Regeling vervallen per 15-05-2020

Beleidsregels bestuurlijke boete WWB, Bbz 2004, IOAW, IOAZ 2013

Geldend van 10-07-2013 t/m 14-05-2020

Intitulé

Beleidsregels bestuurlijke boete WWB, Bbz 2004, IOAW, IOAZ 2013

Burgemeester en wethouders van de gemeente Losser;

- gelet op de artikelen 18a van de Wet werk en bijstand (WWB), artikel 20a van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) en artikel 20a van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ)

besluiten vast te stellen de Beleidsregels bestuurlijke boete WWB, Bbz 2004, IOAW, IOAZ 2013

Artikel 1 Begripsbepalingen

1 In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

a. college: college van burgemeester en wethouders van de gemeente Losser;

b. bestuurlijke boete: bestuurlijke boete als bedoeld in artikel 18a van de Wet werk en bijstand en artikel 20a IOAW en artikel 20a IOAZ; 

2. Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand (WWB), het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ) en de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

 

Artikel 2 Schriftelijke waarschuwing

Het college geeft een schriftelijke waarschuwing in plaats van een bestuurlijke boete als:

a. de schending van de inlichtingenplicht niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan verstrekte uitkering en

b. de schending van de inlichtingenplicht niet plaatsvindt binnen een periode van twee jaar nadat voor een eerdere schending van de inlichtingenplicht een waarschuwing is gegeven.

 

Artikel 3 Hoogte boete

1. De bestuurlijke boete wordt vastgesteld op de hoogte van het benadelingsbedrag, met  dien verstande dat zij op ten minste € 150,00 wordt vastgesteld.

2. Indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenverplichting niet heeft geleid  tot een benadelingsbedrag en niet volstaan wordt met het geven van een schriftelijke  waarschuwing, wordt de bestuurlijke boete vastgesteld op € 150,00.

3. De hoogte van de boete, zoals genoemd in lid 1 en 2 kan afwijken als er sprake is van  verminderde verwijtbaarheid als bedoeld in artikel 4 of er sprake is van de in artikel 6  genoemde dringende reden.

 

Artikel 4 Verminderde verwijtbaarheid

1.  De mate waarin de schending van de inlichtingenplicht de belanghebbende kan worden  verweten, wordt beoordeeld naar de omstandigheden waarin belanghebbende verkeerde  toen hij de inlichtingenplicht had moeten nakomen.

2.  Bij de beoordeling van de mate waarin de gedraging aan de belanghebbende kan  worden verweten, leiden, zoals opgenomen in artikel 2a van het Boetebesluit  socialezekerheidswetten, de volgende criteria tot verminderde verwijtbaarheid:

a. de belanghebbende verkeerde in onvoorziene en ongewenste     omstandigheden, die niet tot het normale levenspatroon behoren en die hem   weliswaar niet in de feitelijke onmogelijkheid brachten om aan de    inlichtingenverplichting te voldoen, maar die emotioneel zo ontwrichtend    waren dat hem niet volledig valt toe te rekenen dat inlichtingen niet tijdig of   onvolledig zijn verstrekt;

b.  de belanghebbende verkeerde in een zodanige geestelijke toestand dat hem   de overtreding niet volledig valt aan te rekenen;

c.  de belanghebbende heeft wel inlichtingen verstrekt, die echter onjuist of    onvolledig waren, of heeft anderszins een wijziging van omstandigheden niet   onverwijld gemeld, maar uit eigen beweging alsnog de juiste inlichtingen   verstrekt voordat de overtreding door het college is geconstateerd, tenzij de   belanghebbende deze inlichtingen heeft verstrekt in het kader van toezicht op   de naleving van de inlichtingenverplichting.

 

Artikel 5 Hoogte boete bij verminderde verwijtbaarheid

Het college verlaagt de bestuurlijke boete met 50% indien er sprake is van verminderde verwijtbaarheid als bedoeld in artikel 18a, lid 7 onderdeel a WWB, artikel 20a, lid 7, onderdeel a IOAW en artikel 20a, lid 7, onderdeel a IOAZ. 

Artikel 6 Dringende redenen

In het geval van zeer dringende redenen kan worden afgezien van het opleggen van de bestuurlijke boete. 

Artikel 7 Pseudoverrekening recidive-boete

Bij een verzoek van belanghebbende, als bedoeld in artikel 60b, lid 2 WWB, besluit het college zoals zij op grond van de eigen gemeentelijke Afstemmingsverordening WWB, IOAW, IOAZ ten aanzien van de verrekening van een zelf opgelegde bestuurlijke boete zou doen.

Artikel 8 Volgorde van inning boete en vorderingen

1. Ontvangt belanghebbende een uitkering en wordt een bestuurlijke boete opgelegd naast  de terugvordering van de ten onrechte verstrekte uitkering, dan wordt in beginsel eerst  de bestuurlijke boete geïnd.

2. Ontvangt belanghebbende geen uitkering meer en wordt een bestuurlijke boete opgelegd  naast de terugvordering van de ten onrechte verstrekte uitkering, dan wordt in beginsel  eerst de ten onrechte verstrekte uitkering geïnd.

 

Artikel 9 Hardheidsclausule en onvoorziene omstandigheden

a. Het college kan in bijzondere gevallen gemotiveerd afwijken van de bepalingen in deze  beleidsregels, indien onverkorte toepassing daarvan aanleiding geeft of zou leiden tot  onredelijkheid of onbillijkheid van overwegende aard.

b. In gevallen waarin deze regeling niet voorziet, beslist het college.

 

Artikel 10 Slotbepalingen

a. Deze beleidsregels treden in werking op de dag na bekendmaking.

b. Deze beleidsregels worden aangehaald als: Beleidsregels bestuurlijke boete 2013.

 

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de vergadering van 2 juli 2013 van het college van burgemeester en wethouders van Losser.  
de secretaris, de burgemeester,
drs. J. van Dam Mr. drs. M. Sijbom

Nota-toelichting

Artikelsgewijze toelichting Artikel 1: Begripsbepalingen

Artikel behoeft geen nadere toelichting. Artikel 2: Schriftelijke waarschuwing

Schending van inlichtingenplicht bij aanvraag.

Indien een belanghebbende bij een aanvraag pas na gebruik van de aanvultermijn zoals bedoeld in artikel 4:5 Awb voldoende informatie verstrekt, is strikt genomen ook sprake van schending van de inlichtingenplicht en zou in principe een boete moeten worden opgelegd. Echter, indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt wordt geen boete opgelegd. Ervan uitgaande dat een belanghebbende bij aanvraag waarschijnlijk nog niet precies weet wat hij moet inleveren, kan in eerste instantie het indienen van een onvolledige aanvraag hem niet worden verweten. Daarmee is er geen grond voor het opleggen van een boete in dergelijke gevallen. Voor zover belanghebbende wel enig verwijt zou kunnen worden gemaakt (bijvoorbeeld omdat hij beter had geweten als hij het aanvraagformulier goed had gelezen), zijn wij van mening dat de boete nog steeds achterwege moet blijven wegens 'overdreven formalisme'.

Als belanghebbende niet aanvult en de aanvraag wordt buiten behandeling gesteld of de aanvraag wordt afgewezen omdat het recht niet is vast te stellen, is er mogelijk wel sprake van (op zijn minst enige) verwijtbaarheid (als belanghebbende ook in de gelegenheid was om wel de juiste informatie te verstrekken). Ook hier gaan wij er echter vanuit dat de bestuurlijke boete niet is bedoeld voor dergelijke gevallen en dat moet worden volstaan met het buiten behandeling stellen of afwijzen van de aanvraag. Het in dergelijke gevallen tevens opleggen van een boete wegens 'nulfraude' of het geven van een waarschuwing moet volgens ons ook worden gezien als 'overdreven formalisme'.

Dit is echter anders indien een belanghebbende valse informatie heeft verstrekt om ten onrechte een uitkering te krijgen en het college dit al tijdens de aanvraag doorziet. In dat geval dient het college niet uitsluitend de aanvraag af te wijzen, maar ook tevens een boete op te leggen of een waarschuwing te geven. Het verstrekken van valse informatie is immers op zichzelf - anders dan het indienen van een onvolledige aanvraag - ook al een strafbaar feit. Artikel 3: Hoogte boete

Heeft de schending van de inlichtingenplicht geleid tot een benadelingsbedrag, dan bedraagt de hoogte van de boete tenminste € 150,00 (lid 1). Deze minimale boete is van belang voor de situatie dat er sprake is van lage benadelingsbedragen. Is sprake van een laag benadelingsbedrag, dan bedraagt de hoogte van de boete niettemin € 150,00. Dit bedrag komt overeen met de hoogte van de boete die zou worden opgelegd indien er geen sprake is van een benadelingsbedrag (lid 2). Lid 3 bepaalt dat daar op grond van verminderde verwijtbaarheid of dringende redenen van kan worden afgeweken. Artikel 4: Verminderde verwijtbaarheid

In dit artikel worden de criteria geschetst wanneer er sprake is van verminderde verwijtbaarheid. Deze criteria stammen uit het Boetebesluit sociale zekerheidswetten. Voor de toepassing van deze criteria wordt gebruik gemaakt van bestaande jurisprudentie.

Bestaande jurisprudentie leert ook dat in de volgende gevallen in ieder geval géén sprake is van verminderde verwijtbaarheid:

• een belanghebbende begrijpt de inhoud van de correspondentie van het college niet, bijvoorbeeld omdat hij de Nederlandse taal onvoldoende beheerst. Van belanghebbende mag worden verwacht dat hij zich laat informeren over de betekenis hiervan;

• een belanghebbende is langere tijd niet in staat zijn belangen te behartigen. Van belanghebbende mag worden gevergd dat hij ervoor zorgt dat een ander zijn zaken regelt. Laat hij dit na, dan is er geen sprake van verminderde verwijtbaarheid. Artikel 5: Hoogte boete bij verminderde verwijtbaarheid.

Wanneer voldaan wordt aan de criteria van verminderde verwijtbaarheid wordt de hoogte van de boete gehalveerd.

Artikel 6: Dringende redenen

Als vastgesteld is dat er sprake is van schending inlichtingenplicht is er spake van een boetewaardige gedraging en zal in slechts weinig gevallen alsnog worden afgezien van het opleggen van de boete. Dit artikel is opgenomen om het college toch de mogelijkheid te geven dit in geval van zeer dringende redenen te doen. Onder zeer dringende redenen wordt verstaan als er in de individuele situatie van de belanghebbende op het moment waarop over de oplegging van een boete moet worden besloten, sprake is van zo ernstige financiële redenen en/of sociale omstandigheden dat een oplegging van verdere lasten in redelijkheid niet aanvaardbaar kan worden geacht.  Het gaat daarbij slechts om incidentele gevallen, waarbij sprake is van een acute noodsituatie en de behoeftige omstandigheden waarin de belanghebbende en diens minderjarige gezinsleden verkeren op geen enkele andere wijze te verhelpen zijn. Het enkele feit dat het belanghebbende door het opleggen van de boete aan middelen ontbreekt om in het bestaan te voorzien, is op zich geen voldoende voorwaarde om te kunnen spreken van dringende redenen.

Artikel 7: Pseudoverrekening recidive-boete

Indien een belanghebbende een WWB-, IOAW- of IOAZ-uitkering ontvangt van een andere gemeente, kan het college op grond van artikel 60a lid 1 WWB in het geval van terugvordering van bijstand de vordering rechtstreeks verrekenen met de uitkering van die andere gemeente. Ook is op dezelfde wijze verrekening van een vordering mogelijk met het UWV als een belanghebbende een WW-, IOW-, ZW-, WAZ-, WIA-, WAO-, Wamil-, WAZ-, TW-, of Wet Wajong-uitkering van het UWV ontvangt (artikel 60a lid 2 WWB). Hetzelfde geldt voor de verrekening van een vordering met een AOW- of Anw-uitkering van de SVB (artikel 60a lid 3 WWB). Een machtiging van de belanghebbende is daarvoor niet nodig. Aangezien het hierbij niet gaat om verrekening van een vordering met een schuld tussen partijen, maar van verrekening met een schuld van een derde partij (andere gemeente, UWV of SVB) wordt wel gesproken van pseudoverrekening.

In het kader van pseudo-verrekening kunnen gemeenten ook te maken krijgen met verzoeken van andere gemeenten om een door hen opgelegde recidiveboete te verrekenen. Het college dat de boete heeft opgelegd zal in dat geval moeten aangeven in hoeverre het de beslagvrije voet in acht wil nemen (volgens de regels van die gemeentelijke verordening). De gemeente die de uitkering verstrekt, moet in beginsel gehoor geven aan dit verzoek. Indien de beslagvrije voet niet wordt gerespecteerd, kan een belanghebbende het college waarvan hij uitkering ontvangt, verzoeken de beslagvrije voet toch in acht te nemen. Het college dat de uitkering verstrekt heeft de bevoegdheid aan dit verzoek van belanghebbende tegemoet te komen (artikel 60b lid 2 WWB).

Op basis van het gestelde in artikel 6 handelt het college bij de beslissing op dat verzoek  analoog aan de regels die in de eigen gemeentelijke verordening (Afstemmingsverordening WWB, IOAW, IOAZ) hierover zijn vastgelegd. Deze verzoeken worden dus afgedaan alsof het een verrekening van een zelf opgelegde recidiveboete betreft. Artikel 8. Volgorde van inning boete en vorderingen

Heeft de debiteur een lopende uitkering dan wordt eerst de (recidive)boete geïnd en daarna wordt afgelost op de vordering.

Heeft de debiteur geen lopende uitkering dan wordt eerst afgelost op de preferente vordering en pas als deze afgelost is op de (recidive)boete. Aan de volgorde van inning boete en vorderingen zitten meerdere juridische aspecten. De volgorde zoals in deze beleidsregels verwoord zorgen voor de grootste juridische mogelijkheid dat de ten onrechte verstrekte bijstand door de cliënt wordt terugbetaald en de bestuurlijke boete ook kan worden verrekend. Vanwege het feit dat het gaat om een fraudevordering en een boete vanwege schending inlichtingenplicht, en het signaal dat fraude niet mag lonen, is dit ook juist.    Artikel 9. Hardheidsclausule en onvoorziene omstandigheden

Dit artikel spreekt voor zich. Artikel 10. Slotbepalingen

De beleidsregels treden in werking op de dag na bekendmaking. Dit betekent niet dat de beleidsregels niet zouden kunnen worden toegepast voor een schending van de inlichtingenplicht vanaf 1 januari 2013 tot aan de dag na bekendmaking. Daarvoor is het moment van het boetebesluit namelijk van belang. Als dat ligt na de dag na bekendmaking, kunnen de beleidsregels worden toegepast.