Regeling vervallen per 01-01-2015

Verordening maatschappelijke ondersteuning 2011

Geldend van 01-01-2015 t/m 31-12-2014

Intitulé

Verordening Maatschappelijke Ondersteuning 2011

De gemeente stelt de Verordening Maatschappelijke Ondersteuning 201`1 vast.

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

Lid 1. In deze verordening wordt verstaan onder: a. College: Het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Losser; b. Wmo: Wet maatschappelijke ondersteuning;

Wvg: Wet voorzieningen gehandicapten; Besluit maatschappelijke ondersteuning; De door het college op grond van deze verordening vast te stellen regels; c. ¹ beperkingen: Moeilijkheden die een persoon heeft met het uitvoeren van activiteiten; ² persoon met beperkingen: Een persoon die ten gevolge van ziekte of gebrek, inclusief chronische psychische en psychosociale problemen, aantoonbare beperkingen ondervindt bij het uitvoeren van activiteiten op het gebied van het voeren van het huishouden, bij het normale gebruik van de woning; bij het verplaatsen in en om de woning, bij het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel of bij het ontmoeten van medemensen en het op basis daarvan aangaan van sociale verbanden; ³ maatschappelijke participatie: Normale deelname aan het maatschappelijke verkeer, te weten het voeren van een huishouden, het normale gebruik van de woning; het zich in en om de woning verplaatsen; het zich zodanig verplaatsen dat aansluiting wordt gevonden bij regionale, bovenregionale en landelijke vervoersystemen; het ontmoeten van andere mensen en het aangaan en onderhouden van sociale verbanden om op die manier deel te nemen aan het lokale maatschappelijke leven; d. ¹ aanvrager: De persoon voor wie de voorziening bedoeld is;   e. zelfredzaamheid: Het lichamelijk, verstandelijk, geestelijk of financiële vermogen om zelf mogelijkheden te creëren die deelname aan het normale maatschappelijke verkeer mogelijk maken; f. ¹ algemene voorziening: Een algemeen toegankelijke voorziening die buiten de gemeentelijke dienstverlening valt en een adequate oplossing biedt voor de beperkingen die een persoon ondervindt; ² individuele voorziening: Een voorziening die individueel wordt aangeboden indien een algemene voorziening geen uitkomst biedt. ³ algemeen gebruikelijke voorziening: Een voorziening die niet speciaal bedoeld is voor mensen met een beperking, dus ook door anderen gebruikt wordt, algemeen verkrijgbaar is en niet – aanzienlijk – duurder is dan vergelijkbare producten. g. ¹ mantelzorger: Een persoon, die mantelzorg verleent als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b. van de wet;

² respijtzorg.

Indien de mantelzorger tijdelijk zijn taken niet kan uitvoeren kan de aanvrager een voorziening voor hulp bij het huishouden krijgen. h. ¹ eigen bijdrage of eigen aandeel in de kosten: Een door het college van burgemeester en wethouders vast te stellen bijdrage die bij de verstrekking van een voorziening in natura, een persoonsgebonden budget of een financiële tegemoetkoming betaald moet worden en waarop de regels van het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Losser van toepassing zijn; i. ¹ voorziening in natura: Een voorziening, in te zetten om het resultaat te bereiken, in de vorm van goederen in (bruik)leen of in eigendom, of als persoonlijke dienstverlening. ² persoonsgebonden budget: Een geldbedrag waarmee de aanvrager één of meer aan hem te verlenen voorzieningen kan verwerven en waarop de in deze Verordening en het Besluit maatschappelijke ondersteuning te stellen regels van toepassing zijn;

³ financiële tegemoetkoming: Een tegemoetkoming in de kosten van een voorziening welke kan worden afgestemd op het inkomen van de aanvrager; 4 forfaitaire vergoeding: Een bijdrage ineens die los van de werkelijke kosten van een voorziening wordt verstrekt; 5 gemaximeerde vergoeding: Een vergoeding in de kosten van een voorziening die tot een vastgesteld maximum wordt verstrekt, al dan niet met inachtneming van de inkomensgrens;

j. ¹ budgethouder: Een persoon aan wie als gevolg van deze verordening een persoonsgebonden budget is toegekend; ² budgetperiode: Periode waarvoor een persoonsgebonden budget wordt verleend; k. meerkosten: Kosten van een mogelijk krachtens de wet te verlenen voorziening, voor zover dit deel van de kosten uitgaat boven voor die persoon als algemeen gebruikelijk te beschouwen kosten van een dergelijke voorziening; l. toetsinkomen WMO: De normen, genoemd in het ‘Besluit maatschappelijke ondersteuning’ die worden gehanteerd voor het al dan niet toekennen van een voorziening, zoals een regio-taxipas. m. adequate voorziening: Een adequate voorziening is een voorziening die op een doelmatige, doeltreffende en klantgerichte wijze de belemmering die de persoon ervaart vermindert dan wel wegneemt. n. ¹ leefeenheid; alle bewoners van één adres die samen een duurzaam huishouden voeren . ² huisgenoot:

Ieder persoon met wie de aanvrager duurzaam gemeenschappelijk een woning bewoont. o. compensatiebeginsel: De plicht van het college aan personen met een beperking, een chronisch psychisch of een psychosociaal probleem voorzieningen te bieden ter compensatie van hun beperkingen op het gebied van zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie ten einde hen in staat te stellen een huishouden te voeren, zich te verplaatsen in en om de woning, zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel en medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan. Daarbij legt artikel 4 van de wet het College de plicht op om een resultaat te bereiken dat als compensatie mag gelden en dat in het individuele geval maatwerk is. p hoofdverblijf De woonruimte, bestemd en geschikt voor permanente bewoning, waar de persoon met beperkingen zijn vaste woon- en verblijfplaats heeft en in de gemeentelijke basisadministratie staat ingeschreven dan wel zal staan ingeschreven dan wel het feitelijk woonadres indien de persoon met beperkingen een briefadres heeft; q gemeenschappelijke ruimte. Gedeelte(n) van een woongebouw, niet behorende tot de onderscheiden

woningen, bestemd en noodzakelijk om de woning van de persoon met beperkingen

vanaf de toegang tot de woning te bereiken en ruimten die onder het gehuurde vallen

en/of waarvan de persoon met beperkingen gebruik moet kunnen maken. Lid 2. Alle begrippen die in deze Verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de wet en de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 1.2 Beperkingen en weigeringsgronden

Lid 1. Een voorziening kan slechts worden toegekend indien: a. de aanvrager een verstandelijke of lichamelijke beperking, een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem heeft, b. de aanvrager door de beperkingen als genoemd onder a, niet in staat is om:

- een huishouden te voeren;

- de woning op normale wijze te gebruiken;

- zich te verplaatsen in en om de woning;

- zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel;

- medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale contacten aan te gaan; c. de voorziening langdurig noodzakelijk is, met uitzondering van hulp bij het huishouden, welke voorziening ook voor een korte duur kan worden geïndiceerd. d. de voorziening, naar objectieve maatstaven gemeten, als de goedkoopst adequate voorziening kan worden aangemerkt; e. deze in overwegende mate op het individu is gericht; f. de aanvrager woonachtig is in de gemeente Losser. Lid 2. Het college weigert een voorziening: a. indien de voorziening voor een persoon als de aanvrager algemeen gebruikelijk is; b. voor zover op grond van enige andere wettelijke regeling aanspraak op de voorziening bestaat; c. indien een voorziening als waarop de aanvraag betrekking heeft reeds eerder krachtens de WVG of krachtens de wet is verleend en de normale afschrijvingsduur voor die voorziening nog niet is verstreken, tenzij de eerder verleende voorziening geheel of gedeeltelijk verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de aanvrager zijn toe te rekenen; d. voor zover de aanvraag betrekking heeft op kosten die de aanvrager voorafgaand aan het moment van beschikken heeft gemaakt. e. het college maakt geen gebruik van de bevoegdheid om de gevraagde voorziening o.g.v. het bepaalde in het vorige artikel te weigeren, indien zij uitdrukkelijke toestemming heeft verleend vóór het maken van de kosten; f. voor zover er aan de zijde van de aanvrager geen sprake is van aantoonbare meerkosten in vergelijking met de situatie voorafgaand aan het optreden van de beperkingen waarvoor de voorziening wordt aangevraagd. g. de voorziening niet de goedkoopst adequate voorziening is voor het compenseren van de belemmeringen.

Artikel 1.3 Individuele omstandigheden

Bij het compenseren van beperkingen, die een aanvrager ondervindt in zijn maatschappelijke participatie, wordt rekening gehouden met de keuzes die hij maakt in het leven, waarbij verwacht wordt dat hij rekening houdt met zijn levensfase en de beperkingen die horen bij zijn individuele omstandigheden.

Hoofdstuk 2 Vorm van te verstrekken individuele voorzieningen.

Artikel 2.1 Keuzevrijheid

Lid 1. De aanvrager heeft bij een individuele voorziening de keuze tussen een voorziening in natura en een persoonsgebonden budget. Lid 2. Het college bepaalt, aan de hand van de in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Losser neergelegde criteria (art. 1.8 Weigeringsgronden), in welke situaties er sprake is van zwaarwegende redenen om geen keuzevrijheid te bieden tussen een voorziening in natura en een persoonsgebonden budget.

Artikel 2.2 Voorziening in natura

Lid 1. Een voorziening in natura kan worden verleend: a. in eigendom;

b. in bruikleen; of

c. als persoonlijke dienstverlening. Lid 2. Indien een voorziening in natura wordt verleend (met uitzondering van zorg in natura voor hulp bij het huishouden), wordt een bruikleenoverkomst aangeboden.

Artikel 2.3 Financiële tegemoetkoming

Het college stelt de hoogte van de financiële tegemoetkomingen en van de eigen bijdrage voor voorzieningen vast in overeenstemming met het bepaalde in het Besluit maatschappelijke ondersteuning (Hoofdstuk 2) gemeente Losser.

Artikel 2.4 Persoonsgebonden budget

Hoofdstuk 3 Voorzieningen hulp bij het huishouden

Artikel 3.1 Vormen van hulp bij het huishouden

Lid 1. Het college verstrekt voorzieningen voor het – in aanvaardbare mate - wegnemen van aantoonbare beperkingen die een persoon ondervindt bij het voeren van een huishouden. Lid 2. De te verstrekken voorziening kan bestaan uit: a. een algemene voorziening waaronder algemene hulp bij het huishouden; b. hulp bij het huishouden in natura (persoonlijke dienstverlening); c. een persoonsgebonden budget.

Artikel 3.2 Beperkingen en weigeringsgronden

Lid 1. Het college verstrekt voorzieningen voor het – in aanvaardbare mate - wegnemen van aantoonbare beperkingen die een persoon ondervindt bij het voeren van een huishouden. Lid 2. De te verstrekken voorziening kan bestaan uit: a. een algemene voorziening waaronder algemene hulp bij het huishouden; b. hulp bij het huishouden in natura (persoonlijke dienstverlening); c. een persoonsgebonden budget.

Artikel 3.3 Omvang van de hulp bij het huishouden

De omvang van de hulp bij het huishouden wordt vastgesteld in uren (en minuten) per week.

Artikel 3.4 Keuzevrijheid

Bij de verstrekking van hulp bij het huishouden in natura biedt het college de mogelijkheid om te kiezen uit een aantal aanbieders.

Artikel 3.5 Respijtzorg

Een aanvrager komt in aanmerking voor respijtzorg in de vorm van hulp bij het huishouden indien de mantelzorger tijdelijk zijn taken niet kan waarnemen.

Artikel 3.6 Persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden (pgb)

Lid 1. Een persoonsgebonden budget wordt verleend voor een periode die aanvangt op de dag waarop het recht op een persoonsgebonden budget is ontstaan, voor zover deze dag niet ligt voor de dag waarop het persoonsgebonden budget is aangevraagd. Lid 2. Het college verleent de aanvrager per kalendermaand een voorschot op het verleende persoonsgebonden budget. Lid 3. De hoogte van het persoonsgebonden budget wordt berekend op basis van de geïndiceerde uren.

Artikel 3.7 Indicatiecriteria

Lid 1. Een persoonsgebonden budget wordt verleend voor een periode die aanvangt op de dag waarop het recht op een persoonsgebonden budget is ontstaan, voor zover deze dag niet ligt voor de dag waarop het persoonsgebonden budget is aangevraagd. Lid 2. Het college verleent de aanvrager per kalendermaand een voorschot op het verleende persoonsgebonden budget. Lid 3. De hoogte van het persoonsgebonden budget wordt berekend op basis van de geïndiceerde uren.

Artikel 3.8 Ruilzorg

De inzet van de uren hulp bij het huishouden voor de inzet van zorg op het terrein van Awbz-functies is niet mogelijk.

Artikel 3.9 Sanering woning

Indien door ernstige vervuiling een sanering van de woning noodzakelijk is om een hygiënische en werkbare situatie te creëren, kan voorafgaand aan de inzet van hulp bij het huishouden de woning worden gesaneerd.

Hoofdstuk 4 Woonvoorzieningen.

Artikel 4.1 Typen en vorm woonvoorziening

Lid 1. Het college verstrekt voorzieningen voor het – in aanvaardbare mate -wegnemen van aantoonbare beperkingen die een persoon ondervindt bij het normale gebruik van zijn woning. Lid 2. De te verstrekken woonvoorziening kan bestaan uit: a. een algemene voorziening; b. een voorziening voor verhuizing en inrichting; c. een voorziening van bouwkundige of woontechnische aard in of aan een woning. d. een voorziening van niet-bouwkundige en niet woontechnische aard in of aan een woning; e. een voorziening voor onderhoud, keuring en reparatie van een in een woning aangebrachte voorziening; f. een voorziening voor tijdelijke huisvesting; g. een voorziening voor huurderving; h. een voorziening voor een sanering van de woning i.v.m. CARA; Lid 3. De voorzieningen genoemd in lid 2 onder b, c, f, g, h en i worden in de vorm van een financiële tegemoetkoming verleend; Lid 4. De voorzieningen genoemd in lid 2 onder d en e worden, met inachtneming van het bepaalde in artikel 6 van de wet, in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget verleend.

Artikel 4.2 Beperkingen en weigeringsgronden

Het college weigert een voorziening genoemd in artikel 4.1 lid 2 indien: a. de aanvrager zijn hoofdverblijf niet heeft of zal hebben in de woonruimte waarvoor de voorziening aangevraagd is; b. de voorziening aangevraagd is op een moment dat op basis van leeftijd, gezinssituatie of woonsituatie te voorzien was dat deze voorziening noodzakelijk zou zijn en er geen sprake is van een onverwacht optredende noodzaak; c. de beperking of het probleem voortvloeit uit de aard van de in de woning gebruikte materialen; d. de voorziening betrekking heeft op een hoger niveau dan het niveau van voorzieningen in de sociale woningbouw; e. er geen rechtstreeks oorzakelijk verband bestaat tussen de beperking of het probleem en één of meer bouwkundige of woontechnische kenmerken van de door de aanvrager te bewoonde woning; f. de beperking of het probleem niet in de woning zelf (waartoe ook de toegankelijkheid van de woning wordt begrepen) wordt ondervonden; g. de noodzaak tot het treffen van deze voorziening het gevolg is van een verhuizing waartoe op grond van belemmeringen bij het normale gebruik van de woning ten gevolge van ziekte of gebrek geen aanleiding bestond en er geen belangrijke reden aanwezig was; h. de aanvraag verband houdt met een verhuizing en deze verhuizing dan wel de acceptatie van de nieuwe woning heeft plaatsgevonden voordat het college een besluit heeft genomen naar aanleiding van de aanvraag, tenzij het college schriftelijk toestemming heeft verleend voor die verhuizing of die acceptatie; i. de aanvraag verband houdt met een verhuizing en de aanvrager niet verhuist naar de voor hem op dat moment beschikbare meest geschikte woning, tenzij het college schriftelijk toestemming heeft verleend voor de verhuizing; j. de aanvraag een voorziening betreft genoemd in artikel 4.1 lid 2 onder b en de aanvrager voor het eerst zelfstandig gaat wonen. k. de aanvraag verband houdt met een verhuizing en de aanvrager verhuist naar een woning die niet geschikt is om het hele jaar door bewoond te worden; l. de aanvraag verband houdt met een verhuizing naar een Awbz-instelling; m. de aanvraag betrekking heeft op een voorziening in een Awbz-instelling, hotels/pensions, trekkerswoonwagens, vakantiewoningen en tweede woning. n. de te treffen voorziening bij (nieuw)bouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten meegenomen kan worden. o. De aanvraag betrekking heeft op een voorziening die als algemeen gebruikelijk wordt gezien. p. De aanvraag een voorziening betreft genoemd in art. 4.1 lid 2 onder c;d en h en de kosten voor aanschaf niet hoger zijn dan € 500,--

Artikel 4.3 Primaat van verhuizing

De aanvrager kan uitsluitend voor een van de voorzieningen genoemd in artikel 4.1 lid 2 c, d en e, in aanmerking komen als verhuizing niet mogelijk, of niet de goedkoopst adequate oplossing is.

Artikel 4.4 Bezoekbaar maken woning

De aanvrager kan uitsluitend voor een van de voorzieningen genoemd in artikel 4.1 lid 2 c, d en e, in aanmerking komen als verhuizing niet mogelijk, of niet de goedkoopst adequate oplossing is.

Artikel 4.5 Voorziening voor verhuizing en inrichting

In afwijking van artikel 1.2 lid 1 onder a kan het college een voorziening genoemd in artikel 4.1 lid 2 onder b verlenen aan een persoon, die op verzoek van de gemeente, ten behoeve van een persoon met een beperking de woning ontruimt.

Artikel 4.6 Kosten in verband met woningsanering ten gevolge van allergie

Lid 1. Burgemeester en wethouders kunnen ten behoeve van personen die lijden aan een allergie ten hoogste eenmaal een financiële tegemoetkoming verlenen in de kosten van aanschaf en/of vervanging van artikelen die genoemd zijn in de Beleidsregels van de gemeente Losser. Lid 2. Geen tegemoetkoming wordt verleend in de vervanging van een artikel dat ouder is dan zeven jaar. Met verwijzing naar de tabel in de Beleidsregels van de gemeente Losser.

Artikel 4.7 Voorziening voor tijdelijke huisvesting

Lid 1. Het college kan voor de duur van maximaal zes maanden een voorziening, genoemd in artikel 4.1 lid 2 onder g, verlenen indien: a. een aanvrager in verband met aanpassing van zijn huidige of een nog te betrekken woning heeft voorzien in noodzakelijke tijdelijke huisvesting; en b. voor zover de kosten voor deze huisvesting noodzakelijk zijn. Lid 2. De voorziening genoemd in artikel 4.1 lid 2 onder g kan het bedrag per maand genoemd in artikel 13 lid 1 onder a van de Wet op de huurtoeslag niet te boven gaan.

Artikel 4.8 Voorziening voor huurderving

Lid 1. In afwijking van artikel 1.2 lid 1 onder a kan het college voor de duur van maximaal zes maanden een voorziening genoemd in artikel 4.1 lid 2 onder h verlenen aan de eigenaar van een woning met het doel deze woning ter beschikking of opnieuw ter beschikking van een persoon met een beperking te laten komen. Lid 2. De voorziening genoemd in artikel 4.1 lid 2 onder h kan het bedrag per maand genoemd in artikel 13 lid 1 onder a van de Wet op de huurtoeslag niet te boven gaan.

Artikel 4.9 Onderhoud, keuring en reparatie

Het college verleent slechts een voorziening als genoemd in artikel 4.1 lid 2 onder f indien de voorziening in het kader van de WVG, de Regeling Geldelijke Steun Huisvesting Gehandicapten, de Beschikking Geldelijke Steun Huisvesting Gehandicapten, de Verordening Wmo, dan wel de wet is verleend.

Artikel 4.10 Gereedmelding, vaststelling en uitbetaling

Lid 1. Binnen twee maanden na voltooiing van de werkzaamheden in het kader van een voorziening genoemd in artikel 4.1 lid 2 onder c, maar uiterlijk binnen zes maanden na het verlenen van deze voorziening, verklaart de woningeigenaar aan het college dat de bedoelde werkzaamheden zijn voltooid. Lid 2. De gereedmelding als bedoeld in lid 1 gaat vergezeld van een verklaring, met onderliggende bewijsstukken, dat bij het treffen van de voorzieningen is voldaan aan de voorwaarden waaronder de voorziening is verleend en is tevens een verzoek om vaststelling en uitbetaling van de voorziening.

Artikel 4.11 Afschrijving van woningaanpassingen

Lid 1. De eigenaar-bewoner, die ingevolge deze Verordening een financiële tegemoetkoming in de kosten van het treffen van een voorziening heeft ontvangen die geleid heeft tot uitbreiding van de woning en die binnen een periode van tien jaar na de datum van gereedmelding van de werkzaamheden de woning in eigendom overdraagt, is gehouden om binnen een week na het passeren van de akte het college hiervan schriftelijk op de hoogte te stellen. De meerwaarde die door het treffen van de voorziening is ontstaan dient, te worden teruggestort. De meerwaarde wordt bepaald op het moment van toekenning van de voorziening. Lid 2. Het terug te storten bedrag als bedoeld in het eerste lid bedraagt in alle gevallen maximaal het bedrag van de verleende vergoeding minus de eigen betaling die voor rekening van de eigenaar van de woonruimte is gekomen.

Hoofdstuk 5 Vervoersvoorzieningen

Artikel 5.1 Typen en vorm vervoersvoorziening

Lid 1. Het college verstrekt voorzieningen voor het wegnemen van aantoonbare beperkingen die een persoon ondervindt bij het zich verplaatsen.

Lid 2. De door het college te verlenen vervoersvoorziening kan bestaan uit: a. een algemene vervoersvoorziening; b. een collectief systeem(regiotaxi) van aanvullend al dan niet openbaar vervoer; c. een vergoeding voor vervoer per eigen auto of gebruik bruikleenauto; d. vervoer per taxi; e. vervoer per rolstoeltaxi; f. een aanpassing van een eigen auto; g. een al dan niet aangepaste auto; h. een al dan niet aangepaste gesloten buitenwagen; i. een open elektrische buitenwagen/scootmobiel; j. een ander verplaatsingsmiddel dan de vervoermiddelen genoemd in de onder g, h en i; Lid 3. Op de verstrekking van voorzieningen onder f,g,h, i en j is de eigen bijdrage en of eigen aandeelregeling van toepassing zoals beschreven in het Besluit maat-schappelijke ondersteuning (Hoofdstuk 2) gemeente Losser. Lid 4. De voorziening genoemd in artikel 5.1 lid 2 onder b wordt, met inachtneming van het bepaalde in artikel 6 van de wet, als voorziening in natura verleend. Lid 5. De voorzieningen genoemd in artikel 5.1 lid 2 onder c en f worden in de vorm van een financiële tegemoetkoming verleend. Lid 6. De voorzieningen genoemd in artikel 5.1 lid 2 onder d en e kunnen in de vorm van een financiële tegemoetkoming op declaratiebasis worden verleend. In het Besluit maatschappelijke ondersteuning kunnen nadere regels worden vast-gesteld voor de uitbetaling van de tegemoetkoming. Lid 7. De voorzieningen genoemd in artikel 5.1 lid 2 onder g, h, i en j kunnen, met inachtneming van het bepaalde in artikel 6 van de wet, in natura, in de vorm van een financiële tegemoetkoming of in de vorm van een persoonsgebonden budget worden verleend.

Artikel 5.2 Primaat van collectief vervoer

Een aanvrager kan voor de in artikel 5.1 lid 2 onder c t/m i vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht wanneer: a. aantoonbare beperkingen het gebruik van een collectief systeem als bedoeld in artikel 5.1 lid 2 onder b, onmogelijk maken; c. de aanvrager de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt.

Artikel 5.3 Combinatie van vervoersvoorzieningen

Lid 1. De aanvrager kan afhankelijk van zijn beperkingen en vervoersbehoefte in aanmerking worden gebracht voor een combinatie van de voorzieningen genoemd in artikel 5.1 lid 2 onder b t/m d en i en j. Lid 2. In het Besluit maatschappelijke ondersteuning (Hoofdstuk 5) van de gemeente Losser worden nadere regels met betrekking tot de combinatie als genoemd in het eerste lid vastgelegd.

Artikel 5.4 Beperkingen en weigeringsgronden

Lid 1. Een voorziening kan slechts worden toegekend indien de aanvrager door zijn beperking niet in staat is om 800 meter in 20 minuten te overbruggen om het openbaar vervoer te bereiken of te gebruiken. Lid 2. De in artikel 5.1 lid 2 onder b,c, en d genoemde voorzieningen worden niet toegekend indien het (gezamenlijk) inkomen van de aanvrager en partner hoger is dan 1,25 maal het toetsinkomen WMO, behoudens het gestelde in lid 3 van dit artikel. Lid 3. Bij de verlening van de voorzieningen genoemd in artikel 5.1 lid 2 onder b tot en met j wordt rekening gehouden met: a. de individuele vervoersbehoefte van de aanvrager; b. de mate waarin de voorziening genoemd in artikel 5.1 lid 2 onder a in de individuele vervoersbehoefte kan voorzien; en c. de mate waarin de vervoersbehoeften van echtgenoten samenvallen. Lid 4 Een aanvrager kan eerst dan voor een voorziening genoemd in artikel 5.1 lid 2 onder i in aanmerking worden gebracht indien hij maximaal twee tot drie honderd meter kan lopen.

Artikel 5.5 Omvang in gebied en in kilometers

Lid 1. Bij de te verstrekken voorziening wordt bij de vervoersbehoefte voor maat-schappelijke participatie uitsluitend rekening gehouden met de verplaatsingen in de directe woon- en leefomgeving in het kader van het leven van alledag, tenzij zich de situatie voordoet dat het gaat om een bovenregionaal contact, dat uitsluitend door de aanvrager zelf bezocht kan worden, terwijl het bezoek voor de aanvrager noodzakelijk is om dreigende vereenzaming te voorkomen. Lid 2. De te verstrekken voorziening is erop gericht maatschappelijke participatie door middel van lokale verplaatsingen met tenminste een omvang per jaar van 1500 kilometer met een bandbreedte tot 2100 kilometer mogelijk te maken. Een en ander met een maximum van 2500 kilometer op jaarbasis, tenzij een individuele vervoersbehoefte anders uitwijst.

Artikel 5.6 Algemeen gebruikelijke vervoersvoorzieningen

Indien het inkomen van een ongehuwde persoon of het gezamenlijke inkomen van gehuwde personen meer bedraagt dan 1,25 maal het toetsinkomen WMO, wordt het bezit van een personenauto als algemeen gebruikelijk gezien, zodat een auto of een met een auto vergelijkbare voorziening en de daarmee samen-hangende gebruiks- en onderhoudskosten niet in aanmerking komen voor verstrekking of vergoeding.

Hoofdstuk 6 Rolstoelvoorzieningen

Artikel 6.1 Type en vorm rolstoelvoorziening

Lid 1. Het college verstrekt voorzieningen voor het wegnemen van aantoonbare beperkingen die een persoon ondervindt bij het zich verplaatsen in en om de woning en waarvan het rijden de primaire functie is, dan wel bij het zich verplaatsen bij het beoefenen van sport. Lid 2. De door het college te verlenen voorziening kan bestaan uit: a. een rolstoel voor verplaatsing binnen, dan wel voor verplaatsing binnen en buiten de woonruimte, dan wel een aanpassing daaraan; b. een sportrolstoel. Lid 3. De voorziening genoemd onder lid 2 onder b wordt verstrekt indien de aanvrager zonder sportrolstoel niet in staat is tot sportbeoefening. Lid 4. De voorziening genoemd in het tweede lid onder a wordt in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget verleend. Lid 5. De voorziening genoemd in het tweede lid onder b wordt in de vorm van een financiële tegemoetkoming verleend.

Artikel 6.2 Beperkingen en weigeringsgronden

Lid 1 Het college verleent geen voorziening genoemd in artikel 6.1 lid 2 onder a, indien het een rolstoelvoorziening betreft voor het zich incidenteel zittend verplaatsen in en rondom de woning.

Hoofdstuk 7 Het verkrijgen van een voorziening

Artikel 7.1 Aanvraagprocedure

Lid 1 Het college verleent geen voorziening genoemd in artikel 6.1 lid 2 onder a, indien het een rolstoelvoorziening betreft voor het zich incidenteel zittend verplaatsen in en rondom de woning.

Artikel 7.2 Zorgloket

De toegang tot voorzieningen vindt plaats via het Zorgloket.

Artikel 7.3 Samenhangende afstemming

Het college legt in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Losser regels vast betreffende de wijze waarop het verkrijgen van individuele voorzieningen samenhangend wordt afgestemd op de situatie van de aanvrager.

Artikel 7.4 Inlichtingen, onderzoek, advies

Lid 1. Het college is bevoegd om, voor zover dit van belang kan zijn voor de beoordeling van het recht op een voorziening, de aanvrager: a. op te roepen in persoon te verschijnen op een door het college te bepalen plaats en tijdstip en hem te bevragen; b. op een door het college te bepalen plaats en tijdstip door een of meer daartoe aangewezen deskundigen te doen bevragen en/of onderzoeken. Lid 2. Een aanvrager is verplicht aan het college of de door hem aangewezen adviesinstantie die gegevens te (doen) verschaffen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van het recht op een voorziening. Lid 3. Bij de advisering zoals genoemd in het eerste lid wordt door de adviseur gebruik gemaakt van de systematiek zoals neergelegd in de International Classification of Functions, Disabilities and Impairment, de zogenaamde ICF classificatie. Lid 4. De beschikking vermeldt op welke wijze de genomen beschikking bijdraagt aan het behouden en bevorderen van de zelfredzaamheid en de normale maatschappelijke participatie van mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en van mensen met een psychosociaal probleem.

Artikel 7.5 Indicatiestelling

Het college heeft de bevoegdheid om het alleenrecht van de indicatiestelling aan één externe adviesinstantie toe te kennen.

Artikel 7.6 Wijzigingen in de situatie.

Degene aan wie op grond van deze verordening een voorziening is verleend, is verplicht aan het college mededeling te doen van feiten en omstandigheden, waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed kunnen zijn op het recht op een voorziening.

Artikel 7.7 Heronderzoek en herindicatie

Lid 1. Het college is bevoegd regelmatig een heronderzoek te verrichten naar de voor de voortzetting van het recht op een voorziening van belang zijnde gegevens. Lid 2. De herindicatie kan deel uitmaken van het heronderzoek.

Artikel 7.8 Intrekking en beëindiging

Lid 1 Het college trekt een besluit genomen op grond van deze verordening geheel of gedeeltelijk in, indien: a. niet of niet langer is voldaan aan de voorwaarden of verplichtingen gesteld bij of krachtens de wet; b. op grond van gegevens beschikt is en gebleken is dat de gegevens zodanig onjuist waren dat, waren de juiste gegevens bekend geweest, een andere beslissing zou zijn genomen, terwijl de aanvrager wist of redelijkerwijs had kunnen weten dat bedoelde gegevens onjuist waren. c. de voorziening niet langer noodzakelijk is. Lid 2. Onverminderd de gronden voor intrekking genoemd in het eerste lid, wordt de beschikking tot verlening van een persoonsgebonden budget ingetrokken of gewijzigd met ingang van de dag vanaf welke de budgethouder schriftelijk heeft aangegeven geen prijs meer te stellen op het budget. Lid 3. Een besluit tot verlening van een financiële tegemoetkoming of een persoons-gebonden budget kan worden ingetrokken indien blijkt dat de tegemoetkoming of het budget binnen zes maanden na uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van het middel waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden, dan wel dat niet binnen zes maanden uitvoering is gegeven aan het besluit. Lid 4. Bij overlijden van de ondersteuningsbehoevende eindigt het persoonsgebonden budget op de dag gelegen na de dag waarop de aanvrager overlijdt. Lid 5. De beschikking tot verlening van een persoonsgebonden budget kan worden ingetrokken of gewijzigd met ingang van de dag waarop de aanvrager zijn verplichtingen niet nakomt. Lid 6. Bij overlijden van de aanvrager eindigt de periodieke financiële tegemoetkoming op de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin de ondersteunings-behoevende is overleden.

Artikel 7.9 Terugvordering

Lid 1. Het college vordert de op grond van deze verordening verleende voorziening van de aanvrager in ieder geval terug indien zij het besluit, waarbij deze voorziening is toegekend, met toepassing van artikel 7.8 hebben ingetrokken en voor zover na de datum van het besluit tot toekenning van de voorziening nog geen vijf jaren zijn verstreken. Lid 2. Alle als gevolg van deze verordening terug te vorderen bedragen worden verhoogd met de wettelijke rente.

Hoofdstuk 8 Slotbepalingen

Artikel 8.1 Afwijken van bepalingen/hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de aanvrager of de woningeigenaar afwijken van wat bij of krachtens deze verordening is bepaald, indien strikte toepassing daarvan tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 8.2 Beslissing college in gevallen waarin de verordening niet voorziet

In gevallen, de uitvoering van de Wet betreffende, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

Artikel 8.3 Indexering

Het college kan jaarlijks per 1 januari de bij of krachtens deze verordening geldende bedragen verhogen of verlagen conform de prijsontwikkeling op basis van de consumentenprijsindex van alle huishoudens van het Centraal bureau voor de Statistiek.

Artikel 8.4 Periodieke evaluatie gemeentelijk beleid en bijstelling verordening

Lid 1. Het gevoerde beleid wordt 2-jaarlijks geëvalueerd; indien deze evaluatie daar aanleiding toe geeft, wordt de verordening aangepast. Lid 2. Indien daar aanleiding toe is, kan het college, in aanvulling op de evaluatie als bedoeld in het eerste lid, besluiten tot een tussentijdse evaluatie. Lid 3. Het college zendt na afloop van iedere evaluatie een verslag aan de gemeenteraad over de doeltreffendheid en de effectiviteit van de verordening in de praktijk en vraagt vooraf advies aan de WMO-adviesraad over de evaluatie.

Artikel 8.5 Inspraak

Lid 1. Het gevoerde beleid wordt 2-jaarlijks geëvalueerd; indien deze evaluatie daar aanleiding toe geeft, wordt de verordening aangepast. Lid 2. Indien daar aanleiding toe is, kan het college, in aanvulling op de evaluatie als bedoeld in het eerste lid, besluiten tot een tussentijdse evaluatie. Lid 3. Het college zendt na afloop van iedere evaluatie een verslag aan de gemeenteraad over de doeltreffendheid en de effectiviteit van de verordening in de praktijk en vraagt vooraf advies aan de WMO-adviesraad over de evaluatie.

Artikel 8.6 Inwerkingtreding.

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 juli 2011 onder intrekking van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Losser 2010.

Artikel 8.7 Citeertitel.

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Losser 2011.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de vergadering van de raad op ;
voorzitter,
griffier,