Regeling vervallen per 01-01-2013

Verordening individuele voorzieningen Wet maatschappelijke ondersteuning Gemeente Lochem

Geldend van 01-01-2010 t/m 31-12-2012

Intitulé

Verordening individuele voorzieningen Wet maatschappelijke ondersteuning Gemeente Lochem

De raad van de gemeente Lochem;

gelet op de Wet maatschappelijke ondersteuning;

gelet op artikel 147 van de Gemeentewet;

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders d.d. 27 oktober 2009;

B E S L U I T:

vast te stellen de volgende verordening:

Verordening individuele voorzieningen Wet maatschappelijke ondersteuning gemeente Lochem

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1.0 Begripsbepalingen

In deze verordening en de daarop gebaseerde nadere regelgeving wordt verstaan onder:

  • a.

    Aanvrager: een persoon als bedoeld in dit artikel onder u, die een aanvraag doet in het kader van deze verordening.

  • b.

    Algemeen gebruikelijk: naar geldende maatschappelijke normen tot het gangbare gebruiks- dan wel bestedingspatroon van iemand als de aanvrager behorend;

  • c.

    Algemene voorziening: een voorziening die wordt geleverd op basis van directe beschikbaarheid, een beperkte toegangsbeoordeling die een snelle, regelarme en adequate oplossing biedt voor de beperkingen die een persoon ondervindt;

  • d.

    Beperking: lichamelijk, psychiatrisch,verstandelijk of psychosociaal probleem op grond waarvan het functioneren van iemand wordt belemmerd;

  • e.

    Besparingsbijdrage: een door de aanvrager te betalen bijdrage, gelijk aan het bedrag dat ten gevolge van de verstrekking van een voorziening door de aanvrager wordt bespaard omdat deze verstrekte voorziening een algemeen gebruikelijke voorziening vervangt of kan vervangen.

  • f.

    Budgethouder: een persoon aan wie ingevolge deze verordening een persoonsgebonden budget is toegekend en die aan het college verantwoording verschuldigd is over de besteding van het persoonsgebonden budget;

  • g.

    College: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Lochem.

  • h.

    Compensatieplicht: de algemene verplichting van het college om personen met aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek, inclusief chronische psychische en psychosociale problemen, door het treffen van voorzieningen een zodanige uitgangspositie te verschaffen dat zij in aanvaardbare mate zelfredzaam zijn en in staat tot maatschappelijke participatie;

  • i.

    Eigen bijdrage: een door het college vast te stellen bijdrage, die bij de verstrekking van een voorziening in natura of een persoonsgebonden budget betaald moet worden en waarop de regels van het Besluit maatschappelijke ondersteuning van toepassing zijn. Eigen aandeel in de kosten: een door het college vast te stellen bijdrage, die bij een financiële tegemoetkoming betaald moet worden en waarop de regels van het Besluit maatschappelijke ondersteuning van toepassing zijn;

  • j.

    Financiële tegemoetkoming: een tegemoetkoming in de kosten van een voorziening welke kan worden afgestemd op het inkomen van de aanvrager;

  • k.

    Gemeenschappelijke ruimte: gedeelte(n) van een woongebouw, niet behorende tot de onderscheiden woningen, bestemd en noodzakelijk om de woning van de aanvrager vanaf de toegang van het woongebouw te bereiken.

  • l.

    Gebruikelijke Zorg: zorg binnen een leefeenheid waarvan het gebruikelijk is dat het aan elkaar wordt verleend.

  • m.

    Huisgenoot: iemand met wie de aanvrager een gezamenlijke huishouding voert;

  • n.

    Hoofdverblijf: de woonruimte waar de aanvrager zijn vaste woon- en verblijfplaats heeft en in de gemeentelijke basisadministratie staat ingeschreven of ingeschreven zal gaan worden, dan wel het feitelijk woonadres indien de aanvrager een in de gemeentelijke basisadministratie geregistreerd postadres heeft.

  • o.

    Huishoudelijke verzorging: het ondersteunen bij of het overnemen van activiteiten op het gebied van het verzorgen van het huishouden van een persoon dan wel van de leefeenheid waartoe een persoon behoort.

  • p.

    Individuele voorziening: een voorziening die individueel wordt aangeboden indien een algemene voorziening geen adequate oplossing biedt;

  • q.

    Leefeenheid: alle bewoners op één adres die samen duurzaam een huishouden voeren, niet zijnde kamerbewoners of personen die vanwege een zorgbehoefte op één adres ieder zelfstandig wonen;

  • r.

    Maatschappelijke participatie: normale deelname aan het maatschappelijke verkeer, te weten het voeren van een huishouden, het normale gebruik van de woning; het zich in en om de woning verplaatsen; het zich zodanig verplaatsen dat aansluiting wordt gevonden bij regionale, bovenregionale en landelijke vervoersystemen; het ontmoeten van andere mensen en het aangaan en onderhouden van sociale verbanden om op die manier deel te nemen aan het lokale maatschappelijke leven;

  • s.

    Mantelzorger: iemand die mantelzorg verleent als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b. van de wet.;

  • t.

    Meerkosten: kosten van een mogelijk krachtens de wet te verlenen voorziening, voorzover dit deel van de kosten uitgaat boven voor die persoon als algemeen gebruikelijk te beschouwen kosten van een dergelijke voorziening;

  • u.

    Persoon met beperkingen: een persoon die ten gevolge van ziekte of gebrek, inclusief een chronisch psychisch en/of psychosociaal probleem, aantoonbare beperkingen ondervindt bij de maatschappelijke participatie;

  • v.

    Persoonsgebonden budget (PGB): een geldbedrag waarmee de aanvrager een of meer aan hem te verlenen voorzieningen kan verwerven en waarop de in deze verordening en de Beleidsregels individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning te stellen regels van toepassing zijn;

va. Rolstoelvoorziening: voorziening die de persoon met beperkingen in staat stelt zich in en om de woning te verplaatsen en waarvan het rijden de primaire functie is”.

vb. Vervoersvoorziening: een vervoersvoorziening is een voorziening die de belanghebbende in staat stelt zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel;

  • w.

    Voorziening in natura: een voorziening die in eigendom, in bruikleen, in huur of in de vorm van persoonlijke dienstverlening wordt verstrekt;

  • x.

    Wet: Wet maatschappelijke ondersteuning;

  • y.

    Woonruimte: een woning, waaronder ook wordt verstaan een woonwagen als bedoeld in de Woningwet en een woonschip op een ligplaats als bedoeld in de Huisvestingswet, voor permanente bewoning bestemd en geschikt en waarbij geen wezenlijke woonfuncties, zoals woon- en slaapruimten, was- en kookgelegenheid en toilet met andere woningen wordt gedeeld.

  • z.

    Zelfredzaamheid: het lichamelijk, verstandelijk, geestelijk of financiële vermogen om zelf voorzieningen te treffen die maatschappelijke participatie mogelijk maken;

Artikel 1.1 Voorwaarden en weigeringsgronden

  • 1.

    Een voorziening kan slechts worden toegekend voor zover:

    • a.

      deze langdurig noodzakelijk is om de beperkingen op het gebied van het voeren van het huishouden, het verplaatsen in en om de woning, het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel en bij het ontmoeten van medemensen en op basis daarvan sociale verbanden aangaan op te heffen of te verminderen;

    • b.

      deze, naar objectieve maatstaven gemeten, als de goedkoopst adequate voorziening kan worden aangemerkt;

    • c.

      deze in overwegende mate op het individu is gericht.

  • 2.

    De langdurigheid zoals genoemd in artikel 1.1 eerste lid onder a is niet van toepassing op de verstrekking van huishoudelijke verzorging.

  • 3.

    Geen voorziening wordt toegekend indien:

    • a.

      de voorziening voor iemand als aanvrager algemeen gebruikelijk is;

    • b.

      aanvrager niet zijn hoofdverblijf in de gemeente Lochem heeft;

    • c.

      aanvrager de belemmeringen die hij ondervindt in voldoende mate kan compenseren door gebruik te maken van een voorziening op grond van een andere wettelijke bepaling of regeling;

    • d.

      aanvrager, eventueel met behulp van mensen die tot zijn leefeenheid behoren, de belemmeringen die hij ondervindt kan beperken of kan opheffen door het anders organiseren van het dagelijkse leven of huishouden;

    • e.

      aanvrager zich bewust in een situatie heeft gebracht waarin hij, al dan niet opnieuw, aanspraak moet maken op een voorziening;

    • f.

      op grond van enige privaatrechtelijke verbintenis aanspraak op de voorziening bestaat;

    • g.

      de aangevraagde voorzieningen betrekking hebben op een hoger niveau dan het uitrustingsniveau voor sociale woningbouw;

    • h.

      er aan de zijde van de aanvrager geen sprake is van aantoonbare meerkosten in vergelijking met de situatie voorafgaand aan het optreden van de beperkingen waarvoor de voorziening wordt aangevraagd;

  • i.

    de aanvraag betrekking heeft op kosten die de aanvrager voorafgaand aan het moment van beschikken heeft gemaakt en de medische noodzaak achteraf niet meer is vast te stellen;

  • j.

    een voorziening als die waarop de aanvraag betrekking heeft reeds eerder krachtens deze, dan wel krachtens de aan deze verordening voorafgaande Verordening voorzieningen gehandicapten gemeente Lochem is verstrekt en de normale afschrijvingstermijn van de voorziening nog niet is verstreken, tenzij de eerder vergoede of verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de aanvrager zijn toe te rekenen;

  • k.

    de voorziening op therapeutische basis wordt aangevraagd;

Hoofdstuk 2. Vorm van te verstrekken individuele voorzieningen

Artikel 2.0 Keuzevrijheid

1.Het college van burgemeester en wethouders biedt personen die aanspraak hebben op een individuele voorziening de keuze tussen het ontvangen van een voorziening in natura of het ontvangen van een hiermee vergelijkbaar persoonsgebonden budget, tenzij hiertegen overwegende bezwaren bestaan.

Artikel 2.1 Voorziening in natura

  • 1. Indien een voorziening in natura wordt verstrekt, welke in eigendom blijft van de gemeente Lochem, is de bruikleenovereenkomst, huurovereenkomst of dienstverleningsovereenkomst gemeente Lochem van toepassing.

  • 2. Indien een voorziening in natura wordt verstrekt, welke eigendom blijft van een leverancier, is de bruikleenovereenkomst, huurovereenkomst of dienstverleningsovereenkomst tussen de leverancier en de aanvrager van toepassing.

Artikel 2.2 Financiële tegemoetkoming

Bij verstrekking van een financiële tegemoetkoming worden de toepasselijke voorwaarden zoals genoemd in de Beleidsregels individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning in de beschikking opgenomen.

Artikel 2.3 Persoonsgebonden budget

  • 1. Op het persoonsgebonden budget zoals genoemd in artikel 6 van de wet, zijn de volgende voorwaarden van toepassing:

    • a.

      een persoonsgebonden budget wordt alleen verstrekt ten aanzien van individuele voorzieningen;

    • b.

      de omvang van het persoonsgebonden budget is de tegenwaarde van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate te verstrekken voorziening in natura, indien nodig aangevuld met een financiele tegemoetkoming voor instandhoudingkosten, zoals vastgelegd in de Beleidsregels individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Lochem;

    • c.

      de wijze waarop en de voorwaarden waaronder het persoonsgebonden budget wordt vastgesteld wordt door het college vastgelegd in de Beleidsregels individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Lochem;

  • 2. De toekenning van het te verstrekken persoonsgebonden budget, de omvang en de looptijd ervan worden bij beschikking vastgesteld.

  • 3. Bij de beschikking wordt, voor zover dit onderdeel is van het advies, een program van eisen verstrekt waarin aangegeven is aan welke vereisten de met het persoonsgebonden budget te verwerven voorziening dient te voldoen om verantwoord en duurzaam te zijn.

  • 4. Het college stelt in de Beleidsregels individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning regels voor controle naar de besteding van het persoonsgebonden budget en voor eventuele terugvordering.

  • 5. Een voorziening aangeschaft met een persoonsgebonden budget kan, zodra deze voorziening voor

    afloop van de afschrijvingstermijn niet meer gebruikt wordt, onder verrekening van eventueel eigen

    middelen, door het college worden teruggehaald en voor herverstrekking beschikbaar gesteld.

    Danwel het PGB bedrag kan onder aftrek van afschrijving en inbreng van eigen middelen worden

    teruggevorderd.

Artikel 2.4 Eigen bijdrage, eigen aandeel, inkomensgrens en besparingsbijdrage

  • 1. Het college kan bepalen dat:

  • a. voor een voorziening anders dan een financiële tegemoetkoming, een eigen bijdrage verschuldigd is;

  • b. de financiële tegemoetkoming afhankelijk wordt gesteld van het inkomen van de persoon en zijn eventuele echtgenoot;

  • c. voor de voorziening een maximum inkomensgrens wordt gesteld;

  • d. bij de verstrekking van de voorziening rekening wordt gehouden met de besparing van de kosten van een algemeen gebruikelijk product.

  • 2. Ten aanzien van het bepaalde in artikel 2.4 lid 1 worden door het college in de beleidsregels individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning nadere regels gesteld.

Hoofdstuk 3. Huishoudelijke verzorging

Artikel 3.0 Vormen van huishoudelijke verzorging

De door het college, ter compensatie van beperkingen ten gevolge van ziekte of gebrek, inclusief chronisch psychische en psychosociale problemen, bij het voeren van een huishouden, te verstrekken voorziening kan bestaan uit:

  • a.

    algemene voorziening;

  • b.

    huishoudelijke verzorging in natura;

  • c.

    een persoonsgebonden budget te besteden aan huishoudelijke verzorging.

Artikel 3.1 Primaat van de algemene hulp bij huishoudelijke verzorging

1.Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g. onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor de in artikel 3.0 onder a. vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien

  • a.

    aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek, inclusief chronisch psychische en psychosociale problemen, of

  • b.

    problemen bij het uitvoeren van de mantelzorg

het zelf uitvoeren van een of meer huishoudelijke taken onmogelijk maken en algemene hulp bij huishoudelijke verzorging dit snel en adequaat kan oplossen.

2.Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor de in artikel 3.0 onder b. en c. vermelde voorzieningen in aanmerking worden gebracht als

  • a.

    de in artikel 3.0 onder a. genoemde voorziening een onvoldoende oplossing biedt of

  • b.

    niet beschikbaar is.

Artikel 3.2. Weigeringsgronden en voorwaarden

In afwijking van het gestelde in artikel 3.1 komt een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g. onderdeel 5 en 6 van de wet niet in aanmerking voor huishoudelijke verzorging;

a.als tot de leefeenheid waar deze persoon deel van uitmaakt één of meer huisgenoten behoren die wel in staat zijn het huishoudelijke werk te verrichten en waarmee deze persoon een gezamenlijke

huishouding voert,

b.indien de aanvraag betrekking heeft op een woonruimte zoals hotels/pensions, trekkerswoonwagens, kloosters, tweede woningen, vakantiewoningen, recreatiewoningen,

kamerverhuur en woningruimte die niet bedoeld is voor permanente bewoning;

  • c.

    indien de aanvrager verblijft in een AWBZ-erkende instelling.

  • d.

    geen persoongebonden budget wordt verstrekt wanneer de verwachte duur van de voorziening, minder dan 3 maanden is.

Artikel 3.3 Omvang van de huishoudelijke verzorging

De omvang van de voorziening voor huishoudelijke verzorgingwordt nader uitgewerkt door het college in de Beleidsregels individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Lochem.

Artikel 3.4 Omvang van het persoonsgebonden budget

De bedragen welke voor huishoudelijke verzorging worden verstrekt in de vorm van een persoonsgebonden budget, worden jaarlijks door het college vastgesteld en vastgelegd in het Beleidsregels individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Lochem.

Hoofdstuk 4. Woonvoorzieningen

Artikel 4.0 Vormen van woonvoorzieningen

De door het college, ter compensatie van beperkingen bij het voeren van een huishouden te verstrekken woonvoorziening kan bestaan uit:

  • a.

    een algemene woonvoorziening;

  • b.

    een woonvoorziening in natura;

  • c.

    een persoonsgebonden budget te besteden aan een woonvoorziening;

  • d.

    een financiële tegemoetkoming in de kosten van een woonvoorziening.

Artikel 4.1 Primaat algemene woonvoorzieningen en recht op individuele woonvoorzieningen

  • 1. Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor de in artikel 4.0, onder a. vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek, inclusief chronisch psychische en psychosociale problemen, een aanpassing aan de woning noodzakelijk maken en de algemene woonvoorziening dit snel en adequaat kan oplossen.

  • 2. Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor de in artikel 4.0, onder b. c. en d. vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien de in het vorige lid genoemde oplossing niet aanwezig is of niet tot een snelle en adequate oplossing leidt.

Artikel 4.2 Soorten individuele woonvoorzieningen

De in artikel 4.0 onder b., c. en d. genoemde voorzieningen kunnen bestaan uit:

  • a.

    een financiële tegemoetkoming in de verhuis- en (her-)inrichtingskosten;

  • b.

    een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening;

  • c.

    een niet bouwkundige of niet woontechnische woonvoorziening;

  • d.

    een uitraasruimte;

  • e.

    onderhoud, keuring en reparatie;

  • f.

    tijdelijke huisvesting;

  • g.

    huurderving.

Artikel 4.3 Primaat van de verhuizing

  • 1. Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor een voorziening als bedoeld in artikel 4.2 onder a. in aanmerking worden gebracht wanneer aantoonbare beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek, inclusief chronisch psychische en psychosociale problemen, het normale gebruik van de woonruimte belemmeren.

  • 2. Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor een voorziening als bedoeld in artikel 4.2 onder b. , c. en d. in aanmerking worden gebracht wanneer de in het eerste lid genoemde voorziening niet of niet binnen redelijke termijn mogelijk is of niet de goedkoopst adequate voorziening is.

  • 3. Het college stelt in de Beleidsregels individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning nadere regels voor de in lid 1 en 2 genoemde woonvoorzieningen.

Artikel 4.4 Financiële tegemoetkoming verhuis- en (her-)inrichtingskosten

1.Het college kan een financiële tegemoetkoming in de verhuis-en (her-)inrichtingskosten als bedoeld in

artikel 4.2 onder a verlenen, indien de aanvrager als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de wet, verhuist van een niet-adequate woning naar een adequate woning en indien:

  • a.

    de verhuizing niet heeft plaatsgevonden voordat het college op de aanvraag heeft beschikt, tenzij zij daar schriftelijk toestemming voor heeft verleend;

  • b.

    aanvrager niet voor het eerst zelfstandig gaat wonen;

  • c.

    aanvrager verhuist vanuit en naar een woonruimte, die geschikt en bedoeld is om het hele jaar door bewoond te worden en daarvoor toestemming is verleend;

  • d.

    aanvrager niet verhuist naar een AWBZ-instelling of een verzorgingshuis;

  • e.

    aanvrager in de te verlaten woonruimte (ergonomische) belemmeringen ondervond, tenzij het een verhuizing naar een ADL-cluster woning betreft;

  • 2.

    Het college kan verder een financiële tegemoetkoming in de verhuis-en (her-)inrichtingskosten als bedoeld in artikel 4.2 onder a verlenen aan een persoon, die op verzoek van het college, ten behoeve

van een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de wet, de woonruimte heeft ontruimd.

Verhuizingen naar AWBZ- en andere zorginstellingen leiden ertoe dat deze aanvragers buiten de werkingssfeer van de wet vallen; zij hebben geen aanspraak op woonvoorzieningen, ook al omdat ze die onder de Wvg ook niet hadden. Een verhuizing volgend uit het voor het eerst zelfstandig gaan wonen valt evenmin onder de Wet. Deze kosten zijn in principe algemeen gebruikelijk en te voorzien nu iedereen deze kosten kan verwachten. Ook verhuizing naar een woning welke niet geschikt en bedoeld is voor permanente bewoning valt buiten de wettelijke bepaling. Hierbij gaat het immers om niet legale of tijdelijke huisvestiging. In dergelijke situatie is er, evenals onder de WVG geen aanspraak op woonvoorzieningen wat al herhaaldelijk door de Centrale Raad van Beroep is bevestigd.

Artikel 4.5 Primaat van de losse woonunit

Indien een bouwkundige woonvoorziening bestaat uit een aanbouw aan of een aanzienlijke verbouwing van een woning die het eigendom is van een verhuurder die niet bereid is de aangepaste woning blijvend ter beschikking te stellen aan personen die op basis van aantoonbare beperkingen ten gevolge van ziekte of gebrek, inclusief chronisch psychische en psychosociale problemen, behoefte hebben aan een dergelijke woning, kan het college een herplaatsbare losse woonunit verstrekken indien daartegen geen bezwaren van overwegende aard bestaan.

Artikel 4.6 Uitraasruimte

Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor een voorziening als bedoeld in artikel 4.2, onder d. in aanmerking worden gebracht wanneer sprake is van een op basis van aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek, inclusief chronisch psychische en psychosociale problemen, aanwezige gedragsstoornis met ernstig ontremd gedrag tot gevolg waarbij alleen het zich kunnen afzonderen kan leiden tot een situatie waarin deze persoon tot rust kan komen.

Artikel 4.7 Onderhoud, keuring en reparatie

  • 1. Het college verleent slechts een financiële tegemoetkoming in de kosten van onderhoud, keuring en reparatie als bedoeld in artikel 4.2 onder e, indien

  • a. de woonvoorziening in het kader van de wet, de aan de wet voorafgaande Wet voorzieningen gehandicapten, danwel de Regeling Geldelijke Steun Huisvesting Gehandicapten is verleend;

  • b. aanvrager de woonruimte als hoofdverblijf heeft.

  • 2. Het college stelt in de Beleidsregels individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning nadere regels voor de in lid 1 genoemde financiële tegemoetkoming.

Artikel 4.8 Tijdelijke huisvesting

  • 1. Het college kan een financiële tegemoetkoming verlenen in de kosten van tijdelijke huisvesting die door een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de wet moeten worden gemaakt in verband met het aanpassen van zijn huidige woonruimte of van een nog te betrekken woonruimte ter compensatie van zijn beperkingen.

  • 2. Het college stelt in de Beleidsregels individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning nadere regels voor de hoogte en de duur van de in het eerste lid genoemde financiële tegemoetkoming.

Artikel 4.9 Huurderving

  • 1. In geval van huurbeëindiging van een aangepaste woonruimte, kan het college een financiële tegemoetkoming verlenen aan de eigenaar van de woning in verband met derving van huurkomsten.

  • 2. Het college stelt in de Beleidsregels individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning nadere regels voor de hoogte en de duur van de in het eerste lid genoemde financiële tegemoetkoming.

Artikel 4.10 Uitsluitingen

  • 1. De bepalingen van dit hoofdstuk zijn niet van toepassing op het treffen van voorzieningen aan; hotels/pensions, trekkerswoonwagens, kloosters, tweede woningen, verzorgingshuizen, AWBZ-erkende instellingen, vakantiewoningen, recreatiewoningen, kamerverhuur.

  • 2. Specifiek op gehandicapten en/of ouderen gerichte woongebouwen voor wat betreft: voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten of andere woonvoorzieningen die bij (nieuw)bouw of renovatie meegenomen hadden kunnen worden.

  • 3. De uitsluiting genoemd onder 1. van dit artikel geldt niet voor bewoners van een vakantiewoning en/of recreatiewoning die schriftelijk toestemming van de gemeente hebben gekregen om daar permanent te verblijven.

Artikel 4.11 Hoofdverblijf

  • 1.

    Een woonvoorziening wordt slechts verleend indien

    • a.

      de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben in de woonruimte waaraan de voorziening wordt getroffen;

    • b.

      in geval van een binnenschip zoals bedoeld in de Binnenschepenwet, de rederij in de gemeente Lochem is gevestigd en ingeschreven in de Kamer van Koophandel en het bewonen van het vaartuig noodzakelijk is voor het verwerven van een inkomen;

    • c.

      in geval van een woonschip zoals bedoeld in de Huisvestingswet, aan wie een ligplaats in de gemeente Lochem is aangewezen;

    • d.

      in geval van een woonwagen zoals bedoeld in de Huisvestingswet, aan wie een staanplaats in de gemeente Lochem is aangewezen.

  • 2.

    In afwijking van het gestelde in het eerste lid kan een bijdrage worden geleverd aan het bezoekbaar/logeerbaar maken van één woonruimte indien de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft

in een AWBZ-instelling en regelmatig (dat wil zeggen: minimaal 1 keer per maand) gebruik zal maken van de bezoekbaar/logeerbaar te maken woning. Onder bezoekbaar maken van de woning wordt uitsluitend verstaan dat de aanvrager de woonkamer en (zonodig) een toiletvoorziening kan bereiken en gebruiken. Onder logeerbaar maken van de woning wordt

verstaan dat de aanvrager in staat is te logeren. Lichaamsreiniging, toiletgang en slapen moeten mogelijk zijn maar met beperkte voorzieningen.

3.De gemeente Lochem voorziet alleen in een woonvoorziening als bedoeld in het tweede lid voor zover het een woning betreft in de gemeente Lochem.

Artikel 4.12 Beperkingen

  • 1. De aanvraag voor een woonvoorziening als bedoeld in dit hoofdstuk wordt geweigerd indien:

  • a. de noodzaak tot het treffen van de woonvoorziening het gevolg is van een verhuizing waartoe op grond van belemmeringen bij het normale gebruik van de woning ten gevolge van ziekte of gebrek, inclusief chronisch psychische en psychosociale problemen, geen aanleiding bestond en er geen andere belangrijke reden aanwezig was;

  • b. aanvrager niet is verhuisd naar de voor zijn beperkingen op dat moment beschikbare meest geschikte woning, tenzij daarvoor tevoren schriftelijk toestemming is verleend door het college;

  • c. deze betrekking heeft op voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten anders dan automatische deuropeners, hellingbanen en extra trapleuningen;

  • d. de woonvoorziening aangevraagd wordt op een moment dat op basis van leeftijd, gezinssituatie of woonsituatie te voorzien was dat deze voorziening noodzakelijk zou zijn en er geen sprake is van een onverwacht optredende noodzaak;

  • e. de aanvrager verhuisd is vanuit of naar een woonruimte die niet geschikt en bedoeld is het gehele jaar door bewoond te worden, verhuisd is naar een AWBZ-instelling of een andere instelling gericht op het verstrekken van zorg,of er in de verlaten woonruimte geen problemen met het normale gebruik van de woning zijn ondervonden.

  • f. de belemmering voortkomt uit de aard van de in de woning gebruikte materialen of uit de slechte staat van de woning als gevolg van toerekenbaar achterstallig onderhoud.

  • g. de aan te passen woonruimte binnen vijf jaar niet meer bewoond mag worden of gesloopt gaat worden.

  • h. ten behoeve van de aanvrager korter dan 7 jaar na het moment van verstrekking een woonvoorziening bij of krachtens de Wmo bij gelijkgebleven situatie wordt gevraagd.

  • i. Er geen rechtstreeks oorzakelijk verband bestaat tussen de ondervonden beperkingen en een of meer bouwkundige of woontechnische kenmerken van de door de aanvrager bewoonde woning; en

  • j. De beperkingen niet in de woning zelf ( waaronder ook de toegankelijkheid van de woning moet worden begrepen) worden ondervonden.

  • 2. Het college stelt nadere regels in de Beleidsregels individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning voor de maximale vergoeding voor een woonvoorziening in natura, als persoonsgebonden budget of als een financiële tegemoetkoming.

Artikel 4.13 Terugbetaling bij verkoop

  • 1. De eigenaar-bewoner, die krachtens deze verordening een bouwkundige of woontechnische voorziening geraliseerd heeft gekregen dient bij verkoop van deze woning binnen een periode van 10 jaar na gereedmelding van de voorziening, deze verkoop van de woning onverwijld aan het college te melden.

  • 2. Het college kan, indien de woning binnen 10 jaar na aanleg van de woonvoorziening wordt verkocht, de kosten van de woonvoorziening, of een deel daarvan, terugvorderen .

  • 3. Het college stelt in de Beleidsregels individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning nadere regels voor een drempelbedrag, afschrijvingstermijn en terugbetaling.

Hoofdstuk 5. Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel

Artikel 5.0 Vormen van vervoersvoorzieningen

De door het college, ter compensatie van beperkingen bij het zich lokaal verplaatsen te verstrekken voorziening kan bestaan uit:

  • a.

    een algemene vervoersvoorziening;

  • b.

    een collectieve vervoersvoorziening;

  • c.

    een vervoersvoorziening in natura;

  • d.

    een persoonsgebonden budget te besteden aan een vervoersvoorziening.

  • e.

    een financiele tegemoetkoming voor een vervoersvoorziening

Artikel 5.1 Het recht op een algemene vervoersvoorziening

Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor de in artikel 5.0 onder a. vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien

  • a.

    door aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek, inclusief chronisch psychische en psychosociale problemen, het gebruik van het openbaar vervoer geen adequate oplossing is, of

  • b.

    het bereiken van het openbaar vervoer onmogelijk is.

  • c.

    een algemene vervoersvoorziening dit snel en adequaat kan oplossen.

Artikel 5.2 Het recht op een collectieve vervoersvoorziening

Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor de in artikel 5.0 onder b. vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien

  • a.

    een algemene vervoersvoorziening als bedoeld in artikel 5.0 onder a. niet aanwezig is of niet adequaat is, of

  • b.

    door aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek, inclusief chronisch psychische en psychosociale problemen, het gebruik van het openbaar vervoer geen adequate oplossing is, of

  • c.

    het bereiken van het openbaar vervoer onmogelijk is.

Artikel 5.3. Het recht op een individuele vervoersvoorziening

Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor de in artikel 5.0 onder c. d. of e. vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien

a.door aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek, inclusief chronisch psychische en psychosociale problemen, het gebruik van het openbaar vervoer geen adequate oplossing is, of

  • b.

    het bereiken van het openbaar vervoer onmogelijk is.

  • c.

    het gebruik van een algemene of collectieve vervoersvoorziening als bedoeld onder a. en b. onmogelijk maken dan wel

d.een algemene of collectieve vervoersvoorziening als bedoeld onder a. en b. niet adequaat of niet aanwezig is.

Artikel 5.4. Algemeen gebruikelijke vervoersvoorzieningen

Indien het inkomen van een ongehuwde persoon of het gezamenlijke inkomen van gehuwde personen meer bedraagt dan de in artikel 5.1 van de Beleidsregels individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning voor de diverse categorieën genoemde inkomensgrenzen wordt het bezit van een personenauto algemeen gebruikelijk geacht, zodat een auto of een met een auto vergelijkbare voorziening en de daarmee samenhangende gebruiks- en onderhoudskosten niet in aanmerking komen voor verstrekking of financiele tegemoetkoming.

Artikel 5.5. Omvang in gebied en in kilometers

Bij de te verstrekken vervoersvoorziening wordt ten aanzien van de vervoersbehoefte ten behoeve van maatschappelijke participatie uitsluitend rekening gehouden met de verplaatsingen in de directe woon- en leefomgeving in het kader van het leven van alledag, tenzij zich een uitzonderingssituatie voordoet waarbij het gaat om een bovenregionaal contact, dat uitsluitend door de aanvrager zelf bezocht kan worden, terwijl het bezoek voor de aanvrager noodzakelijk is om dreigende vereenzaming te voorkomen.

De te verstrekken vervoersvoorziening zal maatschappelijke participatie door middel van lokale verplaatsingen tot maximaal 2000 kilometer op jaarbasis mogelijk maken.

Artikel 5.6. Nadere regels voor het zich lokaal te verplaatsen

Het college kan in de Beleidsregels individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning nadere regels stellen voor het zich lokaal verplaatsten per vervoermiddel, met inachtneming van deze verordening.

Hoofdstuk 6. Verplaatsen in en rond de woning

Artikel 6.0 Vormen van rolstoelvoorzieningen

De door het college, ter compensatie van beperkingen bij het verplaatsen in en om de woning, dan wel voor sportbeoefening te verstrekken rolstoelvoorziening kan bestaan uit:

  • a.

    een algemene rolstoelvoorziening;

  • b.

    een rolstoelvoorziening in natura;

  • c.

    een persoonsgebonden budget, te besteden aan een rolstoelvoorziening,

  • d.

    een financiële tegemoetkoming, te besteden aan een sportrolstoel.

Artikel 6.1 Rolstoelvoorzieningen en sportrolstoel

  • 1.

    Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g., onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor de in artikel 6.0, onder a. vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek incidenteel zittend verplaatsen in en om de woning noodzakelijk maken.

  • 2.

    Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g., onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor de in artikel 6.0, onder b. en c. vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien;

    • a.

      een algemene rolstoelvoorziening als bedoeld in artikel 6.0 onder a niet aanwezig is;

    • b.

      aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek dagelijks zittend verplaatsen in en om de woning noodzakelijk maken.

Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g., onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor de in 3.artikel 6.0, onder d. vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek het sporten zonder sportrolstoel onmogelijk maken.

Artikel 6.2 Aanspraak op rolstoelvoorzieningen voor AWBZ-bewoners

In uitzondering op het gestelde in artikel 6.1 komt een persoon die verblijft in een op grond van artikel 5 van de Wet toelating zorginstellingen erkende instelling uitsluitend voor een rolstoel in aanmerking indien hij geen recht heeft op een rolstoel, verstrekt op grond van de Algemene wet bijzondere ziektekosten.

Hoofdstuk 7. Het verkrijgen van voorzieningen en het motiveren van besluiten

Artikel 7.0. Gebruik aanvraagformulier

  • 1. Een aanvraag dient te worden ingediend door middel van een door het college ter beschikking gesteld formulier.

  • 2. Indien de aanvrager zich laat vertegenwoordigen door een derde kan het college verzoeken daartoe een schriftelijke machtiging te overleggen.

Artikel 7.1 Relatie met de Algemene wet bijzondere ziektekosten

De aanvraag dient te worden ingediend bij de Wmo loket van de gemeente Lochem waar zowel aanvragen voor voorzieningen voor de wet alsook aanvragenvoor de Algemene wet bijzondere ziektekosten kunnen worden ingediend.

Artikel 7.2 Inlichtingen, onderzoek, advies

  • 1. Het college is bevoegd om, voor zover dit van belang kan ziin voor de beoordeling van het recht op een voorziening, degene door wie of voor wie een aanvraag is ingediend:

  • a. op te roepen in persoon te verschijnen op een door het college te bepalen plaats en tijdstip en hem te ondervragen;

  • b. op een door het college te bepalen plaats en tijdstip door een of meer daartoe aangewezen deskundigen te doen ondervragen en/of onderzoeken.

  • 2. De door het college aangewezen externe adviesinstantie wordt om advies gevraagd indien:

  • a. de gevraagde voorziening om medische redenen wordt afgewezen;

  • b. het college dat overigens gewenst vindt.

  • 3. Een aanvrager is verplicht aan het college of de door hen aangewezen adviesinstantie al die gegevens te verschaffen of te doen verschaffen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de aanvraag.

  • 4. De aanvrager kan zelf gevraagd worden te zorgen voor aanlevering van noodzakelijk gegevens van de door de aanvrager geconsulteerde specialist(en).

  • 5. Bij de advisering zoals genoemd in het tweede lid wordt door de adviseur gebruik gemaakt van de systematiek zoals neergelegd in de International Classification of Functions, Disabilities and Impairments, de zogenaamde ICF classificatie.

  • 6. Indien het in lid 1 bedoelde onderzoek niet kan plaatsvinden vanwege het niet verschijnen van de aanvrager door toerekenbare nalatigheid van de aanvrager, kan de gemeente de door de adviseur of deskundige in rekening gebrachte kosten verhalen op de aanvrager.

Artikel 7.3 Samenhangende afstemming

Het college legt in de Beleidsregels individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning regels vast omtrent de wijze waarop de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend wordt afgestemd op de situatie van de aanvrager.

Artikel 7.4 Wijzigingen in de situatie

  • 1. Degene aan wie krachtens deze verordening een voorziening is verstrekt, is verplicht aan het college mededeling te doen van feiten en omstandigheden, waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed kunnen zijn op het recht op een voorziening.

  • 2. Het college kan heronderzoek verrichten naar het voortduren van het recht op en/of de noodzaak van de verleende voorziening danwel de besteding en inzet hiervan.

  • 3. Degene aan wie een voorziening is verleend op grond van deze verordening, is verplicht om medewerking te verlenen aan het onderzoek zoals vermeld in artikel 7.4 lid 2.

  • 4. Het college kan van degene die een voorziening ontvangt op grond van deze verordening, die niet meewerkt aan een heronderzoek als vermeld in artikel 7.4 lid 2, de voorziening geheel of gedeeltelijke terugvorderen, danwel het recht op de voorziening beëindigen.

Artikel 7.5 Intrekking van een voorziening

  • 1. Het college kan een beschikking, genomen op grond van deze verordening, geheel of gedeeltelijk intrekken indien:

  • a. niet is voldaan aan de voorwaarden gesteld bij of krachtens deze verordening;

  • b. op grond van gegevens beschikt is en gebleken is dat de gegevens zodanig onjuist waren dat, waren de juiste gegevens bekend geweest, een andere beslissing zou zijn genomen.

  • 2. Een besluit tot verlening van een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget kan worden ingetrokken indien blijkt dat de tegemoetkoming of het budget binnen twaalf maanden na uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van het middel waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

Artikel 7.6 Terugvordering

  • 1. Ingeval een voorziening is ingetrokken kan op basis daarvan een reeds uitbetaalde financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget worden teruggevorderd.

  • 2. In geval het recht op een in eigendom verstrekte voorziening is ingetrokken kan deze voorziening worden teruggevorderd indien de voorziening is verleend op basis van valselijke, onjuiste of onvolledig verstrekte gegevens.

Artikel 7.7 Eindigen recht op voorziening

  • 1. Het recht op een voorziening eindigt in de navolgende gevallen:

    • a.

      door overlijden van de persoon aan wie de voorziening is verleend;

    • b.

      door een beslissing van het college, inhoudende de beëindiging van het recht op de voorziening.

  • 2. Bij overlijden van de persoon aan wie de voorziening is verleend eindigt het recht op een toegekende periodieke financiële tegemoetkoming uiterlijk met ingang van de eerste dag van de maand, volgend op de maand waarin de persoon is overleden.

  • 3. Het college kan het recht op een verleende voorziening beëindigen, wanneer de voorziening niet meer nodig of geschikt is, of wanneer niet of niet meer wordt voldaan aan de voorwaarden waaronder de voorziening is toegekend. Zij bepaalt daarbij de datum waarop het recht op de voorziening eindigt.

Artikel 7.8 Beslistermijnen

  • 1. In afwijking van het bepaalde in de Algemene wet bestuursrecht dient het college te beslissen op een aanvraag om een woonvoorziening binnen 26 weken nadat de aanvraag is ingediend.

  • 2. Eveneens in afwijking van het bepaalde in de Algemene wet bestuursrecht dient het college te beslissen op een aanvraag om een rolstoelvooorziening binnen 13 weken nadat de aanvraag is ingediend.

Hoofdstuk 8 Slotbepalingen

Artikel 8.0 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de aanvrager afwijken van de bepalingen bij of krachtens deze verordening, indien toepassing van deze verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 8.1 Aanpassing financiële tegemoetkoming en persoonsgebonden budget

Het college stelt in de Beleidsregels individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning nadere regels voor de hoogte van de financiële tegemoetkoming en het persoonsgebonden budget.

Artikel 8.2 Evaluatie

Het door het gemeentebestuur gevoerde beleid wordt minimaal eenmaal per vier jaar geëvalueerd. Indien de evaluatie daartoe aanleiding geeft wordt deze verordening aangepast. Het college zendt hiertoe telkens na uiterlijk vier jaar na de inwerkingtreding van deze verordening aan de gemeenteraad een verslag over de doeltreffendheid en de effectiviteit van deze verordening in de praktijk.

Artikel 8.3 Inwerkingtreding en geldigheidsduur

  • a. Deze verordening treedt in werking met ingang van een door het college nader te bepalen datum.

  • b. De geldigheidsduur is bepaald op vier jaren na de onder lid a. genoemde datum.

Artikel 8.4 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening individuele voorzieningen Wet maatschappelijke ondersteuning Gemeente Lochem

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Lochem, op 7 december 2009

De voorzitter, De griffier,

F.J. Spekreijse J.P. Stegeman

Algemene toelichting

Vanaf 1 januari 2007 is de Wet maatschappelijke ondersteuning (hierna: de wet) van kracht. In artikel 5 van de wet is bepaald dat gemeenten bij verordening regels stellen.

Relevant bij het stellen van regels is dat bij amendement het compensatiebeginsel in artikel 4 aan de wet is toegevoegd. Dit begrip vormt de kern van de wet. Het begrip is afkomstig van de Raad voor de Volksgezondheid en Zorg en “vertaald” bij amendement en in de wet opgenomen. Het is vooral de toelichting op het amendement dat informatie geeft over de bedoeling van de wetgever met het begrip compensatieplicht. De toelichting stelt:

“Ter vervanging van de verplichting gedurende drie jaar om te voorzien in genoemde producten en diensten strekt het nieuw geformuleerde artikel ertoe de algemene verplichting aan gemeenten op te leggen om beperkingen in de zelfredzaamheid op het gebied van het voeren van een huishouden, het zich verplaatsen in en om de woning en om zich lokaal per vervoermiddel te verplaatsen, weg te nemen. Onder zelfredzaamheid wordt in dit verband verstaan het lichamelijke, verstandelijke, geestelijke en financiële vermogen om zelf voorzieningen te treffen die deelname aan het normale maatschappelijke verkeer mogelijk maken. Onder normale deelname aan het maatschappelijke verkeer wordt in ieder geval verstaan het kunnen voeren van een huishouden; het normale gebruik van een woning; het zich in en om de woning kunnen verplaatsen; het zich zodanig kunnen verplaatsen dat aansluiting kan worden gevonden bij regionale, bovenregionale en landelijke vervoerssystemen; het kunnen ontmoeten van andere mensen en het aangaan en onderhouden van sociale verbanden om op die manier te kunnen deelnemen aan het lokale sociaal-maatschappelijk leven. Voor de gemeentelijke uitvoeringspraktijk biedt de International Classification of Functions, Disabilities and Impairments (ICF classificatie) een uniform begrippenkader dat als grondslag kan dienen om de behoefte aan voorzieningen in individuele gevallen vast te stellen.

De opdracht om compenserende voorzieningen te treffen wordt met in artikel 4 bij wet gegeven. De normering ervan wordt in overeenstemming met de bestuurlijke structuur van de wet op het lokale niveau bepaald met inachtneming van alle bepalingen over de totstandkoming van het lokale beleid en de betrokkenheid van burgers en cliënten daarbij.”

Omdat een begripsomschrijving van de compensatieplicht in zowel de wet als in het amendement ontbreekt, is in de verordening maatschappelijke ondersteuning Lochem een begripsomschrijving opgenomen, in artikel 1.0. onderdeel h.

In de verordening is vorm gegeven aan de compensatieplicht zonder de regels van de Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg) en de regels rond de functie huishoudelijke verzorging uit de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) geheel los te laten. Dit vooral omdat het overgangsrecht zoals geregeld in de wet, personen die al een voorziening ontvangen, maximaal één jaar het behoud van de oude rechten op grond van de of de AWBZ biedt.

Het overgangsrecht gaat er ook van uit dat voor alle nieuwe aanvragen tot drie maanden nadat de gemeentelijke verordening maatschappelijke ondersteuning is vastgesteld, de regels uit de Wvg en AWBZ gelden.

De compensatieplicht geldt op grond van artikel 4, lid 1 van de wet voor de onderdelen:

  • aa.

    een huishouden te voeren,

  • bb.

    zich te verplaatsen in en om de woning,

  • cc.

    zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel en

  • dd.

    medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan.

Uitgaande van het overgaan van de voormalige Wvg-voorzieningen: de woonvoorzieningen, de vervoersvoorzieningen en de rolstoelen uitgebreid met de functie huishoudelijke verzorging uit de AWBZ naar de Wmo zijn de onderdelen uit artikel 4 van de wet in deze verordening als volgt uitgewerkt:

  • b.

    onder het voeren van een huishouden wordt verstaan: zowel het wonen, in het bijzonder de woonvoorzieningen, als de functie huishoudelijke verzorging;

  • c.

    zich verplaatsen in en om de woning: de rolstoel inclusief (uitsluitend) de sportrolstoel;

  • d.

    zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel: de vervoersvoorzieningen;

  • e.

    het ontmoeten van medemensen en het daaruit volgende aangaan van sociale verbanden wordt beschouwd als doelstelling voor de eerste drie verstrekkingenterreinen.

Deze indeling is in deze verordening terug te vinden in de hoofdstukindeling.

In artikel 4 van de wet wordt de gemeente opgedragen ten behoeve van de compensatie "voorzieningen te treffen". De wet stelt dus niet dat het steeds om individuele voorzieningen moet gaan. Om te voorzien in het snel en regelarm treffen van veel voorkomende eenvoudige voorzieningen is in deze modelverordening het begrip "algemene voorzieningen" opgenomen. In deze verordening wordt het begrip algemene voorziening geïntroduceerd voor alle onderdelen van de compensatieplicht. De mogelijkheid wordt geschapen voor algemene woonvoorzieningen, algemene huishoudelijke verzorging, algemene vervoersvoorzieningen en algemene rolstoelvoorzieningen.

Bij algemene voorzieningen kan het gaan om scootmobielpools, rolstoelen voor incidenteel gebruik (rolstoelpools), klussen- en boodschappendiensten. Deze opsomming is uitdrukkelijk niet limitatief, aangezien het een nieuw type voorziening betreft, waarvoor de komende jaren nieuwe invullingen zullen ontstaan. Vooral op het terrein van huishoudelijke verzorging is het een nieuw begrip. Op dit moment zullen de algemene voorzieningen maar op beperkte schaal ingezet kunnen worden, omdat deze nog nader uitgewerkt moeten worden voordat ze als adequaat instrument ingezet kunnen worden. In de verordening is mede daarom opgenomen dat als de algemene voorziening niet adequaat is of niet aanwezig is, recht bestaat op een collectieve voorziening of een voorziening in natura.

Algemene voorzieningen zullen in de regel met een minimum aan procedures kunnen worden aangeboden: met geen of slechts een lichte toegangstoets en zonder eigen bijdragen.

De voordelen van deze algemene voorzieningen zijn een snelle en simpele oplossing van de problemen, zonder bureaucratie. In plaats van de soms complexe advisering wordt in dit kader van het veel lichtere begrip toegangsbeoordeling gebruik gemaakt. Het is uitdrukkelijk niet de bedoeling van deze algemene voorzieningen om daarmee de mogelijkheid van de aanvrager tot het kiezen voor een PGB in te perken. De algemene voorziening is alleen bedoeld voor het bieden van compensatie bij kortdurende, niet complexe of incidentele hulpvragen.

In de wet komen voorzieningen uit de Welzijnswet en voorzieningen uit de Wmo en de AWBZ bij elkaar. Voorzieningen die tot 1 januari 2007 onder de Welzijnswet vielen en na die datum onder de wet, worden als voorliggende voorzieningen aangeboden en zijn daarom niet in deze verordening opgenomen.

De verschillende verstrekkingenterreinen worden in de volgende hoofdstukken behandeld. De laatste hoofdstukken zijn gereserveerd voor procedurele aspecten.

Artikelsgewijze toelichting

Voor zover de onderdelen voor zich spreken, zijn deze niet in de toelichting opgenomen. Zo wordt voorkomen dat de opmerking “spreekt voor zich” op meerdere punten in de tekst terug komt. Een aantal algemene begrippen worden geregeld in de Algemene Wet Bestuursrecht.

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1.0 Begripsbepalingen

Ad b. Algemeen gebruikelijk

Evenals onder de Wvg het geval was, is het ook onder de Wmo niet de bedoeling dat de gemeentelijke overheid voorzieningen verstrekt, waarover de aanvrager, gezien zijn individuele situatie, ook zonder zijn handicap of beperking, zou kunnen beschikken. Deze voorzieningen worden als algemeen gebruikelijk beschouwd. Wat in een concrete situatie als algemeen gebruikelijk te beschouwen is, hangt af van de geldende maatschappelijke normen van het moment van de aanvraag. Het begrip “algemeen gebruikelijk” is geconcretiseerde jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep. Het begrip heeft vaak voor verwarring gezorgd, omdat algemeen gebruikelijke voorzieningen soms wel specifiek voor een handicap worden aangeschaft, maar vanwege hun algemeen gebruikelijke karakter toch niet vergoed worden. Om duidelijk te maken wat in de wet verstaan wordt onder dit begrip is de begripsomschrijving vanuit jurisprudentie in de verordening opgenomen. Het gaat daarbij om voorzieningen die:

  • 1.

    in de reguliere handel verkrijgbaar zijn;

  • 2.

    niet speciaal voor gehandicapten bedoeld zijn;

  • 3.

    niet aanzienlijk duurder zijn dan vergelijkbare producten met hetzelfde doel.

Ad c. Algemene voorziening

Het gaat hier om direct of uit voorraad beschikbare voorzieningen, die met een minimum aan bureaucratie kunnen worden verstrekt. Daarbij valt te denken aan een scala van al bestaande of nog te ontwikkelen voorzieningen: scootmobielpools, algemene woonvoorzieningen als klussendiensten en voorzieningendepots, rolstoelpools en vrijwilligersdiensten. De verstrekkingprocedure is eenvoudiger dan bij individuele voorzieningen: een beperkte toegangsbeoordeling, geen beschikking maar een informerende brief, en geen eigen bijdragen. In de regel gaat het om eenvoudige en veel voorkomende voorzieningen die bedoeld zijn voor incidenteel of kortdurend gebruik. Kenmerk van algemene voorzieningen is dat zij in natura verstrekt worden en nooit als financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget. Overigens wordt wel een beschikking afgegeven als aanvrager hier om vraagt. Ook wordt een beschikking afgegeven als aanvrager de algemene voorziening niet wil. Belangrijk is immers dat de rechtsbescherming gewaarborgd blijft.

Ad d. Beperking

De term “beperking” is ontleend aan de ICF, de International Classification of Functioning, Disability, and Health, opgesteld door de Wereld Gezondheidsorganisatie (World Health Organisation, onderdeel van de Verenigde Naties). Het amendement Miltenburg stelt over de ICF: “Voor de gemeentelijke uitvoeringspraktijk biedt de International Classification of Functions, Disabilities and Impairments (ICF classificatie) een uniform begrippenkader dat als grondslag kan dienen om de behoefte aan voorzieningen in individuele gevallen vast te stellen.” De beperking wordt op basis van een (medische) indicatie, en met in achtneming van de ICF classificatie vastgesteld.

Ad e. Besparingsbijdrage

Wanneer een voorziening wordt verstrekt welke in de plaats komt van een algemeen gebruikelijk goed (er wordt een driewielfiets verstrekt, de fiets is algemeen gebruikelijk en maakt daar onderdeel van uit: men hoeft zelf geen fiets meer te kopen) zou sprake kunnen zijn van besparing: er hoeft immers geen algemeen gebruikelijke voorziening meer aangeschaft te worden. Aangezien verstrekking binnen de wet zich beperkt tot de meerkosten, kan in die situatie van de aanvrager het bedrag dat bespaard wordt, gevraagd worden als besparingsbijdrage. Dit is geen vorm van eigen bijdrage of eigen aandeel, zodat de regels wat dat betreft niet van toepassing zijn. Wel gelden voor een besparingsbijdrage strikte regels (o.a. jurisprudentie) zodat het niet vanzelfsprekend is dat een besparingsbedrag in rekening wordt gebracht.

Ad f. Budgethouder

De invoering van het persoonsgebonden budget maakt het opnemen van het begrip “budgethouder” noodzakelijk. De budgethouder is de persoon die de beschikking krijgt over het budget en over de besteding daarvan ook verantwoording af dient te leggen.

Ad h. Compensatieplicht

Het compensatiebeginsel is via het amendement-Miltenburg c.s. (30 131, nr. 65) aan het wetsvoorstel toegevoegd. In het amendement ontbreekt een begripsomschrijving. Gevolg hiervan is dat er in de wet een begripsomschrijving van het cruciale begrip compensatiebeginsel ontbreekt. Daarom staat de begripsomschrijving van het compensatiebeginsel in de verordening. Voor de begripsomschrijving is gebruik gemaakt van het briefadvies van de Raad voor de Volksgezondheid en de Zorg, de ‘uitvinder’ van het compensatiebeginsel. Voor wat betreft de gelijkwaardige uitgangspositie is gebruik gemaakt van de toelichting op het amendement, evenals voor wat betreft de termen zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie. In Lochem is gekozen voor het begrip “compensatieplicht” om duidelijk te maken dat het college de verplichting heeft tot “compenseren”. In de versie van december 2009 is het begrip “gelijkwaardig” vervangen door “in aanvaardbare mate” naar aanleiding van Wvg uitspraken van de Centrale Raad van Beroep.

Ad i. Eigen bijdrage of eigen aandeel

De bevoegdheid voor het vragen van een eigen bijdrage of eigen aandeel in de kosten van een voorziening vloeit voort uit artikel 15 lid 1 en artikel 19 lid 1 van de wet. De eigen bijdrage of het eigen aandeel wordt bepaald aan de hand van het inkomen van aanvrager. Aan de mogelijkheid om nadere regels te stellen op grond van artikel 15 lid 3 is uitvoering gegeven. Bij Algemene Maatregel van Bestuur, het Besluit maatschappelijke ondersteuning, zijn nadere regels gesteld over de maximaal in rekening te brengen eigen bijdrage of eigen aandeel.

Ad j. Financiële tegemoetkoming

Een financiële tegemoetkoming is een geldbedrag dat is bedoeld om een bepaalde voorziening te verwerven. Het is niet per se een kostendekkende vergoeding, maar een bedrag, bedoeld als tegemoetkoming in de kosten.

Ad k. Gemeenschappelijke ruimte

Bij deze term gaat het om verbijzondering van het verstrekken van woonvoorzieningen voor ruimten die niet tot de afzonderlijke woonruimte van de aanvrager behoren maar wel noodzakelijk zijn om de woonruimte te bereiken.

Ad l. Gebruikelijke Zorg

Gebruikelijke zorg is per definitie zorg waarop geen aanspraak bestaat op grond van deze verordening. Het is de normale, dagelijkse zorg die partners of ouders (of andere meerderjarigen) en inwonende kinderen geacht worden elkaar onderling te bieden omdat ze als leefeenheid een huishouden voeren en op die grond een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben voor het functioneren van dat huishouden. Gebruikelijke zorg is alleen aan de orde bij een leefeenheid die een gezamenlijk huishouden voert.

Ad m. Huisgenoot

Het uitgangspunt van deze begripsomschrijving ligt in het Protocol Gebruikelijke Zorg, zoals tot aan de invoering van de wet door het Centrum Indicatiestelling Zorg werd toegepast als verzameling beleidsregels voor de AWBZ-indicatiestelling voor huishoudelijke zorg.

Ad n. Hoofdverblijf

De term hoofdverblijf is overgenomen uit de Wmo. Voorzieningen worden alleen verstrekt aan personen die in de gemeente Lochem wonen. Een uitzondering wordt gemaakt voor het aanpassen van een woning voor een persoon die nog niet in de gemeente Lochem woont, maar na aanpassing van de woning daar wel gaat wonen.

Ad.o. Huishoudelijke verzorging

De omschrijving van dit begrip is letterlijk overgenomen uit artikel 1, onder h van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning.

Ad p. Individuele voorzieningen

De voorzieningen welke ingezet worden als een algemene voorziening niet adequaat of niet aanwezig is. Voor het bepalen van het recht op een individuele voorziening zal het op de persoonlijke situatie afgestemde (medische) advies vaak van belang zijn. Individuele voorzieningen zijn voorzieningen welke in bruikleen,in eigendom, in de vorm van een persoonsgebonden budget of een financiële tegemoetkoming verleend kunnen worden.

Ad q. Leefeenheid

De term leefeenheid is overgenomen uit de regels van indicatiestelling voor AWBZ-voorzieningen van het CIZ. Het is behulpzaam om te bepalen in hoeverre mensen in de omgeving van een aanvrager bij kunnen dragen aan de zelfredzaamheid en participatie.

Ad r. Maatschappelijke participatie

Met het begrip maatschappelijke participatie wordt een relatie gelegd met het amendement-Miltenburg c.s., dat het compensatiebeginsel aan de wet heeft toegevoegd.

Ad s. Mantelzorger

Het begrip mantelzorger is ontleend aan de begripsomschrijving van mantelzorg in artikel 1 lid 1 onderdeel b van de wet.

Ad t. Meerkosten

Het begrip meerkosten hangt nauw samen met het begrip Algemeen gebruikelijk. Meerkosten zijn de kosten, die in een direct oorzakelijk verband staan met het compenseren van de ondervonden beperking of het psychosociaal probleem, zoals die zijn genoemd in artikel 1, lid 1, onder g. van de wet. Een met de persoon als de aanvrager vergelijkbaar persoon zonder die beperking of dat psychosociale probleem heeft deze meerkosten per definitie niet, omdat daarvoor in diens situatie geen noodzaak is. Mede op de bestrijding van deze meerkosten, dus de kosten die voor een persoon als de aanvrager niet algemeen gebruikelijk zijn, is de wet gericht.

Ad u. Persoon

Met de term persoon wordt een relatie gelegd met de wettekst, artikel 1 lid g onder 5 en 6.

Ad v. Persoonsgebonden budget

Persoonsgebonden budget: een geldbedrag dat de aanvrager mag besteden aan een compenserende voorziening naar zijn keuze, binnen de door het college gestelde voorwaarden en met in acht neming van eventuele uit een (medisch) advies volgend pakket van eisen.

Ad va. Rolstoelvoorziening

Deze omschrijving is opgenomen in 2009 n.a.v. opmerkingen Schulinck. Om duidelijk te maken dat het bij een traplift om een woonvoorziening gaat en niet om een rolstoelvoorziening.

Ad vb. Vervoersvoorziening

Een vervoersvoorziening is een voorziening die de belanghebbende in staat stelt zich lokaal

te verplaatsen per vervoermiddel;

Ad w. Naturavoorziening

Voorzieningen die niet in de vorm van enigerlei financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget worden verstrekt. Daarbij kan worden gedacht aan verstrekking in huur, in bruikleen, in eigendom of in de vorm van dienstverlening.

Ad y. Woonruimte

De definitie van woonruimte was ook al in de Wmo gangbaar en is van belang om te bepalen of een ruimte in beginsel in aanmerking kan komen voor aanpassing voor een persoon.

Ad z. Zelfredzaamheid

Ook deze begripsomschrijving komt uit de toelichting op eerder al genoemde amendement-Miltenburg c.s., dat het compensatiebeginsel aan de wet heeft toegevoegd.

Artikel 1.1 Voorwaarden en weigeringsgronden

Lid 1

Ad a

Wat langdurig noodzakelijk is, is afhankelijk van de concrete situatie. Het kan, in tijd uitgedrukt, gaan om twee maanden, bijvoorbeeld bij mensen die in een terminaal ziektestadium verkeren. Het kan ook gaan om veertig jaar, in situaties waarin de beperking bijvoorbeeld aangeboren is en stabiel van aard is. Kenmerk is in beide genoemde situaties dat de ondervonden beperking, naar de stand van de medische wetenschap op het moment van de aanvraag, onomkeerbaar is. Er is dus redelijkerwijs geen verbetering te verwachten in de situatie van de aanvrager. In dit kader is de prognose van groot belang zijn. Zegt de prognose dat de betrokkene na enige tijd zonder de benodigde hulpmiddelen of aanpassingen kan functioneren, dan mag men van een kortdurende noodzaak uitgaan. Bij een wisselend beeld, waarbij verbetering in de toestand periodes van terugval opvolgen, kan echter uitgegaan worden van een langdurige noodzaak.

De medisch adviseur speelt bij het antwoord op de vraag of er al dan niet sprake is van een langdurige noodzaak voor de betreffende voorziening een belangrijke rol. Voor langere tijd betekent in ieder geval dat wie tijdelijke beperkingen heeft, bijvoorbeeld door een ongeluk, terwijl vast staat dat de handicap van voorbijgaande aard is, niet voor een voorziening in het kader van deze verordening in aanmerking komt. Betrokkene kan een beroep doen op de hulpmiddelendepots van de thuiszorgorganisaties die opgezet zijn in het kader van de AWBZ. Waar precies de grens ligt tussen kortdurend en langdurig ligt zal van situatie tot situatie verschillen.

Ad b

Voorzieningen die in het kader van deze verordening worden verstrekt dienen naar objectieve maatstaven gemeten zowel adequaat als de meest goedkope voorziening te zijn. Met nadruk wordt hierbij gesteld dat met het begrip adequaat bedoeld wordt: volgens objectieve maatstaven toereikend. Hoewel datgene wat de aanvrager als adequaat beschouwt mee zal moeten wegen in de beoordeling van het adequaat zijn van de voorziening, zal ook het criterium van het goedkoop zijn, de kosten van de voorziening, een rol spelen bij de uiteindelijke beoordeling van het al dan niet adequaat zijn van een voorziening. Eigenschappen die kostenverhogend werken zonder dat zij de voorziening meer adequaat maken, zullen in principe niet voor vergoeding in aanmerking komen. Daarbij kan een overweging zijn dat de bruikbaarheid van een voorziening niet alleen door technische en functionele aspecten bepaald wordt. Ook is het denkbaar dat een product dat duurder is dan een vergelijkbaar product, langer meegaat en dus uiteindelijk goedkoper is. Wat betreft het kwaliteitsniveau waarvan uitgegaan kan worden, mag het duidelijk zijn dat bij een verantwoord niveau dient te worden aangesloten.

Ad c

Het probleem van het individu dient op grond van de wet te worden gecompenseerd. Dat individuele probleem staat dan ook centraal bij de beoordeling van de aanvraag voor een voorziening op grond van de wet.

Lid 2

Een uitzondering op de regel dat de aangevraagde voorziening langdurig noodzakelijk moet zijn, wordt gevormd door situaties waarin voor een afzienbare periode huishoudelijke verzorging nodig is, bijvoorbeeld bij ontslag uit het ziekenhuis na een opname of bij een ontregeld huishouden.

Lid 3

Ad a

Algemeen gebruikelijk wordt als term al jaren gehanteerd in de sociale wetgeving (AAW/WAO, Wet Rea en de Wvg) en heeft tot een omvangrijke jurisprudentie geleid, die is vastgelegd in de definitie van dit begrip, zoals opgenomen in artikel 1.0 onder b. van deze verordening. Wat in een concreet geval algemeen gebruikelijk is, hangt in beginsel af van de aard van de gevraagde voorziening. Daarnaast speelt de (financiële) situatie van de aanvrager een rol, bezien in relatie tot de maatschappelijke normen op het moment van de aanvraag. Vooral de financiële situatie van de aanvrager kan leiden tot een uitzondering op het beginsel dat geen algemeen gebruikelijke voorzieningen worden verstrekt. Uit de bovengenoemde jurisprudentie blijkt immers dat een dergelijke uitzondering zich voordoet als het inkomen van de aanvrager, mede ten gevolge van aantoonbare kosten ten gevolge van zijn beperking, onder het in diens situatie geldende bijstandsniveau dreigt te geraken. Een andere uitzondering is het ten gevolge van een plotseling optredende handicap moeten vervangen van zaken die nog niet zijn afgeschreven; dat zou zonder die handicap immers ook niet gebeuren.

Ad b

In de wet is, in tegenstelling tot de situatie onder de Wvg geen specifieke bepaling opgenomen waaruit blijkt dat de compensatieplicht zich beperkt tot in de gemeente woonachtige personen. Dit artikel is daarom opgenomen, mede omdat bij de voorbereidingen rond de Wmo is gesteld dat het niet de bedoeling is bestaand beleid nadrukkelijk te verruimen of te versmallen en hiermee de bestaande Wvg-lijn wordt voortgezet.

Ad c

Deze regel is gebaseerd op artikel 2 van de wet waarin wordt gesteld dat geen aanspraak bestaat op maatschappelijke ondersteuning als recht bestaat op ondersteuning op grond van een andere wettelijke bepaling. Niet alles is echter wettelijk bepaald; soms kan de aanvrager recht doen gelden op een niet wettelijke regeling die als voorliggende voorziening beschouwd kan worden.

Ad d

Een persoon wordt verondersteld eerst zover mogelijk zelf te zorgen zaken zo te regelen en te organiseren dat die bijdragen aan zijn zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie, voordat hij een beroep doet op deze verordening.

Ad e

Van een persoon wordt verwacht dat hij zoveel mogelijk voorkomt dat hij een beroep op deze verordening moet doen.

Ad g

Het uitrustingsniveau voor sociale woningbouw is vastgesteld in het Bouwbesluit 2003. Woonvoorzieningen die op dat uitrustingsniveau worden verstrekt, zijn in beginsel toereikend en van voldoende kwaliteit. Andere of duurdere voorzieningen hoeven niet te worden verstrekt. Een duidelijke begrenzing daarom. Garages bijvoorbeeld vallen daarom niet onder dit niveau. Alleen in die gevallen dat bijvoorbeeld vanuit welstandstoezicht hogere eisen worden gesteld, kan het college hierop een uitzondering maken. Over de hiermee gepaard gaande kosten moeten in een concrete situatie afspraken gemaakt worden. Ook bij huishoudelijke verzorging speelt deze bepaling een rol. Indien bijvoorbeeld aanzienlijk meer hulp wordt gevraagd door het feit dat men in een veel grotere of meer luxe woning woont, geeft deze bepaling een duidelijke grens aan.

Ad h

In sommige gevallen gebruiken mensen al jaren voorzieningen en vragen zij na het optreden van een beperking voorzieningen aan, die in hun situatie tot de conclusie kan leiden dat het optreden van beperkingen geen meerkosten met zich meebrengt. Het betreft dan algemeen gebruikelijke kosten.

Ad i

Hier wordt gedoeld op de situatie dat aanvrager een voorziening aanvraagt nadat al is gestart met het realiseren van de voorziening, de voorziening al is gerealiseerd of al aangeschaft is.

Omdat het college dan geen mogelijkheden meer heeft de voorziening volgens het vastgestelde beleid te verstrekken of anderszins invloed heeft op de te verstrekken voorziening, kan in deze situatie de voorziening worden geweigerd. Zo mag bijvoorbeeld pas nadat het college een beslissing op een aanvraag voor een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening heeft genomen, begonnen worden met de werkzaamheden. Pas op dat moment heeft het college alle op de aanvraag betrekking hebbende gegevens beoordeeld en op grond hiervan een besluit genomen over de te treffen voorziening. Hiermee wordt voorkomen dat een voorziening uiteindelijk niet overeenstemt met het pakket van eisen of dat deze niet als goedkoopst adequate voorziening wordt beschouwd.

Pas nadat advies is verkregen en de gemeente een afweging heeft gemaakt welke oplossing het meest adequaat is, kan de aanvrager tot het realiseren of aanschaffen van de voorziening overgaan.

In bepaalde gevallen kan het echter nodig zijn dat de aanvrager snel moet beslissen. Dit kan vooral bij woonvoorziening het geval zijn waarbij bijvoorbeeld verhuiskosten als goedkoopst adequate voorziening wordt aangemerkt en een geschikte woning anders aan een andere woningzoekende wordt toegewezen. In deze of andere dringende gevallen is het geven van toestemming door het college ook voldoende. Maar in alle gevallen dient aanvrager voorafgaand aan het starten met, of het realiseren of aanschaffen van de voorzieningen schriftelijk toestemming van de gemeente te hebben verkregen.

Ad j

In dit artikel wordt aangegeven dat een voorziening geweigerd kan worden als het gaat om een vergoeding of verstrekking die al eerder heeft plaatsgehad, terwijl het de aanvrager verwijtbaar is dat het middel verloren is gegaan, bijvoorbeeld door roekeloosheid of verwijtbare onachtzaamheid, dus niet indien de aanvrager geen schuld treft. Indien een ander aansprakelijk is voor het verloren gaan, dient bekeken te worden of het mogelijk is deze derde door de aanvrager hiervoor aansprakelijk te laten stellen om zodoende de kosten te kunnen verhalen.

Ad k

De Wmo wijkt ten aanzien van voorzieningen welke een therapeutische grondslag hebben niet af van de Wvg. Voorzieningen welke op therapeutische basis worden aangevraagd vallen daardoor ook buiten de werkingssfeer van de Wmo.

Lid 4

Zie toelichting op lid 3 onder i, 2e alinea.

Hoofdstuk 2. Vorm van te verstrekken individuele voorzieningen

Artikel 2.0 Keuzevrijheid

De in artikel 6 van de wet genoemde verplichting om bij een aanspraak op een individuele voorziening de keuze te bieden tussen een persoonsgebonden budget en een naturaverstrekking, is niet absoluut. Er kunnen overwegende bezwaren bestaan om niet over te gaan tot verstrekking van een persoonsgebonden budget. Het college kan regels stellen om af te wegen in welke gevallen er sprake is van bezwaren van overwegende aard, die reden zijn om geen persoonsgebonden budget te verstrekken. Naast deze keuzevrijheid bestaat er nog een tweede vorm van keuzevrijheid: namelijk de vrijheid om bij voorzieningen in natura te kiezen uit meerdere aanbieders. Dit zal vooral bij huishoudelijke verzorging een rol spelen. In deze keuzevrijheid wordt voorzien door het afsluiten van overeenkomsten met meerdere aanbieders.

Artikel 2.1 Voorziening in natura

Lid 1 en 2

Het doel van deze bepaling is het vastleggen van de rechten en plichten van het college en de aanvrager bij het verstrekken van een voorziening in natura. De bepaling in lid 1 ziet toe op de situatie waarin het college eigenaar blijft van de verstrekte naturavoorziening of het college de zorg in natura zelf geregeld heeft.

De bepaling in lid 2 ziet toe op de situatie waarin het college een derde inschakelt voor verstrekking van naturavoorzieningen en deze derde eigenaar blijft van de verstrekte voorziening of wanneer het college een derde inschakelt voor het verlenen van zorg.

Voor zover een naturavoorziening in eigendom wordt verstrekt is een overeenkomst niet nodig.

Artikel 2.2 Financiële tegemoetkoming

Om te waarborgen dat de verstrekte financiële tegemoetkoming wordt besteed aan een noodzakelijke voorziening, en niet aan zaken die los staan van de doelen die met de wet worden beoogd, worden bij beschikking voorwaarden verbonden aan de verstrekking van een tegemoetkoming op grond van de wet. Deze bepaling, die moet worden bezien in relatie tot de bepalingen uit hoofdstuk 7 van deze verordening, biedt daartoe de mogelijkheid.

Artikel 2.3 Persoonsgebonden budget

Lid 1 verwijst naar de in artikel 6 van de wet gestelde keuzemogelijkheid voor een voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget.

De in onderdeel a. genoemde bepaling sluit eveneens op de bepaling in artikel 6 van de wet. Hierin is immers vastgelegd dat alleen bij toekenning van individuele voorzieningen in beginsel de keuze voor een persoonsgebonden budget moet worden geboden. Algemene voorzieningen vallen hier buiten.

Onderdeel b. bepaalt dat de hoogte van het persoonsgebonden budget is gekoppeld aan de tegenwaarde van de te verstrekken goedkoopst adequate voorziening. Er moet immers een referentiebedrag zijn, waarop het persoonsgebonden budget kan worden gebaseerd. Goedkoopst adequaat is, mede op basis van jurisprudentie, een objectief vaststelbaar referentiepunt. Verder kan een aanvullend bedrag worden vastgesteld voor de instandhoudingkosten van de voorziening.

Onderdeel c. bepaalt dat het college de wijze waarop, inclusief de hoogte en de voorwaarden waaronder, een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, vaststelt. Het kan immers gaan om een veelheid van verschillende persoonsgebonden budgetten voor verschillende voorzieningen, waarvoor richtlijnen gelden. Invulling van deze richtlijnen vindt plaats in de beleidsregels.

Lid 2 bepaalt dat in elk geval de belangrijkste aspecten van het persoonsgebonden budget in de toekenningsbeschikking worden vastgelegd. Het gaat om de omvang ervan (de hoogte van het budget), maar het kan ook gaan om de periode waarover het persoonsgebonden budget wordt toegekend. Het spreekt voor zich dat dergelijke beschikkingen zorgvuldig worden geformuleerd.

In lid 3 is bepaald dat, uiteraard voor zover dit onderdeel is van het (medisch) advies het program van eisen, waarin wordt aangegeven aan welke eisen de met het persoonsgebonden budget te verwerven voorziening moet voldoen aan de toekenningsbeschikking wordt toegevoegd. Als niet aan het program van eisen wordt voldaan kan dat gevolgen hebben voor de afrekening van het toegekende budget.

In lid 5 wordt bepaald dat het college -indien een persoonsgebonden budget gebruikt is om een voorziening aan te schaffen en deze voorziening niet meer gebruikt wordt, omdat deze niet meer nodig is of omdat het gebruik niet meer mogelijk is- de voorziening kan terughalen. Ook is het mogelijk om het restbedrag van het PGB terug te vorderen. Door de voorziening of het restbedrag van het PGB terug te halen, kan de voorziening of het geld worden herverstrekt, waardoor zorgvuldig wordt omgegaan met gemeenschapsgeld en dit optimaal wordt gebruikt. De keuze tussen het terughalen van het aangekochte middel of het restbedrag van het PGB is van belang om tot een zo goed mogelijk afweging te komen tussen de belangen van de cliënt en de gemeente. De gebruiker is verplicht het niet meer gebruiken van de voorzieningen aan het college door te geven. Deze plicht vloeit voort uit artikel 7.4 van deze verordening. Ook door de budgethouder bij aanschaf ingezette eigen middelen kunnen op afschrijvingsbasis worden overgenomen of terugbetaald.

Artikel 2.4 Eigen bijdragen en eigen aandeel, inkomensgrens en besparingbijdrage

Lid 1 en 2

Artikel 15 van de wet biedt de mogelijkheid bij verstrekking van voorzieningen in natura of persoonsgebonden budgetten eigen bijdragen te vragen. Artikel 19 van de wet biedt de mogelijkheid de hoogte van financiële tegemoetkomingen af te stemmen op het inkomen van degene aan wie maatschappelijke ondersteuning wordt verleend: het zogeheten eigen aandeel. In dit artikel wordt bepaald dat de gemeenteraad van deze mogelijkheid gebruik kan maken. Verder wordt bepaald dat de gemeenteraad een inkomensgrens kan stellen en een besparingsbijdrage kan vragen. Indien toepassing wordt gegeven aan deze mogelijkheden wordt de wijze waarop dit wordt uitgevoerd door het college in de beleidsregels individuele voorzieningen gemeente Lochem vastgelegd.

Vooralsnog is er voor gekozen om alleen voor de voorziening in de vorm van huishoudelijke verzorging in natura en een persoonsgebonden budget te besteden aan huishoudelijke verzorging een eigen bijdrage te vragen. De vaststelling wordt uitgevoerd conform het Besluit maatschappelijke ondersteuning (Algemene maatregel van Bestuur).

De eigen bijdrage wordt berekend en geïnd door het CAK (Centraal Administratie Kantoor).

Hoofdstuk 3. Huishoudelijke verzorging

Artikel 3.0 Vormen van huishoudelijke verzorging

Hulp bij huishoudelijke verzorging kan in drie vormen als voorziening worden aangeboden.

Onder a. wordt de algemene huishoudelijke verzorging genoemd. Een snelle en eenvoudige oplossing voor kortdurende dienstverlening bij een niet complexe zorgaanvraag en zonder veel administratieve rompslomp voor aanvrager en gemeente.

Onder b. wordt de huishoudelijke verzorging in natura genoemd. Ook hier gaat het om een vorm van persoonlijke dienstverlening, net als bij de onder a. genoemde vorm. Het verschil zit echter in de toekenningprocedure, die meer op de persoon is afgestemd, en meer geschikt voor de meer complexe en langduriger behoefte aan hulp.

Onder c. is genoemd het persoonsgebonden budget voor hulp bij huishoudelijke verzorging. Met dit persoonsgebonden budget moet de aanvrager de hulp zelf inhuren.

Artikel 3.1 Primaat van de algemene hulp bij huishoudelijke verzorging

In aanmerking komen in eerste instantie personen met een aantoonbare beperking ten gevolge van ziekte of gebrek waarbij sprake is van zorgbehoefte voor korte duur. Verder komen in aanmerking mantelzorgers in het kader van de zogenaamde ‘respijtzorg’, dus om mantelzorgers te ontlasten. Het is daarbij niet de bedoeling van de wetgever dat het huishouden van de mantelzorger wordt overgenomen, maar overname van het huishouden van degene die de mantelzorg ontvangt is wel degelijk mogelijk.

Algemeen aangeboden is in de vorm van een primaat in deze verordening neergelegd. Dat houdt in dat in eerste instantie wordt bezien of deze vorm van hulp bij huishoudelijke verzorging het probleem op adequate wijze kan oplossen.

Als de in het lid 1 genoemde algemene voorziening onvoldoende adequaat of niet aanwezig is, komt de individuele voorziening voor hulp bij huishoudelijke verzorging aan de orde.

Lid 2 moet dus in samenhang met lid 1 worden gelezen. De individuele voorziening kan bestaan uit een voorziening in natura of uit een persoongebonden budget.

Artikel 3.2 Weigeringsgronden

Bij het vaststellen van de aanspraak op huishoudelijke verzorging wordt allereerst bezien of en in hoeverre eventueel andere personen binnen de leefeenheid zelf de problemen kunnen oplossen. Deze ontwikkeling is al jaren geleden onder de AWBZ-indicatiestelling van huishoudelijke verzorging in gang gezet. Voor zover de ondervonden problemen door middel gebruikelijke zorg kunnen worden opgelost, is er geen aanspraak op huishoudelijke verzorging.

De onderdelen b en c zijn in 2009 toegevoegd op advies van Schulinck. In de praktijk werd hier al naar gehandeld.

Het begrip gezamenlijke huishouding is verwijderd onder a., omdat volgens de wet (Wmo) een gezamenlijke huishouding slechts uit 2 personen kan bestaan. Dat zou betekenen dat inwonende kinderen van 2 partners uitgesloten zouden worden van het verlenen van gebruikelijke zorg.

In lid 3 wordt bepaald dat wanneer een individuele voorziening voor huishoudelijke verzorging nodig is, geen persoonsgebonden budget wordt verstrekt wanneer de verwachte duur van de voorziening, minder dan 3 maanden is. Om administratieve rompslomp te voorkomen wordt in dat geval uitsluitend huishoudelijke verzorging in natura verstrekt.

Artikel 3.3 Omvang van de huishoudelijke verzorging

Omdat huishoudelijke verzorging uiteindelijk altijd in de vorm van dienstverlening zal worden verstrekt, moet de omvang in tijd worden vastgesteld. In de Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Lochem wordt door het college de omvang vastgelegd.

Artikel 3.4 Omvang van het persoonsgebonden budget

Het persoonsgebonden budget voor huishoudelijke verzorging was in de AWBZ maximaal 75% van de naturawaarde. In de Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Lochem wordt door het college jaarlijks het passende bedrag voor een persoonsgebonden budget vastgelegd waarbij het bestaande beleid uitgangspunt kan zijn.

Hoofdstuk 4. Woonvoorzieningen

Artikel 4.0 Vormen van woonvoorzieningen

De woonvoorziening kan worden verstrekt in vier hoofdvormen:

  • a.

    De algemene woonvoorziening. Hierbij moet worden gedacht aan een mogelijkheid om snel oplossingen te bieden voor meestal minder complexe woonproblemen. Te denken valt aan inzet van klussendiensten, snel beschikbare voorzieningen uit depot en mogelijk andere, nog te ontwikkelen voorzieningen;

  • b.

    Een woonvoorziening in natura. Deze vorm is vergelijkbaar met de voorziening zoals deze ook onder de WVG werden verleend. Het kan bijvoorbeeld gaan om een niet bouwkundige of niet woontechnische voorziening of een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening;

  • c.

    Het persoonsgebonden budget, alleen voor niet bouwkundige of niet woontechnische voorziening;

  • d.

    De financiële tegemoetkoming. De voorziening welke aan de eigenaar van de woning wordt uitbetaald op grond van artikel 7 lid 2 van de wet.

Artikel 4.1 Primaat collectieve woonvoorzieningen en recht op individuele woonvoorzieningen

Lid 1 en 2

In eerste instantie zal worden bezien of een woonprobleem kan worden opgelost met een algemene voorziening. Deze voorziening heeft voorrang bij het zoeken naar een oplossing voor een voor de wet relevant woonprobleem, dus een probleem bij het normale gebruik van de woning. Als een algemene voorziening niet volstaat als oplossing of niet aanwezig is in de gemeente, moet het probleem door middel van een individuele voorziening worden opgelost; dat kan een woonvoorziening in natura zijn, een persoonsgebonden budget of een financiële tegemoetkoming.

Artikel 4.2 Soorten individuele woonvoorzieningen

Ad a.

Het college kan besluiten om een tegemoetkoming te verstrekken in de verhuis- en inrichtingskosten, indien verhuisd wordt naar een aangepaste of naar een goedkoper aan te passen woning dan de al bewoonde woning. Het college maakt de afweging tussen verstrekking van een tegemoetkoming in de verhuiskosten en een woningaanpassing. Een woonvoorziening, en dus ook een verhuiskostenvergoeding is volgens jurisprudentie alleen bedoeld voor situaties waarin de ondervonden problemen in direct oorzakelijk verband staan met bouwkundige of woontechnische aspecten van de (te verlaten) woning zelf. Omgevingsfactoren als lawaai, stank, onveiligheidsgevoelens, overlast en dergelijke zijn dus niet van belang. Uitgangspunt is dat indien mogelijk gebruik wordt gemaakt van de voorraad aangepaste woningen in de gemeente.

Ad b en c.

Een bouwkundige of woontechnische woningaanpassing is een aanpassing van de woning zelf, ter compensatie van de problemen die in de woning spelen ten aanzien van de bewoner met een beperking. Onder een woonvoorziening, waarbij geen sprake is van een ingreep van bouw- of woontechnische aard, kunnen de hulpmiddelen worden begrepen voor baden, wassen en douchen die niet nagelvast aan de woning zijn bevestigd, evenals mobiele patiëntenliften.

Ook een woningsanering in verband met CARA en of COPD (verzamelnaam voor chronische bronchitis en emfyseem en staat voor de Engelse term Chronic Obstructive Pulmonary Disease)valt onder deze vorm van woningvoorziening.

Ad d.

De uitraaskamer is overgenomen uit de Verordening voorzieningen gehandicapten gemeente Lochem en aan deze verordening toegevoegd. Dit ook vanuit de gedachte dat de Wmo beoogt inhoudelijke beleidsterreinen ten opzichte van de voormalige Wvg niet nadrukkelijk te verruimen of te beperken. Een uitraasruimte is een ruimte die wordt gedefinieerd als een verblijfsruimte, waarin een persoon die tengevolge van een beperking in de vorm van een ernstige gedragsstoornis ernstig ontremd gedrag vertoont, zich kan afzonderen of tot rust kan komen. Een daarom zeer specifieke voorziening, die alleen op basis van een specifieke noodzaak en een specifieke beperking kan worden verstrekt. Het zal in de regel gaan om een kleine, veilige en prikkelarme ruimte.

Ad e.

Het is niet alleen noodzakelijk om voorzieningen te verstrekken, maar ook om ze in stand te houden. Daarvoor is onderhoud, keuring en reparatie noodzakelijk.

Ad f.

Soms is het noodzakelijk dat vanwege een daadwerkelijke aanpassing aan een woning, de persoon tijdelijk elders gehuisvest moet worden. Omdat er een directe relatie is tussen het realiseren van de aanpassing en de extra kosten voor huisvesting elders, komen deze kosten in aanmerking voor vergoeding.

Ad g.

Aanpassingen zijn in de regel kostbaar. Het is van belang dat de gemeente zo lang mogelijk van deze investering kan profiteren. Wanneer een woning vrijkomt maar er geen geschikte persoon aanwezig is om het te huren, kan het college overwegen om de periode van leegstand de verhuurder te compenseren. Hierdoor kan de woning beschikbaar blijven voor de doelgroep waarvoor de woning is aangepast.

Artikel 4.3 Primaat van de verhuizing

Al onder de Wvg gold de regel dat bij een aanvraag voor een woningaanpassing eerst werd bezien of verhuizing naar een andere woning een oplossing kon bieden. Dit is het zogenaamde primaat van de verhuizing. In feite gaat het om een uitwerking van de regel dat in beginsel wordt gekozen voor de goedkoopst adequate voorziening. De mogelijkheid tot het hanteren van het primaat van de verhuizing is onder de Wvg in de jurisprudentie erkend, zij het dat wel enkele duidelijke voorwaarden zijn gesteld. In de eerste plaats moeten de financiële gevolgen van de verhuizing voor de toekomstige woonlasten binnen aanvaardbare financiële grenzen vallen, een eis die ook onder de wet gesteld kan worden. Verder moet duidelijk zijn dat de oplossing in de vorm van een verhuizing kan worden gerealiseerd binnen een uit het advies blijkende medisch verantwoorde termijn. Dat houdt in dat er zicht moet zijn op de woningvoorraad, om een indicatie te kunnen geven van de mogelijkheden om binnen die medisch verantwoorde termijn te kunnen verhuizen naar een geschikte aangepaste of goedkoper aan te passen woning. Ook diverse andere relevante aspecten, nader uitgewerkt in de gemeentelijke beleidsregels spelen, afhankelijk van de situatie, een rol bij de afweging betreffende het toepassen van het primaat van de verhuizing in een concreet geval.

Artikel 4.4 Financiële tegemoetkoming verhuis- en (her-)inrichtingskosten

In lid 1 worden de (aanvullende) voorwaarden waaronder en in welke situaties een woonvoorziening in de vorm van verhuis- en (her)inrichtingskosten wordt verleend en, volgend uit de formulering, bij het hieraan niet voldoen, wordt geweigerd.

In lid 2 wordt de mogelijkheid geboden om een tegemoetkoming te verstrekken aan iemand die op verzoek van het college een woning vrijmaakt voor een aanvrager.

Artikel 4.5 Primaat van de losse woonunit

Onder de Wet voorzieningen gehandicapten kon de gemeente woningaanpassingen duurder dan

€ 20.420,00 onder bepaalde voorwaarden declareren bij het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Onder de Wet maatschappelijke ondersteuning is deze mogelijkheid vervallen en zijn de kosten voor rekening van de gemeente. Als het gaat om grote aanpassingen aan huurwoningen die opnieuw kunnen worden verhuurd voor de huisvesting van mensen met beperkingen, kan de investering over een langere periode afgeschreven worden. In gevallen waarin dat niet speelt, wordt in principe uitgegaan van het primaat van losse woonunits. In concrete situaties waarin de mogelijkheid bestaat, wordt aan gebruik van een dergelijke unit voorrang gegeven door middel van deze bepaling.

Artikel 4.6 tot en met 4.9

Zie het hier voorgaande onder punt 4.2.

Artikel 4.10 Uitsluitingen

Een woonvoorziening wordt alleen verstrekt voor het treffen van voorzieningen aan woonruimten die in het kader van de Wet op de huurtoeslag als zelfstandige woonruimte aangemerkt worden. De in dit artikel genoemde woonruimten vallen hier niet onder. Verder worden, behoudens de uitzondering op grond van artikel 4.12 onderdeel c van deze verordening, geen woonvoorzieningen verstrekt voor gemeenschappelijke ruimten van woongebouwen of wooneenheden voor ouderen of gehandicapten of voorzieningen die in dergelijke gebouwen of wooneenheden, bij nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten (hadden) kunnen worden meegenomen.

Artikel 4.11 Hoofdverblijf

Lid 1.

In tegenstelling tot in de Wvg wordt in de wet niet expliciet vermeld dat de gemeentelijke compensatieplicht alleen geldt voor de inwoners van de gemeente. Zie ook onder artikel 1.1. lid 2 onderdeel b.

In eerste instantie geeft de gemeentelijke basisadministratie uitsluitsel. Voor bepaalde gezondheidszorginstellingen geldt dat de bewoners een briefadres elders kunnen aanhouden. De gemeente waar de aanvrager van de voorziening daadwerkelijk verblijft, heeft de verplichting tot compensatie van beperkingen. In het geval van bewoners van een AWBZ gefinancierde instelling heeft deze verplichting geen betrekking op de woonvoorzieningen. De zinsnede 'of zal hebben' is opgenomen voor situaties waarin de aanvrager naar een andere gemeente wil verhuizen en in die gemeente een woning wil laten bouwen of aanpassen voordat deze daadwerkelijk wordt betrokken. Hiermee wordt geregeld dat een voorziening kan worden verleend aan een persoon die (nog) niet in de gemeente woont.

Lid 2 en 3

Onder de Wvg waren bewoners van een AWBZ gefinancierde instelling uitgesloten van het recht op woonvoorzieningen. Een bovenwettelijke uitzondering hierop werd door gemeenten gemaakt voor het zogenaamd ‘bezoekbaar maken’ van een woonruimte voor bezoek aan vooral ouders. Deze uitzondering was gebaseerd op de verordening voorzieningen gehandicapten gemeente Lochem. Ten aanzien van het bezoekbaar maken is aansluiting gezocht bij het Wvg-beleid zodat het bezoekbaar maken ook in deze verordening is opgenomen. Voorwaarde is dat het een bezoekbaar te maken woning in de gemeente Lochem betreft. Bezoekbaar maken wordt in de verordening gelimiteerd tot het bereikbaar maken van de woonruimte zelf en (zonodig) een toiletvoorziening. Verdere verplichtingen dan genoemd in deze verordening heeft de gemeente niet nu het formeel een bovenwettelijke regeling betreft.

Artikel 4.12 Beperkingen

Om in aanmerking te komen voor woonvoorzieningen moet er een duidelijke samenhang zijn tussen de ondervonden woonproblemen en de beperkingen die men heeft. Aanvragen voor woonvoorzieningen die hun oorzaak vinden in andere factoren dan die beperkingen, kunnen worden geweigerd op grond van dit artikel.

Ad a

Onder a. wordt de verhuizing naar een inadequate woning genoemd als weigeringgrond voor woonvoorzieningen. Niet de ondervonden beperking, maar de verhuizing naar een niet geschikte woning is dan de voornaamste oorzaak van de ondervonden problemen. Deze bepaling heeft voornamelijk betrekking op situaties waarin men gaat verhuizen zonder specifieke reden, maar gewoon omdat men daar zin in heeft. Uitzondering in deze bepaling is de zogeheten “belangrijke reden”. Daarbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan verhuizing in verband met aanvaarding van werk elders of samenwonen / huwelijk en andere in deze verordening genoemde beperkingen, toekenning niet uitsluiten.

Ad b

Als een persoon met beperkingen verhuist, zal deze, in relatie tot die beperkingen, moeten zoeken naar een zo geschikt mogelijke woning. Het is niet de bedoeling dat men zo maar een ongeschikte woning kiest en vervolgens de rekening voor aanpassingen bij de gemeente indient. Met verhuizen wordt hier overigens niet alleen gedoeld op de feitelijke verhuizing, maar ook op alle onomkeerbare handelingen die normaal gesproken voorafgaan aan een verhuizing, zoals het tekenen van een koop-, huur- of erfpachtcontract. Voor de toepassing geldt dat de gemeente zicht moet hebben op de aangepaste of gemakkelijk aan te passen woningvoorraad. Daarnaast zal de gemeente haar burgers goed moeten informeren over de gang van zaken bij dit soort verhuizingen. Alleen dan kan worden gemotiveerd dat iemand al dan niet is verhuisd naar de voor zijn situatie meest geschikte woning.

Ad c

Op basis van het feit dat voorzieningen op grond van de wet in hoofdzaak zijn gericht op het individu, worden in beginsel geen voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten van wooncomplexen verstrekt. Evenals onder de Wvg, zijn er uitzonderingen gemaakt voor de hier genoemde voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten. De opsomming is limitatief, dat wil zeggen dat er niet meer hoeft te worden verstrekt dan hier genoemd.

Ad d

Onder d. wordt onder andere gedoeld op verhuiskostenvergoedingen; veel verhuizingen zijn als algemeen gebruikelijk te beschouwen, ook los van de beperking die men heeft. Te denken valt aan verhuizingen van het ouderlijk huis naar een zelfstandige woonruimte, verhuizing van een eengezinswoning naar een kleinere woning of seniorenwoning, omdat de eengezinswoning te bewerkelijk is geworden en kinderen zelfstandig zijn gaan wonen.

Ad e

Verhuizingen naar AWBZ- en andere zorginstellingen leiden ertoe dat deze aanvragers buiten de werkingssfeer van de wet vallen; zij hebben geen aanspraak op woonvoorzieningen, ook al omdat ze die onder de Wvg ook niet hadden. Een verhuizing volgend uit het voor het eerst zelfstandig gaan wonen, valt evenmin onder de wet. Deze kosten zijn in principe algemeen gebruikelijk en te voorzien nu iedereen deze kosten kan verwachten. Ook verhuizing naar een woning welke niet geschikt en bedoeld is voor permanente bewoning valt buiten de wettelijke bepalingen. Hierbij gaat het immers om niet legale of tijdelijke huisvesting. In dergelijke situaties is er, evenals onder de Wvg geen aanspraak op woonvoorzieningen wat al herhaaldelijk door de Centrale Raad van Beroep is bevestigd.

Ad f

Onder f worden beperkingen gesteld ten aanzien van een belemmering in het gebruik van de woning die voortkomen uit de aard van de in de woning gebruikte materialen of die het gevolg zijn van toerekenbare achterstand in onderhoud.

Ad g

Onder g worden beperkingen gesteld ten aanzien van woningen die binnen een periode van vijf jaar worden afgebroken of onbewoonbaar verklaard. Het is niet de bedoeling om een dure woonvoorziening te verstrekken als te voorzien is dat dit voor korte duur is. Aan de compensatieplicht wordt dan op een ander manier vorm gegeven, bijvoorbeeld door verhuizing naar een aangepaste dan wel aan te passen woning.

Ad h

De gemiddelde periode waarbinnen een huishouden in Nederland verhuist is zeven jaar. Het staat de aanvrager vrij om vaker te verhuizen. In dat geval (zonder dat op grond van ergonomische belemmeringen hier aanleiding voor is) wordt op de eigen verantwoordelijkheid van de aanvrager gewezen. Dit houdt in dat in die gevallen de aanvrager zelf net als iedere andere burger voor deze kosten zorg draagt. Gevolg van deze redenering is dat een eventuele aanpassing van de nieuwe woning door de aanvrager zelf gefinancierd moet worden. Aanvragers kunnen diverse “belangrijke redenen” hebben (zie onder ad.a) om toch te verhuizen binnen de termijn. De gemeente zal in dergelijke gevallen na een zorgvuldige individuele toets kunnen overgaan tot het aanpassen van de andere woning. Over het algemeen is het voor woningverbeteringen niet ongebruikelijk eerdere ingrepen te betrekken in de besluitvorming.

Artikel 4.13 Terugbetaling bij verkoop

De Verordening voorzieningen gehandicapten gemeente Lochem bevatte een zogenaamde anti-speculatiebepaling. Deze bepaling komt in deze verordening. Op grond van lid 1 is de eigenaar-bewoner van een woning die een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening heeft ontvangen verplicht de verkoop van de woning te melden. Op grond van lid 2 kan het college (een deel) van investering door de eigenaar-bewoner te laten terugbetalen. Op deze manier wordt kapitaalverlies tegengegaan. In de Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Lochem stelt het college nadere regels voor deze terugbetaling.

Hoofdstuk 5. Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel

Artikel 5.0 Vormen van te verstrekken voorzieningen

Ad a

Ook ten aanzien van vervoersvoorzieningen kan een algemene voorziening worden aangeboden als de voorziening voor korte duur of incidenteel gebruik bedoeld is. Als de voorziening niet adequaat of niet beschikbaar is wordt een andere vorm van vervoersvoorziening ingezet. Hierbij wordt rekening gehouden met het primaat van de collectieve vervoersvoorziening.

Ad b

De collectieve vervoersvoorziening is al bekend als vorm van het collectief vraagafhankelijk vervoer, zoals dat zich vanaf 1994 onder de Wet voorzieningen gehandicapten heeft ontwikkeld.

Deze vorm van vervoer is weer als primaat in de verordening opgenomen. Dit primaat berust mede op de uitkomst van het Algemeen Overleg van de Tweede Kamer op 29 maart 2006 over een aan de Wmo gerelateerde zaak, het bovenregionaal vervoer Valys. Daarin is uitgesproken dat de regel voor keuzevrijheid niet bedoeld is om goed draaiende vervoerssystemen, bijvoorbeeld een collectief vervoerssysteem, in gevaar te brengen. Voor diegenen die afhankelijk zijn van een collectief vervoersysteem zou dan immers de vervoersvoorziening wegvallen.

Ad c

Individuele voorzieningen in natura kunnen bestaan ten aanzien van verschillende vormen van vervoermiddelen net zoals onder de Wvg. In de beleidsregels wordt nader uitgewerkt onder welke voorwaarden men voor een bepaald soort voorziening in aanmerking komt.

Ad d

Belangrijkste aanvulling ten opzichte van de Wvg is het persoonsgebonden budget. De vaststelling van de hoogte van het persoonsgebonden budget wordt door het college in de Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Lochem uitgewerkt.

Ad e

Een financiële tegemoetkoming in de (rolstoel)taxikosten wordt verstrekt indien de collectieve vervoersvoorziening geen adequate voorziening is. De financiële tegemoetkoming is niet bedoeld voor de eigen bijdrage van de collectieve vervoersvoorziening.

Artikel 5.1 Het recht op een algemene vervoersvoorziening

Criterium om in aanmerking te kunnen komen voor een algemene vervoersvoorziening is dat ten gevolge van een aantoonbare beperking er een noodzaak aanwezig is voor een vervoersvoorziening en deze noodzaak zich incidenteel voordoet.

Artikel 5.2 Het recht op een collectieve vervoersvoorziening

Criterium voor het een vervoersvoorziening in de vorm van een collectieve vervoersvoorziening in aanmerking te komen is het geen gebruik kunnen maken of het niet kunnen bereiken van het openbaar vervoer.

Die regel stamt uit de aan de Wvg voorafgaande AAW en wordt in de praktijk beoordeeld door te kijken naar de loopafstand van een aanvrager (de bekende 800-metergrens). Doordat de streekbus, bijvoorbeeld voor iemand met een functionele beperking niet toegankelijk is, heeft men recht op een vervoersvoorziening. Psychische problemen (men durft niet in een drukke bus, men is bang voor de trein) zijn daardoor in principe geen indicatie voor een vervoersvoorziening. Hier moet wellicht een adequate voorziening getroffen worden buiten de wet, bijvoorbeeld therapie waardoor de belemmering opgeheven kan worden. Als zo een oplossing geboden wordt voor het ondervonden probleem voldoet ze niet aan de voorwaarde van langdurig noodzakelijk. Anders wordt het als blijkt dat het probleem niet therapeutisch opgelost kan worden. Dan is wel een langdurige noodzaak aanwezig en zou wel een vervoersvoorziening verstrekt kunnen worden. Mogelijk bestaat dan ook een noodzaak voor een individuele vervoersvoorziening.

Artikel 5.3 Het recht op een individuele vervoersvoorziening

Als men geen gebruik kan maken van het openbaar vervoer of deze niet kan bereiken en het collectief vervoer geen adequate oplossing biedt, wordt het recht op een individuele voorziening beoordeeld. Ook voor de korte afstand kan een individuele voorziening worden ingezet, bijvoorbeeld in de vorm van een scootmobiel.

Individuele voorzieningen kunnen ook in aanvulling op het gebruik van een collectief systeem verstrekt kunnen worden. Dit is het geval wanneer het collectieve systeem de vervoersbehoefte van de aanvrager die een aanspraak heeft niet volledig dekt. Dit is volgens Wvg-jurisprudentie van bijzonder belang bij mensen die slechts zeer beperkt mobiel zijn (mensen met een loopafstand van maximaal circa 100 meter). Alleen collectief vervoer is voor deze categorie mensen geen adequate voorziening. De individuele vervoersvoorziening kan ook het in artikel 5.0 onderdeel d bedoelde persoonsgebonden budget en de onder e genoemde financiële tegemoetkoming betreffen.

Artikel 5.4 Algemeen gebruikelijke vervoersvoorzieningen

Onder de Wvg is door jurisprudentie bepaald, dat het stellen van een inkomensgrens voor een vervoersvoorziening bij een inkomen van 1,5 x de bijstandsnorm, niet in strijd was met de geldende zorgplicht. Het kan dan gaan om zowel een vervoersvoorziening in de vorm van een financiële tegemoetkoming als voor een Regiotaxipas. Iemand met een inkomen hoger dan 1,5 de bijstandsnorm wordt geacht de kosten van het lokaal vervoer of bezit en gebruik van een auto zelf te kunnen dragen. Er is een duidelijke relatie met het begrip “algemeen gebruikelijk”; indirect worden de kosten van vervoer in relatie tot het inkomen algemeen gebruikelijk geacht.

Voor zover het een aanvraag om een autoaanpassing betreft gaat het vergelijk met algemeen gebruikelijk uiteraard niet op.

Artikel 5.5 Omvang in gebied en in kilometers

Onder de Wvg is de zorgplicht voor vervoer beperkt tot verplaatsingen in het kader van het leven van alledag in de directe woon- of leefomgeving; de wet spreekt nu in artikel 4 lid 1, onder c. over “het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel”. Dit lijkt beperkter te zijn dan de zorgplicht onder de Wet voorzieningen gehandicapten, maar aangezien met de wet niet is beoogd de reikwijdte van de Wvg te beperken of uit te breiden, is er geen reden om aan te nemen dat alleen de letterlijk lokale verplaatsingen onder de wet zullen vallen. Vandaar dat in artikel 5.4, conform de onder de Wvg gevormde jurisprudentie, wordt uitgegaan van de eigen woon- of leefomgeving, met als uitzondering de bovenregionale zorgplicht, zoals die ook in de jurisprudentie is omschreven.

Sinds maart 2002 houdt de vaste jurisprudentie onder de Wvg in dat een vervoersvoorziening of een combinatie van voorzieningen de mogelijkheid moet bieden om op jaarbasis minimaal 1500-2000 kilometer af te leggen. Deze regelt werd onder de Wvg toegepast en is overgenomen in deze verordening.

Artikel 5.6 Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Lochem

Het college kan in de Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Lochem nadere regels stellen voor het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel.

Hoofdstuk 6. Verplaatsen in en rond de woning

Artikel 6.0 Vormen van rolstoelvoorzieningen

Onder de Wvg waren rolstoelen in de wet zelf als aparte categorie voorzieningen opgenomen. In de Wmo is dat niet het geval. Aangezien met deze wet niet wordt beoogd bestaand beleid ten opzichte van de Wvg nadrukkelijk te verruimen of te beperken wordt de rolstoelvoorziening gehandhaafd als de enige voorziening waarmee beperkingen bij het verplaatsen in en rond de woning in het kader van de wet gecompenseerd kunnen worden.

De rolstoel kan zowel handbewogen als elektrisch aangedreven zijn en kan zowel worden gebruikt als een verplaatsingsmiddel voor binnen als voor buiten. Primair doel van de rolstoel is het zittend verplaatsen, omdat lopend verplaatsen, ook met op grond van andere regelingen te verstrekken voorzieningen als looprekken, rollator, wandelstokken en krukken niet of onvoldoende mogelijk is. Kosten van onderhoud en reparatie van de rolstoel vallen eveneens onder de wet.

Voorzieningen die geen verband houden met het genoemde primaire doel verplaatsen in en om de woning, worden niet op grond van de wet verstrekt. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan aanpassingen voor het gebruik van zuurstofapparatuur en andere aanpassingen. Bij accessoires gaat het uiteraard alleen om medisch noodzakelijke en niet-algemeen gebruikelijke zaken.

De sportrolstoel valt in het kader van deze verordening onder het begrip rolstoel. Onder de Wvg was de sportrolstoel, meestal verstrekt in de vorm van een financiële tegemoetkoming, een bovenwettelijke voorziening die alleen op basis van de verordening werd verstrekt.

Artikel 6.0 onderdeel a bepaalt dat een rolstoel in de vorm van een algemene voorziening verstrekt kan worden als het gaat om een rolstoel voor incidenteel gebruik. Deze rolstoelen voor incidenteel gebruik hoefden onder de Wvg formeel niet te worden verstrekt, hoewel dat in de praktijk wel vaak gebeurde. Deze regeling geeft een mogelijkheid waarbij wel incidenteel noodzakelijke rolstoelen worden verstrekt, maar dan via een algemene rolstoelvoorziening. Het betreft dan situaties waarbij soms een rolstoel nodig is, terwijl het dagelijks verplaatsen in en om de woning zonder rolstoel plaatsvindt.

Onderdeel b. en c. betreffen de individuele rolstoel voor dagelijks zittend gebruik, terwijl onder d. de sportrolstoel wordt genoemd.

Artikel 6.1 Rolstoelvoorzieningen en sportrolstoel

In dit artikel is geregeld dat een aanvrager in aanmerking kan komen voor een rolstoel uit een rolstoelpool als het gaat om incidenteel gebruik van de rolstoel. Een rolstoel wordt in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget verstrekt als de rolstoel voor het dagelijks zittend verplaatsen in en om de woning langdurig medisch noodzakelijk is. Als en zolang een algemene rolstoelvoorziening niet beschikbaar is kan ook voor incidenteel gebruik een rolstoel in natura worden verstrekt. Het principe blijft dat geen rolstoel wordt verstrekt als hulpmiddelen als krukken, een rollator, of andere hulpmiddelen een voldoende oplossing bieden voor het verplaatsingsprobleem. Wel kan, als dit noodzakelijk is, een rolstoel verstrekt worden in aanvulling op dergelijke voorzieningen. Indien de rolstoel noodzakelijk is voor zittend verplaatsen in en om de woning, kan de rolstoel verstrekt worden als voorziening in natura of als persoonsgebonden budget.

Een sportrolstoel, in principe altijd te verstrekken als een financiële tegemoetkoming, zal verstrekt worden als zonder de sportrolstoel sportbeoefening niet mogelijk is of zal zijn. Andere sportvoorzieningen worden niet verstrekt, evenmin als hulpmiddelen aan een sportrolstoel zoals een handbike, die alleen voor sportbeoefening, en niet voor het lokaal verplaatsen nodig is.

Artikel 6.2 Aanspraak op rolstoelvoorzieningen voor AWBZ–bewoners

Recht op een op grond van de AWBZ verstrekte rolstoel aan bewoners van een AWBZ-gefinancierde instelling bestaat alleen, indien de bewoner zowel de AWBZ-functie “verblijf”, als de functie “behandeling” geniet in één en dezelfde erkende AWBZ-instelling. Als een bewoner niet aan deze voorwaarde voldoet, is er ook geen recht op een AWBZ-rolstoel, en zal er door de gemeente een rolstoel moeten worden verstrekt op grond van de wet.

Onduidelijkheid kan ontstaan, wanneer een instelling met alleen erkenning voor de AWBZ-functie “verblijf” (bijvoorbeeld een verzorgingshuis) de AWBZ-functie “behandeling” als het ware inkoopt bij een voor die functie wél erkende instelling. Het “verzorgingshuis met verpleegafdeling” is een veelvoorkomende situatie, waarin in de instelling wél beide AWBZ-functies kunnen worden “genoten”, maar de instelling zelf alleen erkenning heeft voor de functie verblijf en niet voor beide AWBZ-functies. Het gevolg is dat er geen recht op een AWBZ-rolstoel bestaat in een dergelijke situatie, juist omdat beide functies op die verpleegafdeling niet door één en dezelfde erkende AWBZ-instelling worden verzorgd, maar door twee verschillende AWBZ-instellingen, waarbij de ene instelling gebruik maakt van de erkenning van de andere instelling.

Hoofdstuk 7. Het verkrijgen van voorzieningen en het motiveren van besluiten

Artikel 7.0. Gebruik aanvraagformulier

In artikel 4:1 van de Algemene wet bestuursrecht is bepaald dat een aanvraag tot het geven van een beschikking schriftelijk wordt ingediend, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald. Hiervan is onder de wet geen sprake. Een voorziening wordt aangevraagd op een daarvoor door het college beschikbaar gesteld aanvraagformulier.

Indien gewenst vraagt het college een schriftelijke machtiging als een aanvrager niet in staat is zelf de aanvraag in te dienen, en zich laat vertegenwoordigen door een derde.

Artikel 7.1 Relatie met de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten

Bij amendement is in artikel 5, lid 2, onder a. van de wet opgenomen dat de gemeenteraad bij verordening regels vaststelt omtrent de wijze waarop de toegang tot individuele voorzieningen in samenhang met voorzieningen op het gebied van wonen en zorg als bedoeld in de AWBZ is geregeld.

Gezien de toelichting op dit amendement, waarbij is vermeld dat lid 2, onder a. ertoe strekt dat “de gemeente bepaalt hoe achter één loket de samenhang van toegang tot voorzieningen krachtens deze wet met toegang tot zorgvoorzieningen krachtens de AWBZ of toegang tot voorzieningen op het gebied van wonen is geregeld”, wordt gedoeld op de zogenaamde één-loket gedachte. Praktisch gezien zal de concrete uitvoering van activiteiten in het zorgloket en de werking ervan een typische uitvoeringsactiviteit zijn, dus naar zijn aard vallen onder de verantwoordelijkheid van het college. De door de raad vast te stellen verordening beperkt zich daarom tot het aanwijzen van een loket, waarbij de nadere uitwerking daarvan via het college geregeld moet worden.

Artikel 7.2 Inlichtingen, onderzoek, advies en beschikking

Lid 1 onder a. en b. van dit artikel bepaalt dat het college bevoegd is de aanvrager op te roepen in persoon te verschijnen op een door het college te bepalen plaats en tijdstip om inlichtingen te vragen te laten onderzoeken en/of ondervragen door bijvoorbeeld een medisch adviseur of ander aangewezen deskundige. Dit alleen voor zover dit in het belang is van de aanvraag.

Het indicatieonderzoek wordt voor een deel door de daartoe bevoegde medewerkers van de gemeente uitgevoerd. Een afwijzing om medische redenen, zoals bedoeld onder artikel 7.2 lid 2 onder a., kan uiteraard alleen maar op basis van een medisch advies.

Vooral wanneer de aard van de aandoening niet echt duidelijk is, is extern advies onontbeerlijk; soms kan een op het oog eenvoudige aanvraag leiden tot een stroom van verdere aanvragen, zonder dat duidelijk is wat iemand mankeert. Dat kan bij verstrekking van voorzieningen zelfs tot invaliderende effecten voor de aanvrager en onnodige kosten voor de gemeente leiden. Dit probleem speelt in het bijzonder bij een aantal zogeheten (medisch) moeilijk objectiveerbare aandoeningen: (m)moa’s.

Tot slot vraagt het college advies, indien dit overigens gewenst wordt geacht. Het zal duidelijk zijn dat hier een scala aan argumenten op te voeren valt. Door deze bepaling is het echter te allen tijde mogelijk om advies te vragen. Het is verstandig hierbij te (kunnen) motiveren waarom advies gevraagd wordt, met het oog op een eventuele beroepsprocedure, waarin dit een rol zou kunnen spelen.

Lid 3 bepaalt dat aanvrager verplicht is aan het college gegevens te verstrekken over de medische situatie, het inkomen, de woonsituatie en andere gegevens die noodzakelijk kunnen zijn om een aanvraag te kunnen beoordelen. Uiteraard wordt niet meer opgevraagd dan noodzakelijk is voor het nemen van een besluit op de aanvraag. Bij het omgaan met de vaak privacygevoelige gegevens, houdt de gemeente rekening met de regels die voortvloeien uit de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). Bij weigering om mee te werken kan een aanvraag buiten behandeling worden gesteld met in achtneming van de daarvoor geldende regels op grond van de Algemene wet bestuursecht.

Lid 4 geeft aan dat aanvrager gevraagd kan worden zelf te zorgen voor de aanlevering van de noodzakelijke gegevens van de door de aanvrager geconsulteerde specialisten. Het komt vaak voor dat informatie opgevraagd door de medisch adviseur niet beschikbaar komt omdat de specialist niet of traag reageert of meewerkt. Vanwege de directe relatie tussen de aanvrager en de behandelend specialist, ligt het voor de hand om de aanvrager verantwoordelijk te maken voor het verkrijgen van de informatie.

Lid 5 geeft aan dat bij de advisering gebruik gemaakt moet worden van de zogenaamde ICF-classificatie van de Wereld Gezondheidsorganisatie. Deze bepaling is in de verordening opgenomen naar aanleiding van de toelichting op amendement 65, waarin staat: “Voor de gemeentelijke uitvoeringspraktijk biedt de International Classification of Functions, Disabilities and Impairments (ICF classificatie) een uniform begrippenkader dat als grondslag kan dienen om de behoefte aan voorzieningen in individuele gevallen vast te stellen.”

Omdat bij de indicatiestelling van de diverse functies in de AWBZ eveneens van deze classificatie gebruik wordt gemaakt kan het gebruik hiervan afstemming tussen de AWBZ en deze wet vergemakkelijken.

Artikel 7.3 Samenhangende afstemming

In artikel 5, lid 2, onder b. van de wet is vastgelegd dat de raad in de verordening bepaalt op welke wijze de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend afgestemd wordt op de situatie van de aanvrager. Deze bepaling is bedoeld om, naast de toepassing van algemene bestuursrechtelijke zorgvuldigheidseisen, de inhoud van de voorzieningen zelf, vanuit cliëntperspectief, in samenhang te bezien. In de beschikking moet komen te staan op welke wijze en in hoeverre de voorzieningen bijdragen aan zelfredzaamheid en normale maatschappelijke participatie.

Artikel 7.4 Wijzigingen in de situatie

Lid 1 tot en met 4

Het spreekt voor zich dat wijzigingen in de situatie gemeld dienen te worden in al die gevallen dat zij van invloed zijn op de verstrekte of te verstrekken voorzieningen. Dit artikel bepaalt ook dat heronderzoek door het college verricht kan worden en dat aanvrager of gebruiker van een voorziening verplicht is om mee te werken aan dit onderzoek. Het komt geregeld voor dat er twijfels bestaan over het gebruik van een voorziening. Op grond hiervan kan gedurende de looptijd en de juistheid van de beschikking aan de huidige feiten en omstandigheden getoetst worden. Verder is bepaalt dat bij het weigeren om mee te werken een voorziening geheel of gedeeltelijk kan worden teruggevorderd of beëindigd.

Artikel 7.5 Intrekking van een voorziening

Duidelijk is dat verstrekking van voorzieningen gebonden is aan voorwaarden. Als deze niet nagekomen worden kan (het recht op) een voorziening worden ingetrokken. Het is in verband met het kenbaarheidvereiste, verwoord in de passage “waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed zijn op het recht op een voorziening”, van groot belang om de voorwaarden duidelijk te vermelden in de toekenningsbeschikking. Daarnaast is het van belang in de beschikking ook expliciet te wijzen op de verplichting om wijzigingen in de situatie aan het college door te geven. Hierdoor wordt aanvrager concreet op de voorwaarden gewezen.

In lid 2 wordt bepaald dat (het recht op) een voorziening kan worden ingetrokken als 12 maanden na verlening van een financiële tegemoetkoming het budget niet is aangewend voor de bekostiging van de gevraagde voorziening.

Artikel 7.6 Terugvordering

De wet bevat geen bepalingen over terugvordering van voorzieningen. Hierin ligt aanleiding om deze mogelijkheid op te nemen in de verordening, omdat er anders een wettelijke basis ontbreekt om voorzieningen terug te vorderen. Indien er, naar later blijkt, ten onrechte is uitbetaald of geleverd (voorziening in natura), kan het college de voorziening geheel of gedeeltelijk terugvorderen. Het besluit tot herziening van het recht op de voorziening en de daaraan gekoppelde terugvordering biedt echter geen executoriale titel, zoals in de Wet werk en bijstand het geval is. Er is wel sprake van een civielrechtelijke vordering op grond van onverschuldigde betaling waarvoor het Burgerlijk Wetboek, boek 6 artikel 203 e.v. de wettelijke basis biedt.

Het ligt voor de hand dat van de terugvorderingmogelijkheid in ieder geval gebruik wordt gemaakt als er aan de zijde van de aanvrager sprake is van verwijtbaarheid. Wanneer deze bijvoorbeeld bewust verkeerde gegevens heeft verstrekt over zijn inkomen. Ook kan terugvordering van een voorziening in natura aan de orde zijn wanneer de aanvrager in gebreke blijft zijn eigen bijdrage binnen de gestelde termijn en na aanmaning te voldoen. Alvorens tot terugvordering wordt overgegaan wordt ook en schatting gemaakt van de daarmee gemoeide uitvoeringskosten.

Wanneer blijkt dat een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget binnen twaalf maanden na de uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor deze is verleend, kan deze betaling, na of onder gelijktijdige intrekking van het besluit, ook worden teruggevorderd. Het gaat hierbij om voorzieningen waarbij de uitbetaling van de tegemoetkoming of het persoonsgebonden budget aan de aanschaf van de voorziening voorafgaat.

Artikel 7.8 Beslistermijnen

Nadat een Wmo-aanvraag is ingediend, moet binnen een redelijke termijn een beslissing

worden genomen. In de Awb is het begrip "redelijke termijn" niet nader gedefinieerd. Dit zal

in de praktijk afhankelijk zijn van de complexiteit van de aanvraag en van de in te winnen

adviezen. De termijn is in ieder geval verstreken, als na 8 weken (vervoervoorzieningen en

Hulp bij het Huishouden), 13 weken (rolstoelen), 26 weken (woonvoorzieningen), nog geen

beschikking is getroffen, noch een vertragingsbericht (verdaagbesluit) is verzonden (art. 4.13

Awb).

Vervoersvoorziening 8 weken

Hulp bij het Huishouden 8 weken

Rolstoelvoorziening 13 weken

Woonvoorziening 26 weken

Het kan voorkomen dat binnen de genoemde termijn geen beslissing kan worden genomen.

Er wordt dan een vertragingsbericht verzonden met de reden van de verlenging van de

"normale" beslistermijn en ook het tijdstip, waarop de beslissing uiterlijk zal worden genomen.

De (verlengde) beslistermijn moet worden bewaakt.

Indien geen beslissing kan worden genomen omdat de aanvrager niet alle noodzakelijke

gegevens heeft overgelegd, dan wordt schriftelijk een hersteltermijn geboden (art. 4:5 Awb).

De beslistermijn wordt opgeschort gedurende de periode, waarop gewacht wordt op de

aanvullende gegevens. Zodra de gegevens zijn ontvangen, of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken, gaat de beslistermijn weer lopen. Als de cliënt binnen de herstelperiode niet reageert of de gevraagde gegevens niet verstrekt, wordt de aanvraag buiten behandeling gelaten. Dit wordt de cliënt per beschikking meegedeeld.

Hoofdstuk 8. Slotbepalingen

Artikel 8.0 Hardheidsclausule

Artikel 8.0 bepaalt dat het college in bijzondere gevallen ten gunste van de aanvrager kan afwijken van de bepalingen van deze verordening, en niet van de in de wet zelf genoemde bepalingen. In veel gevallen zal hiervoor advies worden ingewonnen. Afwijken kan alleen maar ten gunste en nooit ten nadele van de betrokken persoon met beperkingen of de eigenaar van de woonruimte. Met nadruk is gemeld: in bijzondere gevallen. Het gebruik maken van de hardheidsclausule moet beschouwd worden als een uitzondering en niet als een regel. Het college moet in verband met precedentwerking dan ook duidelijk aangeven waarom in een bepaalde situatie van de verordening wordt afgeweken.

Artikel 8.1 Aanpassing financiële tegemoetkoming en persoonsgebonden budget

Deze bepaling, maakt het mogelijk alle bedragen, genoemd in de verordening gebaseerd op de Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Lochem, te indexeren, te verhogen of te verlagen.

Artikel 8.2 Evaluatie

Op grond van dit artikel dient het gemeentelijke beleid periodiek geëvalueerd te worden. Dat beleid omvat zowel het algemene beleid, zoals door de gemeenteraad neergelegd in de verordening, en zoals door het college neergelegd in de Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Lochem. Indien de evaluatie daartoe aanleiding geeft, bijvoorbeeld omdat het voorzieningenniveau te hoog of te laag blijkt te zijn, dient de evaluatie te leiden tot aanpassing van de verordening of van de beleidsregels.