van elke gastouder wordt besloten of deze al dan niet wordt opgenomen in het kinderopvangregister. Deze beslissing wordt genomen op basis van een aantal kwaliteitseisen waaraan de gastouder moet voldoen.

Daarnaast is het Landelijk Register Kinderopvang (LRK) geïntroduceerd in 2010. Tot 2010 waren gemeenten verplicht om lokale registers bij te houden. Om de relatie met de belastingdienst (in verband met de kinderopvangtoeslag) te verbeteren en de kwaliteit van de informatie meer gelijk te trekken, is besloten om een landelijke applicatie te ontwikkelen waarin gemeenten het register dienen bij te werken.

Invoering wet OKE per 1 augustus 2010

Daarnaast is per 1 augustus 2010 de lang verwachte wet OKE in werking getreden. Deze wet regelt 3 onderdelen, te weten:

  • 1.

    financiële toegankelijkheid peuterspeelzalen (financiële harmonisatie in relatie tot de kinderopvang)

  • 2.

    aanbod Voor- en vroegschoolse educatie (VVE) en peuterspeelzaalwerk en kinderopvang

  • 3.

    kwaliteitseisen peuterspeelzalen worden opgetrokken richting kwaliteitseisen kinderopvang (kwalitatieve harmonisatie)

Alle 3 de onderdelen hebben mogelijk effect op het gemeentelijk beleid. In verband met het tweede en derde punt dient het lokale handhavingsbeleid aangepast te worden.

Om deze onderdelen te realiseren zorgt de wet OKE voor aanpassing van een aantal wetten. De wet Kinderopvang is hier een van. Aan deze wet wordt een artikel met betrekking tot de kwaliteitseisen voor peuterspeelzalen toegevoegd. Net als bij de kinderopvang zijn de eisen verder uitgewerkt in aanvullende beleidsregels. Op basis van de Wet wordt toezicht en handhaving op de peuterspeelzalen op dezelfde manier geregeld als binnen de kinderopvang. De nieuwe citeertitel van de Wet wordt dan ook “Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen”.

De verwachting is dat met de wijzigingen van het afgelopen jaar het einde nog niet bereikt is. De toekomst van het toezicht op gastouders is nog onduidelijk. Daarnaast wordt er ook gesproken over een mogelijke aanpassing van toetsingscriteria binnen de kinderopvang. Met deze ontwikkelingen in gedachten is het handhavingsbeleid kinderopvang en peuterspeelzalen zo min mogelijk dichtgetimmerd. Er wordt ingespeeld op de meest recente wetswijzigingen en aanpassingen op de landelijke beleidsregels. De kaders waarbinnen dit lokaal opgepakt wordt zijn wel vastgelegd in het handhavingsbeleid.

1.2 Regionale context

Kinderopvang is een onderwerp met landelijke kaders, waarbij de uitvoering lokaal belegd is. In de regio’s Holland Rijnland en de Rijnstreek wordt daarnaast regionaal samengewerkt op dit onderwerp. De toezichthouder, GGD Hollands Midden, is immers een regionale organisatie. Daarnaast hebben houders van kindercentra en peuterspeelzalen niet zelden regionaal vestigingen (soms zelfs landelijk). Ook ouders kunnen opvang vinden in een buurgemeente waar zij werken, of wanneer zij in de buurt van de stadsgrenzen wonen.

Het is voor GGD Hollands Midden, houders van peuterspeelzalen / kindercentra én ouders eenduidiger wanneer er in de regio dezelfde uitgangspunten worden gehanteerd. Vandaar dat de opzet van dit handhavingsbeleid in de regio is besproken, met gemeenteambtenaren, GGD en een vertegenwoordiger van de VNG. In het najaar van 2010 is ambtelijk afgesproken om de hoofdlijnen zoals voorgelegd in deze beleidsnotitie regionaal als uitgangspunt te gebruiken.

2. Gemeentelijke verantwoordelijk kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen

De gemeente Lisse heeft sinds 2006 een handhavingsbeleid kinderopvang. Dit beleid is in 2009 geactualiseerd. Door recente ontwikkelingen moet het handhavingsbeleid wederom aangepast worden en uitgebreid met het peuterspeelzaalwerk. Daarnaast kunnen de ervaringen van de afgelopen jaren meegenomen worden in een aanscherping van (de uitvoering van) het beleid.

2.1 Nieuw: kwaliteit peuterspeelzalen

Sinds augustus 2010 zijn gemeenten ook verantwoordelijk voor het toezicht en handhaving op de kwaliteit van het peuterspeelzaalwerk. Veel gemeenten voerden deze taak voorheen ook al uit. Belangrijkste verschuiving is in de meeste gevallen dan ook dat de kwaliteitseisen per 1 augustus 2010 landelijk zijn vastgelegd. Dit is gebeurt op dezelfde manier als waarop de kwaliteitsregels voor de kinderopvang vastgelegd zijn.

Aangezien de Wet en de beleidsregels niets zeggen over de inrichtingseisen voor peuterspeelzalen, is het aan gemeenten om hiervoor aanvullende eisen te stellen. De gemeente Leiden zal hiervoor eind 2010, begin 2011 een aanvullende verordening opstellen. Deze verordening zal gebaseerd zijn op een landelijke modelverordening die de VNG in het najaar van 2010 gepresenteerd heeft.

2.2 Kader

De gemeentelijke taken en verantwoordelijkheden zijn landelijk vastgelegd in een aantal wetten en daarop aanvullende beleidsregels.

Vanaf augustus 2010 gelden de volgende landelijke kaders:

  • ­ Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzaalwerk

  • ­ Beleidsregels kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen

Beide zijn uitwerkingen van de in 2005 geïntroduceerde wet en beleidsregels. De beleidsregels zijn daarnaast opgesteld in overleg met de brancheorganisatie kinderopvang, de MO-groep kinderopvang en een vertegenwoordiging van ouders (BOinK).

Daarnaast kunnen gemeenten lokaal aanvullende regels stellen. Een voorbeeld hiervan is de verordening ruimte- en inrichtingseisen peuterspeelzalen, die begin 2011 vastgesteld zal worden.

Bij de uitvoering van het handhavingsbeleid kinderopvang en peuterspeelzalen wordt zowel het vigerende landelijke kader als de vigerende lokale regelgeving nageleefd.

2.3 Gemeentelijke taken

De gemeentelijke verantwoordelijkheid is onderverdeeld in vier taken:

Melding en registratie

Het College draagt zorg voor actuele registratie van kinderdagverblijven, centra voor buitenschoolse opvang, gastouderbureaus en voorzieningen voor gastouderopvang (gastouders). Hiervoor werkt de gemeente met het Landelijke Register Kinderopvang (LRK). Het register is openbaar toegankelijk via www.landelijkregisterkinderopvang.nl.

Het is de verwachting dat vanaf medio 2011 ook de peuterspeelzalen opgenomen worden in het LRK.

Toezicht op naleving van de kwaliteit

Voor het naleven van de kwaliteitseisen van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen en de aanvullende regelgeving houdt de gemeente toezicht op de kinderopvang

en peuterspeelzalen. Hiertoe wijst de gemeente de directeur van de GGD Hollands Midden als toezichthouder. Hiertoe is Gemeenschappelijke Inspectie Ruimte (GIR Inspecteren) aan het LRK toegevoegd. Deze module ondersteunt het primaire werkproces van de GGD rondom het inspecteren. Deze applicatie bestaat uit een module inspecteren voor de GGD-en en een module handhaven voor de gemeenten.

De toezichthouder beoordeelt de kinderopvang en peuterspeelzalen aan de hand van landelijk opgestelde toetsingskaders. Zij rapporteert via een model inspectierapport haar bevindingen en afspraken met houders aan de gemeente.

Gemeentelijk ingrijpen, handhaven en sanctioneren

Indien uit het rapport van de toezichthouder blijkt dat de kinderopvang niet aan de kwaliteitseisen voldoet, zal de gemeente in principe handhavend optreden. Er zijn verschillende handhavingsancties waaruit de gemeente een keus kan maken.

In deze notitie wordt verder uitgewerkt welke overtredingen om welke acties vragen en welke hersteltermijnen daarvoor geadviseerd worden.

Jaarlijkse verantwoording van de werkzaamheden aan de minister

Jaarlijks stelt het College van burgemeester en wethouders een verslag vast van de toezichts- en handhavingacties die de gemeente in het kader van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen heeft verricht. Dit verslag verzendt het College naar de gemeenteraad en de minister.

2.4 Lissese ervaringen

Kinderopvang

De kinderopvangcentra voldeden, na overleg met de GGD, over het algemeen aan de eisen van de wet. Waar dit niet het geval was is een handhavingtraject ingezet.

Peuterspeelzalen

Lisse heeft haar gesubsidieerde peuterspeelzaalwerk weggezet bij Stichting Peuterspeelzalen Leiden en omstreken. Via een overeenkomst zijn al randvoorwaarden gesteld. De afgelopen jaren is gewerkt met een lokale verordening op de kwaliteit van de peuterspeelzalen en aanvullende eisen. Op basis hiervan hebben peuterspeelzalen een vergunning. Voor het toezicht op de kwaliteit was ook de afgelopen jaren al de GGD Hollands Midden ingeschakeld.

Met de invoering van de wet OKE zijn eventuele lokale verordeningen op het gebied van het peuterspeelzaalwerk van rechtswege komen te vervallen.

De gesubsidieerde Lissese peuterspeelzalen voldoen aan de lokale kwaliteitseisen. Deze eisen komen redelijk overeen met de landelijk gestelde eisen naar aanleiding van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen. Er zijn dan ook geen problemen te voorzien met de invoering van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen.

Register Peuterspeelzaalwerk

De lissese peuterspeelzalen zijn opgenomen in het gemeentelijk register peuterspeelzaalwerk. Dit register is te vinden op de website van de gemeente Lisse.

3. Toezicht kinderopvang en peuterspeelzalen

3.1 Toezichthouder

Het College van burgemeester en wethouders ziet er op toe dat de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen, de aanvullende Beleidsregels kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen en vigerende lokale regelgeving op dit gebied worden nageleefd. De gemeente geeft hiertoe de GGD Hollands Midden opdracht om de kwaliteit van kindercentra, gastouderbureaus, gastouders en peuterspeelzalen jaarlijks te controleren.

Hiervoor heeft het College van burgemeester en wethouders de directeur van de RDOG (GGD Hollands Midden) aangewezen als toezichthouder. Hij kan deze taak verder in zijn organisatie mandateren.

Het College van burgemeester en wethouders wijst de directeur van de RDOG aan als toezichthouder kinderopvang. Hij kan deze taak verder in de organisatie mandateren.

Jaarlijks worden er door de gemeente Leiden en de GGD Hollands Midden afspraken gemaakt over toezicht, het zogeheten inspectiearrangement (in contractvorm). Hierin zijn onder andere opgenomen:

  • een overzicht van de te inspecteren kindercentra

  • de planning van de jaarlijkse inspecties

  • het aantal uren per inspectie, afhankelijk van het soort opvang

  • het uurtarief

  • de wijze waarop de inspecties worden uitgevoerd

  • de wijze waarop de inspecties aan de gemeente gerapporteerd worden

De GGD en de gemeenten bespreken dit inspectiearrangement minimaal eens per kwartaal individueel. Daarnaast zijn er minimaal 2 x per jaar regio-overleggen, waarbij alle gemeenten en de verantwoordelijke GGD aanwezig zijn.

De Wet kinderopvang regelt dat de kosten voor de inspecties, zowel regulier als extra, voor rekening van de gemeente zijn. De inspectierapporten zijn openbaar. De meest recente rapporten zijn te raadplegen via het Landelijk Register Kinderopvang, www.landelijkregisterkinderopvang.nl. Daarnaast zijn ze op te vragen bij de kindercentra of de gemeente.

3.2 Toezicht kwaliteit

De toezichthouder onderzoekt of elk bestaand kindercentrum, gastouderbureau, gastouder of peuterspeelzaal aan de kwaliteitseisen voldoet. Hiervoor bezoekt hij volgens de wettelijke kaders alle in Holland Rijnland en de Rijnstreek gevestigde kinderopvang.

De inspectievoorwaarden waarop de toezichthouder dient te toetsen zijn voor dagopvang, buitenschoolse opvang, peuterspeelzalen, gastouderbureaus en gastouders afzonderlijk bepaald. Daarnaast voert de toezichthouder in overleg met gemeenten aanvraag-opname-LRK-inspecties bij nieuwe kinderopvang en eventueel ook herinspecties of incidentele inspecties uit.

De toezichthouder onderzoekt op basis van wettelijke kaders of kinderopvang aan de gestelde kwaliteitseisen voldoet

Elke inspectie levert een inspectierapport op (naar een landelijk GGD-model). Als er gebruik gemaakt is van overleg en overreding staat dit in het inspectierapport.

Via een conceptrapport heeft de toezichthouder zijn bevindingen met de kinderopvanghouder gecommuniceerd. De kinderopvanghouder heeft de gelegenheid gehad om een zienswijze te geven, die in het rapport wordt opgenomen. Het is mogelijk dat de toezichthouder op basis van deze zienswijze de naleving van de inspectievoorwaarden anders beoordeelt.

In het definitieve inspectierapport adviseert de toezichthouder aan de gemeente om al dan niet te handhaven.

De toezichthouder adviseert de gemeente over al dan niet handhavend optreden

3.3 Inzet overleg en overreding

Definitie overleg en overreding

Overleg: Gesprek tussen toezichthouder en kinderopvanghouder om een geconstateerde overtreding op te lossen

Overreding: Het beïnvloeden van de houder door de toezichthouder om iets te doen (oplossen van een geconstateerde overtreding)/ de houder overtuigen de tekortkoming op te lossen

Het instrument ‘overleg en overreding’ gaat erom dat overleg en overreding die acties van de toezichthouder omvatten waarin de toezichthouder, binnen de tijd van het opstellen van het inspectierapport, probeert de houder geconstateerde overtredingen alsnog te laten oplossen. Hiermee zal handhaving door de gemeente worden voorkomen.

Samengevat kan onder overleg en overreding worden verstaan: het middels een gesprek overtuigen van een houder door de toezichthouder om een geconstateerde overtreding daadwerkelijk te verhelpen.

Inzet overleg en overreding door toezichthouder

Het doel van overleg en overreding is om op een informele manier te proberen in een vroeg stadium een overtreding op te lossen. De toezichthouder bepaalt per overtreding (eventueel in overleg met de gemeente) of de inzet van overleg en overreding een oplossing kan bieden. Bij deze overweging wordt de inspectiehistorie meegenomen.

Overleg en overreding wordt ingezet in de periode dat het conceptinspectierapport opgesteld wordt.

Als tijdens de inspectie overtredingen geconstateerd zijn die in aanmerking komen voor overleg en overreding, spreekt de toezichthouder een termijn met houder af waarbinnen deze opgelost dienen te zijn. Dit termijn is nooit langer dan 4 weken, zodat de toezichthouder conform de wettelijke termijnen het rapport kan afronden.

De inspecteur constateert vervolgens in het conceptrapport of de overtreding daadwerkelijk is verholpen door middel van overleg en overreding. Er wordt expliciet vermeld voor welke overtreding(en) overleg en overreding is toegepast, wat de afspraken waren, welke hersteltermijn er was gegeven en of de afspraken wel of niet binnen de gestelde termijn zijn nagekomen.

In het inspectierapport wordt vermeld dat er volgens de toezichthouder verzwarende omstandigheden zijn indien een overtreding na de gegeven hersteltermijn in het kader van overleg en overreding niet is opgelost.

4. Handhaving kinderopvang en peuterspeelzalen

4.1 Inleiding

De regio Holland Rijnland en de Rijnstreek heeft de afgelopen jaren als uitgangspunt van het handhavingsbeleid kinderopvang genomen dat gemeenten, toezichthouder en kinderopvang er bij overtredingen van de kwaliteitseisen zoveel mogelijk in gezamenlijk overleg uit wilden komen. De toezichthouder speelt hierbij een essentiële rol. De regiogemeenten zijn verheugd dat deze aanpak bijgedragen heeft aan het landelijk invoeren van het instrument ‘overleg en overreding’ tijdens het toezicht. Bovenstaande blijft dan ook een belangrijk uitgangspunt in het nieuw vast te stellen handhavingsbeleid kinderopvang en peuterspeelzalen. Zwaardere handhavinginstrumenten kunnen immers forse gevolgen hebben die niet in het belang zijn van gemeente, kinderopvang én ouder en kind, dus het is de wens van alle betrokken partijen om in een eerder stadium tot een oplossing te komen waarbij het kindercentrum aan de wettelijke eisen voldoet.

Daar waar nodig zal de gemeente overgaan tot verregaandere formele stappen op basis van haar handhavingsbeleid. Het handhavingproces is door de gemeente helder vastgelegd in het handhavingsbeleid.

4.2 Afwegingsmodel handhaving kinderopvang

De VNG heeft een afwegingsmodel handhaving kinderopvang voorgelegd aan gemeenten (zie bijlage 1). Door actualisatie van het vroegere afwegingsmodel zijn nu ook gastouders en peuterspeelzalen meegenomen. In dit model is per inspectie-item opgenomen hoe om te gaan met overtredingen van de kinderopvanghouders, welke prioriteit een overtreding moet hebben en wat de geadviseerde handhavingacties en instrumenten zijn. Het model is gebaseerd op de modelinspectierapporten van GGD Nederland.

De gemeente neemt in principe het afwegingsmodel handhaving kinderopvang van de VNG over. Handhaving is echter maatwerk en zal in elke situatie apart afgewogen moeten worden. Daarom zal de gemeente waar nodig gemotiveerd afwijken van het model.

De gemeente volgt in principe het afwegingsmodel handhaving kinderopvang 2010 van de VNG, en de bijbehorende brieven.

4.3 Handhavinginstrumenten

Indien uit de inspectierapporten van de toezichthouder blijkt dat een kinderopvanghouder niet aan de kwaliteitseisen voldoet, zal de gemeente handhavend optreden. Hiervoor heeft de gemeente verschillende handhavinginstrumenten tot haar beschikking. De gemeente kan naast deze instrumenten er ook voor kiezen om eerst een (schriftelijke) waarschuwing te geven aan houders. Het is formeel geen onderdeel van het handhavingtraject.

De mogelijke handhavinginstrumenten en de grondslag daarvoor zijn (in willekeurige volgorde):

Handhavingsinstrument

Wettelijk kader

Aanwijzing (door College) of bevel (door toezichthouder)

Wk* artikelen 1.65 en 2.23

Bestuursdwang

Awb artikel 5:21

Last onder dwangsom

Awb artikel 5:32

Bestuurlijke boete

Wk artikel 1.72, 2.27 en 2.28

Exploitatieverbod

Wk artikel 1.66 en 2.24

Uitschrijven uit register

Wk artikel 10 besluit registratie kinderopvang

* Wk = Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen

De werking en de inhoud van deze handhavinginstrumenten bij de kinderopvang worden beschreven in de “Handreiking voor een transparant handhavingsbeleid” (VNG, 2008) en in de inleiding van het afwegingsmodel handhaving kinderopvang ( VNG, oktober 2010). Hieraan zijn ook door de VNG vastgestelde boetebeleidsregels gekoppeld, die zijn uitgewerkt in een afwegingsmodel handhaving kinderopvang.

NB er is expliciet vermeld dat er geen bestuurlijke boete opgelegd mag worden aan door gemeenten gesubsidieerde peuterspeelzalen.

Het is niet mogelijk om een escalatiemodel op te stellen van de verschillende instrumenten. Per type overtreding verschillen de instrumenten die het meest effectief zijn.

Vanuit juridisch oogpunt wordt aanbevolen om altijd eerst een aanwijzing of een bevel te geven voordat verdergaande instrumenten ingezet worden. Daarnaast kan gesteld worden dat het dat uitschrijven uit het register een uiterste instrument is dat ingezet wordt als andere instrumenten geen resultaat opleveren.

4.4. Uitvoering van de handhaving

De bron voor de handhaving is het in hoofdstuk 3 beschreven inspectierapport van de toezichthouder. Zij geeft hierin een advies aan de gemeente. Het advies van de GGD wordt toegestuurd aan de afdeling Beleid & Planvorming. De gemeente volgt het advies van de GGD in principe op.

Op basis van het advies van de toezichthouder onderneemt de gemeente de volgende actie:

Advies: Niet handhaven

De houder van het kindercentrum krijgt een schriftelijke bevestiging van de gemeente dat het centrum volledig aan de kwalitatieve eisen van de Wet kinderopvang voldoet.

Advies: Handhaven volgens gemeentelijk handhavingsbeleid

De gemeente start een handhavingtraject.Afhankelijk van het advies van de toezichthouder communiceert de gemeente dat alles in orde is of start de gemeente een handhavingstraject.>

Fase 1

In beginsel wordt er als eerste een waarschuwing, aanwijzing of een bevel aan de houder van het kindercentrum gegeven wordt. In bijzondere omstandigheden kan er gemotiveerd afgeweken worden van deze eerste stap.

De afdeling Beleid & Planvorming bepaalt –eventueel in overleg met de GGD- of de houder eerst een waarschuwing krijgt of dat er direct een bevel of aanwijzing aan de houder wordt gegeven. Zo nodig wordt de GGD Hollands Midden verzocht om het college nader te adviseren over de geconstateerde overtredingen en voorstellen te doen voor mogelijk te treffen maatregelen. De complexere gevallen worden in samenspraak met de afdeling Bestuurlijke en Juridische Zaken afgehandeld.

Mocht een geconstateerde overtreding van een dusdanig ernstige aard zijn dat er direct gevaar is voor de gezondheid of de veiligheid van de kinderen, dan neemt de toezichthouder direct contact op met de houder van het kindercentrum en de gemeente. Er wordt in overleg besproken welke directe acties nodig zijn. Het advies van de toezichthouder zal hierbij in zware mate meetellen.

Bij het bepalen van de gewenste eerste stap wordt meegewogen of het instrument ‘overleg en overreding’ is ingezet. Is dit het geval, maar heeft dit niet het gewenste resultaat opgeleverd, dan zal de gemeente direct een aanwijzing geven en een gesprek aangaan met de kinderopvanghouder. In de meest voorkomende andere gevallen geeft de gemeente eerst een waarschuwing, tenzij de inspectiehistorie of andere omstandigheden dit onwenselijk maken. De afdeling Beleid & Planvorming is verantwoordelijk voor het toezicht en het geven van waarschuwingen en aanwijzigingen.

Waarschuwing

De afdeling Beleid & Planvorming verzendt de waarschuwingsbrief, waarin de houder een termijn wordt gegund om overtredingen ongedaan te maken. In deze brief kan het voornemen kenbaar worden gemaakt om zo nodig een aanwijzing te geven of een sanctiebesluit te nemen. De houder wordt dan in de gelegenheid gesteld om zijn zienswijze op dit voornemen te geven.

De afdeling Beleid & Planvorming verzoekt de GGD Hollands Midden om na afloop van de termijn een herinspectie uit te voeren. Het advies van de GGD wordt toegestuurd aan de afdeling Beleid & Planvorming. Zo nodig wordt de GGD Hollands Midden verzocht om het college nader te adviseren over de geconstateerde overtredingen en voorstellen te doen voor mogelijk te treffen maatregelen.

Aanwijzing

De afdeling Beleid & Planvorming verzendt de schriftelijke aanwijzing, waarin concreet wordt aangegeven welke maatregelen de houder binnen welke termijn moet nemen om de overtredingen ongedaan te maken. De houder wordt in deze brief gewezen op de mogelijkheid om bezwaar te maken tegen dit besluit. In deze brief kan het voornemen kenbaar worden gemaakt om zo nodig een sanctiebesluit te nemen of een exploitatieverbod op te leggen. De houder wordt dan in de gelegenheid gesteld om zijn zienswijze op dit voornemen te geven.

Na afloop van de termijn verzoekt de afdeling Beleid & Planvorming de GGD Hollands Midden om een herinspectie uit te voeren. Het advies van de GGD wordt toegestuurd aan de afdeling Beleid & Planvorming. Deze afdeling adviseert –eventueel in overleg met de GGD- of er een exploitatieverbod wordt opgelegd, of en zo ja voor welke overtredingen er een sanctiebesluit wordt opgelegd, welke maatregelen de houder moet nemen, welke termijn de houder hiervoor krijgt en welke dwangsom wordt opgelegd of op welke wijze bestuursdwang wordt uitgeoefend.

Bevel

De GGD Hollands Midden geeft een bevel aan een kindercentrum, indien wordt geconstateerd dat de kwaliteit zodanig tekortschiet dat het nemen van maatregelen geen uitstel kan lijden. Het bevel heeft een geldigheidsduur van 7 dagen en kan door het college worden verlengd (artikel 1.65, derde en vierde lid, Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen).

Fase 2

Indien bij de herinspectie blijkt dat een bevel of aanwijzing niet is opgevolgd, wordt een last onder dwangsom, een last onder bestuursdwang of een exploitatieverbod opgelegd.

Voor welk instrument gekozen wordt zal worden bepaald op basis van het afwegingsmodel handhaving kinderopvang en in overleg met de GGD Hollands Midden.De afdeling Bestuurlijke en Juridische Zaken is verantwoordelijk voor sanctiebesluiten en exploitatieverboden.

Sanctiebesluit

De afdeling Bestuurlijke en Juridische Zaken verzendt de last onder dwangsom of de last onder bestuursdwang, waarin concreet wordt aangegeven welke maatregelen de houder binnen welke termijn moet nemen om het verbeuren van een dwangsom of het toepassen van de bestuursdwang te voorkomen. De houder wordt in deze brief gewezen op de mogelijkheid om bezwaar te maken tegen dit besluit.

Na afloop van de termijn verzoekt de afdeling Beleid & Planvorming de GGD Hollands Midden om een herinspectie uit te voeren. Het advies van de GGD om te handhaven wordt toegestuurd aan de afdeling Beleid & Planvorming. Deze afdeling adviseert –eventueel in overleg met de GGD- of aan de last is voldaan en of er aanleiding is om verbeurde dwangsommen niet of slechts gedeeltelijk in te vorderen.

De afdeling Bestuurlijke en Juridische Zaken verzendt de brief waarin is aangegeven dat aan de last is voldaan of dat een dwangsom is verbeurd of dat tot de toepassing van bestuursdwang wordt overgegaan. In deze brief wordt besloten of verbeurde dwangsommen en gemaakte en te maken kosten worden ingevorderd. Uitgangspunt is dat behoudens bijzondere omstandigheden altijd tot invordering wordt overgegaan. De houder wordt in deze brief gewezen op de mogelijkheid om bezwaar te maken tegen dit besluit.

In Lisse is ervoor gekozen om niet te werken met bestuurlijke boetes. Daarom zal dit instrument ook binnen de handhaving in de kinderopvang niet ingezet worden, ondanks eventuele aanbevelingen hiertoe vanuit de VNG of het Rijk.

Exploitatieverbod

De afdeling Bestuurlijke en Juridische Zaken verzendt het besluit tot het opleggen van een exploitatieverbod. De houder wordt in deze brief gewezen op de mogelijkheid om bezwaar te maken tegen dit besluit.

Een exploitatieverbod wordt alleen opgelegd wanneer het opleggen van een last onder bestuursdwang niet mogelijk is en zolang de houder een bevel of aanwijzing niet opvolgt. Indien uit een inspectie blijkt dat niet of niet langer aan de kwaliteitseisen zal worden voldaan kan het college verbieden om de exploitatie te starten of te hervatten zolang die situatie zich voordoet (artikel 1.66 en artikel 2.24 Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen).

Uitschrijving register

De afdeling Beleid & Planvorming verwijdert de gegevens van een organisatie voor kinderopvang onverwijld uit het register, indien uit een inspectie blijkt dat de houder niet of niet langer aan de wettelijke kwaliteitseisen zal voldoen. De verwijdering wordt bekend gemaakt in de Lisser. Bij verwijdering van een gastouderbureau uit het register, worden de gastouders schriftelijk in kennis gesteld van de verwijdering van het gastouderbureau uit het register (Artikel 10 Besluit registratie kinderopvang).

Kindercentra die zich niet gemeld hebben bij de gemeente voor opname in het register, plegen in principe een economisch delict in de zin van de Wet Economische Delicten. Gemeenten gaan niet actief aan de slag om deze centra op te sporen. Krijgt de gemeente of de toezichthouder echter signalen dat er niet geregistreerde kinderopvang plaats vindt, dan zal de gemeente de toezichthouder de opdracht geven om hier nader onderzoek naar te doen. Blijkt dit inderdaad het geval te zijn, dan kan de gemeente besluiten om aangifte te doen of het reguliere handhavingtraject in te zetten.

4.5 Bevoegdheid en mandatering

Beslissingen met betrekking tot de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen zijn een bevoegdheid van het College. Mandaten en machtigingen voor het nemen van deze beslissingen worden in de Mandaatregeling Lisse 2009 opgenomen.

Registratie en verwijdering van gegevens van een organisatie van kinderopvang in het register kinderopvang.

• Registratie is reeds gemandateerd

• Verwijdering is nog niet gemandateerd

Beslissen over controle op organisaties van kinderopvang en peuterspeelzalen

• Gemachtigd

Geven van een waarschuwing aan een organisatie van kinderopvang of peuterspeelzaal.

• Niet gemachtigd

Geven van een aanwijzing aan een organisatie van kinderopvang of peuterspeelzaal.

• Aanwijzing nog niet gemandateerd.

Verlengen van een bevel van de toezichthouder van de RGOG (GGD Hollands Midden) aan een organisatie van kinderopvang of peuterspeelzaal.

• Verlengen bevel nog niet gemandateerd

Opleggen van een sanctiebesluit aan een organisatie van kinderopvang of peuterspeelzaal.

• Besluit tot last onder dwangsom en last onder bestuursdwang is gemandateerd.

• Met bestuurlijke boete wordt niet gewerkt en deze bevoegdheid hoeft niet te worden gemandateerd.

Opleggen van een exploitatieverbod aan een organisatie van kinderopvang of peuterspeelzaal.

• Besluit tot opleggen exploitatieverbod niet gemandateerd.

5. Verklarende woordenlijst

Basisgroep: een vaste groep kinderen in de buitenschoolse opvang in een passend ingerichte ruimte;

Beroepskracht: de persoon van 18 jaar of ouder die werkzaam is bij een kindercentrum en is belast met de verzorging en opvoeding van kinderen; of de persoon van 18 jaar of ouder die werkzaam is bij een gastouderbureau en is belast met het tot stand brengen en begeleiden van gastouderopvang;

Beroepskracht in opleiding: degene die de beroepsbegeleidende leerweg volgt, bedoeld in de Wet educatie en beroepsonderwijs, en ten behoeve van beroepspraktijkvorming is belast met de verzorging en opvoeding van kinderen bij een kindercentrum of voorziening voor gastouderopvang;

Bemiddelingsmedewerker: de medewerker die zich bezighoudt met de taken, bedoeld in de artikelen 12, 15 en 15e Beleidsregels kwaliteit kinderopvang;

Buitenschoolse opvang: kinderopvang, verzorgd door een kindercentrum tot de kinderen in de leeftijd dat zij naar het basisonderwijs kunnen gaan, waarbij opvang wordt geboden voor of na de dagelijkse schooltijd, evenals gedurende vrije dagen of middagen en in de schoolvakanties;

Dagopvang: kinderopvang, verzorgd door een kindercentrum voor kinderen tot de leeftijd waarop zij het basisonderwijs volgen;

Gastouder: de natuurlijke persoon van 18 jaar of ouder die gastouderopvang biedt, met uitzondering van natuurlijke personen van wie een of meer kinderen op bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen gronden onderworpen zijn aan ondertoezichtstelling of voorlopige ondertoezichtstelling als bedoeld in artikel 254, onderscheidenlijk artikel 255, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, en met uitzondering van de persoon die op hetzelfde woonadres als de ouder of diens partner staat ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens;

Gastouderbureau: een organisatie die gastouderopvang tot stand brengt en begeleidt en door tussenkomst van wie de betaling van ouders aan gastouders geschiedt;

Gemeenschappelijke Inspectieruimte (GIR) Kinderopvang: eind 2010 is deze extra toepassing voor gemeenten en GGD-en voorzien die is gekoppeld aan het LRK.

De GIR is een webapplicatie welke door gemeenten en GGD-en gebruikt kan worden als ondersteuning op de toezicht- en handhavingstaak op de Wet kinderopvang. Daarnaast biedt gebruik van de GIR grote voordelen bij bijvoorbeeld de jaarlijkse verslaglegging aan de Inspectie van het Onderwijs (IvhO) en overige interne rapportages.

Houder: de rechtspersoon of natuurlijke persoon van 18 jaar of ouder die een kindercentrum, een voorziening voor gastouderopvang, een gastouderbureau of een peuterspeelzaal exploiteert;

Kindercentrum: een voorziening waar kinderopvang plaatsvindt, anders dan gastouderopvang;

Kinderopvang: het bedrijfsmatig of anders dan om niet verzorgen en opvoeden van kinderen tot de eerste dag van de maand waarop het voortgezet onderwijs voor die kinderen begint;

Landelijk Register Kinderopvang (LRK): vormt een centraal onderdeel binnen de nieuwe wet Kinderopvang, die per 1 januari 2010 van kracht is gegaan. In het LRK komen de gegevens van alle goedgekeurde gastouderbureaus, gastouders, kinderopvang- en buitenschoolse opvangcentra.

De gemeente is verantwoordelijk voor de inhoud en kwaliteit van het LRK.

Ouder: de bloed- of aanverwant in opgaande lijn of de pleegouder van een kind op wie de kinderopvang betrekking heeft, met dien verstande dat bij de beoordeling of sprake is van pleegouderschap een subsidie op grond van de Wet op de jeugdzorg buiten beschouwing blijft.

Oudercommissie: de commissie, bedoeld in artikel 1.58 Wet kinderopvang;

Peuterspeelzaal: een opvang waar kleine kinderen van twee of drie jaar enige uren per week kunnen verblijven onder leiding van één of twee volwassenen. De inschrijving bij een peuterspeelzaal is volkomen facultatief. De gemeente subsidieert de eigen bijdrage van de ouders.

Risico-inventarisatie: de risico-inventarisatie, bedoeld in artikel 1.51 Wet kinderopvang;

Stamgroep: een vaste groep kinderen in de dagopvang in een passend ingerichte ruimte;

Stamgroepruimte: de ruimte waarin de kinderen in de dagopvang het grootste deel van de dag aanwezig zijn;

Wet OKE: uitleg blz. 3

Ondertekening

B. Blonk mevrouw C. Langelaar
griffier voorzitter

Bijlagen

Afwegingsmodel Kinderopvang 2011_volledig.pdf (versie geldig sinds: 15-11-2012; PDF-bestand; grootte: 445.26 kB)