Regeling vervallen per 01-04-2020

Beleidsregels van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Loon op Zand houdende regels omtrent WMO Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Loon op Zand 2019

Geldend van 01-01-2019 t/m 31-03-2020

Intitulé

Beleidsregels van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Loon op Zand houdende regels omtrent WMO Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Loon op Zand 2019
  • 1.

    De Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Loon op Zand 2019 worden aangehaald als “Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Loon op Zand”.

  • 2.

    De beleidsregels treden in werking op 1 januari 2019

HOOFDSTUK 1 INLEIDING

De Verordening maatschappelijke ondersteuning 2016, het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Loon op Zand en deze beleidsregels geven uitvoering aan de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.

De Wmo 2015 vereist dat er maatwerk wordt geleverd. Bij elke cliënt vindt er een onderzoek plaats naar de persoonskenmerken, behoeften, voorkeuren van de cliënt maar ook naar de mogelijkheden om op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, mantelzorg of hulp van personen uit het eigen netwerk of algemene, algemeen gebruikelijke en voorliggende voorzieningen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid en participatie te komen. Ieder individu is anders en per cliënt zal gekeken moeten worden naar de best passende oplossing.

De onderstaande beleidsregels zijn algemene richtlijnen waarbij altijd de individuele situatie van de cliënt in ogenschouw moet worden genomen. De CIZ Indicatiewijzer en de Wmo richtlijn Indicatieadvisering voor Hulp bij het huishouden van het CIZ maken onderdeel uit van deze beleidsregels.

HOOFDSTUK 2 ACHTERGROND

Regionale aansluiting

De gemeente Loon op Zand heeft er voor gekozen het huidige beleid aangaande maatschappelijke ondersteuning van gemeente Loon op Zand, van de gemeente Tilburg en van de gemeente Heusden als inspiratie te benutten. Reden hiervoor is de recente update van de beleidsstukken bij deze buurgemeenten en vanwege de regionale aansluiting en samenwerking. Uiteraard op zodanige wijze dat er een lokale invulling aan is gegeven.

Aansluiting met de gemeentebrede integrale visie op het sociale domein

Op 27 juni 2013 heeft de gemeenteraad van de gemeente Loon op Zand de integrale gemeentebrede visie op het sociale domein vastgesteld:

“We willen naar een samenleving toe waarin burgers, verenigingen en stichtingen, het maatschappelijk middenveld en commerciële organisaties zichzelf en anderen helpen, dan wel activiteiten met en voor elkaar organiseren. Als iemand het echt niet zelf en met zijn sociale netwerk redt, dan zorgt de overheid voor ondersteuning op basis van de verantwoordelijkheidsladder.”

Uitgangspunten hierbij zijn:

  • 1.

    De verantwoordelijkheidsladder voor de overheid en de participatietrap voor de burgers en organisaties 1 is leidend voor het gemeentelijk handelen en haar uitvoeringspartners.

  • 2.

    Het succesvol uitvoeren van beleid in het sociale domein is haalbaar onder de voorwaarde, dat een omslag in denken en handelen gerealiseerd wordt binnen de gemeente. Dat vergt een inspanning op bestuurlijk- management- en uitvoerend niveau.

  • 3.

    De overheid treedt terug in het sociale en fysieke domein daar waar burgers het op eigen kracht kunnen. Medewerkers van de gemeente werken volgens de treden van de verantwoordelijkheidsladder. Dit betekent dat zij eerst kijken naar wat de burger zelf kan doen.

  • 4.

    Wijkgericht werken is gericht op het zelfoplossend vermogen van burgers.

  • 5.

    De gemeente stimuleert het aanbieden en gebruik maken van algemene en voorliggende voorzieningen, inclusief de daarvoor benodigde structuur (fysiek en sociaal) en sociale netwerken.

  • 6.

    Gemeente en maatschappelijke organisaties hebben een gezamenlijke verantwoordelijkheid om voorzieningen en activiteiten fysiek, sociaal en financieel toegankelijk te maken en te houden voor kwetsbare burgers.

  • 7.

    De gemeente ontwikkelt samen met maatschappelijke organisaties een passend pakket aan algemene en voorliggende voorzieningen.

  • 8.

    De beschikbare middelen voor burgers en verenigingen worden zoveel mogelijk ingezet voor individuele en collectieve voorzieningen.

  • 9.

    De gemeente heeft aandacht voor, faciliteert en stimuleert initiatieven die kunnen voorkomen dat mensen te snel en onnodig gebruik maken van collectieve en/of individuele voorzieningen.

De participatietrap voor burgers en de verantwoordelijkheidsladder voor de overheid staan centraal en zijn uitgewerkt en toegelicht in het door de raad vastgestelde document “Gemeentebrede integrale visie op het sociale domein”.

De participatietrap bestaat uit de volgende treden:

  • -

    Eigen kracht

  • -

    Sociaal netwerk

  • -

    Algemene voorzieningen

  • -

    Collectieve voorzieningen

  • -

    Individuele voorzieningen

De verantwoordelijkheidsladder van de overheid bestaat uit 5 treden die de rol van de overheid weergeven. Deze rol varieert van loslaten naar reguleren:

  • -

    Loslaten

  • -

    Faciliteren

  • -

    Stimuleren

  • -

    Regisseren

  • -

    Reguleren

De participatietrap voor burgers en de verantwoordelijkheidsladder van de overheid kunnen in samenhang met elkaar gezien worden. De overheid laat los, faciliteert en stimuleert de eigen kracht, sociale netwerken en algemene voorzieningen.

De inzet van de eigen kracht, de sociale netwerken en algemene voorzieningen (verenigingen) dragen bij aan een robuuste samenleving waarbij minder beroep gedaan hoeft te worden op collectieve of individuele voorzieningen.

HOOFDSTUK 3 PROCEDURE

Er zijn 2 fases te onderscheiden in de procedure, te weten:

  • 1.

    de aanmeldfase (6 weken)

  • 2.

    de aanvraagfase (2 weken)

De aanmeldfase

Voor deze aanmeldfase geldt in de procedure een termijn van 6 weken. Wanneer een inwoner behoefte heeft aan ondersteuning kan hij of zij bij het Servicepunt WWZ of het wijkteam zijn vraag stellen of een aanmeldformulier indienen. Dit is de aanmelding. Een aanmelding kan telefonisch, digitaal, schriftelijk, persoonlijk gedaan worden. Een aanmelding kan bij het Servicepunt WWZ of het wijkteam binnenkomen. Hiermee wordt geen aanvraag ingediend voor een maatwerkvoorziening. Door middel van een korte vraagverheldering (Quickscan) wordt door de professionals van het Servicepunt WWZ bepaald of de vraag doorgeleid wordt naar het wijkteam of naar (de consulenten van) het Servicepunt WWZ. De Quickscan is een regionaal ontwikkeld vraagverhelderingsinstrument, dat gehanteerd wordt door alle medewerkers in de lokale frontlijn, waarmee een snelle analyse van de behoefte gemaakt kan worden.

De cliënt ontvangt een bevestiging van de aanmelding. In artikel 2 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Loon op Zand 2016 is opgenomen dat het college het ontvangst van de melding registreert (tijdstip van melding) en schriftelijk bevestigt. In deze bevestiging wordt aangegeven dat de cliënt de mogelijkheid heeft om vóór het brede gesprek, uiterlijk binnen zeven dagen na aanmelding, een persoonlijk plan te overhandigen waarin gemotiveerd aangegeven is welke ondersteuning volgens de cliënt nodig is. Tevens wordt de cliënt geïnformeerd over de vervolgprocedure en diens rechten en plichten (zoals het maken van een afspraak voor het gesprek, de mogelijkheid tot het indienen van een persoonlijk plan en de mogelijkheid gebruik te maken van cliëntondersteuning). De cliënt mag zich tijdens het onderzoek laten bij bijstaan door iemand uit zijn eigen netwerk en/of een cliëntondersteuner. Het gebruik van een cliëntondersteuner is altijd gratis.

Het Gesprek

Tijdens het Gesprek wordt de Quickscan- analyse verder uitgediept. Deze uitdieping vindt plaats door middel van de Integrale Vraaganalyse waarbij alle leefdomeinen uitgebreid gescand worden (integrale benadering).

In het gesprek wordt allereerst de ondersteuningsbehoefte verhelderd. Daarna wordt samen met de cliënt bekeken wat hij of zij zelf kan en waar familie, vrienden of anderen binnen het sociaal netwerk ondersteuning kunnen verlenen. Daarbij wordt ook bepaald of er sprake is van gebruikelijke zorg. Als dit niet mogelijk is, of als hiermee niet de volledige ondersteuningsbehoefte wordt gecompenseerd, dan wordt er samen met de cliënt gekeken of er algemene, algemeen gebruikelijke en voorliggende voorzieningen zijn die een oplossing bieden. Tijdens het gesprek is aandacht voor de wijze waarop een mogelijk toe te kennen maatwerkvoorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, of werk en inkomen.

Bij het gesprek worden aantekeningen gemaakt die uitgewerkt worden tot een verslag. Indien de aanmelding tot een aanvraag leidt dan kan het ondertekende verslag als aanvraagformulier dienen. De cliënt heeft de mogelijkheid in het verslag wijzigingen en aanvullingen aan te brengen. Deze komen niet in de plaats van het verslag, maar worden aan het verslag toegevoegd.

Bij het onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2 van de Wmo 2015 neemt het college als uitgangspunt dat de cliënt en zijn eventuele wettelijke vertegenwoordiger bij het gesprek aanwezig zijn. Doel is te komen tot een zo volledig mogelijk beeld van de situatie van de cliënt. Daarnaast is het van belang de cliënt zelf actief te betrekken bij de eventuele inzet van zorg en de keuze voor een passende aanbieder.

Indien nodig wordt op basis van de gegevens uit het gesprek nader onderzoek verricht. Het aanvragen van een medisch advies kan onderdeel uitmaken van het onderzoek. Samen met de cliënt wordt verder uitgezocht welke voorziening het meest geschikt is in de situatie van de cliënt. Er kan bepaald worden dat een cliënt een voorziening of dienst op grond van de Wmo nodig heeft. In principe wordt maatwerkondersteuning toegekend in Zorg in Natura (ZIN), maar het kan ook worden toegekend in de vorm van een PGB.

Dit hele proces wordt vastgelegd in een schriftelijke verslaglegging. Deze schriftelijke verslaglegging wordt zowel door de gemeente als door de cliënt ondertekend en is eigendom van de cliënt. De schriftelijke verslaglegging bevat dus de totale situatieschets rondom de cliënt en zijn of haar ondersteuningsbehoefte en is een levend document. Als de situatie verandert, kan dit ook invloed hebben op de schriftelijke verslaglegging.

De aanvraagfase

Voor deze aanvraagfase geldt in de procedure een termijn van 2 weken.

Op het moment dat de aanmelding leidt tot een aanvraag voor een maatwerkvoorziening dan neemt (een consulent van) het Servicepunt WWZ de behandeling over. Een aanvraag wordt ingediend door middel van een door het college vastgesteld en door de cliënt ondertekend aanvraagformulier, een ondertekend gespreksverslag of een door de cliënt ondertekende schriftelijke verslaglegging van de uitkomsten van het onderzoek. Een aanvraag kan alleen in behandeling worden genomen wanneer deze voorzien is van naam, BSN, geboortedatum en ondertekening door belanghebbende (of gemachtigde) bij de gemeente is ingeleverd. De datum waarop de aanvraag juist en volledig is, geldt als aanvraagdatum. Indien de gemeente een aanvraag ontvangt die door een ander bestuursorgaan behandeld moet worden, heeft de gemeente doorzendplicht (art. 2:3 Awb).

De beschikking

Belanghebbende ontvangt de beslissing op zijn aanvraag op grond van de Wmo 2015 binnen 2 weken na de aanvraag schriftelijk in een beschikking. Indien deze termijn overschreden lijkt te worden, zal op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de cliënt schriftelijk geïnformeerd worden over een verlenging van deze termijn met maximaal 8 weken. In de beschikking staat: de aanvraagdatum, de beslissing, de motivering van de beslissing en informatie over de effectuering van het besluit. De consulent zal belanghebbende doorgaans vóór verzending van de beschikking persoonlijk informeren over de aard van de beslissing. Tegen deze beslissing zijn bezwaar en beroep volgens de Awb mogelijk. Belanghebbende moet van een eventuele verlenging van de afhandelingstermijn op de hoogte worden gesteld.

HOOFDSTUK 4 VOORLIGGENDE ONDERSTEUNING

Sociaal netwerk

Het sociaal netwerk is het netwerk uit iemands sociale omgeving waar iemand op kan terugvallen. Zorg vanuit het sociaal netwerk is zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, door personen uit diens directe omgeving.

Mantelzorg

Mantelzorg is zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, door personen uit diens directe omgeving, waarbij de zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie. Bij mantelzorg wordt de normale (gebruikelijke) zorg in zwaarte en duur en/of intensiteit aanmerkelijk overschreden. Mantelzorg vindt plaats op basis van vrijwilligheid. Mantelzorg is niet afdwingbaar waardoor voor de zorg die door de mantelzorger geboden wordt ook aanspraak op grond van de Wmo 2015 kan bestaan. Dit is het geval wanneer de mantelzorger de zorg (tijdelijk) niet meer kan of wil verlenen.

Gebruikelijke hulp

Gebruikelijke hulp is de normale, dagelijkse hulp, zorg of begeleiding die partners, ouders, inwonende kinderen en/of andere huisgenoten geacht worden elkaar te bieden. Gebruikelijke hulp is afdwingbaar en valt niet onder de Wmo 2015. Gebruikelijke hulp is alleen aan de orde als er een leefeenheid is die gemeenschappelijk een woning bewoont.

Het principe van gebruikelijke hulp heeft een verplichtend karakter en hierbij wordt geen onderscheid gemaakt op basis van sekse, religie, cultuur, gezinssamenstelling, de wijze van inkomensverwerving, drukke werkzaamheden/lange werkweken, studie of persoonlijke opvattingen over het verrichten van huishoudelijke taken. Redenen als “niet gewend zijn om ”of geen huishoudelijk werk willen en/of kunnen verrichten” leiden niet tot aanspraak op hulp. Indien er sprake is van een verplichte afwezigheid gedurende enkele 2 aaneengesloten dagen (denk hierbij aan internationale vrachtwagen chauffeurs, beroepsmilitairen wegens uitzending, scheepvaart), kan dit een reden zijn af te zien van toepassing van gebruikelijke hulp en de toekenning van een maatwerkvoorziening. Indien de verzorgende huisgenoot overbelast dreigt te worden dan wordt hier rekening mee gehouden. Maatwerk wordt hier geboden. Rekening wordt gehouden met de ontwikkelingsfase van kinderen.

Uitgangspunten zijn:

  • -

    van huisgenoten jonger dan 5 jaar wordt geen bijdrage gevraagd;

  • -

    van huisgenoten van 5 tot en met 12 jaar wordt verwacht dat er huishoudelijke taken kunnen worden verricht (bv. opruimen, tafel dekken/afruimen, afwassen/afdrogen, een boodschap doen en kleding in de wasmand gooien);

  • -

    van huisgenoten van 13 tot en met 17 jaar wordt naast de genoemde werkzaamheden voor kinderen tot en met 12 jaar ook verwacht dat de bedden worden verschoond, de stofzuiger gehanteerd (gehele woning), alle boodschappen kunnen doen;

  • -

    van huisgenoten van 18 tot en met 22 jaar wordt verwacht een eenpersoonshuishouden te kunnen voeren. Dit wil zeggen het schoonhouden van sanitaire ruimte, keuken en één kamer, de was doen, boodschappen doen, maaltijd verzorgen, afwassen en opruimen. Indien nodig kan de opvang en/of verzorging van jongere gezinsleden tot hun taken behoren.

  • -

    van huisgenoten ouder dan 23 jaar wordt verwacht dat alle werkzaamheden kunnen worden uitgevoerd.

Deze uitgangspunten moeten altijd toegepast worden op de specifieke situatie.

Ouders hebben een zorgplicht voor hun kinderen, zowel bij gezondheid als ziekte. Zij dienen te zorgen voor opvoeding van hun kinderen, het geestelijk en lichamelijk welzijn en het bevorderen van de ontwikkeling van hun persoonlijkheid. Bij uitval van één van de ouders, dient de ander ouder de zorg voor de kinderen over te nemen. Hierbij dienen zij zelf naar oplossingen voor problemen in de zorg te zoeken. Zorgverlof, mantelzorg of andere voorliggende voorzieningen als kinderopvang, kunnen een oplossing bieden. Indien deze zorg niet realiseerbaar is dan kan een maatwerkvoorziening op grond van de Wmo of de Jeugdwet toegekend worden. In kortdurende situaties wordt van ouders verwacht dat zij hun kind alle persoonlijke verzorging, begeleiding en verpleegkundige handelingen geven. Bij een langdurige situatie (periode van minimaal 6 aaneengesloten maanden) valt alleen de gebruikelijke persoonlijke verzorging en begeleiding onder gebruikelijke hulp.

Boven gebruikelijke hulp

Bovengebruikelijke hulp is alle hulp die de gebruikelijke hulp per dag overstijgt.

Het ministerie heeft richtlijnen opgesteld ten aanzien van gebruikelijke hulp van ouders voor kinderen met een normaal ontwikkelingsprofiel bij verschillende leeftijden. Deze staan omschreven in de CIZ Indicatiewijzer. Deze richtlijnen maken onderdeel uit van deze beleidsregels.

  • -

    Kinderen van 0 tot 3 jaar:

    • °

      hebben bij alle activiteiten verzorging van een ouder nodig;

    • °

      ouderlijk toezicht is zeer nabij nodig;

    • °

      zijn in toenemende mate zelfstandig in bewegen en verplaatsen;

    • °

      hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling;

    • °

      hebben begeleiding en stimulans nodig bij de ontwikkeling naar zelfstandigheid en zelfredzaamheid;

    • °

      hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

  • -

    Kinderen van 3 tot 5:

    • °

      kunnen niet zonder toezicht van volwassenen. Dit toezicht kan binnenshuis korte tijd op gehoorafstand (bijv. ouder kan was ophangen in andere kamer);

    • °

      hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling;

    • °

      hebben begeleiding en stimulans nodig bij de ontwikkeling naar zelfstandigheid en zelfredzaamheid;

    • °

      kunnen zelf zitten, en op gelijkvloerse plaatsen zelf staan en lopen;

    • °

      hebben hulp, toezicht, stimulans, zindelijkheidstraining en controle nodig bij de toiletgang;

    • °

      hebben hulp, toezicht, stimulans en controle nodig bij aan- en uitkleden, eten en wassen, in- en uit bed komen, dag- en nachtritme en dagindeling bepalen;

    • °

      hebben begeleiding nodig bij hun spel en vrijetijdsbesteding;

    • °

      zijn niet in staat zich zonder begeleiding in het verkeer te begeven;

    • °

      hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

  • -

    Kinderen van 5 tot 12:

    • °

      kinderen vanaf 5 jaar hebben een reguliere dagbesteding op school, oplopend van 22 tot 25 uur/week;

    • °

      kunnen niet zonder toezicht van volwassenen. Dit toezicht kan op enige afstand (bijv. kind kan buitenspelen in directe omgeving van de woning als ouder thuis is);

    • °

      hebben toezicht, stimulans en controle nodig en vanaf 6 jaar tot 12 jaar geleidelijk aan steeds minder hulp nodig bij hun persoonlijke verzorging zoals het zich wassen en tanden poetsen;

    • °

      hebben hulp nodig bij het gebruik van medicatie;

    • °

      zijn overdag zindelijk, en ‘s nachts merendeels ook; ontvangen zonodig zindelijkheidstraining van de ouders/verzorgers;

    • °

      hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling;

    • °

      hebben begeleiding en stimulans nodig bij de ontwikkeling naar zelfstandigheid en zelfredzaamheid;

    • °

      hebben begeleiding van een volwassene nodig in het verkeer wanneer zij van en naar school, activiteiten ter vervanging van school of vrije tijdsbesteding gaan;

    • °

      hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

  • -

    Kinderen van 12 tot 18:

    • °

      hebben geen voortdurend toezicht nodig van volwassenen;

    • °

      kunnen vanaf 12 jaar enkele uren alleen gelaten worden;

    • °

      kunnen vanaf 16 jaar een dag en/of een nacht alleen gelaten worden;

    • °

      kunnen vanaf 18 jaar zelfstandig wonen;

    • °

      hebben bij hun persoonlijke verzorging geen hulp en maar weinig toezicht nodig;

    • °

      hebben bij gebruik van medicatie tot hun 18e jaar toezicht, stimulans en controle nodig;

    • °

      hebben tot 18 jaar een reguliere dagbesteding op school/opleiding;

    • °

      hebben begeleiding en stimulans nodig bij ontplooiing en ontwikkeling (bv. huiswerk of het zelfstandig gaan wonen);

    • °

      hebben begeleiding en stimulans nodig bij de ontwikkeling naar zelfstandigheid en zelfredzaamheid;

    • °

      hebben tot 17 jaar een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

Algemeen gebruikelijke voorziening

De Wmo 2015 gaat uit van eigen verantwoordelijkheid. Als iemand financieel of anderszins geen voorzieningen kan treffen om ‘mee te doen in de samenleving’ kan een beroep worden gedaan op de Wmo 2015.

Voor algemeen gebruikelijke voorzieningen kan iemand geen beroep doen op de Wmo 2015. Algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn in principe voor iedereen beschikbaar, of iemand nu wel of geen beperking heeft. Wat ‘algemeen gebruikelijk’ inhoudt, is afhankelijk van de geldende maatschappelijke normen op het moment van de aanvraag.

Een voorziening is algemeen gebruikelijk wanneer:

  • Het product gewoon te koop is in reguliere winkels;

  • De voorziening niet speciaal bedoeld is voor mensen met beperkingen;

  • De voorziening niet duurder is dan soortgelijke producten;

  • De voorziening voor iemand zonder beperkingen ook behoort tot het normale aanschaffingspatroon.

Een voorbeeld van een voorziening die algemeen gebruikelijk kan zijn is een fiets met trapondersteuning voor een cliënt op leeftijd. Een veertienjarige jongen zou er normaal gesproken nooit gebruik van maken. Als die veertienjarige als gevolg van een ongeval geen gebruik meer kan maken van een normale fiets, is een fiets met trapondersteuning voor hem niet algemeen gebruikelijk. Datzelfde geldt voor voorzieningen als wandbeugels of een verhoogde toiletpot. Bij de beoordeling of een voorziening algemeen gebruikelijk is moet dus altijd rekening gehouden worden met de persoonskenmerken van de cliënt. Maar ook de financiële mogelijkheden van de cliënt moeten in de beoordeling meegenomen worden. Algemeen gebruikelijke voorzieningen moeten bijvoorbeeld ook in financiële zin passend zijn voor een cliënt met een inkomen op het niveau van het sociaal minimum. Wanneer dit niet het geval is, kan een voorziening niet als algemeen gebruikelijk aangemerkt worden.

Algemene voorziening

In de Wmo 2015 wordt een algemene voorziening omschreven als “aanbod van diensten of activiteiten dat, zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, toegankelijk is en dat is gericht op maatschappelijke ondersteuning”.

Algemene voorziening kunnen commerciële diensten zijn zoals een boodschappenservice, maaltijdservice, of was- en strijkservice, maar ook diensten zonder winstoogmerk, zoals het restaurant van een verzorgingshuis waar buurtbewoners tegen een geringe vergoeding kunnen eten of vrij toegankelijke ondersteuning van een welzijnsorganisatie.

Uit jurisprudentie blijkt dat een algemene voorziening beschikbaar, adequaat en financieel gedragen moet kunnen worden. Om te kunnen beoordelen op het laatste criterium (financieel) wordt een financiële toets (draagkrachtberekening) uitgevoerd.

De bedoeling is dat er steeds meer algemene voorzieningen komen zodat inwoners minder een beroep hoeven te doen op (duurdere) maatwerkvoorzieningen.

HOOFDSTUK 5 SOORTEN MAATWERKONDERSTEUNING

In het kader van de Wmo zijn in de gemeente Loon op Zand verschillende vormen van ondersteuning beschikbaar. Enkele voorbeelden worden hieronder genoemd. Let op, de genoemde voorbeelden zijn niet uitputtend.

  • -

    Hulp bij het huishouden; wordt alleen geboden wanneer er geen andere oplossingen zijn die problemen op dit leefgebied kunnen voorkomen of oplossen. Activiteiten die door de cliënt zelf kunnen worden uitgevoerd behoren dan ook tot de eigen verantwoordelijkheid. In de dagelijkse praktijk kan dit ook betekenen dat een deel van het huishouden door cliënt wordt uitgevoerd en voor een ander deel ondersteuning wordt geboden.
In dat kader wordt ook medewerking aan een zo efficiënt mogelijke ondersteuning aan cliënt gevraagd. Dit betekent dat van de cliënt mag worden verwacht dat rekening wordt gehouden bij de inrichting van de woning en planning van huishoudelijke werkzaamheden. Te denken valt aan het zo mogelijk voorbereiden van de was en het ergonomisch verantwoord inrichten van de woning.

    Als er gebruikelijke hulp aanwezig is, biedt het college geen of minder ondersteuning bij het schoonhouden of organiseren van het huishouden. Er wordt ook gekeken of er algemene of voorliggende voorzieningen aanwezig zijn die tot het gewenste resultaat kunnen leiden. Een voorbeeld hiervan is een glazenwassersbedrijf dat de buitenkant van de ramen kan lappen, een was- en strijkservice, de boodschappenservice en een maaltijdservice.

    Veel personen zijn bereid mantelzorg te verlenen. Deze vorm van vrijwillige ondersteuning door derden, niet behorend tot de leefeenheid, gaat voor op ondersteuning van de gemeente. Tegelijk is deze vorm van vrijwillige hulp niet afdwingbaar en daarmee in de praktijk vaak incidenteel en aanvullend op andere vormen van zorg. Indien noodzakelijk kan de gemeentelijke ondersteuning bestaan uit tijdelijke vervanging van de mantelzorger of vrijwilliger.

    Indien eigen mogelijkheden, gebruikelijke hulp en mantelzorg of vrijwilligershulp geen of onvoldoende oplossing bieden, kan de gemeente ondersteuning bieden. Voordat hiervan sprake kan zijn, wordt bekeken of een maatwerkvoorziening hbh een (gedeeltelijke) oplossing kan bieden.

    Het resultaat van de ondersteuning is dat de cliënt beschikt over een schoon en leefbaar huis. Dit betekent dat men gebruik moet kunnen maken van een schone woonkamer, als slaapvertrek in gebruik zijnde ruimtes, de keuken, sanitaire ruimtes en gang/trap. De genoemde ruimtes dienen met enige regelmaat schoongemaakt te worden en indien noodzakelijk wordt de was verzorgd. Een schoon huis wil niet zeggen dat alle vertrekken wekelijks schoongemaakt moeten worden. Het betekent dat het huis niet vervuilt en periodiek schoon wordt gemaakt om zo een algemeen aanvaard basisniveau van schoon te realiseren.

    Het type en de grootte van de woning is niet van invloed op de hoeveelheid te verstrekken hulp. Het onderhoud van een tuin en het verzorgen van huisdieren (niet zijnde hulphonden) hoort niet bij dit resultaat. Wij beschouwen dergelijke aspecten als keuzes waarop de cliënt zelf invloed kan uitoefenen. De gevolgen hiervan op de omvang van de schoonmaaktaak en het zoeken van oplossingen daarvoor behoort tot de eigen verantwoordelijkheid van de cliënt.

    Gemeentelijke ondersteuning bij het voeren van een huishouden, neemt de verantwoordelijkheid van de cliënt niet over, maar helpt de cliënt op weg om het resultaat te behalen.

  • -

    Hulp bij het huishouden categorie 1 (hbh1); de gemeente biedt aan cliënten die ondersteuning bij het huishoudelijk werk nodig hebben en zelf de regie kunnen voeren de voorziening “schoon huis” aan. Schoon huis is een maatwerkvoorziening en omvat het lichte en zware schoonmaakwerk en het wassen en drogen van de grote/zware spullen. Denk aan het afnemen van stof, stofzuigen, reinigen van ramen, vloeren en sanitair, bedden verschonen en het machinaal wassen van bedden- en linnengoed. De cliënt kan kiezen voor een aanbieder waarmee de gemeente een contract heeft afgesloten voor het leveren van hulp bij het huishouden. De cliënt stemt zelf met de door hem/haar gekozen hulp/aanbieder af voor welke taken en met welke frequentie dit wordt ingevuld. Dit wordt vastgelegd in een ondersteuningsplan (zie bijlage), welke wordt voorgelegd aan de gemeente. De gemeente beoordeelt dit ondersteuningsplan op basis van het ‘Wmo richtlijn Indicatieadvisering voor Hulp bij het huishouden’ van het CIZ en de contractuele afspraken die met de zorgaanbieders zijn gemaakt. Dit ondersteuningsplan maakt onderdeel uit van de beschikking waarin het college besluit hbh1 toe te kennen.

  • -

    Hulp bij het huishouden categorie 2 (hbh2); de gemeente biedt aan cliënten die ondersteuning bij het huishoudelijk werk nodig hebben en zelf de regie niet kunnen voeren de maatwerkvoorziening hbh 2 aan. Hierbij ligt de nadruk op de uitvoering van, begeleiding bij en/of het aanleren van huishoudelijke taken en de regiefunctie. Dit type hulp is bedoeld voor mensen die zelf niet kunnen aangeven wat precies schoongemaakt moet worden of moeite hebben met het organiseren van het huishouden. Doel is waar mogelijk het aanleren van huishoudelijke taken en structuur geven aan het huishouden.

  • -

    Woonvoorzieningen; uitgangspunt is dat iedere inwoner zelf verantwoordelijk is voor het vinden van een (geschikte) woning. Daarbij gaan we er van uit dat eenieder rekening houdt met de hem bekende beperkingen, ook met betrekking tot de toekomst. De gemeente beoordeelt allereerst of de oplossing, wonen in een geschikt huis, ook te bereiken is via een verhuizing. Het primaat van verhuizen is gebaseerd op het uitgangspunt goedkoopst compenserende oplossing. Een zorgvuldige afweging van alle argumenten ligt aan het besluit voor verhuizing ten grondslag. Woonvoorzieningen worden verstrekt om beperkingen bij het normale gebruik van de woning te compenseren. Het normale gebruik van de woonruimte omvat de elementaire woonfuncties. Dit zijn de activiteiten die de gemiddelde bewoner in zijn woning in elk geval verricht. Het gaat daarbij om eten bereiden, slapen en lichaamsreiniging, en essentiële huishoudelijke werkzaamheden zoals kleding wassen en het aan- en uitkleden, wassen en verschonen van geheel van zijn verzorger(s) afhankelijk kind. Bij woonvoorzieningen wordt verwacht dat de cliënt zelf verantwoordelijk is voor kleine aanpassingen die voorzien kunnen worden, zoals beugels of een toiletverhoging. Een verhuiskostenvergoeding is ook een vorm van een woonvoorziening.

  • -

    Bezoekbaar maken van een woning; een cliënt die zijn hoofdverblijf heeft in een instelling kan een woning bezoekbaar worden gemaakt, wat betekent dat de woonkamer en het toilet bereikbaar en bruikbaar gemaakt kunnen worden.

    In geval van co-ouderschap kan het noodzakelijk zijn dat de huizen van beide ouders geschikt gemaakt worden.

  • -

    Maatwerkvoorzieningen met betrekking tot verplaatsen; als het openbaar vervoer niet bereikt of gebruikt kan worden en ook eigen vervoer (auto, (brom)fiets met of zonder trapondersteuning, rolstoel, etc.) of hulp uit het sociale netwerk geen oplossing bieden voor de ervaren vervoersproblemen, dan kan men in aanmerking komen voor een vervoersvoorziening. Er zal in dit geval eerst beoordeeld worden of het door het college geregelde collectieve vervoer (regiotaxi) een adequaat middel is om in de vervoersbehoefte te voorzien voordat er gekeken wordt naar mogelijke andere maatwerkvoorzieningen.

  • -

    Gespecialiseerde ambulante ondersteuning; gespecialiseerde ambulante ondersteuning is wat voorheen individuele begeleiding werd genoemd. Dit kan bestaan uit ondersteuning gericht op activiteiten zoals:

    • °

      compenseren van het regelvermogen;

    • °

      praktische hulp bij handelingen in het kader van zelfredzaamheid;

    • °

      coaching op belangrijke leefgebieden.

  • Deze vorm van ondersteuning kan in sommige gevallen ook in een groep gegeven worden.

  • -

    Gespecialiseerde dagbesteding of arbeidsmatige dagbesteding; deze vorm van ondersteuning stond voorheen bekend onder de naam dagbesteding of dagverzorging. Hier gaat het bijvoorbeeld om een dagprogramma dat school of werk vervangt met als doel:

    • °

      ontmoeting;

    • °

      vaardigheden te behouden;

    • °

      gedragsproblematiek te reguleren;

    • °

      participatie te behouden of te bevorderen.

  • -

    Kortdurend verblijf; dit is respijtzorg om de thuissituatie/mantelzorgers te ontlasten. Bij kortdurend verblijf logeert iemand (maximaal 3 etmalen, dus 72 uur per week) in een instelling, bijvoorbeeld een verplegings- of verzorgingshuis. Hierdoor wordt de mantelzorger ontlast, zodat deze de zorg langer kan volhouden en de cliënt langer thuis kan blijven wonen. Kortdurend verblijf is bedoeld voor mensen die toezicht nodig hebben.

  • -

    Beschermd wonen; beschermd wonen is een intramurale voorziening waarbij onderdak en begeleiding wordt geboden aan cliënten met (langdurige) psychische, psychosociale of psychiatrische zorgvraag. De begeleiding is gericht op participatie gerichte ondersteuning vanuit een beschermde woonomgeving. De toegang voor beschermd wonen ligt ook voor de gemeente Loon op Zand bij het toegangsteam van Tilburg.

HOOFDSTUK 6 (AANVULLENDE) REGELS PGB

Indien de cliënt dit wenst, verstrekt het college hem een PGB dat de cliënt in staat stelt de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, van derden te betrekken, conform artikel 2.3.6 lid 1 van de Wmo 2015.

Een PGB wordt verstrekt, indien conform artikel 2.3.6 lid 2 van de Wmo 2015:

  • a.

    de cliënt naar het oordeel van het college op eigen kracht voldoende in staat is te achten tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake dan wel met hulp uit zijn sociale netwerk of van zijn vertegenwoordiger, in staat is te achten de aan een PGB verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren;

  • b.

    de cliënt zich gemotiveerd op het standpunt stelt dat hij de maatwerkvoorziening als PGB wenst geleverd te krijgen;

  • c.

    naar het oordeel van het college is gewaarborgd dat de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, veilig, doeltreffend en cliëntgericht worden verstrekt.

Bij het beoordelen van de kwaliteit als bedoeld in artikel 2.3.6 lid 2 onder c van de Wmo 2015, weegt het college mee of de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen in redelijkheid geschikt zijn voor het doel waarvoor het PGB wordt verstrekt, aldus artikel 2.3.6 lid 3 van de Wmo 2015.

Toekenning Persoonsgebonden Budget (PGB) In het keukentafelgesprek kan bepaald worden of een cliënt al dan niet in aanmerking komt voor een PGB. De volgende zaken kunnen aanleiding zijn om een PGB te verstrekken:

  • -

    de benodigde ondersteuning is vooraf niet goed in te plannen;

  • -

    de hulp moet op verschillende locaties geleverd worden;

  • -

    er is sprake van psychische beperkingen, waardoor Zorg in Natura door een onbekende/wisselende professional niet wenselijk is;

  • -

    er is sprake van een zorgbehoefte waarin het huidige aanbod van Zorg in Natura niet voorziet.

Onderscheid professionele ondersteuning en informele ondersteuning

In het kader van het toekennen van een PGB, wordt er onderscheid gemaakt tussen professionele ondersteuning en informele ondersteuning. Zowel mantelzorg als zorg vanuit het sociaal netwerk vallen in principe onder informele ondersteuning. Een PGB voor professionele ondersteuning kan alleen worden toegekend als de zorg wordt verleend door een hulpverlener die is opgeleid om deze vorm van zorg en ondersteuning te verlenen. Dit kan bepaald worden op basis van de door de hulpverlener te overleggen diploma’s of certificaten. Wanneer de hulpverlener geen diploma’s of certificaten heeft, is het per definitie informele ondersteuning.

Particuliere hulp

Inzet van particuliere hulp wordt gezien als een gerealiseerde eigen oplossing. Wanneer een cliënt al geruime tijd gebruik maakt van particuliere hulp en de cliënt meldt zich bij het Servicepunt Welzijn Wonen en Zorg met de vraag een PGB voor de financiering van de hulp, dan zal uit de beoordeling in de indicatiestelling blijken dat er geen belemmering aanwezig is omdat de cliënt een eigen oplossing heeft gerealiseerd. Anders is het wanneer een persoon jarenlang gebruik maakt van een particuliere hulp en nu merkt dat er om medische redenen extra hulp nodig is.

Proceskeuzes PGB

Wanneer de gemeente een PGB toekent aan een inwoner, draagt de Sociale Verzekeringsbank (SVB) zorg voor het beheer en de uitbetaling van het PGB. De afspraken tussen inwoner en de aanbieder worden vastgelegd in een zorgovereenkomst. De SVB controleert deze overeenkomst arbeidsrechtelijk, de gemeente controleert de zorgovereenkomst inhoudelijk.

De SVB betaalt alleen uit, als de declaratie/factuur overeen komt met de afspraken zoals vastgelegd in de zorgovereenkomst. Met het goedkeuren van de overeenkomst verleent de gemeente toestemming om het PGB te besteden zoals staat beschreven.

Onder meer de volgende criteria worden gehanteerd bij de inhoudelijke toets op de zorgovereenkomst:

  • 1.

    Administratiekosten mogen niet uit een PGB worden bekostigd. Administratiekosten zijn bijvoorbeeld kosten die gemaakt worden door een derde voor het voeren van de administratie met betrekking tot het PGB.

  • 2.

    Bemiddelingskosten mogen niet uit een PGB worden bekostigd. Bemiddelingskosten zijn bijvoorbeeld kosten die aan een derde worden betaald om te bemiddelen/helpen bij het vinden van een geschikte aanbieder.

  • 3.

    Een éénmalige uitkering mag niet uit een PGB worden bekostigd. Een éénmalige uitkering is bijvoorbeeld een éénmalige uitkering aan de aanbieder, ter compensatie voor het plotselinge en onvoorziene verlies aan inkomsten. Dit speelt onder meer wanneer de afgesproken opzegtermijn tussen inwoner en aanbieder niet kan worden nagekomen, bijvoorbeeld bij het overlijden van de inwoner.

  • 4.

    Een feestdagenuitkering mag niet uit een PGB worden bekostigd. Een feestdagenuitkering is bijvoorbeeld een eenmalige extra uitkering, vergelijkbaar met vakantiegeld/eindejaarsuitkering.

  • 5.

    Het maximum uurtarief is gelijk aan het van toepassing zijnde tarief per product(code)zoals vastgelegd in het “Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Loon op Zand ”. Indien de inwoner zijn/haar aanbieder een hoger uurtarief wil betalen dan het maximum, zal het verschil uit eigen portemonnee moeten worden bijgelegd.

  • 6.

    Genoemde uurtarieven worden naar rato verlaagd, indien de aanbieder een ZZP’er of niet-professional is, zoals vastgelegd in het “Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Loon op Zand”.

  • 7.

    Reiskosten mogen niet uit een PGB worden bekostigd, tenzij er specifiek een PGB is toegekend voor vervoer. Reiskosten zijn bijvoorbeeld kosten in verband met de vervoersbeweging die een aanbieder maakt van en naar de inwoner, dan wel de vervoersbeweging die de inwoner maakt van en naar de aanbieder.

  • 8.

    Een PGB bevat geen vrij besteedbaar bedrag (VBB). Een VBB is een gedeelte van het PGB dat de inwoner op kan vragen bij de SVB en waarover aan de SVB geen verantwoording hoeft te worden afgelegd.

  • 9.

    Tussenpersonen en belangenbehartigers mogen niet uit het PGB worden bekostigd.

HOOFDSTUK 7 BIJDRAGE IN DE KOSTEN MAATWERKVOORZIENING

Voor alle maatwerkvoorzieningen vanuit de Wmo wordt een vaste eigen bijdrage in de kosten opgelegd. Dit vaste tarief geldt voor alle huishoudens die gebruik maken van Wmo voorzieningen (exclusief beschermd wonen, opvang, algemene voorzieningen en collectief vervoer).

  • -

    Voor beschermd wonen en opvang betaalt de cliënt een inkomensafhankelijke eigen bijdrage.

  • -

    Voor collectief vervoer betaalt de cliënt een bedrag per kilometer.

Wettelijk is geregeld dat het CAK (Centraal Administratie Kantoor) de bijdrage in de kosten oplegt en int. Vervolgens vindt afdracht aan de gemeente plaats.

Gezamenlijke huishoudens (meerpersoonshuishoudens) waarin iemand nog niet de AOW-leeftijd heeft bereikt, hoeven in 2019 geen eigen bijdrage te betalen voor hulp en ondersteuning vanuit de Wmo. Dit geldt ongeacht de hoogte van hun inkomen en/of vermogen.

De duur van de bijdrage in de kosten:

Voor alle maatwerkvoorzieningen verstrekt in eigendom geldt de termijn conform de afschrijvingsperiode tot een maximum van 3 jaar voor nagelvaste woonvoorzieningen en 7 jaar voor roerende voorzieningen. De bijdrage in de kosten mag niet hoger zijn dan de werkelijke kosten van de voorziening. Bij voorzieningen in bruikleen geldt de bijdrage in de kosten, indien van toepassing, gedurende de bruikleenperiode.

De procedure:

  • -

    De gemeente stuurt de cliënt gegevens naar het CAK;

  • -

    Indien van toepassing verstrekt de aanbieder noodzakelijke gegevens over de daadwerkelijk geleverde diensten aan het CAK;

  • -

    Het CAK stuurt een definitieve beschikking waarop de vastgestelde bijdrage in de kosten vermeldt staat naar de belanghebbende;

  • -

    Het CAK stelt de middelen beschikbaar aan de gemeenten.

HOOFDSTUK 8 CONTROLE

Controle bij Zorg in Natura

Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in de vorm van Zorg in Natura wordt in het persoonlijk plan in ieder geval vastgelegd voor welk resultaat de maatwerkvoorziening wordt aangewend. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van het vastgelegde resultaat door overleggen met de aanbieders, een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek, en het zo nodig in overleg met de cliënt ter plaatse controleren van de geleverde voorzieningen.

Controle bij PGB

De controle van het PGB vindt als volgt plaats. Iedere cliënt dient de volgende stukken te bewaren:

  • -

    De nota/factuur van de aangeschafte voorziening;

  • -

    Een betalingsbewijs van de aanschaf van de voorziening;

  • -

    Of betalingsafschrift van de bank of giro waarop zichtbaar is dat de overschrijving heeft plaatsgevonden. Indien het uitbetaling van diensten betreft dan dient cliënt per periode van uitbetaling een betalingsafschrift van de bank of giro te kunnen overleggen.

Bij een eenmalige PGB-uitkering zal de gemeente bij cliënten bovenstaande stukken opvragen om te controleren of het PGB besteed is aan het doel waarvoor het verstrekt is.

Bij een PGB voor de ondersteuning van diensten waarbij er periodiek uitbetaald wordt en de beschikkingstermijn langer is dan één jaar zal jaarlijks verantwoording van de cliënt gevraagd worden. Verstrekking van het budget voor het 2e jaar zal pas plaatsvinden na controle en goedkeuring van het PGB van het 1e jaar.

Is het PGB anders besteed dan bedoeld, dan kan de gemeente overwegen het PGB geheel of gedeeltelijk terug te vorderen. Daarbij zal leidend zijn of er opzet in het spel is geweest, of dat sprake is geweest van onwetendheid. In die laatste situatie kan overlegd worden dat deze situatie in de toekomst vermeden dient te worden. Bij opzet moet afgewogen worden of terugvordering in verhouding staat tot wat er bewust onjuist is gedaan.

HOOFDSTUK 9 MELDINGEN

Meldingsregeling calamiteiten en geweld

Wanneer er sprake is van calamiteiten of geweld bij de levering van een voorziening of dienst door een aanbieder, dient hiervan melding te worden gedaan bij de gemeente Loon op Zand via het agressie- en geweldprotocol gemeente Loon op Zand. Meldingen worden ook doorgegeven aan de regionaal aangewezen toezichthoudend ambtenaar, bedoeld in artikel 6.1, van de wet. Deze doet onderzoek naar de calamiteiten en geweldsincidenten en adviseert het college over het voorkomen van verdere calamiteiten en het bestrijden van geweld.

Advies en Meldpunt Huiselijk geweld en Kindermishandeling (AMHK)

Elke professional of burger die een vermoeden heeft van geweld in huiselijke kring, zowel bij volwassenen als bij kinderen, moet hierover een melding doen bij het AMHK. Voor gemeente Loon op Zand is het AMHK onder gebracht in Veilig Thuis Hart van Brabant in Tilburg.

Professionals zijn verplicht te werken met de meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling. Deze meldcode beschrijft in 5 stappen wat moet gebeuren bij vermoedens van geweld.

HOOFDSTUK 10 SLOTBEPALINGEN

Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze beleidsregels worden aangehaald als: “Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Loon op Zand”.

  • 2.

    De beleidsregels treden in werking op 1 januari 2019.

Ondertekening

Vastgesteld op 18 december 2018.

Het college van burgemeester en wethouders,

de secretaris,

C.L. Derickx

de burgemeester,

J. van Aart


Noot
1

Dit zijn instrumenten die van toepassing zijn op de Participatiewet. Om de zelfredzaamheid van ingezetenen in kaart te brengen wordt bij de uitvoering van de Wmo 2015 in de gemeente Loon op Zand de regionaal ontwikkelde Quick Scan (QS) en de Integrale vraaganalyse (IVA) toegepast.

Noot
2

Richtlijn is zeven etmalen. Jurisprudentie is genuanceerder en gaat niet per definitie uit van de zeven etmalen. De CRvB noemt dat hierdoor ten onrechte wordt voorbij gegaan aan de vraag of de huisgenoot feitelijk kan voorzien in het verlenen van deze zorg. Hierbij dient altijd de individuele situatie nauwkeurig onderzocht te worden. In de periode van afwezigheid is de huisgenoot niet in staat gebruikelijke hulp te leveren. In de berekening van de omvang van de hulp dient deze huisgenoot niet te worden meegerekend.