Regeling vervallen per 04-07-2012

Afstemmingsverordening Wet werk en bijstand 2010

Geldend van 04-07-2012 t/m 03-07-2012 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2012

Intitulé

AFSTEMMINGSVERORDENING WET WERK EN BIJSTAND 2010

De raad van de gemeente Losser;

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Losser van 17 augustus 2010,

 

gelet op artikel 8, eerste lid, onderdeel b, en artikel 18 van de Wet werk en bijstand;

 

besluit  

in te trekken:

- de Afstemmingsverordening Wet werk en bijstand gemeente Losser 2008

en vast te stellen:

de Afstemmingsverordening Wet werk en bijstand gemeente Losser 2010.

 

Hoofdstuk 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Begripsomschrijving

1. In deze verordening wordt verstaan onder:

a. de wet: de Wet werk en bijstand (WWB);

b. algemene bijstand: de bijstand ter voorziening in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan (artikel 5, onderdeel b, van de wet);

c. bijzondere bijstand: de bijstand ter voorziening in de bijzonder noodzakelijke kosten van het bestaan bedoeld in artikel 35, eerste lid van de wet;

d. bijstand: algemene en bijzondere bijstand;

e. bijstandsnorm: de bijstandsnorm bedoeld in artikel 5, onderdeel c van de wet;

f. langdurigheidstoeslag: de langdurigheidstoeslag bedoeld in artikel 5, onderdeel e, van de wet;

g. verlagen: het verlagen van de bijstand of de langdurigheidstoeslag op grond van artikel 18, tweede lid, van de wet;

h. benadelingsbedrag: het bruto bedrag aan bijstand dat als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van een inlichtingenverplichting ten onrechte is verleend;

i. het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Losser.

2. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand en de Algemene wet bestuursrecht.

 

Artikel 2 Het verlagen van de bijstand

1. Als de belanghebbende naar het oordeel van het college tekortschietend besef van verantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan dan wel de uit de wet voortvloeiende verplichtingen niet of onvoldoende nakomt, waaronder begrepen het zich tegenover het college zeer ernstig misdragen, wordt overeenkomstig deze verordening de bijstand verlaagd.

2. De verlaging van de bijstand wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert.

Artikel 3 Berekeningsgrondslag

1. De verlaging wordt toegepast op de bijstandsnorm.

2. In afwijking van het eerste lid kan de verlaging ook worden toegepast op de bijzondere bijstand indien aan belanghebbende bijzondere bijstand wordt verleend met toepassing van artikel 12 van de wet.

Artikel 4 Afzien van het toepassen van een verlaging

1. Het college past geen verlaging toe indien:

a. elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt of

b. de gedraging meer dan één jaar vóór de constatering van die gedraging heeft plaatsgevonden, tenzij de gedraging een schending van de inlichtingenplicht inhoudt en als gevolg van die gedraging ten onrechte of teveel bijstand is verleend. Een verlaging in verband met schending van de inlichtingenplicht wordt niet opgelegd na verloop van vijf jaren nadat de betreffende gedraging heeft plaatsgevonden.

2. Het college kan afzien van de verlaging indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.

3. Indien het college afziet van het verlagen op grond van dringende redenen, wordt de belanghebbende daarvan schriftelijk mededeling gedaan.

 

Artikel 5 Ingangsdatum en tijdvak

1. De verlaging van de bijstand wordt toegepast met ingang van de datum waarop de gedraging heeft plaatsgevonden.

2. Indien de bijstand over de periode waarin de gedraging heeft plaatsgevonden al is betaald, wordt in afwijking van het eerste lid de verlaging toegepast met ingang van de eerst volgende maand.

3. Een verlaging wordt voor bepaalde tijd toegepast. Een verlaging die voor een periode van meer dan drie maanden wordt toegepast, wordt uiterlijk binnen drie maanden nadat het besluit is genomen, heroverwogen.

Artikel 6 Samenloop van gedragingen

1. Indien een belanghebbende zich tegelijkertijd schuldig maakt aan verschillende gedragingen die het niet nakomen van een verplichting als genoemd in artikel 2, eerste lid, inhouden, wordt voor het bepalen van de hoogte en duur van de verlaging uitgegaan van de gedraging uit de hoogste categorie.

2. Er is sprake van samenloop van gedragingen als twee of meer gedragingen plaats hebben gevonden binnen een periode van een kalendermaand.

Hoofdstuk 2 GEDRAGINGEN DIE LEIDEN TOT EEN VERLAGING

Artikel 7 Categorie-indeling van gedragingen

1. Eerste categorie:

a. het zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen of het niet tijdig laten verlengen van de registratie;

b. het niet of niet binnen de door het college daartoe gestelde termijn verstrekken van informatie die van belang is voor de verlening van bijstand of de voortzetting daarvan voor zover dat niet heeft geleid tot ten onrechte of te veel betaalde bijstand.

2. Tweede categorie:

a. het niet naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen of te aanvaarden;

b. het niet of in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling;

3. Derde categorie:

a. gedragingen die de inschakeling in arbeid belemmeren;

b. het niet of in onvoldoende mate gebruikmaken van een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel b en artikel 10, eerste lid van de wet, waaronder begrepen sociale activering;

4. Vierde categorie:

a. het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid;

b. het door eigen toedoen niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid.

Artikel 8 De hoogte en duur van de verlaging

1. Onverminderd artikel 2, tweede lid, wordt de verlaging vastgesteld op:

a. vijf procent van de bijstandsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de eerste categorie;

b. tien procent van de bijstandsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de tweede categorie;

c. twintig procent van de bijstandsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de derde categorie;

d. honderd procent van de bijstandsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de vierde categorie.

2. De duur van de verlaging als bedoeld in het eerste lid wordt verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een verlaging is toegepast, opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging van dezelfde of hogere categorie.

3. Van het toepassen van de verlaging kan worden afgezien en worden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, wanneer aan betrokkene in de afgelopen 24 maanden, te rekenen vanaf datum besluit, niet eerder een schriftelijke waarschuwing is gegeven voor een gedraging van de eerste categorie zoals genoemd in artikel 9 lid 1 van deze verordening.

Artikel 9 Niet of niet behoorlijk nakomen van inlichtingenplicht

1. Indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting als bedoeld in art. 17 van de wet heeft geleid tot het ten onrechte verstrekken of teveel verstrekken van bijstand, wordt de verlaging van de norm afgestemd op de hoogte van het benadelingsbedrag:

a: bij een benadelingsbedrag tot € 1000,00, 15% van de norm gedurende een maand;

b: bij een benadelingsbedrag van € 1000,00 tot € 2000,00, 25% van de norm gedurende een maand,

c: bij een benadelingsbedrag van € 2000,00 tot € 4000,00, 50% van de norm gedurende een maand,

d: bij een benadelingsbedrag vanaf € 4000,00 100% van de norm gedurende een maand.

2. Indien aangifte gedaan wordt bij het openbaar ministerie en deze gaat over tot vervolging, wordt geen verlaging toegepast.

 

Hoofdstuk 3 OVERIGE GEDRAGINGEN DIE LEIDEN TOT EEN VERLAGING

Artikel 10 Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid

1. Indien een belanghebbende een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan heeft betoond als bedoeld in artikel 18, tweede lid, van de wet, wordt de bijstandsnorm geheel of gedeeltelijk verlaagd.

2. Indien de verlaging wordt toegepast op de bijzondere bijstand, is de verlaging minimaal vijftien procent van de voor bijzondere bijstand in aanmerking komende kosten.

Artikel 11 Zeer ernstige misdragingen

1. Indien een belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt tegenover het college of zijn ambtenaren, onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de wet, als bedoeld in artikel 18, tweede lid van de wet, wordt onverminderd artikel 2, tweede lid, de bijstandsnorm geheel of gedeeltelijk verlaagd.

2. De verlaging uit lid 1 kan ook worden toegepast op de bijzondere bijstand en op de langdurigheidstoeslag.

Hoofdstuk 4 HANDHAVINGSBELEID

Artikel 12 Controleplan

Het college legt in een controleplan het te voeren beleid vast op het gebied van handhaving, bestrijding van misbruik en oneigenlijk gebruik van de Wet werk en bijstand.

Hoofdstuk 5 SLOTBEPALINGEN

Artikel 13 Beleid

Burgemeester en wethouders kunnen ten behoeve van de uitvoering van deze verordening nadere beleidsregels stellen.

Artikel 14 Intrekken oude verordening

De Afstemmingsverordening Wet werk en bijstand 2008 intrekken.

Artikel 15 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van de dag na bekendmaking en werkt terug tot 1 juli 2010.

Artikel 16 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Afstemmingsverordening Wet werk en bijstand.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 21 september 2010.
de griffier, de voorzitter,

Nota-toelichting Algemene toelichting

Algemene toelichting

Artikel 18 WWB bevat de opdracht aan gemeenten om het afstemmingsbeleid in een verordening vast te leggen.

In het eerste lid van artikel 18 wordt gesproken over het afstemmen van de bijstand en de daaraan verbonden verplichtingen op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de belanghebbende. In deze bepaling wordt benadrukt dat het vaststellen van de hoogte van de uitkering en de daaraan verbonden verplichtingen voor de uitkeringsgerechtigden maatwerk is, waarbij recht wordt gedaan aan de individuele situatie en de persoonlijke omstandigheden van uitkeringsgerechtigden. In het tweede lid wordt een directe koppeling gelegd tussen de rechten en verplichtingen van uitkeringsgerechtigden: het recht op een uitkering is altijd verbonden aan de plicht zich in te zetten om weer onafhankelijk van de uitkering te worden. Dit betekent dat de vaststelling van de hoogte van de uitkering niet alleen afhangt van de toepasselijke uitkeringsnorm en de beschikbare middelen van de belanghebbende, maar ook van de mate waarin de opgelegde verplichtingen worden nagekomen. Wanneer het college tot het oordeel komt dat een bijstandsgerechtigde zijn verplichtingen niet of in onvoldoende mate nakomt, wordt de uitkering verlaagd. Er is dus geen sprake van een bevoegdheid, maar van een verplichting. Alleen wanneer iedere vorm van verwijtbaarheid ontbreekt, ziet het college af van zo’n verlaging.

Verlaging van de uitkering moet plaatsvinden overeenkomstig een door de gemeenteraad vast te stellen verordening. Dit is de Afstemmingsverordening. 

Het verlagen van de bijstand op grond van het feit dat de belanghebbende zijn verplichtingen niet of in onvoldoende mate is nagekomen, wordt in de terminologie van de WWB aangeduid als het afstemmen van de uitkering op de mate waarin de belanghebbende de opgelegde verplichtingen nakomt. Met het begrip ‘afstemmen’ wordt het uitgangspunt van de WWB benadrukt dat rechten en plichten één kant van dezelfde medaille vormen.

Gemeenten zullen wel steeds voor ogen moeten houden dat het opleggen van een maatregel géén punitieve sanctie is, waarbij het leedtoevoegend karakter voorop staat, maar een reparatoire sanctie (ook wel herstelsanctie genoemd), gericht op het (weer) in overeenstemming brengen van de hoogte van de bijstand met de mate waarin de bijstandsgerechtigde de aan de uitkering verbonden verplichtingen nakomt.

Het verlagen van de bijstand

Op grond van artikel 18, tweede lid, WWB kan zowel de bijstand (dat wil zeggen: algemene bijstand en bijzondere bijstand) als de langdurigheidstoeslag worden verlaagd.

In deze voorbeeldverordening is er voor gekozen dat verlagingen in beginsel worden toegepast over de bijstandsnorm (de op belanghebbende van toepassing zijnde norm plus eventuele toeslagen). De uitzondering hierop vormt de bijzondere bijstand voor jongeren van 18 tot 21 jaar. Deze groep ontvangt een lage algemene bijstandsuitkering die wordt aangevuld door middel van aanvullende bijzondere bijstand in de kosten van levensonderhoud. Indien alleen de lage jongerennorm zou worden verlaagd, zou dit leiden tot rechtsongelijkheid ten opzichte van de groep 21-jarigen en ouder.

Gezien het karakter van de bijzondere bijstand, ligt een verlaging van het uitkeringsbedrag wegens schending van een of meer verplichtingen ook niet in de rede. Wel kan bij de beoordeling of iemand in aanmerking komt voor bijzondere bijstand een rol spelen of betrokkene zijn verplichtingen in voldoende mate is nagekomen. Dit geldt dan vooral voor de plicht om voldoende besef van verantwoordelijkheid te tonen voor de voorziening in het bestaan.

De relatie met de reïntegratieverordening

Gemeenten moeten ook een reïntegratieverordening vaststellen. In deze verordening zullen zij moeten vastleggen hoe zij de cliënten gaan ondersteunen bij de arbeidsinschakeling en hoe zij omgaan met het aanbieden van voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling. Voorbeelden van voorzieningen zijn: scholing, loonkostensubsidies, gesubsidieerde arbeid, sociale activering, premies, kinderopvang en stages. In beginsel wordt aan iedere cliënt de arbeidsverplichting opgelegd. De algemene verplichting staat in de wet genoemd. Gemeenten kunnen deze verplichting echter ook nader specificeren (invullen met specifieke voorzieningen) en de specificaties in de beschikking vastleggen. In de reïntegratie-verordening wordt aandacht geschonken aan de voorzieningen die de gemeente kan inzetten. De vertaling daarvan vindt plaats in de individuele beschikking. Indien een cliënt de verplichtingen niet nakomt, leidt dit in beginsel tot een maatregel, waarvoor de basis is gelegd in de maatregelenverordening.

De verordening op grond van artikel 8a WWB

Artikel 8a WWB bepaalt dat de gemeenteraad in het kader van het financiële beheer bij verordening regels stelt voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van bijstand alsmede van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet. Wanneer hierover iets geregeld wordt in de Afstemmingsverordening WWB hoeft hiervoor niet ook nog een aparte Handhavingsverordening te worden opgesteld. In de voorliggende verordening staat aangegeven dat het college in het Controleplan Wet werk en bijstand hiervoor regels instelt.

Zeer ernstige misdraging (artikel 11 Afstemmingsverordening)

Onder de term ‘zeer ernstig misdragen’ kunnen diverse vormen van agressie worden verstaan, zij het dat er sprake moet zijn van verwijtbaarheid en van gedrag dat in het normale

menselijke verkeer in alle gevallen als onacceptabel kan worden beschouwd.

De gemeente kan de uitkering alleen verlagen indien er een verband bestaat tussen de ernstige misdraging en (mogelijke) belemmeringen voor de gemeente bij het vaststellen van het recht op een uitkering. Vandaar dat in dit artikel wordt bepaald dat de zeer ernstige

misdragingen moeten hebben plaatsgevonden onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de Wet werk en bijstand.

In het artikel wordt gesproken over ‘het zich tegenover het college zeer ernstig misdragen’. Dit betekent dat alleen (zeer) agressief gedrag tegenover leden van het college en hun ambtenaren aanleiding zijn voor het toepassen van een verlaging. Er kan dus geen verlaging worden toegepast als een klant zich agressief heeft gedragen tegenover een medewerker van een andere organisatie die belast is met de uitvoering van de WWB (bijvoorbeeld een reintegratiebedrijf).

Het is in dat geval wellicht wel mogelijk om de uitkering te verlagen wegens het niet of onvoldoende gebruik maken van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling.

Bij het vaststellen van de verlaging in de situatie dat een uitkeringsgerechtigde zich ernstig heeft misdragen, zal gekeken moeten worden naar de ernst van de gedraging, de mate van

verwijtbaarheid en de persoonlijke omstandigheden van de betrokkene.

Wat betreft het vaststellen van de ernst van de gedraging, kunnen de volgende vormen van agressief gedrag in een oplopende reeks steeds ernstiger) worden onderscheiden:

- Verbaal geweld (schelden);

- Discriminatie;

- Intimidatie (uitoefenen van psychische druk);

- Zaakgericht fysiek geweld (vernielingen);

- Mensgericht fysiek geweld;

- Combinatie van agressievormen.

Voor het bepalen van de verwijtbaarheid van de misdraging zal gekeken moeten worden naar de omstandigheden waaronder de misdraging heeft plaatsgehad.

Het toepassen van een verlaging staat geheel los van het doen van aangifte bij de politie. Het college legt een verlaging op, terwijl de functionaris tegen wie de agressie zich richtte aangifte kan doen bij de politie.