Regeling vervallen per 01-01-2021

Verordening Jeugdhulp gemeente Loppersum 2018

Geldend van 01-01-2020 t/m 31-12-2020

Intitulé

Verordening Jeugdhulp gemeente Loppersum 2018

De raad van de gemeente Loppersum

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 12 juni 2018;

Gezien het advies van de Adviesraad Sociaal domein DAL van 27 maart 2018;

Gelet op de artikelen 2.9, 2.10, 2.12 en 8.1.1, vierde lid, van de Jeugdwet;

overwegende dat:

• De Jeugdwet de verantwoordelijkheid voor het organiseren van goede en toegankelijke jeugdhulp bij de gemeente heeft belegd, waarbij:

• het uitgangspunt is dat de verantwoordelijkheid voor het gezond en veilig opgroeien van jeugdigen allereerst bij de ouders en de jeugdige zelf ligt; en dat

• het noodzakelijk is om regels vast te stellen over:

o de door het college te verlenen algemene voorzieningen en individuele voorzieningen,

o met betrekking tot de voorwaarden voor toekenning en de wijze van beoordeling van, en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening,

o over de wijze waarop de toegang tot en de toekenning van een individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen,

o de wijze waarop de hoogte van een persoonsgebonden budget wordt vastgesteld,

o voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening of een persoonsgebonden budget alsmede misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet,

o en regels ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van jeugdhulp of de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan;

overwegende dat het voorts wenselijk is te bepalen onder welke voorwaarden degene aan wie een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, de jeugdhulp kan betrekken van een persoon die behoort tot diens sociale netwerk;

BESLUIT:

de Verordening jeugdhulp gemeente Loppersum 2018 vast te stellen.

HOOFDSTUK 1 – ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

a. Andere voorziening: een voorziening voor zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning of werk en inkomen die niet valt onder de Jeugdwet;

b. Algemene voorziening: met algemene voorziening wordt hetzelfde bedoeld als met de term 'overige voorziening' in de Jeugdwet. Het gaat om jeugdhulp die rechtstreeks toegankelijk is zonder voorafgaand diepgaand onderzoek naar de behoeften en persoonskenmerken van de jeugdige of zijn ouders;

c. Gebruikelijke zorg: de normale, dagelijkse zorg die ouders doorgaans aan kinderen bieden;

d. Hulpvraag: de behoefte van een jeugdige of zijn ouders aan jeugdhulp in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen, zoals in artikel 2.3, lid 1 van de wet staat;

e. Jeugdige: iemand die nog geen 18 is of iemand die ouder is, maar toch onder de jeugdwet valt zoals staat beschreven in artikel 1.1 van de wet.

f. Individuele voorziening: een jeugdhulpvoorziening die niet rechtstreeks toegankelijk is en die is toegesneden op de hulpvraag van de jeugdige of zijn ouders.;

g. Informele ondersteuning: ondersteuning, ingekocht met een PGB, die wordt verleend door een niet-professional uit het sociale netwerk.;

h. Formele ondersteuning: ondersteuning die niet door het netwerk verleend wordt;

i. Melding: melding van een hulpvraag;

j. Ouder: iemand die de jeugdige verzorgt en opvoedt zoals staat beschreven in artikel 1.1 van de wet;

k. PGB: een persoonsgebonden budget op grond van artikel 8.1.1 van de wet. Met dit budget kan de jeugdige of zijn ouders jeugdhulp inkopen;

l. Sociaal netwerk: personen uit de huiselijke kring of andere personen met wie de jeugdige of zijn ouders een sociale relatie onderhouden;

m. Wet: Jeugdwet.

Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet anders worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de wet, het Besluit Jeugdwet, de Algemene wet bestuursrecht en de Algemene verordening gegevensbescherming.

HOOFDSTUK 2 – VORMEN VAN JEUGDHULP

Artikel 2 Vormen van jeugdhulp

1. De volgende algemene voorzieningen zijn onder andere beschikbaar:

a. Versterken van de sociale omgeving:

1. Algemene (ook digitale) informatieverstrekking over ontwikkelingsbehoeften van jeugdigen en opvoedingsvragen van opvoeders;

2. Activiteiten om de sociale omgeving te versterken, zoals het stimuleren en faciliteren van initiatieven van de informele netwerken, steuncontacten tussen (groot-)ouders of jongeren die een bijdrage leveren aan een gezonde en veilige opgroei- en opvoedomgeving, mogelijkheden voor ouders om elkaar te ontmoeten;

3. Laagdrempelige opvoedondersteuningsactiviteiten;

4. Maatjesprojecten, vrijwilligersinzet, zelforganisaties gericht op ondersteuning van opgroeien en opvoeden;

5. Mantelzorgondersteuning voor kinderen en gezinnen.

b. Basisondersteuning:

1. Bieden van informatie, advies en consultatie bij opgroei en opvoedvragen;

2. Ondersteuning en lichte hulp voor jeugdigen of ouders, waaronder vormen van vrij toegankelijke hulp, gericht op het creëren van een stabiele opvoed- en opgroeisituatie;

3. Ondersteuning en lichte hulp die aansluit bij de onderwijs/ opvangsetting, waarbij ondersteuning voor opvoeders en jeugdigen geboden wordt. Het gaat om activiteiten die in een onderwijssetting plaatsvinden waarbij de nadruk ligt op zorg;

4. Regulier casemanagement: het systematisch coördineren, afstemmen en volgen van de benodigde hulpverlening aan jeugdigen of gezinnen, waarbij meerdere hulpverleners betrokken zijn.

2. De volgende individuele voorzieningen zijn onder andere beschikbaar:

a. Voorzieningen behorend bij flexibele ondersteuning, waaronder:

1. Specifieke jeugdhulptrajecten gericht op jeugdige of gezinssysteem;

2. Langdurige ‘leun en steun’ contacten;

3. Dag- of weekendopvang, respijtzorg;

4. Specifieke multidisciplinaire interventies gecoördineerd uitgevoerd door verschillende zorgaanbieders voor gezinnen met meervoudige problemen (integrale trajecten).

b. Intensieve ondersteuning:

1. Intensieve en meer langdurige interventies gericht op behandeling, herstel of rehabilitatie;

2. Intensieve dagbehandeling op maat;

3 Inzet van een (tijdelijke) vervangende opvoedsituatie, verblijf (op maat) van jeugdigen buiten de gewone leef/gezinssituatie;

4. Inzet van spoedzorg en crisisopvang (bij acute onveiligheid of inzet van crisisplekken vanuit verblijfsfuncties);

5. Gedwongen jeugdhulp en dwang- en drangtrajecten;

6. Specialistische diagnostiek.

HOOFDSTUK 3 – PROCEDURE

Artikel 3 Toegang algemene voorzieningen en individuele voorzieningen

1. Een algemene voorziening is rechtstreeks toegankelijk zonder toegangsbeoordeling of na een beperkte toegangsbeoordeling.

2. Jeugdigen of ouders kunnen in aanmerking komen voor een individuele voorziening wanneer zij op eigen kracht, met gebruikelijke zorg, met hulp van andere personen uit het sociale netwerk, of met gebruik van algemene voorzieningen en andere voorzieningen de hulpvraag niet kunnen verminderen of wegnemen.

Artikel 4 Toegang jeugdhulp via huisarts, medisch specialist of jeugdarts

Het college zorgt voor de inzet van gecontracteerde jeugdhulp na een verwijzing door de huisarts, medisch specialist of jeugdarts naar een jeugdhulpaanbieder, voor zover deze jeugdhulpaanbieder van oordeel is dat inzet van jeugdhulp nodig is.

Artikel 5 Toegang jeugdhulp gecertificeerde instellingen of strafrechtelijke beslissingen

Het college zorgt voor de inzet van jeugdhulp die de gecertificeerde instelling nodig vindt bij de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering. Ook zorgt het college voor de inzet van jeugdhulp die de rechter, de officier van justitie, de directeur van de justitiële jeugdinrichting (JJI) of de selectiefunctionaris van de JJI nodig vindt bij de uitvoering van een strafrechtelijke beslissing.

Artikel 6 Toegang jeugdhulp via gemeente, melding van de hulpvraag

1. Jeugdigen of ouders kunnen een hulpvraag melden bij het college.

2. Het college bevestigt de ontvangst van een melding schriftelijk (mogelijk digitaal).

3. In spoedeisende gevallen treft het college zo spoedig mogelijk een passende tijdelijke maatregel of vraagt het college een machtiging gesloten jeugdhulp zoals staat beschreven in hoofdstuk 6 van de wet. Het college legt de beslissing over de inzet van hulp in dat geval zo snel mogelijk, maar in ieder geval binnen vier weken na de start van de hulp, vast in een plan van aanpak.

Artikel 7 Vooronderzoek

1. Het college verzamelt alle gegevens over de jeugdige en zijn situatie die nodig zijn voor het onderzoek en beschikbaar zijn en maakt vervolgens zo spoedig mogelijk met hem een afspraak voor een gesprek. Hierbij biedt het college de jeugdige of zijn ouders de mogelijkheid om binnen een redelijke termijn een familiegroepsplan zoals in artikel 1.1 van de wet staat beschreven, op te stellen. Als de jeugdige en zijn ouders daarom vragen, zorgt het college voor ondersteuning bij het maken van een familiegroepsplan.

2. Voor het gesprek leveren de jeugdige of zijn ouders aan het college alle overige gegevens en documenten die naar het oordeel van het college voor het onderzoek nodig zijn en waarover zij redelijkerwijs de beschikking kunnen krijgen. De jeugdige of zijn ouders laten een identificatiedocument als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht zien.

3. Het college kan in overleg met de jeugdige of zijn ouders afzien van een vooronderzoek als bedoeld in lid 1 en lid 2.

Artikel 8 Clientondersteuning

1. Het college zorgt ervoor dat de jeugdige of zijn ouders een beroep kunnen doen op kosteloze (onafhankelijke) cliëntondersteuning, waarbij het belang van de jeugdige of zijn ouders het uitgangspunt is.

2. Het college wijst de jeugdige of zijn ouders voor het onderzoek op de mogelijkheid gebruik te maken van de gratis (onafhankelijke) cliëntondersteuning.

Artikel 9 Gesprek

1. Het college onderzoekt in een gesprek met de jeugdige en zijn ouders de behoeften,

persoonskenmerken, voorkeuren, veiligheid, ontwikkeling en gezinssituatie van de jeugdige en

het probleem of de hulpvraag.

2. Naar aanleiding van de hulpvraag van de jeugdige of zijn ouders worden de opgroei- en

opvoedingsproblemen of psychische problematiek in kaart gebracht, zo nodig door een

specifieke jeugdhulpdeskundige waarbij de expertise van de deskundige kenbaar wordt

gemaakt aan de jeugdige of zijn ouders.

3. Vervolgens wordt, zo nodig met hulp van een specifieke jeugdhulpdeskundige, vastgesteld

welke jeugdhulp noodzakelijk is. Daarbij wordt gekeken naar:

a. Het gewenste resultaat van het verzoek om jeugdhulp;

b. Het vermogen van de jeugdige of zijn ouders om zelf of met ondersteuning van de naaste omgeving een oplossing voor de hulpvraag te vinden;

c. De mogelijkheden om gebruik te maken van een andere voorziening;

d. De mogelijkheden om jeugdhulp te verlenen met gebruikmaking van een algemene voorziening;

e. De mogelijkheden om een individuele voorziening te verstrekken;

f. De in te zetten jeugdhulp wordt afgestemd op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning of werk en inkomen volgens de samenwerkingsafspraken op grond van hoofdstuk 5 van deze verordening;

g. Hoe rekening wordt gehouden met de godsdienstige gezindheid, de levensovertuiging en de culturele achtergrond van de jeugdige en zijn ouders; en

h. De mogelijkheden om te kiezen voor de verstrekking van een PGB, waarbij de jeugdige of zijn ouders worden ingelicht over de gevolgen van die keuze.

4. Op basis van lid 3 a t/m h wordt een plan van aanpak gemaakt. Als de jeugdige en zijn ouders een familiegroepsplan hebben opgesteld, zoals vermeld in artikel 7, betrekt het college dat als eerste bij het onderzoek, bedoeld in het eerste lid.

5. Het college informeert de jeugdige of zijn ouders over de gang van zaken bij het gesprek, hun rechten en plichten en de vervolgprocedure en informeert hen over de verwerking van hun persoonsgegevens en vraagt voor zover nodig aanvullende toestemming.

6. Wanneer de te onderzoeken gegevens al voldoende bekend zijn bij het college, kan het college in overleg met de jeugdige of zijn ouders afzien van een gesprek.

Artikel 10 Verslag

1. Het college zorgt voor een schriftelijke verslaglegging van het onderzoek, bedoeld in artikel 9 van deze verordening.

2. Binnen 10 werkdagen na het gesprek verstrekt het college aan de jeugdige of zijn ouders een verslag van de uitkomsten van het onderzoek dan wel de integrale vraag analyse, tenzij zij hebben meegedeeld dit niet te wensen.

3. Opmerkingen of latere aanvullingen van de jeugdige of zijn ouders worden aan het dossier toegevoegd.

Artikel 11 Aanvraag

1. Jeugdigen of ouders en professionals werkzaam binnen gecontracteerde instellingen kunnen een aanvraag om een individuele voorziening schriftelijk indienen bij het college.

2. Het college kan het ondertekend verslag van het gesprek, dan wel het ondertekende plan van aanpak, aanmerken als een aanvraag als de jeugdige of zijn ouders dat op het verslag of plan van aanpak hebben aangegeven.

3. Als de jeugdige of zijn ouders de individuele voorziening in natura niet passend vinden, kan de jeugdige of zijn ouders een aanvraag doen voor een PGB.

4. Het college stelt nadere regels over de gegevens en de motivering die de jeugdige of zijn ouders moeten vermelden bij een aanvraag voor een PGB.

5. Als de jeugdhulp wordt aangevraagd voor een ander dan de aanvrager, is de instemming van de jeugdige of zijn ouders voor wie de jeugdhulp wordt aangevraagd nodig.

Artikel 12 Toekenning individuele voorzieningen

1. Het college kent een individuele voorziening toe voor zover in het verslag of uit het gesprek wordt vastgesteld dat de jeugdige:

a. Op eigen kracht of met zijn ouders of andere personen uit zijn naaste omgeving geen oplossing voor zijn hulpvraag kan vinden;

b. Geen oplossing kan vinden voor zijn hulpvraag door, al dan niet gedeeltelijk, gebruik te maken van een algemene of andere voorziening, of

c. Geen oplossing kan vinden voor zijn hulpvraag door, mogelijk gedeeltelijk, gebruik te maken van een andere voorziening.

2. Het college kent ook een individuele voorziening toe voor zover voor de jeugdige een verwijzing zoals bedoeld in artikel 4 en 5 van deze verordening, is afgegeven.

Artikel 13 Regels voor PGB

1. Het college verstrekt een PGB volgens de regels van artikel 8.1.1. van de wet.

2. Aanvullend op de regels van artikel 8.1.1.van de wet verstrekt het college geen PGB voor zover de aanvraag betrekking heeft op kosten die de belanghebbende voorafgaand aan de indiening van de aanvraag heeft gemaakt en niet meer is na te gaan of de ingekochte voorziening noodzakelijk was.

3. Een PGB wordt in principe niet verstrekt voor:

a. Spoedzorg;

b. Voortgezette diagnostiek;

c. Pleegzorg;

d. Ondersteuningsinkopen buiten EU-landen.

4. Een PGB mag alleen besteed worden aan een individuele voorziening zoals bedoeld in artikel 2.2 en niet aan bijkomende kosten of gebruikelijke zorg, tenzij dit expliciet is bepaald bij nadere regeling of in de beschikking.

5. Een jeugdige aan wie een PGB wordt verstrekt kan diensten betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk als vaststaat dat deze hulpverlener in staat is tot het verrichten van de zorg op kwalitatieve, doelmatige en veilige wijze.

6. Een individuele voorziening vanuit een PGB kan uitsluitend worden verstrekt aan een persoon die behoort tot het sociale netwerk indien deze persoon:

a. Voor zijn diensten niet meer pgb betaald krijgt dan door het college vastgestelde tarief voor informele zorg;

b. Niet heeft aangegeven dat de zorg aan de ontvanger van het PGB hem te zwaar valt.

7. Het college kan nadere regels vaststellen over de aan het PGB verbonden voorwaarden en verplichtingen.

Artikel 14 Hoogte en opbouw van het PGB bij jeugdhulpvoorziening, tegemoetkoming en onkostenvergoeding

1. De hoogte van het PGB wordt vastgesteld aan de hand van:

a. Een door de jeugdige of zijn ouders opgesteld plan over hoe hij het PGB gaat besteden;

b. Op basis van door het college vastgestelde tarieven zoals beschreven in lid 2 en lid 3 van dit artikel.

2. De PGB-tarieven worden berekend op basis van een prijs of tarief waarmee redelijkerwijs is verzekerd dat het PGB toereikend is om veilige, doeltreffende en kwalitatief goede diensten, van derden te betrekken:

a. Het tarief van een PGB voor formele ondersteuning wordt in beginsel vastgesteld op 60 tot 80 procent van het door het RIGG (Regionale Inkoop Organisatie Groninger Gemeenten) vastgestelde maximumtarief voor producten jeugdhulp in natura, tenzij daarmee redelijkerwijs geen toereikende voorziening kan worden ingekocht;

b. De PGB-tarieven voor ondersteuning vanuit het sociaal netwerk zijn tenminste gebaseerd op het wettelijk minimumloon;

3. Het college stelt bij besluit PGB tarieven vast voor individuele voorzieningen waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen dienstverlening door professionals en door sociaal netwerk.

4. De tegemoetkoming voor hulp uit het sociaal netwerk als bedoeld in artikel 8ab van de Regeling Jeugdwet kan worden toegekend voor informele hulp in de vorm van logeervoorziening / kortdurend verblijf.

5. Naast de tegemoetkoming kan voor informele hulp in de vorm van logeervoorziening / kortdurend verblijf een onkostenvergoeding per etmaal worden toegekend voor levensmiddelen en vervoer.

6. De hoogte van de tegemoetkoming en de onkostenvergoeding wordt bepaald aan de hand van een door het college vast te stellen bedrag per etmaal.

Artikel 15 Beschikking

1. Als de jeugdige of zijn ouders een aanvraag indienen voor een individuele voorziening, in de

vorm van ZIN of een PGB, dan legt het college de te verlenen individuele voorziening of het

afwijzen daarvan, vast in een beschikking.

2. Het college kan over de inhoud van de beschikking nadere regels stellen.

HOOFDSTUK 4 - HERZIENING, INTREKKING, TERUGVORDERING EN CONTROLE

Artikel 16 Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering

1. Een jeugdige of zijn ouders stellen het college op de hoogte van wijzingen in hun persoonlijke situatie die van invloed kunnen zijn op de beslissing over de toekenning van een individuele voorziening.

2. Het college kan een beslissing over de toekenning van een individuele voorziening herzien dan wel intrekken als het college vaststelt dat:

a. De jeugdige of zijn ouders onjuiste of onvolledige gegevens hebben verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

b. De jeugdige of zijn ouders niet langer op de individuele voorziening zijn aangewezen;

c. De individuele voorziening niet meer toereikend is;

d. De jeugdige of zijn ouders niet voldoen aan de voorwaarden van een individuele voorziening of aan de voorwaarden voor het PGB; of

e. De jeugdige of zijn ouders de individuele voorziening niet of voor een ander doel gebruiken dan wel hebben gebruikt dan waarvoor het is bestemd.

3. Als het college een beslissing op grond van lid 2 sub a. of lid 2 sub e. heeft ingetrokken, kan het college van degene die onjuiste of onvolledige gegevens heeft verschaft of degene die het PGB voor een ander doel heeft gebruikt dan bestemd, de gehele of gedeeltelijke geldswaarde vorderen van de ten onrechte genoten individuele voorziening of het ten onrechte genoten PGB.

4. Een besluit tot toekenning van een individuele voorziening kan worden ingetrokken, als de jeugdige of zijn ouders zich niet binnen drie maanden na de besluitdatum hebben gemeld bij een jeugdhulpaanbieder.

5. Een besluit tot toekenning van een PGB kan worden ingetrokken als blijkt dat het PGB binnen drie maanden na uitbetaling niet is gebruikt voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

6. Het college onderzoekt, mogelijk steekproefsgewijs, of de verstrekte voorzieningen worden gebruikt of besteed ten behoeve van het doel waarvoor ze verstrekt zijn.

HOOFDSTUK 5 - AFSTEMMING MET ANDERE VOORZIENINGEN

Artikel 17 Gezondheidszorg

Het college stemt af met huisartsen en andere partners binnen de gezondheidszorg over de voorwaarden waaronder en de wijze waarop de verwijzing, als bedoeld in artikel 2.6 eerste lid, onderdeel g van de wet plaatsvindt.

Artikel 18 Gecertificeerde instellingen.

1. Het college maakt afspraken met de gecertificeerde instellingen over:

a. het overleg over de aangewezen jeugdhulp in het kader van de kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering, zoals bedoeld in artikel 3.5 lid 1 van de wet;

b. het overleg over de eventueel gewenste jeugdhulp na beëindiging van de kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering;

c. de vorm en inhoud van het besluit over inzet van jeugdhulp van de gecertificeerde instelling en hoe het college daarvan op de hoogte gesteld wordt;

d. wanneer en onder welke voorwaarden de gecertificeerde instelling budgethouder van een persoonsgebonden budget kan zijn namens de jeugdige en zijn ouders;

e. hoe te handelen wanneer de gecertificeerde instelling meent dat niet gecontracteerde jeugdhulp ingezet dient te worden.

2. Het college en de gecertificeerde instelling leggen de afspraken uit het tweede lid vast in een

protocol als bedoeld in artikel 3.5 lid 3 lid van de wet.

Artikel 19 Justitiedomein

Het college maakt afspraken met de gecertificeerde instellingen, de Raad voor de Kinderbescherming en Justitiële Jeugdinrichtingen over het overleg over de inzet van jeugdhulp bij de uitvoering van een strafrechtelijke beslissing en jeugdreclassering als bedoeld in artikel 2.4 lid 2 onderdeel b van de wet.

Artikel 20 Voorschoolse voorzieningen

1. Het college maakt afspraken met de (brancheorganisatie van) instellingen voor

kinderopvang over:

a. de afstemming tussen de algemene voorzieningen als bedoeld in hoofdstuk 2, leerplicht en het onderwijs en de onderwijsvoorzieningen op de scholen;

b. de afstemming, voor zover en indien noodzakelijk, bij het toekennen van individuele voorzieningen voor jeugdigen en hun ouders;

c. de terugkoppeling over de voortgang en resultaten van de individuele voorzieningen;

d. de gezamenlijke zorgarrangementen en de toegang hiertoe.

2. Het college en de brancheorganisatie leggen de afspraken uit het eerste lid vast in de

zorgroute onderwijs.

Artikel 21 Veilig Thuis

Het college maakt afspraken met Veilig Thuis over het afstemmen van de inzet van algemene en individuele voorzieningen.

Artikel 22 Onderwijs

1. Het college maakt afspraken met de samenwerkingsverbanden primair en voortgezet

onderwijs en de schoolbesturen speciaal onderwijs over:

a. de afstemming tussen de algemene voorzieningen als bedoeld in hoofdstuk 2, leerplicht en het onderwijs en de onderwijsvoorzieningen op de scholen;

b. de afstemming, voor zover en indien noodzakelijk, bij het toekennen van individuele voorzieningen voor leerlingen en hun ouders;

c. de terugkoppeling over de voortgang en resultaten van de individuele voorzieningen;

d. de gezamenlijke onderwijszorgarrangementen en de toegang hiertoe.

2. Het college en de samenwerkingsverbanden primair en voortgezet onderwijs leggen de

afspraken uit het eerste lid vast.

Artikel 23 Wmo‐voorzieningen

1. Het college zorgt voor een goede afstemming van voorzieningen op grond van deze

verordening en voorzieningen voor jeugdigen op grond van de Wet maatschappelijke

ondersteuning 2015.

2. Het college zorgt voor een goede afstemming van de voorzieningen voor jeugdigen of hun

ouders op grond van deze verordening en voorzieningen voor volwassenen, zijnde ouders, op

grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.

3. Het college zorgt voor de continuïteit van zorg onder zijn verantwoordelijkheid wanneer de jeugdige de leeftijd van 18 jaar bereikt.

4. Wanneer het voor afstemming in een individueel geval nodig is om gegevens te delen, informeert het college de jeugdige of zijn ouders over de verwerking van hun persoonsgegevens en vraagt indien nodig aanvullende toestemming.

Artikel 24 Voorzieningen Participatiewet

1. Het college draagt zorg voor een goede afstemming van voorzieningen op grond van deze verordening en (re‐)integratievoorzieningen voor jeugdigen op grond van de Participatiewet, waaronder leerwerktrajecten.

2. Het college draagt zorg voor een goede afstemming van voorzieningen op grond van deze verordening en voorzieningen op grond van de Participatiewet en aanvullend minimabeleid.

3. Wanneer het voor afstemming in een individueel geval nodig is om gegevens te delen, informeert het college de jeugdige of zijn ouders over de verwerking van hun persoonsgegevens en vraagt indien nodig aanvullende toestemming.

HOOFDSTUK 6 - VERHOUDING PRIJS EN KWALITEIT

Artikel 25 Verhouding prijs en kwaliteit aanbieders jeugdhulp en uitvoerders kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering

Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren jeugdhulp of uit te voeren kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering, rekening met:

a. de aard en omvang van de te verrichten taken;

b. de voor de sector toepasselijke Cao-schalen in relatie tot de zwaarte van de functie;

c. een redelijke toeslag voor overheadkosten;

d. een voor de sector reële mate van non-productiviteit van het personeel als gevolg van verlof, ziekte, scholing en werkoverleg;

e. kosten voor bijscholing van het personeel; en

f. kwaliteitseisen zoals gezamenlijk opgesteld met de Regionale Inkooporganisatie Groninger Gemeenten (RIGG).

HOOFDSTUK 7 - VERTROUWENSPERSOON, KLACHTEN EN MEDEZEGGENSCHAP

Artikel 26 Vertrouwenspersoon

Het college wijst jeugdigen en ouders erop dat zij zich desgewenst kunnen laten bijstaan door een onafhankelijke vertrouwenspersoon.

Artikel 27 Klachtenregeling

De gemeentelijke klachtregeling is ook van toepassing op de afhandeling van klachten van jeugdigen of ouders die betrekking hebben op de wijze van afhandeling van meldingen en aanvragen als bedoeld in deze verordening.

Artikel 28 Betrekken van ingezetenen bij het beleid – Adviesraad sociaal domein

1. Het college stelt ingezetenen in de gelegenheid om voorstellen voor het jeugdbeleid te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over de verordening en beleidsvoorstellen betreffende het jeugdbeleid en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.

2. Het college zorgt ervoor dat ingezetenen kunnen deelnemen aan periodiek overleg, waarbij zij onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden, en dat zij worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie en ondersteuning.

3. Het college kan nadere regels vaststellen ter uitvoering van het tweede lid, betreffende de uitvoering van de Adviesraad sociaal domein.

HOOFDSTUK 8 - SLOTBEPALINGEN

Artikel 29 Nadere regels en hardheidsclausule

1. In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffend, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

2. Het college kan nadere regels stellen over de uitvoering van deze verordening.

3. Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de cliënt afwijken van de bepalingen van deze verordening indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 30 Intrekking oude verordening en overgangsrecht

1. De Verordening Jeugdhulp gemeente Loppersum 2015, vastgesteld in de vergadering van de raad van 27 oktober 2014, wordt ingetrokken met ingang van de dag van inwerkingtreding van deze verordening.

2. Aanvragen die zijn ingediend onder de Verordening Jeugdhulp gemeente Loppersum 2015 en waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van deze verordening, worden afgehandeld krachtens deze verordening.

3. Op bezwaarschriften tegen een besluit op grond van de Verordening Jeugdhulp gemeente Loppersum 2015, wordt beslist met inachtneming van die verordening.

Artikel 31 Inwerkingtreding en citeertitel

1. Deze verordening treedt in werking op de dag na de bekendmaking.

2. Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening jeugdhulp gemeente Loppersum 2018.

Ondertekening

Aldus besloten in de vergadering van de raad van de gemeente Loppersum op 2 juli 2018,

De griffier (plv), C.A.M. Bodewes

De voorzitter, A. Rodenboog

TOELICHTING OP GEBRUIKELIJKE HULP/ZORG

Voor het begrip gebruikelijke hulp/ zorg wordt aangesloten bij de Beleidsregels indicatiestelling Wlz van het CIZ van december 2016.

1. Gebruikelijke Zorg

Gebruikelijke zorg is de dagelijkse verzorging of opvoeding die (pleeg)ouders/wettelijk vertegenwoordigers aan kinderen geacht worden te bieden. We onderzoeken de hulpbehoefte van een jeugdige/ ouders mede op basis van de in deze bijlage opgenomen richtlijn gebruikelijke hulp/ zorg van ouders voor kinderen met een normale ontwikkeling, per leeftijdscategorie.

Gebruikelijke zorg:

 het door ouders aan kinderen bieden van een woonomgeving waarin hun fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd, een passend pedagogisch klimaat en zorg in de zin van verzorging, begeleiding en stimulans die nodig is bij de ontwikkeling naar zelfstandigheid en zelfredzaamheid, is voor alle leeftijden gebruikelijke zorg. Gebruikelijke zorg bij kinderen kan ook zorg omvatten die niet standaard bij alle kinderen voorkomt. Het gaat dan om zorg die gebruikelijke zorg vervangt zoals sondevoeding in plaats van eten, of om zorg die in samenhang met reguliere zorg kan worden geboden zoals het geven van medicijnen.

 24 uur per dag zorg in de nabijheid is gebruikelijke zorg afhankelijk van de leeftijd van het kind (zie richtlijn). Hiermee wordt bedoeld dat zorg en toezicht gedurende het gehele etmaal in de nabijheid nodig is zonder dat daarbij permanente actieve observatie nodig is. Het gaat hier om een vorm van beschikbaarheid van zorg die voor een groot deel bestaat uit meer passief toezicht. De zorg is wel nodig op zowel geplande als ongeplande momenten en ook voortdurend in de nabijheid. Dit is gebruikelijke zorg omdat ook een kind met een normaal ontwikkelingsprofiel tot een bepaalde leeftijd:

1. niet zelf de noodzaak van zijn behoefte aan de inzet van zorg kan inschatten, of

2. niet zelf in staat is om op relevante momenten adequaat hulp in te roepen om ernstig nadeel te voorkomen, of

3. ook vaak op ongeplande momenten zorg in de zin van begeleiding of overname van zelfzorg nodig heeft.

 ‘permanent toezicht’ in de zin van onafgebroken toezicht en actieve observatie gedurende het gehele etmaal, waardoor tijdig kan worden ingegrepen, valt niet onder gebruikelijke zorg. Het gaat om toezicht dat geboden moet worden op basis van actieve observatie die als doel heeft dreigende ontsporing in het gedrag of de gezondheidssituatie van de verzekerde vroegtijdig te signaleren, waardoor altijd tijdig ingegrepen kan worden en escalatie van onveilige/gevaarlijke/ (levens)bedreigende gezondheids- of gedragssituaties voor verzekerde kan worden voorkómen. Bij verzekerden die een behoefte hebben aan permanent toezicht kan elk moment iets (ernstig) mis gaan.

Bij de beoordeling van Gebruikelijke zorg wordt gebruik gemaakt van de Richtlijn die hierna

is opgenomen. Het uitgangspunt van de Richtlijn is de zorg die ouders volgens heersende maatschappelijke opvattingen moeten bieden aan kinderen zonder beperkingen, rekening houdend met verschillen die bij kinderen in dezelfde leeftijdscategorie bestaan.

2. Richtlijn gebruikelijke zorg van ouders voor kinderen met een normale ontwikkeling, per leeftijdscategorie

Kinderen van 0 tot 3 jaar

• hebben bij alle activiteiten verzorging van een ouder nodig;

• ouderlijk toezicht is zeer nabij nodig;

• zijn in toenemende mate zelfstandig in bewegen en verplaatsen;

• hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling;

• hebben begeleiding en stimulans nodig bij de ontwikkeling naar zelfstandigheid en zelfredzaamheid;

• hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

Kinderen van 3 tot 5 jaar

• kunnen niet zonder toezicht van volwassenen. Dit toezicht kan binnenshuis korte tijd op

gehoorafstand (bijv. ouder kan was ophangen in andere kamer);

• hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling;

• hebben begeleiding en stimulans nodig bij de ontwikkeling naar zelfstandigheid en zelfredzaamheid;

• kunnen zelf zitten, en op gelijkvloerse plaatsen zelf staan en lopen;

• hebben hulp, toezicht, stimulans, zindelijkheidstraining en controle nodig bij de toiletgang;

• hebben hulp, toezicht, stimulans en controle nodig bij aan- en uitkleden, eten en wassen, in- en uit bed komen, dag- en nachtritme en dagindeling bepalen;

• hebben begeleiding nodig bij hun spel en vrijetijdsbesteding;

• zijn niet in staat zich zonder begeleiding in het verkeer te begeven;

• hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

Kinderen van 5 tot 12 jaar

• kinderen vanaf 5 jaar hebben een reguliere dagbesteding op school, oplopend van 22 tot 25 uur/week;

• kunnen niet zonder toezicht van volwassenen. Dit toezicht kan op enige afstand (bijv. kind kan buitenspelen in directe omgeving van de woning als ouder thuis is);

• hebben toezicht, stimulans en controle nodig en vanaf 6 jaar tot 12 jaar geleidelijk aan steeds minder hulp nodig bij hun persoonlijke verzorging zoals het zich wassen en tanden poetsen;

• hebben hulp nodig bij het gebruik van medicatie;

• zijn overdag zindelijk, en ‘s nachts merendeels ook; ontvangen zo nodig zindelijkheidstraining van de ouders/verzorgers;

• hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling;

• hebben begeleiding en stimulans nodig bij de ontwikkeling naar zelfstandigheid en zelfredzaamheid;

• hebben begeleiding van een volwassene nodig in het verkeer wanneer zij van en naar school, activiteiten ter vervanging van school of vrije tijdsbesteding gaan;

• hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

Kinderen van 12 tot 18 jaar

• hebben geen voortdurend toezicht nodig van volwassenen;

• kunnen vanaf 12 jaar enkele uren alleen gelaten worden;

• kunnen vanaf 16 jaar een dag en/of een nacht alleen gelaten worden;

• kunnen vanaf 18 jaar zelfstandig wonen;

• hebben bij hun persoonlijke verzorging geen hulp en maar weinig toezicht nodig;

• hebben bij gebruik van medicatie tot hun 18e jaar toezicht, stimulans en controle nodig;

• hebben tot 18 jaar een reguliere dagbesteding op school/opleiding;

• hebben begeleiding en stimulans nodig bij ontplooiing en ontwikkeling (bv. huiswerk of het zelfstandig gaan wonen);

• hebben begeleiding en stimulans nodig bij de ontwikkeling naar zelfstandigheid en zelfredzaamheid;

• hebben tot 17 jaar een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

NB. Dit is een niet limitatieve lijst.

TOELICHTING

ALGEMEEN

Deze verordening geeft uitvoering aan de Jeugdwet. Deze wet maakt onderdeel uit van de bestuurlijke en financiële decentralisatie naar gemeenten van de jeugdzorg, de jeugd-ggz, de zorg voor verstandelijk beperkte jeugdigen en de begeleiding en persoonlijke verzorging van jeugdigen. Daarnaast wordt met deze wet een omslag gemaakt van een stelsel gebaseerd op een wettelijk recht op zorg (aanspraak) naar een stelsel op basis van een voorzieningenplicht voor gemeenten, op een wijze zoals eerder gebeurd is met de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Het wettelijk recht op jeugdzorg en individuele aanspraken op jeugdzorg worden hierbij vervangen door een voorzieningenplicht waarvan de aard en omvang in beginsel door de gemeenten worden bepaald (maatwerk). Het doel van het jeugdzorgstelsel blijft echter onverminderd overeind: jeugdigen en ouders krijgen waar nodig tijdig bij hun passende hulp, met als beoogd doel ervoor te zorg de eigenkracht van de jeugdige en het probleemoplossend vermogen van het gezin te versterken.

De Jeugdwet schrijft in de artikelen 2.9, 2.10 en 2.12 voor dat de gemeenteraad per verordening in ieder geval regels opstelt:

• over de door het college te verlenen individuele voorzieningen en algemene (jeugdhulp)voorzieningen;

• met betrekking tot de voorwaarden voor toekenning, de wijze van beoordeling van en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening;

• over de wijze waarop de toegang tot en de toekenning van een individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, werk en inkomen;

• over de wijze waarop de hoogte van een persoonsgebonden budget wordt vastgesteld;

• voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening of persoonsgebonden budget, alsmede van misbruik of oneigenlijke gebruik van de Jeugdwet;

• over de wijze waarop ingezetenen worden betrokken bij de uitvoering van de Jeugdwet;

• ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van jeugdhulp, kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering, waarbij het college ten aanzien daarvan de uitvoering van de Jeugdwet door derden laat verrichten. Hierbij dient rekening gehouden te worden met de deskundigheid van beroepskrachten en de toepasselijke arbeidsvoorwaarden. Daarnaast wordt op grond van artikel 8.1.1, vierde lid van de wet (dit is een facultatieve bepaling, die door deze Verordening geactiveerd wordt) bij deze verordening bepaald onder welke voorwaarden de persoon aan wie een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, de jeugdhulp kan betrekken van een persoon die behoort tot zijn sociale netwerk.

Deze verordening is gebaseerd op de modelverordening Jeugdhulp van de VNG, het Groninger Functioneel Model (GFM) zoals vastgesteld door de drieëntwintig Groninger gemeenten en de Nota 4 decentralisaties zoals deze in de DAL is vastgesteld. Voor de duidelijkheid, bruikbaarheid en leesbaarheid van de gebruikers is ervoor gekozen om ook de procestappen zoals het gesprek, het verslag en de aanvraag direct in de verordening op te nemen en niet neer te leggen in nadere regels.

Artikel 2.9 van de Jeugdwet biedt verder ruimte om met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Jeugdwet nadere regels te stellen. Deze verordening maakt hier gebruik van.

Uitzonderingen - voorzieningen Jeugdwet

Het college stemt af met wettelijke andere voorzieningen, en hoeft geen voorziening te treffen wanneer met deze voorzieningen in de hulpvraag wordt voorzien:

• De jeugdgezondheidszorg, zoals onder verantwoordelijkheid van gemeente aangeboden aan ouders en kinderen via het Basispakket op grond van art. 1 van de Wet publieke gezondheidszorg;

• Onderwijsgebonden leerlingenzorg in school. Die wordt geregeld in de ondersteuningsplannen van Samenwerkingsverbanden van PO- en VO-scholen op grond van de Wet passend onderwijs;

• Huisartsenzorg aan jeugdigen, praktijkondersteuning huisartsen aan jeugdigen en extramurale psychofarmaca verstrekt aan jeugdigen (minderjarigen) blijven onderdeel van de basisverzekering in de Zorgverzekeringswet (Zvw);

• Voorzieningen voor minderjarigen die onder de Wet langdurige zorg vallen.

De gemeente hoeft daarnaast geen voorziening te treffen (art. 1.2 Jeugdwet), als er een aanspraak bestaat op zorg als bedoeld:

• bij of krachtens de Wlz (Wet langdurige zorg) of;

• de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen of;

• een recht op zorg bij of krachtens de Zorgverzekeringswet of;

• indien er volgens het college een aanspraak is op een voorziening op grond van een andere wettelijke bepaling (met uitzondering van de WMO).

Indien er meerdere oorzaken ten grondslag liggen aan de betreffende problematiek en daardoor zowel een vorm van zorg o.g.v. een aanspraak op zorg als bedoeld bij of krachtens de Wlz of Zvw, als een soortgelijke voorziening op grond van de Jeugdwet kan worden verkregen, moet het college echter wel deze voorziening o.g.v. de Jeugdwet treffen (art. 1.2 tweede lid). Dat geldt ook indien jeugdhulp voortvloeit uit een strafrechtelijke beslissing (art. 1.2, derde lid).

De inrichting van het Groninger jeugdstelsel

In het Groninger Functioneel Model wordt een inhoudelijk kader geschetst, dat als

basis fungeert voor een gemeentelijk aangestuurd nieuw jeugdstelsel in de Groninger gemeenten.

Met de herinrichting van het jeugdstelsel moet de jeugdhulp efficiënt en effectief dichtbij

kinderen en ouders of verzorgers worden geboden.

Belangrijke doelen en uitgangspunten van de stelselherziening jeugd zijn:

• Voorkomen van opgroei- en opvoedproblemen; de verantwoordelijkheid voor gezond en veilig opgroeien van jeugdigen ligt allereerst bij de ouders en jeugdige zelf, daarin bijgestaan door familie, sociale netwerk en lokale voorzieningen;

• Indien de eigen kracht en de mogelijkheden van de jeugdige, opvoeders en de directe omgeving ontoereikend zijn, kan er ondersteuning, zorg of behandeling geboden worden bij voorkeur zoveel als mogelijk in, met en rondom het gezin. De insteek hierbij is het vroegtijdig bieden van hulp op maat, voorkomen van escalatie van problemen en een te zwaar appèl op intensieve ondersteuning.;

• Komen tot een betere samenwerking van hulpverleners rond gezinnen; bieden van integrale hulp volgens het uitgangspunt ‘één gezin, één plan, één regisseur’;

• Meer ruimte voor professionals om de juiste ondersteuning te bieden; professionals die in staat zijn de eigen kracht van de jeugdige, het gezinssysteem en de sociale netwerken te mobiliseren;

• ‘Demedicaliseren’, ‘ontzorgen’ en normaliseren, door onder meer het opvoedkundig klimaat in gezinnen te versterken evenals in wijken, scholen en lokale voorzieningen.

Het fundament

Het fundament van het nieuwe jeugdstelsel is het gewone positieve opgroeien en opvoeden, in de pedagogische ‘civil society’. Het is een leefomgeving met goed functionerende en in voldoende mate aanwezige basisvoorzieningen (zoals scholen, speelvoorzieningen, beschikbaarheid van (opvoed)informatie), afgestemd op de specifieke kenmerken en behoeften van de wijk of gemeente. Daarnaast is er een preventief aanbod om mogelijke problemen bij het opgroeien en opvoeden te voorkomen of te beperken.

De basisondersteuning

De basis van het nieuwe stelsel wordt gevormd door de basisondersteuning, bestaande uit een team van generalisten met elkaar aanvullende specifieke kennis en vaardigheden. De Jeugdgezondheidzorg valt ook binnen deze basisondersteuning, maar heeft een specifiek doel: het beschermen en bevorderen van de gezondheid van alle jeugdigen van 0-19 jaar. Het is preventieve gezondheidszorg die gericht is op het voorkomen van ziekten en het vroegtijdig opsporen van gezondheidsproblemen bij jeugdigen. Beslissingen over de zorgtoeleiding (triage) en het uitvoeren van regulier casemanagement vinden plaats vanuit de basisondersteuning. De basisondersteuning kan ook (aanvullende) preventieve ondersteuning adviseren of inzetten.

Regulier Casemanagement

Efficiënte zorgtoeleiding wordt bewaakt en gerealiseerd door regulier casemanagement in de basisondersteuning. Regulier casemanagement is een taak die uitgevoerd wordt door hiertoe bekwame uitvoerende professionals uit de basisondersteuning. Het uitgangspunt is dat de (eerst) betrokken professional hiervoor verantwoordelijk is. Beslissingen over hulp worden altijd in dialoog, samen met de jeugdige en of ouders/opvoeders genomen.

Expertpool

Bij meer complexe ondersteuningsvragen, die de eigen competenties overstijgen, of wanneer er zorgen zijn over de veiligheid van een jeugdige, kunnen medewerkers voor consultatie en advies een beroep doen op medewerkers uit de expertpool. De medewerkers uit deze pool bieden onafhankelijk advies, zij verlenen geen daadwerkelijke hulp aan de jeugdige of het gezin. Deze pool bestaat uit diverse deskundigen met uiteenlopende kennisgebieden, zoals specialistische casemanagers, medewerkers van Veilig Thuis, jeugdbescherming en jeugdreclassering. De expertpool adviseert niet in gevallen van een crisis. In die gevallen kan contact worden gezocht met Spoed voor Jeugd.

Flexibele ondersteuning

Indien een professional uit de basisondersteuning of een huisarts of jeugdarts aanvullende specifieke integrale ondersteuning van jeugdige en of gezinssysteem wenselijk vindt (in samenspraak met de betrokkenen), kan er gebruik gemaakt worden van inzet van uitvoerende professionals uit de flexibele ondersteuning. Deze professionals verlenen, in tegenstelling tot de medewerkers uit de expertpool, wel daadwerkelijke ondersteuning. Ook kunnen deze medewerkers handelingsgerichte diagnostiek verlenen. De flexibele ondersteuning fungeert dus als een ‘surplus’ van de basisondersteuning. Deze ondersteuning is niet vrij toegankelijk voor jeugdigen of ouders, maar is pas in te zetten na een professionele afweging van de hiertoe bevoegde professional in de basisondersteuning, de huisarts, jeugdarts. In die zin spreken we van een individuele voorziening.

Intensieve ondersteuning

Indien blijkt dat de problemen van de jeugdige en of het gezinssysteem dermate ernstig of complex is, kan de professional ook een vorm van intensieve ondersteuning inzetten. Dit zijn vormen als dagbehandeling, poliklinische trajecten, 24-uurszorg, pleegzorg en crisiszorg. Deze ondersteuning wordt veelal decentraal georganiseerd maar zoveel als mogelijk uitgevoerd in de natuurlijke leefomgeving van de jeugdige. Medewerkers van de intensieve ondersteuning kunnen ook specialistische diagnostiek verlenen. Vanuit de intensieve zorg wordt eveneens gewerkt aan de inzet van zorgtrajecten gericht op het voorkomen van plaatsing en het voorkomen van terugval.

Alle vormen van hulp die in de intensieve ondersteuning gegeven wordt, is niet vrij toegankelijk. Deze hulp is altijd een vorm van individuele voorziening. De intensieve ondersteuning kan pas worden ingezet na een afgewogen oordeel van de hiertoe bevoegde professional.

Toeleiding naar de jeugdhulp

De toeleiding naar de jeugdhulp kan op verschillende manieren plaatsvinden.

Algemene voorzieningen en individuele voorzieningen

In de verordening is onderscheid gemaakt tussen algemene voorzieningen en individuele (niet vrij toegankelijke) voorzieningen op het gebied van jeugdhulp. Voor een deel van de hulpvragen zal volstaan kunnen worden met een algemene voorziening. Hier kunnen de jeugdige en zijn ouders gebruik van maken zonder dat zij daarvoor een verwijzing of een besluit van de gemeente nodig hebben. De jeugdige en zijn ouders kunnen zich voor deze jeugdhulp dus rechtstreeks tot de algemene voorziening wenden.

Toegang jeugdhulp via de gemeente

Een hulpvraag van een jeugdige of zijn ouder kan binnenkomen bij de gemeente. De beslissing door de gemeente welke zorg een jeugdige of zijn ouder precies nodig heeft, komt tot stand in overleg met die jeugdige en zijn ouders. In een gesprek tussen de gemeente en de jeugdige of zijn ouders zal gekeken worden wat de jeugdige en zijn ouders eventueel zelf of met behulp van hun netwerk kunnen doen aan het probleem. Als aanvullend daarop een voorziening op het gebied van jeugdhulp nodig is, dan zal eerst gekeken worden of dit een vrij-toegankelijke voorziening is of een niet vrij-toegankelijke voorziening. Is het laatste het geval dan neemt deze deskundige, namens het college, een besluit en verwijst hij de jeugdige door naar de jeugdhulpaanbieder die volgens de deskundige de aangewezene is om de betreffende problematiek aan te pakken.

Toegang zonder aanvraag

Het basisprincipe van de Jeugdwet en verordening is dat een voorziening tot stand komt naar aanleiding van een aanvraag. Een hulpvraag kan door een ouder of jeugdige mondeling of schriftelijk worden ingediend. Indien mogelijk wordt de hulpvraag meteen afgehandeld, bijvoorbeeld door het verstrekken van informatie of door het verwijzen naar een algemene voorziening. In andere gevallen wordt de ouder of jeugdige in staat gesteld een aanvraag in te dienen. Naar aanleiding van de aanvraag moet er een afweging plaatsvinden of een voorziening moet worden geboden. Wat de Jeugdwet bijzonder maakt, is dat het een kwetsbare groep betreft die voor een deel niet of beperkt zelf kenbaar kan maken wanneer er sprake is van een hulpvraag. Voor het kenbaar maken van deze hulpvraag zijn deze kinderen afhankelijk van hun opvoedomgeving. Wanneer de ouders de hulpbehoefte niet zien of kenbaar (willen) maken, moeten derden dat doen. Jeugdhulpverleners kunnen die rol op zich nemen, om de noodzakelijke jeugdhulp tot stand te brengen. In deze gevallen komt dus de hulp tot stand zonder aanvraag. Deze route van jeugdhulp komt in verschillende vormen voor:

• ongevraagde hulp maar wel vrijwillige acceptatie;

• ongevraagde hulp maar wel onder drang (ter voorkoming van een traject naar de gedwongen jeugdzorg);

• hulpverlening via het Veilig Thuis;

• crisisopvang / 24 uurs opvang;

• gedwongen kader (pleegzorg, jeugdzorg plus).

Toegang via de huisarts, de jeugdarts en de medisch specialist

De Jeugdwet regelt daarnaast dat de jeugdhulp toegankelijk is na een verwijzing door de huisarts, de jeugdarts en de medisch specialist. Na een dergelijke verwijzing staat echter nog niet vast welke specifieke behandelvorm van jeugdhulp (dus bijvoorbeeld welke therapie) een jeugdige of zijn ouder precies nodig heeft. Een jeugdige kan op dat moment terecht bij de jeugdhulpaanbieders, waarvan de gemeente de hulp heeft ingekocht. In de praktijk zal het de jeugdhulpaanbieder zelf zijn die beoordeelt op basis van zijn professionele autonomie welke voorziening precies nodig is (de behandelvorm), hoe vaak iemand moet komen (de omvang) en hoe lang (de duur). Bij deze beoordeling dient de jeugdhulpaanbieder zich te houden aan de afspraken die hij daarover heeft gemaakt in het kader van zijn contract- of subsidierelatie en de mogelijk aanvullende afspraken die de Groninger Gemeenten daarover maken met de jeugdhulpaanbieders.

Toegang via de gecertificeerde instelling, de kinderrechter, het openbaar ministerie en de directeur of de selectiefunctionaris van de justitiële jeugdinrichting

Een andere ingang tot de jeugdhulp is via de gecertificeerde instelling, de kinderrechter (via een kinderbeschermingsmaatregel of een maatregel tot jeugdreclassering), het openbaar ministerie en de directeur of de selectiefunctionaris van de justitiële jeugdinrichting. De gecertificeerde instellingen zijn verplicht om bij de bepaling van de in te zetten jeugdhulp in het kader van een door de rechter opgelegde kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering te overleggen met de gemeente. Deze afspraken met de gecertificeerde instellingen zijn vastgelegd in een samenwerkingsconvenant. Uiteraard kan bij dit overleg een kostenafweging plaatsvinden. De gemeente is op haar beurt vervolgens gehouden de jeugdhulp in te zetten die deze partijen nodig achten ter uitvoering van kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering. Deze leveringsplicht van de gemeente vloeit voort uit het feit dat uitspraken van rechters te allen tijde moeten worden uitgevoerd om rechtsgelijkheid en rechtszekerheid te kunnen garanderen. Ook hier geldt dat de gecertificeerde instellingen in beginsel gebonden zijn aan de jeugdhulp die de gemeente heeft ingekocht. Als de kinderrechter een ondertoezichtstelling of gezagsbeëindiging uitspreekt, wijst hij gelijktijdig in de beschikking de gecertificeerde instelling aan die de maatregel zou moeten uitvoeren. Dit kan de rechter juist omdat de Raad voor de Kinderbescherming in zijn verzoekschrift een concreet advies geeft over welke gecertificeerde instelling de maatregel zou moeten uitvoeren. Raad voor de Kinderbescherming neemt een gecertificeerde instelling in zijn verzoekschrift op die gezien de concrete omstandigheden van het geval hiervoor het meest geschikt lijkt. De Raad voor de Kinderbescherming is verplicht hierover met de gemeente te overleggen. Dit is vastgelegd in een samenwerkingsprotocol tussen de Raad voor de Kinderbescherming en de Groninger gemeenten. Deze toegang wordt al in de Jeugdwet geregeld en wordt nu ook benoemd in deze verordening.

Toegang via Veilig Thuis (v/h het Advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling AMHK)

Ten slotte vormt ook Veilig Thuis een toegang tot onder andere jeugdhulp. Veilig Thuis geeft advies over vermoedens en gevallen van huiselijk geweld en kindermishandeling, onderzoekt indien nodig op basis van een melding of er sprake is van kindermishandeling, motiveert zo nodig ouders tot accepteren van jeugdhulp en legt daartoe contacten met de hulpverlening. Deze toegang wordt al in de Jeugdwet zelf geregeld en komt verder dus niet terug in deze verordening.

Indien Veilig Thuis inschat dat er jeugdhulp, maatschappelijke ondersteuning of een vorm van (verzekerde) zorg nodig is, verwijst Veilig Thuis door naar vrij toegankelijke zorg of naar de gemeentelijke toegangsvoorziening.

Afstemming met het onderwijs

Naast de gemeentelijke jeugdhulp kan ook het onderwijs ondersteuning bieden aan de kinderen/jongeren in een gezin. Het is de verantwoordelijkheid van het onderwijs en de gemeenten dat het kind bij voorkeur in zijn eigen omgeving kan opgroeien en onderwijs kan volgen. Het onderwijs zorgt daarbij voor goed onderwijs en de gemeente zorgt voor een goede leefomgeving.

Het onderwijs biedt ondersteuning op basis van de schoolondersteuningsprofielen. Als deze tekort schiet kan de school ondersteuning vragen via de samenwerkingsverbanden.

Identiteitsgebonden hulpverlening

De Jeugdwet verplicht gemeenten om rekening te houden met onder andere de gezindheid, levensovertuiging en culturele achtergrond bij de bepaling van de aangewezen vorm van jeugdhulp en te voorzien in de behoefte van de cliënt in verband daarmee.

In de Jeugdwet staat beschreven: ‘De positie van jeugdigen en ouders wordt verder vorm gegeven door de opdracht aan gemeenten om rekening te houden met de gezindheid, levensovertuiging en culturele achtergrond, door de verplichting om waar mogelijk keuzevrijheid te bieden met betrekking tot de voorzieningen en door ingezetenen van gemeenten, met name jeugdigen en hun ouders, een rol te geven bij de voorbereiding van beleid inzake jeugdhulp, de kinderbeschermingsmaatregelen en de jeugdreclassering en door voorschriften omtrent informatie, toestemming, dossiervorming en bescherming van de persoonlijke levenssfeer (zie artikelen 2.3, vierde en vijfde lid, en 2.9, alsmede de paragrafen 4.3 en 7.3 van de Jeugdwet.’

Uit de Jeugdwet en de bijbehorende Memorie van Toelichting is af te leiden wat de wetgever bedoelt met ‘identiteitsgebonden hulpverlening’. De wetgever geeft aan dat het hierbij gaat om de levensovertuiging die de cliënt heeft en de waarde die de cliënt hieraan geeft. Dit kan te maken hebben met de levensbeschouwelijke, religieuze, etnische, culturele of andere overwegingen van de cliënt. Dat houdt in dat religie onderdeel kan uitmaken van het begrip ‘identiteitsgebonden’, maar dat religie niet het enige is waar de wetgever op doelt.

Samengevat dienen gemeenten voldoende rekening te houden met de behoefte van de cliënt aan identiteitsgebonden hulpverlening.

A. ARTIKELSGEWIJS

HOOFDSTUK 1 - ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Begripsbepalingen

Het aantal definities van artikel 1 is beperkt omdat de wet al een flink aantal definities kent die ook bindend zijn voor deze verordening. Sommige wettelijke definities zijn nogmaals opgenomen in de verordening Daarbij is ervoor gekozen om begrippen als "jeugdige"en "ouder" te benoemen omdat deze breder zijn dan de begrippen in het algemeen spraakgebruik, maar is bijvoorbeeld de uitgebreide definitie van jeugdhulp niet opgenomen. De begripsbepalingen van de Jeugdwet staan in artikel 1.1 van de wet.

Ook de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kent een aantal definitiebepalingen die voor deze verordening van belang zijn, zoals: ‘aanvraag’ (artikel 1:3, derde lid, van de Awb) en ‘beschikking’ (artikel 1:3, tweede lid van de Awb).

De actuele versies van de Jeugdwet en de Algemene wet bestuursrecht zijn makkelijk online te vinden via de website www.wetten.overheid.nl.

Onderdeel a, b en f:

Onder het begrip ‘andere voorziening’ bedoelen we een voorziening die niet valt onder de Jeugdwet, maar onder maatschappelijke ondersteuning, onderwijs, werk en inkomen of zorg. In artikel 2.9, onder b, van de wet staat dat jeugdhulp moet worden afgestemd met deze andere voorzieningen.

In de Jeugdwet bestaan twee verschillende voorzieningen; de ene is algemeen toegankelijk zonder (uitgebreide) toets vooraf en de andere bestaat uit een specifieke voorziening die individueel wordt toegekend. Bij de ene kan bijvoorbeeld gedacht worden aan een inloopspreekuur over opvoeding en bij de andere aan specifieke opvoedingsondersteuning in een gezin.

De Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 kent een zelfde onderscheid in voorzieningen.

In de beide wetten wordt een andere term gehanteerd voor deze voorzieningen.

De algemeen toegankelijke voorziening heet in de Jeugdwet "overige voorziening" en in de Wmo 2015 "algemene voorziening". De term "overige voorzieningen" wordt in het algemeen spraakgebruik vaak verward met "andere voorzieningen", Ook wordt de term niet veel gebruikt, niet door jeugdigen en hun ouders en ook niet door professionals. Daarom is ervoor gekozen om voor de duidelijkheid aan te sluiten bij de Wmo 2015. In onze Verordening staat daarom dat we in de Jeugdwet een algemeen toegankelijke voorziening "algemene voorziening" noemen, ook al heet dat in de wet "overige voorziening".

De voorzieningen die echt specifiek worden afgestemd op een jeugdige of cliënt, heten in de Wmo 2015 "maatwerkvoorzieningen" en in de Jeugdwet "individuele voorzieningen". Deze termen worden wel allebei gebruikt in de gemeentelijke regelgeving. De namen zijn duidelijk en geven ook het onderscheid aan wanneer in een gezin maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp wordt toegekend.

De individuele voorzieningen en algemene voorzieningen zijn opgenomen in artikel 2.

Hoe je een individuele voorzieningen kan krijgen, staat in hoofdstuk 3 van de verordening.

Onderdeel c:

Voor gebruikelijke zorg kan geen jeugdhulp worden toegekend. Om te bepalen wat gebruikelijke zorg is, kan het protocol gebruikelijke zorg gebruikt worden dat is bijgevoegd als bijlage.

Voor het protocol is (een deel van) het protocol van het Centrum Indicatiestelling Zorg gebruikt. Dit protocol is door de rechtspraak geaccepteerd als objectieve richtlijn (zie o.a. Centrale Raad van Beroep, 18 mei 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1402).

Onderdeel k:

De definitie van PGB is opgenomen, omdat de afkorting PGB in het spraakgebruik inmiddels meer is ingeburgerd dan voluit ‘persoonsgebonden budget’

HOOFDSTUK 2 – VORMEN VAN JEUGDHULP

Artikel 2 Vormen van jeugdhulp

Dit artikel geeft een nadere uitwerking van de verplichte delegatiebepaling van artikel 2.9, onder a, van de wet, waarin is bepaald dat de gemeente bij verordening regels stelt over de door het college te verlenen individuele voorzieningen en algemene (jeugdhulp)voorzieningen. Uit de memorie van toelichting op de wet (Kamerstukken II 2012/13, 33 684, nr. 3) komt naar voren dat de jeugdige en zijn ouders recht hebben op een duidelijk beeld van het aanbod van voorzieningen binnen de gemeente.

De inhoud van dit artikel sluit aan bij het Groninger Functioneel Model en de afspraken van de drieëntwintig Groninger gemeenten over de vormen van jeugdhulp. De specifieke vormen van jeugdhulp zijn terug te vinden in het Productenboek Jeugdhulp 2018 e.v., op de website van de RIGG.

Daarnaast zijn er binnen de DAL-gemeenten diverse preventieve activiteiten en programma's voor jeugdigen en/ of hun ouders. Deze programma's worden jaarlijks bijgesteld naar aanleiding van de vraag of behoeften.

Artikel 3. Toegang algemene voorziening en individuele voorzieningen

Algemene voorzieningen zijn vrij toegankelijk of na een eenvoudige doorverwijzing waarbij slechts op hoofdlijnen wordt getoetst.

Om gebruik te kunnen maken van individuele voorzieningen zal door de gemeente (artikel 6) de huisarts, medisch specialist of jeugdarts en de jeugdhulpaanbieder (artikel 4 en 5) eerst beoordeeld moeten worden of de jeugdige of zijn ouders deze ondersteuning daadwerkelijk nodig hebben.

HOOFDSTUK 3 - PROCEDURE

De gemeente moet zorgen voor een zorgvuldige procedure voor de toekenning van jeugdhulp. Deze verordening bevat een aantal bepalingen die dat moeten waarborgen. Hiermee kan de schijn worden gewekt dat het telkens om een uitvoerig onnodig bureaucratisch proces gaat. Dit is echter niet de bedoeling. Zo kan het vooronderzoek, afhankelijk van de inhoud van de melding, meer of minder uitgebreid zijn. Er kan bovendien hiervan – en in bepaalde gevallen ook van het gesprek – in overleg met de jeugdige of zijn ouders worden afgezien. Daartegenover staat dat er ook sprake kan zijn van meerdere (opeenvolgende) gesprekken. Als de jeugdige al bij de gemeente bekend is zullen een aantal gespreksonderwerpen niet meer uitgediept hoeven te worden. Komen de jeugdige of zijn ouders voor het eerst bij de gemeente, dan zal een gesprek nodig zijn om een beeld van de jeugdige en zijn situatie te krijgen. Een vooronderzoek en gesprek zullen uiteindelijk vaak wel in enige vorm nodig zijn, omdat voor een zorgvuldig te nemen besluit het van belang is dat de omstandigheden van de specifieke hulpvraag worden onderzocht. Ook andere bepalingen zoals schriftelijke verslaglegging en schriftelijke indiening van de aanvraag zijn opgenomen in deze verordening met het oog op een zorgvuldige procedure en in het belang van een zorgvuldige dossiervorming.

Het college is verantwoordelijk voor de inzet van de noodzakelijke voorzieningen op het gebied van jeugdhulp. De feitelijke beoordeling van de jeugdhulp vindt plaats in het Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG). In de praktijk zal het college de beslissing over het inzetten van jeugdhulp niet zelf uitvoeren, maar mandateren aan deskundigen. Ook andere plaatsen in deze verordening en in de wet waar staat “het college” kan het college deze bevoegdheid mandateren naar ondergeschikten dan wel niet-ondergeschikten op grond van de algemene regels van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het college blijft zelf eindverantwoordelijk.

Artikel 4. Toegang jeugdhulp via huisarts, medisch specialist of jeugdarts

In artikel 2.6 lid 1 sub g van de wet staat dat ook de directe verwijzingsmogelijkheid door de huisarts, medisch specialist en jeugdarts naar de jeugdhulp blijft bestaan. Dit geldt zowel voor de vrij toegankelijke (algemene) voorzieningen als voor de niet vrij toegankelijke (individuele) voorzieningen. Met zo'n verwijzing kan de jeugdige rechtstreeks aankloppen bij de jeugdhulpaanbieder. In de praktijk zal het de jeugdhulpaanbieder (bijvoorbeeld de jeugdpsychiater, de gezinswerker of orthopedagoog) zijn die na de verwijzing beoordeelt welke jeugdhulp precies nodig is. Deze bepaalt in overleg met de jeugdige of de ouders de concrete inhoud, vorm, omvang en duur van de benodigde jeugdhulp. Hij zal zijn oordeel mede baseren op de protocollen en richtlijnen die voor een professional de basis van zijn handelen vormen.

Artikel 5. Toegang jeugdhulp gecertificeerde instellingen (GI) of strafrechtelijke beslissingen

De gecertificeerde instelling (GI) heeft een eigen bevoegdheid om jeugdhulp toe te kennen (art. 3.5 lid 1 Jeugdwet). De andere genoemde verwijzers hebben alleen bevoegdheid om door te verwijzen en niet om toe te kennen (art. 2.6 lid 1 sub g);

Artikel 6 Toegang jeugdhulp via gemeente, melding van de hulpvraag

De melding van een hulpvraag is vormvrij. Het college bevestigt de hulpvraag schriftelijk, ook als de hulpvraag mondeling is gemeld. Een schriftelijke bevestiging kan ook digitaal. Bij vragen die direct kunnen worden beantwoord en afgehandeld, is de bevestiging van een melding niet noodzakelijk.

In artikel 7 staat dat in een gesprek met de jeugdige en zijn ouders de gehele situatie worden bekeken en uitgebreid onderzoek wordt gedaan. Bij een melding wordt eerst kort (mondeling) onderzoek gedaan naar de hulpvraag. De consulent die de hulpvraag aanneemt kan daardoor inschatten of er sprake is van crisis, spoed of een reguliere hulpvraag. Ook kan de consulent zo nodig in een vroeg stadium doorverwijzen naar een algemene of andere voorziening (ook als daarnaast nog nader onderzoek wordt gedaan voor een individuele voorziening).

Artikel 7 Vooronderzoek

1. In dit lid staat dat het college voor het onderzoek naar aanleiding van de melding relevante bekende gegevens in kaart brengt.,. De regels met betrekking tot de privacy van betrokkenen en gegevensuitwisseling die gelden op grond van de Jeugdwet en de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) zijn hierop van overeenkomstige toepassing. De grondslag voor de gegevensopvraag is opgenomen in artikel 7.4.0 van de Jeugdwet. Het college informeert de jeugdige of zijn ouders over de verwerking van de persoonsgegevens en vraagt voor zover nodig toestemming.

Het vooronderzoek kan afhankelijk van de inhoud van de melding meer of minder uitgebreid zijn.

De gemeente heeft de taak om haar beleid zo vorm te geven dat het gericht is op het tot stand brengen en uitvoeren van een familiegroepsplan (artikel 2.1 sub g van de wet). De jeugdigen en ouders kunnen niet gedwongen worden om een familiegroepsplan op te stellen. Het college kan dit in de gevallen waar dit meerwaarde heeft wel stimuleren.

Daarnaast dient er ondersteuning te worden geboden bij het opstellen van een familiegroepsplan als daarom gevraagd wordt Het familiegroepsplan moet binnen een redelijke termijn worden opgesteld. Omdat het onderwerp zal zijn van het onderzoek ligt het voor de hand dit voorafgaand aan of tijdens het onderzoek op te stellen.

Bij de vaststelling van de datum, het tijdstip en de locatie voor het gesprek kunnen al de eerste concrete vragen worden gesteld. Ook kan aan de jeugdige of zijn ouders worden gevraagd om nog een aantal stukken te overleggen. De identiteit van de jeugdige of ouders moet worden vastgesteld aan de hand van een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht. Dit kan voorafgaand of tijdens het onderzoek. 3. Wanneer een vraag van een gezin al bekend is bij het loket, wanneer een andere partij al een vooronderzoek heeft gedaan of wanneer het gaat om een enkelvoudige vraag, kan in overleg met de ouder en/ of de jeugdige worden afgezien van een vooronderzoek.

Artikel 8 Cliëntondersteuning

De jeugdige of zijn ouders kunnen een beroep doen op onafhankelijke cliëntondersteuning via Zorgbelang Groningen.

Artikel 9 Gesprek

Voor een zorgvuldig te nemen besluit worden alle feiten en omstandigheden die van belang zijn voor de specifieke hulpvraag onderzocht. Daarbij wordt gekeken wat de hulpvraag is, welke ondersteuning noodzakelijk is en in hoeverre daarvoor een (individuele) voorziening moet worden toegekend en welke dat dan moet zijn. Er wordt daarbij gewerkt met een integrale vraaganalyse (IVA) en een plan van aanpak (PVA). De inhoud van beide documenten kan overlappen, waarbij de hulpvraag in elk geval in de IVA is opgenomen en de omschrijving van welke voorziening concreet moet worden toegekend in het PVA. Bij niet complexe hulpvragen kan dit beide worden omschreven in één gespreksverslag.

De locatie van het gesprek wordt in onderling overleg bepaald. Indien het nodig is voor het onderzoek kunnen er ook meerdere (opeenvolgende) gesprekken plaatsvinden. Het hangt van de situatie af hoe snel een gesprek kan of moet plaatsvinden.

De gesprekken worden gevoerd door een jeugdconsulent. Daarnaast kunnen de gesprekken ook (deels) door andere deskundigen worden gevoerd.

In lid 3 sub a tot en met sub h zijn niet limitatief de onderwerpen van het gesprek weergegeven. Het betreft uiteraard altijd maatwerk.

In lid sub b wordt de eigen kracht van jeugdigen en ouders voorop gesteld overeenkomstig het in de wet en de verordening vermelde uitgangspunt dat de verantwoordelijkheid voor het gezond en veilig opgroeien van jeugdigen allereerst bij de ouders en de jeugdige zelf ligt. Een te verstrekken voorziening kan ook juist nodig zijn om de mate van probleemoplossend vermogen van de jeugdige en die van zijn naaste omgeving te versterken.

Bij sub f valt te denken aan een voorziening die een jeugdige ontvangt of zou kunnen ontvangen op grond van de Wmo 2015, de Zvw (Zorgverzekeringswet) of een voorziening op het gebied van passend onderwijs.

Artikel 10 Verslag

Het kan voorkomen dat er meerdere gesprekken nodig zijn om te komen tot de integrale vraaganalyse. In dat geval worden de uitkomsten of het verslag aan de ouders of jeugdige verstrekt binnen 10 dagen na het laatste gesprek, dat in het kader van de integrale vraaganalyse wordt gevoerd. In de praktijk is het plan van aanpak vaak gelijktijdig gereed.

Opmerkingen of aanvullingen van de jeugdige of zijn ouders worden toegevoegd aan het verslag waarbij herkenbaar is dat deze van hen afkomstig zijn. Een opmerking of aanvulling leidt niet tot een wijziging van het verslag, maar alleen tot een aanvulling. Feitelijke onjuistheden zoals een onjuiste datum kunnen wel worden gewijzigd.

Artikel 11 Aanvraag

Lid 1 en 2

In de Algemene wet bestuursrecht staat dat een aanvraag schriftelijk moet worden ingediend bij het bestuursorgaan dat bevoegd is op de aanvraag te beslissen (het college. Om in aanmerking te komen voor een individuele voorziening moeten jeugdigen of hun ouders daarom een schriftelijke aanvraag indienen bij het college.

In een aanvraag moet staan wat je aan wilt vragen, wie het aanvraagt en de aanvraag moet ondertekend zijn. Omdat in het plan van aanpak duidelijk staat welke voorziening concreet nodig is, is opgenomen dat het ondertekende gespreksverslag ook ingediend kan worden als aanvraag.

Bij de termijn om te beslissen op een aanvraag geldt de regeling vanuit de Awb. In artikel 4:13 Awb staat dat een redelijke termijn 8 weken na ontvangst van de aanvraag is. Als dat niet lukt, moet het college dit binnen deze 8 weken aan de aanvrager laten weten en aangeven binnen welke termijn de beschikking wel wordt afgegeven . Dit staat in artikel 4:14 lid 3 Awb.

Vanzelfsprekend neemt het college zo spoedig mogelijk na ontvangst van de aanvraag een besluit of een individuele voorziening kan worden toegekend. Wanneer de aanvraag wordt ingediend nadat het gespreksverslag bekend is, zal dit veel sneller zijn dan wanneer de aanvraag al in een eerder stadium wordt ingediend. Op grond van de Awb mag een jeugdige of zijn ouders namelijk ook eerder een aanvraag indienen.

Het gespreksverslag is in vrijwel alle gevallen nodig voor het college om een zorgvuldig besluit te nemen. In de praktijk wordt de jeugdige en zijn ouders daarom ook pas nadat het gespreksverslag is afgerond actief gevraagd om een aanvraag in te dienen. De jeugdige of zijn ouders kunnen dus eerder een aanvraag indienen, maar dat zal in de praktijk niet leiden tot een snellere afhandeling. Zo nodig zal de afhandelingstermijn van de aanvraag worden opgeschort tijdens het onderzoek zoals staat in artikel 4:5 lid 1 sub c van de Algemene wet bestuursrecht.

Lid 3 en 4

Jeugdhulp wordt in principe toegekend in zorg in natura (ZIN). Dit staat in de wet. Wanneer de jeugdige of zijn ouders de jeugdhulp liever in de vorm van een pgb ontvangen, moeten ze daarvoor een aanvraag doen. Daarbij staat in de wet dat zij onder andere moeten aangegeven waarom ZIN niet passend is en op welke wijze voldaan wordt aan kwaliteitseisen bij de inkoop van zorg via een pgb. Het college stelt een aparte regeling op waarin wordt uitgewerkt hoe het college dit toetst.

Lid 5

In sommige gevallen doet iemand anders dan de jeugdige of zijn ouders een aanvraag voor jeugdhulp, bijvoorbeeld een grootouder of een hulpverlener. In dat geval moeten de jeugdige en zijn ouders instemmen met de jeugdhulp. Dit geldt ook wanneer bijvoorbeeld slechts één van twee ouders een aanvraag doet. Het is afhankelijk van de leeftijd van de jeugdige of hij zelf ook toestemming moet geven. Zaken zoals identiteit, gezag en woonplaats kunnen nogmaals gecontroleerd worden bij het behandelen van de aanvraag.

Voor jeugdigen jonger dan 12 jaar geldt dat ouders toestemming moeten verlenen;

Voor jeugdigen tussen de 12 en 16 jaar geldt dat ouders én de jeugdige toestemming moeten geven;

Jeugdigen tussen de 16 en 18 jaar mogen zelf toestemming geven.

Wanneer er geen instemming is, kan er alleen jeugdhulp verleend worden als er sprake is van niet ingrijpende hulp of wanneer de hulp juist noodzakelijk is voor de jeugdige om ernstig nadeel te voorkomen.

Artikel 12 Toekenning individuele voorziening

In dit artikel wordt duidelijk gemaakt welke afwegingsfactoren het college hanteert bij toekenning van individuele voorzieningen. Hierbij is het voor het college van belang de mate van eigen kracht en het al of niet gedeeltelijk gebruik kunnen maken van een overige of andere voorziening goed te beoordelen.

Artikel 13 Regels voor het PGB

Lid 1, 2 en 3

In artikel 8.1.1 van de wet staat dat een jeugdige of zijn ouders een aanvraag voor pgb in kunnen dienen. Daarin staat ook dat zij daarbij moeten verduidelijken:

• in hoeverre zij zelfstandig een redelijke afweging kunnen maken van de belangen van de jeugdige t.a.v. de zorgvraag;

• of zij de aan het PGB verbonden taken op een verantwoorde wijze kunnen (laten) uitvoeren;

• waarom de zorg in natura niet passend is; en

• dat de kwaliteit van de in te kopen jeugdhulp goed is.

In artikel 11 is al opgenomen dat het college een regeling opstelt waarin staat hoe dit (inhoudelijk) wordt getoetst.

De gemeenteraad is van mening dat vooral de kwaliteit van de in te kopen jeugdhulp goed moet zijn. Hoewel op grond van de Jeugdwet geen enkele vorm van jeugdzorg bij voorbaat volledig kan worden uitgesloten van de leveringsvorm pgb, is de raad wel van mening dat sommige vormen van jeugdhulp zich in principe niet verhouden met de gestelde eisen aan een pgb.

In lid 3 is daarom een niet-limitatieve opsomming gegeven van een aantal vormen van jeugdhulp die naar mening van de raad niet kunnen worden toegekend in de vorm van een pgb.

Zo is bij spoedzorg bijvoorbeeld niet de vereiste tijd beschikbaar om te onderzoeken of de jeugdige en zijn ouders in aanmerking komen voor een pgb en moet de jeugdhulp simpelweg zo spoedig mogelijk worden ingezet. Voor pleegzorg geldt dat specifieke ondersteuning vereist is van pleegzorginstanties. Wanneer een jeugdige wordt opgevangen in een ander gezin zonder dat er begeleiding vanuit deze instanties plaatsvindt, is er sprake van respijtzorg en niet van pleegzorg.

De raad wil met deze voorbeelden jeugdigen en hun ouders laten weten wat de (on)mogelijkheden zijn van pgb. Vanzelfsprekend is de wet leidend en is bijvoorbeeld ondersteuning van een meereizende jeugdhulpverlener op een vakantie buiten de EU wel gewoon via een pgb in te kopen.

Lid 4

Een pgb mag net als zorg in natura alleen gebruikt worden voor jeugdhulp. Tussenpersonen of belangenbehartigers kunnen daarom niet uit het PGB worden betaald.

Lid 5 en 6

Verder vindt de gemeenteraad het belangrijk dat wanneer de jeugdhulp via een pgb geleverd wordt door iemand uit het sociale netwerk zowel gekeken wordt naar de kwaliteit van zorg naar de jeugdige, maar ook naar de impact op het sociale netwerk. Daarom is expliciet opgenomen dat onderzocht moet worden dat de inzet van iemand uit het sociaal netwerk niet leidt tot overbelasting van deze persoon.

Lid 7

Het college kan regels opstellen over aanvraag maar ook over bijvoorbeeld de verantwoording van het pgb.

Artikel 14 Hoogte van het PGB

Lid 1.

De hoogte van het pgb wordt altijd afgestemd op de individuele situatie van de jeugdige en zijn ouders. Daarbij wordt allereerst gekeken naar welke zorg men in wil kopen, tegen welk tarief en in welke vorm. Bij een arbeidsovereenkomst spelen bijvoorbeeld meer kosten mee dan bij een overeenkomst van opdracht.

Daarnaast geldt voor de in te kopen zorg dat deze in principe niet duurder mag zijn dan de door het college vastgestelde tarief. Wanneer een jeugdige een voorkeur heeft voor een duurdere jeugdhulpaanbieder maar de zorg wel geleverd zou kunnen worden door een andere goedkopere aanbieder, is dat geen reden om een PGB toe te kennen dat gebaseerd is op een hoger tarief dan de vastgestelde tarieven. In dat geval mag de jeugdige wel kiezen voor de duurdere zorgaanbieder, maar zal dan de meerkosten van de zorgaanbieder van zijn keuze zelf moeten financieren.

Lid 2

De gemeenteraad stelt in dit lid de kaders vast waarbinnen het college de pgb-tarieven vast kan stellen.

De tarieven voor zorg in natura worden vastgesteld door het Regionaal Inkoopbureau Groninger Gemeenten (RIGG). Bij de vaststelling van deze tarieven wordt rekening gehouden met een reële inkoopprijs door onder andere rekening te houden met de in de branche geldende cao's. De specifieke uitgangspunten zijn bepaald in artikel 25 van deze verordening. Reden waarom de door het RIGG vastgestelde tarieven gebruikt kunnen worden als uitgangspunt voor een toereikend budget voor de inkoop van zorg. Hulp via een PGB kan gemiddeld genomen goedkoper dan zorg in natura omdat er minder overheadkosten hoeven te worden meegerekend. De gemeenteraad is van mening dat een tarief gebaseerd op 60-80% van het ZIN-tarief daarom toereikend is.

Bij informele ondersteuning gaat het om jeugdhulp die wordt verleend door een niet professional vanuit het sociale netwerk. Anders dan een professional heeft het sociale netwerk geen kosten zoals een professional die moet maken. Het gaat daarbij vaak om hulp die ouders of naasten zich (al dan niet met behulp van een professional) eigen hebben gemaakt maar waar geen specifieke opleidingsgraad of (continue) scholing voor nodig is. De gemeenteraad vindt daarom een vergoeding gebaseerd op het minimumloon passend voor het verrichtten van informele ondersteuning.

Lid 3

Het college stelt de concrete tarieven vast in een financieel besluit en stelt de inhoud regelmatig bij.

Lid 4 Op 1 mei 2019 is de landelijke regeling in artikel 8ab van de Regeling jeugdwet in werking getreden. Deze regeling zorgt ervoor dat de Sociale verzekeringsbank (Svb) een symbolisch bedrag per kalendermaand kan uitbetalen aan personen die hulp vanuit het sociaal netwerk verlenen aan een houder van een persoonsgebonden budget (pgb). De gemeenteraad kiest ervoor om net als voor de inwerkingtreding van deze landelijke regeling, deze tegemoetkoming alleen voor informele hulp in de vorm van logeervoorziening / kortdurend verblijf toe te staan.

Lid 5 In de landelijke regeling is ook opgenomen dat onkosten vergoed mogen worden. De gemeenteraad kiest ervoor om onkostenvergoeding voor levensmiddelen en vervoer toe te kennen bij informele hulp in de vorm van logeervoorziening / kortdurend verblijf.

Lid 6. In de landelijke regeling is een maximaal bedrag per maand vastgesteld voor de tegemoetkoming. Bij inwerkingtreding van de regeling is dat € 141,- per maand. Het is wenselijk om net als voorheen een tegemoetkoming toe te kennen die gerelateerd is aan de hoeveelheid zorg. Wanneer een jeugdige één etmaal per maand logeert, is het redelijk dat deze jeugdige een lagere tegemoetkoming toe mag kennen dan een jeugdige die meerdere etmalen per maand logeert. Het college stelt een bedrag per etmaal vast waarbij gekeken kan worden naar de gemiddelde afname per etmalen per maand waarbij het bedrag van € 141,- naar rato verdeeld wordt.

Wanneer er sprake is van afname van veel etmalen per maand, kan er toch niet meer dan maximaal € 141,- per maand worden toegekend. Wanneer er echter een zorgbehoefte bestaat die zo groot is, dan acht de raad het wenselijk dat gekeken wordt of in plaats van een tegemoetkoming niet (ook) een jeugdhulpvoorziening moet worden toegekend.

De onkostenvergoeding voor levensmiddelen en vervoer kan wel ongelimiteerd per etmaal per maand worden toegekend.

Zowel de tegemoetkoming als de onkostenvergoeding wordt bij beschikking toegekend en mag voor een langere periode maandelijks worden toegekend.

Artikel 15 Beschikking

Het college legt de te verlenen individuele voorziening, dan wel het afwijzen daarvan, vast in een beschikking aan de jeugdige of zijn ouders. Aan de jeugdige en zijn ouders wordt op die manier de benodigde rechtsbescherming geboden.

HOOFDSTUK 4 – HERZIENING, INTREKKING, TERUGVORDERING EN CONTROLE

Artikel 16 Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering

Het is de verantwoordelijkheid van de gemeente om misbruik van voorzieningen te voorkomen en, waar nodig, op te treden tegen onterecht gebruik van individuele voorzieningen of persoonsgebonden budgetten. Een zorgvuldig gebruik van collectieve middelen is wezenlijk voor het draagvlak daarvan.

De wettekst van de artikelen 8.1.2 tot en met 8.1.4 is veelal beperkt tot het PGB. Waar mogelijk en zinvol, is dit op basis van de delegatiebepaling in artikel 2.9 onder d d, van de Jeugdwet in de verordening uitgebreid tot de individuele voorziening in natura.

Lid 1

In de tekst van de toelichting op artikel 8.1.2 van de Jeugdwet, staat dat de in het eerste lid geregelde inlichtingenverplichting toegelicht. Als uitgangspunt geldt dat van de jeugdige en zijn ouders aan wie een individuele voorziening is verstrekt, verlangd kan worden dat ze uit eigen beweging voldoende gegevens en inlichtingen verstrekken. Dit om het college in staat te stellen te beoordelen of het beroep op die individuele voorziening of het daaraan gekoppelde PGB terecht is . Als het de jeugdige of zijn ouders redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat ereen verandering is,die van invloed kan zijn op de toekenning van de individuele voorziening, moeten zij dit zo snel mogelijk aan het college melden. Doen zij dit niet of verstrekken zij op verzoek van het college niet alle gevraagde inlichtingen en bewijsstukken, dan kandat gevolgen hebben voor de toekenning van de voorziening. Het college kan niet alleen bij een aanvraag, maar ook in andere stadia concrete informatie en bewijsstukken van de jeugdige vragen.

Lid 2

Het tweede lid is gebaseerd op artikel 8.1.4 van de wet.

Lid 3

Het derde lid regelt dat indien een jeugdige of zijn ouders onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt, het college een beslissing niet alleen kan herzien of intrekken, maar ook de daardoor ten onrechte genoten geldwaarde terug kan vorderen. .

Lid 4 en 5

In het vierde lid is gekozen voor de relatief korte termijn van drie maanden, vanuit de gedachte dat jeugd en jongeren kwetsbaar zijn en er snel ingegrepen moet kunnen worden wanneer de benodigde jeugdhulp niet wordt ingezet. De intrekkingsmogelijkheid is als bevoegdheid (kan) geformuleerd om het college de ruimte te geven naar alle omstandigheden van het geval te kijken, zonder dat ze verplicht zijn het PGB in te trekken. Indien de beslissing tot verlening van jeugdhulp wordt ingetrokken, dan herleeft de zorgplicht van de gemeente. Het college dient de zaak opnieuw te bekijken vanuit die plicht en moet onderzoeken hoe de jeugdige alsnog de benodige jeugdhulp geleverd kan krijgen.

HOOFDSTUK 5 – AFSTEMMING MET ANDERE VOORZIENINGEN

Artikel 17 Gezondheidszorg

Delfzijl toevoegen inzet OJG

Artikel 18 Gecertificeerde instellingen

Om iedere jeugdige geschikte hulp, zorg of bescherming te bieden en een doorgaande lijn in de hulp voor de jeugdige te bewerkstelligen, is samenwerking tussen Gecertificeerde Instellingen en gemeenten noodzakelijk. De gemeenten in Groningen en de Gecertificeerde Instellingen: Jeugdbescherming Noord, William Schrikker Groep, het Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering (LJ&R) en Stichting Gereformeerde Jeugdbescherming (SGJb) hebben samenwerkingsafspraken gemaakt. Afgesproken is dat de GI’s werken volgens het principe één gezin, één plan, één aanspreekpunt en aansluiten op het bestaande plan van het gezinssysteem. Daartoe overleggen zij met het gemeentelijke lokale team. De gemeente blijft de procesregie houden over het één gezin, één plan, vóór, tijdens en na beëindiging van de maatregel. De inhoudelijke regie en welke jeugdhulp (aanvullend) ingezet moet worden op het moment dat een maatregel is ingezet, ligt bij de Gecertificeerde Instelling. Uitgangspunt is een zo ‘kort en licht’ mogelijke inzet van het gedwongen kader, zodat beëindiging van de maatregel en afschalen naar het lokale team mogelijk wordt. Voor het inzetten van een PGB zijn specifieke afspraken gemaakt, waarbij het uitgangspunt is dat de jeugdreclassering en jeugdbescherming van een Gecertificeerde Instelling in principe geen Persoonsgebonden budget (PGB) inzet. In uitzonderingsgevallen kan een PGB noodzakelijk zijn voor het leveren van maatwerk. Ook hier wordt nauw samengewerkt met het lokale team.

Artikel 19 Justitiedomein

In het nieuwe jeugdhulpstelsel moeten gemeenten en de Raad voor de Kinderbescherming intensief samenwerken. De gemeente heeft, samen met de andere gemeenten in de provincie Groningen afspraken gemaakt met de Raad voor de Kinderbescherming (RvK) over de samenwerking, uitwisseling van informatie, inzet van jeugdbescherming en optreden bij crisissituaties. Deze afspraken zijn vastgelegd in een samenwerkingsovereenkomst.

Professionals/gemeenten kunnen de RvK om advies vragen in situaties waarin de ontwikkeling en opvoeding worden bedreigd of als hier vermoedens van zijn. De gemeenten kunnen ook de Raad verzoeken om een onderzoek in te stellen. Hiertoe dient via het Casusoverleg Bescherming (COB) een verzoek tot onderzoek (VTO) te worden ingediend, waarbij het veiligheidsplan als vaste bijlage wordt toegevoegd, conform de afspraken hierover tussen de Raad en de Groninger gemeenten. In het COB vindt in feite de intake van de Raad voor de Kinderbescherming plaats. Voor dit overleg wordt de verzoeker (die het VTO indient) uitgenodigd om het VTO toe te lichten en om aanvullende vragen te beantwoorden.

Artikel 21 Veilig Thuis

Veilig Thuis is de organisatie voor advies, ondersteuning en onderzoek bij huiselijk geweld en kindermishandeling in Provincie Groningen. Daarmee is Veilig Thuis Groningen een belangrijke partner in de ketenaanpak voor huiselijk geweld en kindermishandeling. Met de gemeenten is een raamovereenkomst afgesloten waarin de afspraken tussen Veilig Thuis en de gemeenten in Provincie Groningen zijn vastgelegd.

Artikel 22 Onderwijs

Zowel gemeenten als schoolbesturen hebben de verantwoordelijkheid om de individuele ondersteuning aan een kind of gezin af te stemmen met andere voorzieningen op het gebied van gezondheidszorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, werk en inkomen. Het gaat om een gezamenlijke bestuurlijke verantwoordelijkheid dat het kind bij voorkeur in zijn eigen omgeving kan opgroeien en onderwijs kan volgen. Het onderwijs zorgt daarbij voor goed onderwijs en de gemeente zorgt voor een goede leefomgeving.

Op het moment dat deze basis niet voldoende ondersteuning biedt, kunnen vanuit het onderwijs of gemeenten aanvullende arrangementen worden ingezet. Deze arrangementen worden in afstemming en samenhang door het onderwijs of gemeenten aangeboden. Uitgangspunt is één kind, één gezin, één plan, één regisseur. De arrangementen voldoen aan de volgende voorwaarden: zo vroeg-, kort-, licht- en dichtbij de jeugdigen, in het onderwijs of in het gezin of de leefomgeving, als mogelijk met een zo min mogelijk bureaucratisch gehalte in tijd en omvang.

Zowel gemeenten en onderwijs vinden dat bij elk signaal ouders betrokken moeten worden, tenzij een reëel gevaar wordt ingeschat voor kind, leerkracht of hulpverlener. Vanaf 16 jaar is het de keuze aan de leerling of ouders betrokken worden.

Als er naast de onderwijsondersteuning ook gemeentelijke ondersteuning nodig is bespreekt de leerkracht of intern begeleider van de school dit met de ouder. Daarna vindt gezamenlijk overleg met de ouders, de jeugd professional en het onderwijs plaats. Samen wordt een plan gemaakt of wordt besloten hulp in te zetten. De aanvraag hiervoor verloopt via de gedragswetenschapper van de expertise teams vanuit het onderwijs.

De jeugdprofessional/casusregisseur is samen met het onderwijs verantwoordelijk voor de voortgang van het (totale) plan, het onderwijs is verantwoordelijk voor de onderwijsondersteuning in het plan en de casusregisseur voor de opvoed- dan wel gezinsondersteuning. Dat plan wordt samen met de ouders gemonitord en bijgesteld.

Artikel 23 Wmo voorzieningen en Artikel 24 Voorzieningen werk en inkomen

Het college is op grond van de Jeugdwet verplicht om een in te zetten voorziening af te stemmen met andere voorzieningen op het gebied van maatschappelijke ondersteuning en werk en inkomen. Deze artikelen beogen allereerst dat in zijn algemeenheid zorg wordt gedragen voor een goede afstemming doordat medewerkers goed op de hoogte zijn van de mogelijkheden op grond van andere wetten. Wanneer het nodig is in het individuele geval specifieker af te stemmen, kan er op casusniveau overleg gevoerd worden tussen professionals van de gemeente. Wanneer er persoonsgegevens gedeeld moeten worden, is mogelijk toestemming van de betrokkenen benodigd. Het college heeft al toestemming om persoonsgegevens te verwerken wanneer dit nodig is voor toeleiding naar een voorziening (artikel 7.4.0 van de Jeugdwet). In dat geval hoeft het college alleen te informeren dat gegevens verwerkt worden. Wanneer het college een gezin bijvoorbeeld aan wil melden voor een tegemoetkomingsregeling, is daar aparte toestemming voor nodig omdat dit niet rechtstreeks samenhangt met een Jeugdwetvoorziening..

HOOFDSTUK 6 – VERHOUDING PRIJS EN KWALITEIT

Artikel 25 Verhouding prijs en kwaliteit aanbieders jeugdhulp en uitvoerders kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering

In artikel 2.12 van de Jeugdwet staat dat in de verordening regels moeten staan die waarborgen dat er een goede verhouding is tussen de prijs voor de levering van jeugdhulp of de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan.. Daarbij moet in ieder geval rekening gehouden te worden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de toepasselijke arbeidsvoorwaarden.

HOOFDSTUK 7 – VERTROUWENSPERSOON, KLACHTEN EN MEDEZEGGENSCHAP

Artikel 26 Vertrouwenspersoon

In artikel 2.6, eerste lid, onder f, van de wet is bepaald dat het college ervoor verantwoordelijk is dat jeugdigen, hun ouders of pleegouders een beroep kunnen doen op een vertrouwenspersoon. Onafhankelijkheid, beschikbaarheid en toegankelijkheid zijn belangrijke factoren (wettelijke vereisten) voor een goede invulling van deze functie. Deze functie is landelijk belegd bij de organisatie AKJ.

De wet adresseert het college rechtstreeks en vraagt niet om hierover bij verordening een regeling op te stellen. De bepaling uit de wet is in de verordening opgenomen vanwege het belang om in de verordening een compleet overzicht van rechten en plichten van jeugdigen en ouders te geven. Bij algemene maatregel van bestuur (paragraaf 4.1 van Besluit Jeugdwet) is een nadere uitwerking gegeven van de taken en bevoegdheden van de vertrouwenspersoon.

Artikel 27 Klachtenregeling

Iemand die zich onheus behandeld voelt kan een klacht indienen bij de organisatie die verantwoordelijk is voor de betrokken medewerker. Zo heeft de gemeente een algemene klachtenregeling, gebaseerd op de Algemene wet bestuursrecht.

Alle aanbieders van ondersteuning en hulpverleners zijn, net als onder de oude wettelijke regelingen, verplicht een eigen klachtenregeling te hebben. Dit staat in de Jeugdwet zelf.

Artikel 28 Betrekken van ingezetenen bij het beleid

Deze bepaling geeft uitvoering aan artikel 2.10 van de Jeugdwet. Dit artikel geeft aan dat de artikelen over inspraak in de Wmo 2015 ook gelden voor de Jeugdwet en vormt een aanvulling en nadere invulling van de inspraak op grond van artikel 150 van de Gemeentewet en de daarop gebaseerde inspraakverordening. In deze artikelen staat dat inwoners, waaronder in ieder geval cliënten/jeugdigen of hun vertegenwoordigers, gevraagd en ongevraagd advies kunnen uitbrengen bij de besluitvorming over verordeningen..

Binnen de DAL gemeenten wordt deze inspraak vormgeven via de Adviesraad Sociaal Domein DAL.

HOOFDSTUK 8 - SLOTBEPALINGEN

Artikel 29 Nadere regels en hardheidsclausule

Ondanks dat het bij jeugdwerk om maatwerk en een zeer persoonlijke beoordeling gaat, zal het college zich steeds af moeten vragen of de gekozen oplossing niet leidt tot onbillijkheden van overwegende aard. Mocht dat in incidentele gevallen aan de orde zijn, dan is de hardheidsclausule een vangnet. Wordt de hardheidsclausule vaker voor één onderwerp gebruikt dan zal het college onderzoeken of het beleid ter zake aangepast zou moeten worden.

Artikel 30 Intrekking oude verordening en overgangsrecht

In dit artikel staat hoe omgegaan wordt met aanvragen die zijn ingediend en nog niet zijn afgehandeld op het moment dat deze verordening in werking treedt.