Regeling vervallen per 31-08-2012

Verordening wet maatschappelijke ondersteuning

Geldend van 01-08-2011 t/m 30-08-2012

Intitulé

Verordening wet maatschappelijke ondersteuning

VERORDENING WMO GEMEENTE LOPPERSUM

Vastgesteld: 18 september 2006

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 5 september 2006;

gelet op artikel 4 van de Wet maatschappelijke ondersteuning en gelet op artikel 149 van de Gemeentewet;

overwegende dat het noodzakelijk is om beperkingen die een persoon ondervindt in zijn zelfredzaamheid en participatie bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder e, onderdeel 4, 5 en 6 van de Wet maatschappelijke ondersteuning te compenseren;

b e s l u i t :

vast te stellen de volgende:

“VERORDENING WET MAATSCHAPPELIJKE ONDERSTEUNING”.

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze verordening en de daarop gebaseerde nadere regelgeving wordt verstaan onder:

  • a.

    Wet: Wet maatschappelijke ondersteuning;

  • b.

    Aanvrager; een persoon die aanspraak maakt op een van de voorzieningen als bedoeld in artikel 1, eerste lid , onder e, onderdeel 4, 5 of 6 van de wet.

  • c.

    Compensatieplicht: de algemene verplichting aan het gemeentebestuur om personen met aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek door het treffen van voorzieningen een gelijkwaardige uitgangspositie te verschaffen zodat zij zelfredzaam zijn en in staat tot maatschappelijke participatie;

  • d.

    Beperkingen: moeilijkheden die een persoon heeft met het uitvoeren van activiteiten;

  • e.

    Persoon met beperkingen: een persoon die ten gevolge van ziekte of gebrek aantoonbare beperkingen ondervindt bij het uitvoeren van activiteiten op het gebied van het voeren van het huishouden, bij het normale gebruik van de woning; bij het verplaatsen in en om de woning, bij het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel en bij het ontmoeten van medemensen en het op basis daarvan aangaan van sociale verbanden;

  • f.

    Mantelzorger: een persoon, die mantelzorg verleent als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b. van de wet.;

  • g.

    Zelfredzaamheid: het lichamelijk, verstandelijk, geestelijk of financiële vermogen om voorzieningen te treffen die deelname aan het normale maatschappelijke verkeer mogelijk maken;

  • h.

    Maatschappelijke participatie: normale deelname aan het maatschappelijke verkeer, te weten het voeren van een huishouden, het normale gebruik van de woning; het zich in en om de woning verplaatsen; het zich zodanig verplaatsen dat aansluiting wordt gevonden bij regionale, bovenregionale en landelijke vervoersystemen; het ontmoeten van andere mensen en het aangaan en onderhouden van sociale verbanden om op die manier deel te nemen aan het lokale maatschappelijke leven;

  • i.

    Eigen bijdrage of eigen aandeel in de kosten: een door het college van burgemeester en wethouders vast te stellen bijdrage, die bij de verstrekking van een voorziening in natura, een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget betaald moet worden en waarop de regels van het Besluit maatschappelijke ondersteuning van toepassing zijn;

  • j.

    Voorziening in natura: een voorziening die in eigendom, in bruikleen, in huur of in de vorm van persoonlijke dienstverlening wordt verstrekt;

  • k.

    Persoonsgebonden budget: een geldbedrag waarmee de aanvrager een of meer aan hem te verlenen voorzieningen kan verwerven en waarop de in deze verordening en het Besluit maatschappelijke ondersteuning te stellen regels van toepassing zijn;

  • l.

    Financiële tegemoetkoming: een tegemoetkoming in de kosten van een voorziening welke kan worden afgestemd op het inkomen van de aanvrager.

  • m.

    Algemeen gebruikelijk: naar geldende maatschappelijke normen tot het gangbare gebruiksdan wel bestedingspatroon van een persoon als de aanvrager behorend;

  • n.

    Meerkosten: kosten van een mogelijk krachtens de wet te verlenen voorziening, voorzover dit deel van de kosten uitgaat boven voor die persoon als algemeen gebruikelijk te beschouwen kosten van een dergelijke voorziening;

  • o.

    Huisgenoot: Iedere meerderjarige met wie de aanvrager duurzaam gemeenschappelijk een woning bewoont. Van een gezamenlijke huishouding is sprake indien meerdere personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins.

  • p.

    Budgethouder: een persoon aan wie ingevolge deze verordening een persoonsgebonden budget is toegekend en die aan het college verantwoording over de besteding van het persoonsgebonden budget verschuldigd is.

  • q.

    Voorliggende voorziening; een voorziening die, gezien haar aard en haar doel, wordt geacht voor de aanvrager toereikend en passend te zijn.

Artikel 2 Beperkingen

  • 1.

    Een voorziening kan slechts worden toegekend voorzover:

    • a.

      deze langdurig noodzakelijk is om de beperkingen op het gebied van het voeren van het huishouden, het verplaatsen in en om de woning, het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel en bij het ontmoeten van medemensen en op basis daarvan sociale verbanden aangaan op te heffen of te verminderen;

    • b.

      deze, naar objectieve maatstaven gemeten, als de goedkoopst adequate voorziening kan worden aangemerkt;

    • c.

      deze in overwegende mate op het individu is gericht.

  • 2.

    Geen voorziening wordt toegekend:

    • a.

      indien de voorziening voor een persoon als de aanvrager algemeen gebruikelijk is;

    • b.

      indien de aanvrager niet woonachtig is in de gemeente Loppersum;

    • c.

      voor zover de ondervonden problemen bij het normale gebruik van de woning voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen;

    • d.

      voor zover de aangevraagde voorzieningen betrekking hebben op een hoger niveau dan het uitrustingsniveau voor sociale woningbouw;

    • e.

      voor zover er aan de zijde van de aanvrager geen sprake is van aantoonbare meerkosten in vergelijking met de situatie voorafgaand aan het optreden van de beperkingen waarvoor de voorziening wordt aangevraagd;

    • f.

      voorzover de aanvraag betrekking heeft op kosten die de aanvrager voorafgaand aan het moment van beschikken heeft gemaakt;

    • g.

      indien een voorziening als die waarop de aanvraag betrekking heeft reeds eerder krachtens deze, danwel krachtens de aan deze verordening voorafgaande Verordening voorzieningen gehandicapten is verstrekt en de normale afschrijvingstermijn van de voorziening nog niet is verstreken, tenzij de eerder vergoede of versterkte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de aanvrager zijn toe te rekenen.

    • h.

      indien aanspraak bestaat op een voorliggende voorziening.

HOOFDSTUK 2 VORM VAN TE VERSTREKKEN INDIVIDUELE VOORZIENINGEN

Artikel 3 Keuze vrijheid

Een individuele voorziening kan verstrekt worden in natura, als financiële tegemoetkoming en als persoonsgebonden budget. Het college stelt vast in welke situaties de keuze tussen deze voorzieningen wordt geboden aan de hand van de in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Loppersum neergelegde criteria.

Artikel 4 Voorziening in natura

Indien een voorziening in natura wordt verstrekt is de bruikleenovereenkomst, huurovereenkomst of dienstverleningsovereenkomst tussen de leverancier en de aanvrager of tussen de gemeente en de gebruiker van toepassing.

Artikel 5 Financiële tegemoetkoming

Bij verstrekking van een financiële tegemoetkoming worden de toepasselijke voorwaarden zoals genoemd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Loppersum in de beschikking opgenomen.

Artikel 6 Persoonsgebonden budget

  • 1.

    Op het persoonsgebonden budget zoals genoemd in artikel 6 van de wet, zijn de volgende voorwaarden van toepassing:

    • a.

      een persoonsgebonden budget wordt alleen verstekt ten aanzien van individuele voorzieningen;

    • b.

      de omvang van het persoonsgebonden budget is de tegenwaarde van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate te verstrekken voorziening in natura, indien nodig aangevuld met een vergoeding voor instandhoudingskosten, zoals vastgelegd in het Besluit maat-schappelijke ondersteuning gemeente Loppersum;

    • c.

      de wijze waarop het persoonsgebonden budget wordt vastgesteld wordt door het college vastgelegd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Loppersum;

    • d.

      op het persoonsgebonden budget is de Overeenkomst persoonsgebonden budget gemeente Loppersum van toepassing.

  • 2.

    De toekenning van het te verstrekken persoonsgebonden budget, de omvang en de looptijd ervan worden bij beschikking vastgesteld.

  • 3.

    Bij de beschikking wordt een program van eisen verstrekt waarin aangegeven is aan welke vereisten de met het persoonsgebonden budget te verwerven voorziening dient te voldoen.

  • 4.

    Na verzending van de beschikking wordt het persoonsgebonden budget ter beschikking gesteld door storting op de rekening van de aanvrager.

  • 5.

    Het college kan steekproefsgewijs nagaan of het verstrekte persoonsgebonden budget besteed is aan het doel waarvoor het verstrekt is. De budgethouder is verplicht de daarvoor noodzakelijke stukken, zoals genoemd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Loppersum, op verzoek van het college per omgaande te verstrekken.

  • 6.

    Na ontvangst van de in het vorige lid bedoelde bescheiden wordt door het college beoordeeld of er aanleiding bestaat het persoonsgebonden budget geheel of ten dele terug te vorderen of te verrekenen.

Artikel 7 Eigen bijdragen en eigen aandeel

Bij het verstrekken van individuele voorzieningen op grond van de wet kan de aanvrager een eigen bijdrage verschuldigd zijn, of wordt de financiële tegemoetkoming afgestemd op het inkomen. Het college legt in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Loppersum de omvang van deze eigen inbreng vast.

HOOFDSTUK 3 HULP BIJ HET HUISHOUDEN

Artikel 8 Hulp bij het huishouden

De door het college, ter compensatie van beperkingen ten gevolge van ziekte of gebrek bij het voeren van een huishouden te verstrekken voorziening kan bestaan uit:

  • 1.

    Vormen van hulp bij het huishouden:

    • a.

      Huishoudelijke verzorging 1; schoonmaakwerkzaamheden.

    • b.

      Huishoudelijke verzorging 2; schoonmaakwerkzaamheden met andere lichte ondersteuning in de huishouding.

  • 2.

    Verstrekking van hulp bij het huishouden kan toegekend worden door middel van:

    • a.

      hulp bij het huishouden in natura;

    • b.

      een persoonsgebonden budget te besteden aan hulp bij het huishouden.

Artikel 9 Toekenning van hulp bij het huishouden

  • 1.

    Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder e. onderdeel 4, 5 en 6 van de wet kan voor de in artikel 8 onder lid 1 vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien:

    • a.

      aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek of;

    • b.

      problemen bij het uitvoeren van de mantelzorg;

het zelf uitvoeren van één of meer huishoudelijke taken onmogelijk maken en de hulp bij het huishouden dit snel en adequaat kan oplossen.

Artikel 10 Gebruikelijke zorg

In afwijking van het gestelde in artikel 9 komt een aanvrager niet in aanmerking voor hulp bij het huishouden indien de aanvrager deel uitmaakt van een gezamenlijke huishouding, bestaande uit één of meerdere personen die wel in staat zijn het huishoudelijke werk te verrichten.

Artikel 11 Omvang van de hulp bij het huishouden

De omvang van de voorziening huishoudelijke verzorging wordt uitgedrukt in klassen, waarbij de volgende klassen met de daarbij behorende uren kunnen worden toegekend:

Klasse 1, 0 tot en met 1,9 uur per week; Klasse 2, 2 tot en met 3,9 uur per week; Klasse 3, 4 tot en met 6,9 uur per week; Klasse 4, 7 tot en met 9,9 uur per week; Klasse 5, 10 tot en met 12,9 uur per week; Klasse 6, 13 tot en met 15,9 uur per week.

Artikel 12 Omvang van het persoonsgebonden budget

De bedragen die per klasse in de vorm van een persoonsgebonden budget worden verstrekt, worden jaarlijks door het college vastgesteld en vastgelegd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Loppersum.

HOOFDSTUK 4 WOONVOORZIENINGEN

Artikel 13 Het recht op een woonvoorziening

De aanvrager als bedoeld in artikel 1 onder e kan voor een woonvoorziening in aanmerking worden gebracht indien aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek het normale gebruik van de woning belemmeren.

Artikel 14 Woonvoorzieningen

  • 1. De door het college, ter compensatie van beperkingen bij het voeren van een huishouden, te verstrekken woonvoorziening kan bestaan uit:

    • a.

      verhuis- en inrichtingskostenvergoeding;

    • b.

      woningaanpassing;

    • c.

      roerende woonvoorziening (woonvoorziening van niet-bouwkundige of woontechnische aard);

    • d.

      uitraasruimte;

    • e.

      onderhoud, keuring en reparatie;

    • f.

      tijdelijke huisvesting;

    • g.

      huurderving;

    • h.

      verwijderen woonvoorziening;

  • 2. De woonvoorzieningen kunnen worden verstrekt in natura, als PGB, en als financiële tegemoetkoming.

  • 3. Het college kan aan de eigenaar van de woning niet zijnde de aanvrager een financiële tegemoetkoming voor de in het eerste lid onder b, e en g. bedoelde woonvoorziening verstrekken.

Artikel 15 Primaat van de verhuizing

Indien een persoon als bedoeld in artikel 13 recht heeft op een woonvoorziening kan een tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten verstrekt worden, ingeval dit de goedkoopst adequate voorziening is en deze verhuist naar een geschikte woning overeenkomstig het sociaal-medisch advies.

Artikel 16 Primaat losse woonunit

Indien een bouwkundige woonvoorziening bestaat uit een aanbouw aan of een aanzienlijke verbouwing van een woning die niet het eigendom is van een verhuurder, die bereid is de aangepaste woning blijvend ter beschikking te stellen van personen die op basis van aantoonbare beperkingen ten gevolge van ziekte of gebrek behoefte hebben aan een dergelijke woning, zal het college een herplaatsbare losse woonunit verstrekken indien daartegen geen bezwaren van overwegende aard bestaan.

Artikel 17 Uitsluitingen

De bepalingen van dit hoofdstuk zijn niet van toepassing op het treffen van:

  • a.

    voorzieningen aan hotels/pensions, trekkerswoonwagens, kloosters, tweede woningen, vakantiewoningen, recreatiewoningen, kamerverhuur.

  • b.

    specifiek op gehandicapten en ouderen gerichte woongebouwen voor wat betreft voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten of voorzieningen die bij nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten meegenomen kunnen worden.

Artikel 18 Hoofdverblijf

  • 1. Een woonvoorziening wordt slechts verleend indien de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben in de woonruimte waaraan de voorziening wordt getroffen.

  • 2. In afwijking van het gestelde in het eerste lid kan een woonvoorziening getroffen worden voor het bezoekbaar maken van één woonruimte indien de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft in een AWBZ-instelling.

  • 3. De bezoekbaar te maken woning / aan te passen woning moet in de gemeente Loppersum staan.

  • 4. De woonvoorziening betreft slechts het bezoekbaar maken van de in het tweede lid bedoelde woonruimte met een door het college in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente vast te leggen maximumbedrag.

  • 5. Onder bezoekbaar maken wordt uitsluitend verstaan dat de aanvrager de woonruimte, de woonkamer en een toilet kan bereiken.

Artikel 19 Beperkingen

De aanvraag voor een woonvoorziening als bedoeld in dit hoofdstuk wordt geweigerd indien:

  • a.

    de noodzaak tot het treffen van de woonvoorziening het gevolg is van een verhuizing waartoe op grond van belemmeringen bij het normale gebruik van de woning ten gevolg van ziekte of gebrek geen aanleiding bestond en er geen andere belangrijke reden aanwezig was;

  • b.

    de aanvrager niet is verhuisd naar de voor zijn of haar beperkingen op dat moment beschik-bare meest geschikte woning, tenzij daarvoor tevoren schriftelijk toestemming is verleend door het college;

  • c.

    deze betrekking heeft op voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten anders dan automatische deuropeners, hellingbanen en extra trapleuningen;

  • d.

    de aanvrager voor het eerst zelfstandig gaat wonen;

  • e.

    de gehandicapte verhuisd is vanuit of naar een woonruime die niet geschikt is het gehele jaar door bewoond te worden;

  • f.

    de gehandicapte verhuisd is naar een AWBZ-instelling of een andere instelling gericht op het verstrekken van zorg;

  • g.

    in de verlaten woonruimte geen problemen met het normale gebruik van de woning zijn ondervonden, tenzij het een verhuizing naar een ADL-woning betreft;

  • h.

    de verhuizing heeft plaatsgevonden voordat burgemeester en wethouders schriftelijk op de aanvraag hebben beschikt.

Artikel 20 Terugbetaling bij verkoop

De eigenaar-bewoner, die krachtens deze verordening een woonvoorziening heeft ontvangen die leidt tot waardestijging van de woning, dient bij verkoop van deze woning binnen een periode van tien jaar na gereedmelding van de voorziening, deze verkoop van de woning onverwijld aan het college te melden. De meerwaarde van de woning dient volgens het in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Loppersum door het college vastgelegde afschrijvingsschema te worden terugbetaald.

HOOFDSTUK 5 HET ZICH LOKAAL VERPLAATSEN PER VERVOERMIDDEL

Artikel 21 Vervoers voorzieningen

De door het college, ter compensatie van beperkingen bij het zich lokaal verplaatsen te verstrekken voorziening kan bestaan uit:

  • 1.

    Vormen van vervoersvoorzieningen:

    • a.

      een collectief systeem van aanvullend al dan niet openbaar vervoer;

b.

een voorziening in natura in de vorm van:

1.

scootmobiel;

2.

een ander verplaatsingsmiddel niet zijnde een eigen auto of bruikleenauto;

3.

accessoires behorend bij b. 1. of b. 2.;

c.

een vergoeding in de tegemoetkoming in de kosten van:

  • 1.

    gebruik van een bruikleenauto of eigen auto;

  • 2.

    aanpassing van een eigen auto;

  • 3.

    aanschaf of gebruik van een ander verplaatsingsmiddel niet zijnde een eigen auto of bruikleenauto;

  • 4.

    medisch noodzakelijke begeleiding tijdens het vervoer.

  • 2.

    Verstrekking van vervoersvoorzieningen kan toegekend door middel van:

    • a.

      een collectieve vervoersvoorziening;

    • b.

      een vervoersvoorziening in natura;

    • c.

      een persoonsgebonden budget te besteden aan een vervoersvoorziening.

Artikel 22 Het recht op een vervoer voorziening

  • 1. Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder e, onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor de in artikel 21 onder lid 1 vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek:

    • a.

      het gebruik van het openbaar vervoer of

    • b.

      het bereiken van het openbaar vervoer onmogelijk maken.

  • 2. Het college kan het aantal verplaatsingen van de onder artikel 21 lid 2 onder a. genoemde voorziening maximaliseren.

  • 3. Het college kan, zo nodig, bepalen dat de aanvrager zich kan doen laten begeleiden.

  • 4. Een aanvrager kan een vervoersvoorziening als in artikel 21, onder lid 1. b. sub 1 en 2 n onder c sub 1 t/m 4 vermeld in aanmerking worden gebracht wanneer:

    • a.

      aantoonbare beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek het gebruik van een collectief systeem zoals bedoeld in het eerste lid onmogelijk maken dan wel;

    • b.

      een collectief systeem als bedoeld in het eerste lid niet aanwezig is.

  • 5. Voor de bij artikel 21 onder b sub 1 en 2 genoemde voorziening geldt, in uitzondering op het gestelde in het vorige lid onder b, dat zij ook in aanvulling op het gebruik van een collectief vervoersysteem als bedoeld in artikel 21 onder a verstrekt kunnen worden.

  • 6. Bij het vaststellen van de hoogte van de vervoerskostenvergoeding, als bedoeld in artikel 21 onder c sub 1 kan rekening worden gehouden met de individuele vervoersbehoefte van de aanvrager en de mate waarin een collectief vervoersysteem als bedoeld in artikel 21 onder a in de vervoersbehoefte kan voorzien.

  • 7. Voor zover de behoeften van echtgenoten niet samenvallen, wordt niet meer dan anderhalf maal een enkele voorziening toegekend.

Artikel 23 Het primaat van het collectief vervoer

Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder e, onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor de in artikel 21, lid 2 onder b en c vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht wanneer:

a.aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek het gebruik van een collectief vervoersysteem als bedoeld in artikel 21, lid 1 onder a, onmogelijk maken.

Artikel 24 Omvang in gebied en in kilometers

  • 1. Bij de te verstrekken collectieve vervoersvoorziening wordt ten aanzien van de vervoersbehoefte ten behoeve van maatschappelijke participatie uitsluitend rekening gehouden met de verplaatsingen in de directe woon- en leefomgeving in het kader van het leven van alledag, tenzij zich een uitzonderingssituatie voordoet waarbij het gaat om een bovenregionaal contact, dat uitsluitend door de aanvrager zelf bezocht kan worden, terwijl het bezoek voor de aanvrager noodzakelijk is om dreigende vereenzaming te voorkomen en waarbij geen gebruik gemaakt kan worden van een bovenregionale collectieve vervoersvoorziening.

  • 2. De te verstrekken collectieve vervoersvoorziening zal maatschappelijke participatie bevorderen door middel van lokale verplaatsingen met een maximum omvang per jaar van 2500 kilometer.

HOOFDSTUK 6 VERPLAATSEN IN EN ROND DE WONING

Artikel 25 Rolstoelvoorzieningen

De door het college, ter compensatie van beperkingen bij het verplaatsen in en om de woning dan wel voor sportbeoefening te verstrekken voorziening kan bestaan uit:

  • 1.

    Vormen van rolstoelvoorzieningen:

    • a.

      een rolstoel voor verplaatsing binnen, dan wel voor verplaatsing binnen en buiten de woonruimte, dan wel aanpassingen daaraan;

    • b.

      een sportrolstoel;

    • c.

      accessoires behorende bij artikel 25 lid 1 onder a. of b.;

  • 2.

    Een rolstoelvoorziening kan worden toegekend door middel van:

    • a.

      een rolstoelvoorziening in natura;

    • b.

      een persoonsgebonden budget te besteden aan een rolstoelvoorziening;

    • c.

      een persoonsgebonden budget te besteden aan een sportrolstoel.

Artikel 26 Het recht op een rolstoel

  • 1. Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder e, onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor een rolstoel in aanmerking worden gebracht wanneer de aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek dagelijks zittend verplaatsen in en om de woning noodzakelijk maken en hulpmiddelen die verstrekt worden op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten een onvoldoende oplossing bieden.

  • 2. Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder e, onderdeel 5 en 6 van de wet kan tevens in aanmerking komen voor een sportrolstoel indien hij of zij zonder sportrolstoel niet in staat is tot sportbeoefening.

Artikel 27 Wijze van verstrekking

  • 1. Een rolstoel wordt in bruikleen verstrekt.

  • 2. In tegenstelling tot het gestelde in het eerste lid vindt de verstrekking van een sportrolstoel plaats in de vorm van een gemaximeerde vergoeding waarmee voor een periode van drie jaar een rolstoel aangeschaft en onderhouden kan worden.

Artikel 28 Aanspraak op rolstoelvoorzieningen voor A WBZ-bewoners

In uitzondering op het gestelde in artikel 27, lid 1 komt een persoon die verblijft in een op grond van artikel 5 van de Wet toelating zorginstellingen erkende instelling uitsluitend voor een rolstoel in aanmerking indien hij geen recht heeft op een rolstoel, verstrekt op grond van de AWBZ.

HOOFDSTUK 7 HET VERKRIJGEN VAN VOORZIENINGEN

Artikel 29 Gebruik aanvraagformulier

Een aanvraag dient te worden ingediend door middel van een door het college ter beschikking gesteld formulier.

Artikel 30 Relatie met de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten

De aanvraag dient te worden ingediend bij het gemeentelijk zorgloket, in welk loket zowel aanvragen voor voorzieningen betreffende de wet alsook aanvragen zorg inzake de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten kunnen worden ingediend

Artikel 31 Inlichtingen, onderzoek, advies

  • 1. Het college is bevoegd om, voor zover dit van belang kan zijn voor de beoordeling van het recht op een voorziening, degene door wie een aanvraag is ingediend:

    • a.

      op te roepen in persoon te verschijnen op een door het college te bepalen plaats en tijdstip en hem te ondervragen;

    • b.

      op een door het college te betalen plaats en tijdstip door een of meer daartoe aangewezen deskundigen te doen ondervragen en/of onderzoeken.

  • 2. Het college vraagt een door hen daartoe aangewezen adviesinstantie om advies indien:

    • a.

      de gevraagde voorziening om medische redenen wordt afgewezen;

    • b.

      het college dat overigens gewenst vindt.

  • 3. Een aanvrager is verplicht aan het college of de door hen aangewezen adviesinstantie die gegevens te verschaffen of te doen verschaffen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de aanvraag.

  • 4. Bij de advisering zoals genoemd in het eerste lid wordt door de adviseur gebruik gemaakt van de systematiek zoals neergelegd in de International Classification of Functions, Disabilities and Impairments, de zogenaamde ICF classificatie.

Artikel 32 Samenhangende afstemming

Om de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend af te stemmen op de situatie van de aanvrager laat het college onderzoek verrichten naar de situatie van de aanvrager.

Artikel 33 Wijzigingen in de situatie

Degene aan wie krachtens deze verordening een voorziening is verstrekt, is verplicht aan het college mededeling te doen van feiten en omstandigheden, waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed kunnen zijn op het recht op een voorziening.

Artikel 34 Intrekking van een voorziening

  • 1.

    Het college kan een beschikking, genomen op grond van deze verordening, geheel of gedeeltelijk intrekken of herzien indien:

    • a.

      niet is voldaan aan de voorwaarden gesteld bij of krachtens deze verordening;

    • b.

      op grond van gegevens beschikt is en gebleken is dat de gegevens zodanig onjuist waren dat, waren de juiste gegevens bekend geweest, een andere beslissing zou zijn genomen;

    • c.

      er sprake is van een wijziging in de persoonlijke omstandigheden van de aanvrager.

  • 2.

    Een besluit tot verlening van een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget kan worden ingetrokken indien blijkt dat de tegemoetkoming of het budget binnen zes maanden na uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van het middel waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

Artikel 35 Terugvordering

  • 1. Ingeval een voorziening is ingetrokken kan een basis daarvan reeds uitbetaalde financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget worden teruggevorderd.

  • 2. In geval het recht op een in eigendom verstrekte voorziening is ingetrokken kan deze voorziening worden teruggevorderd indien de voorziening is verleend op basis van valselijk verstrekte gegevens

HOOFDSTUK 8 SLOTBEPALINGEN

Artikel 36 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de aanvrager afwijken van de bepalingen van deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 37 Indexering

Het college kan jaarlijks per 1 januari de in het kader van deze verordening en het op deze verordening berustende Besluit Wet maatschappelijke ondersteuning gemeente Loppersum geldende bedragen verhogen of verlagen conform de ontwikkelingen van de prijsindex volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek.

Artikel 38 Evaluatie

Het door het gemeentebestuur gevoerde beleid wordt periodiek geëvalueerd. Indien de evaluatie daartoe aanleiding geeft wordt deze verordening aangepast. Het college zendt hiertoe telkens naar aanleiding van de evaluatie aan de gemeenteraad een verslag over de doeltreffendheid en de effectiviteit van de verordening in de praktijk.

Artikel 39 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2007. Per die datum vervalt tevens de Verordening Wvg die op 20 januari 2003 door de raad is vastgesteld.

Artikel 40 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: “Verordening WMO gemeente Loppersum”.

Ondertekening

Vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Loppersum gehouden op 18 september 2006, nr. 10.
De raad voornoemd,
A.Rodenboog, voorzitter. drs. M.E. Greven, griffier.