2013-10 Beleidsregels Terug- en invordering en verhaal SZW gemeente Maassluis 2013

Geldend van 28-03-2013 t/m heden

Intitulé

2013-10 Beleidsregels Terug- en invordering en verhaal SZW gemeente Maassluis 2013

Het college van burgemeester en wethouders van Maassluis,

Gelet op de Wet werk en bijstand, het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen, de Wet inkomensvoorziening oudere arbeidsongeschikte werknemers, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, de Wet kinderopvang, de Wet inburgering en hoofdstuk 4 van de Algemene wet Bestuursrecht;

Besluit vast te stellen de volgende

Beleidsregels Terug- en invordering en verhaal SZW gemeente Maassluis 2013

HOOFDSTUK I ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1. Begripsbepalingen

  • 1. Alle begrippen die in deze regeling worden gebruikt en die niet nader zijn omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, de Wet kinderopvang, de Algemene wet bestuursrecht en het Burgerlijk Wetboek.

  • 2. In deze regeling wordt verstaan onder:

    • ·

      WWB: Wet werk en bijstand;

    • ·

      WI: Wet inburgering;

    • ·

      Wk: Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen;

    • ·

      IOAW: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

    • ·

      IOAZ: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

    • ·

      BW: Burgerlijk Wetboek;

    • ·

      Awb: Algemene wet bestuursrecht;

    • ·

      Rv: Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering;

    • ·

      verstrekking: de door het college betaalde kosten van bijstand als bedoeld in de WWB, de uitkering als bedoeld in de IOAW en IOAZ en de tegemoetkoming kinderopvang als bedoeld in Wk;

    • ·

      vordering: de door het college teruggevorderde kosten van bijstand als bedoeld in de WWB, de teruggevorderde uitkering als bedoeld in de IOAW en IOAZ, de teruggevorderde tegemoetkoming kinderopvang als bedoeld in de Wk, de eigen bijdrage inburgering als bedoeld in de WI en een opgelegde boete als bedoeld in de WI;

    • ·

      brutering: het verhogen van de vordering met de loonheffingen waarvoor de gemeente die de uitkering vertrekt krachtens de Wet op de loonbelasting 1964 inhoudingsplichtig is, voor zover de loonheffingen niet verrekend kunnen worden met de door het college af te dragen loonheffingen;

    • ·

      college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maassluis.

    • ·

      fraudevordering: vordering in verband met ten onrechte of tot een te hoog bedrag verleende uitkering als gevolg van het verwijtbaar niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht;

    • ·

      inlichtingenplicht: verplichting genoemd in artikel 17, eerste lid van de WWB, artikel 13, eerste lid van de IOAW, artikel 13, eerste lid van de IOAZ, artikel 30c, tweede en derde lid van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen en artikel 1.28 Wk;

Artikel 2. Algemene bepaling met betrekking tot de bevoegdheid tot herziening, intrekking, terugvordering, brutering, aflossing krediethypotheek en verhaal

  • 1. Het college maakt gebruik van zijn bevoegdheid, om:

  • a. bijstand terug te vorderen op grond van de artikelen 58 tot en met 60 WWB;

  • b. uitkering terug te vorderen op grond van de artikelen 25, 26 en 28 IOAW;

  • c. uitkering terug te vorderen op grond van de artikelen 25, 26 en 28 IOAZ;

  • d. een tegemoetkoming terug te vorderen op grond van artikel 1.38 Wk.

  • 2. Voor zover dit vereist is om tot terugvordering te kunnen overgaan, maakt het college tevens gebruik van de bevoegdheid om een besluit tot toekenning van een verstrekking als bedoeld in het eerste lid, te herzien of in te trekken.

  • 3. Het college bruteert de vordering, welke is ontstaan door gebruik te maken van de onder lid 1 en 2 genoemde bevoegdheden, bij niet tijdige betaling.

  • 4. Het college continueert het aflossingsregime zoals dat is geregeld in het Bijstandsbesluit krediethypotheek (Bbk) voor krediethypotheken die voor 1 januari 1996 zijn gevestigd en het Besluit krediethypotheek bijstand (Bkb) voor krediethypotheken die op of na 1 januari 1996 zijn gevestigd;

  • 5. Het college maakt geen gebruik van zijn bevoegdheid tot verhaal op grond van artikel 62 WWB.

Artikel 3. Uitzonderingen voortvloeiende uit de jurisprudentie

  • 1. In afwijking van het bepaalde in artikel 2 eerste lid onder a tot en met c vordert het college een door haar na ontvangst van een signaal ten onrechte of tot een te hoog bedrag verstrekte uitkering niet terug, voor zover deze uitkering ook zes maanden na ontvangst van dit signaal nog onterecht of tot een te hoog bedrag is verleend, tenzij belanghebbende in dit kader de inlichtingenplicht heeft geschonden (zesmaandenjurisprudentie).

  • 2. Onder een signaal als genoemd in het eerste lid wordt verstaan relevante informatie waaruit kan worden afgeleid dat sprake is van een dusdanige fout, dat het college op grond daarvan actie zou moeten ondernemen.

  • 3. In afwijking van het bepaalde in artikel 2 eerste lid onder a tot en met c beperkt het college de terugvordering tot het bedrag dat te veel aan bijstand zou zijn verstrekt, zo belanghebbende wel aan de inlichtingenplicht had voldaan, indien sprake is van intrekking van het recht op bijstand over een langere periode omdat belanghebbende over de gehele periode in beperkte mate beschikte over in aanmerking te nemen vermogen.

  • 4. In afwijking van het bepaalde in artikel 2 derde lid ziet het college af van brutering indien sprake is van een vordering die is ontstaan buiten toedoen van belanghebbende en hem niet kan worden verweten dat de betaling van de schuld niet reeds is voldaan in het kalenderjaar waarop deze betrekking heeft.

HOOFDSTUK II GEHEEL OF GEDEELTELIJK AFZIEN VAN VERDERE TERUGVORDERING

Artikel 4. Reikwijdte

De bepalingen in dit hoofdstuk zijn niet van toepassing op fraudevorderingen die op of na 1 januari 2013 zijn ontstaan.

Artikel 5. Kwijtschelding bij schuldregeling

  • 1. Het college besluit tot gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van vorderingen indien aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a. redelijkerwijs is te voorzien dat de belanghebbende niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden; en

  • b. redelijkerwijs is te voorzien dat een schuldregeling met betrekking tot alle vorderingen van de overige schuldeisers zonder een zodanig besluit niet tot stand zal komen; en

  • c. de vordering van de gemeente wegens teruggevorderde bijstand zal ten minste worden voldaan naar evenredigheid met de vorderingen van de schuldeisers van gelijke rang.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing indien:

  • a. de terugvordering het gevolg is van het niet, niet tijdig of niet volledig voldoen aan de inlichtingenplicht; of

  • b. de vordering wordt gedekt door pand of hypotheek op een zaak of zaken, behoudens voor zover de vordering niet op die zaken verhaald kan worden.

  • 3. Het college trekt het besluit tot gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van de vordering in of wijzigt dit besluit ten nadele van de belanghebbende indien:

  • a. niet binnen 12 maanden nadat dat besluit is bekendgemaakt, een schuldregeling is tot stand gekomen die voldoet aan de in het eerste lid genoemde voorwaarden; 

  • b. de belanghebbende zijn vordering aan de gemeente niet overeenkomstig de schuldregeling voldoet; of

  • c. onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid.

Artikel 6. Afzien van (verdere) terugvordering na het voldoen aan de betalingsverplichting

  • 1. In afwijking van artikel 2, eerste lid besluit het college af te zien van terugvordering of van verdere terugvordering van uitkering indien de belanghebbende:

    • a.

      gedurende vijf jaar volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan en ten minste 75% van de hoofdsom van de vordering heeft voldaan; of

    • b.

      gedurende vijf jaar niet volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, maar het achterstallige bedrag over die periode, vermeerderd met de op de invordering betrekking hebbende kosten, alsnog heeft betaald en ten minste 75% van de hoofdsom van de vordering heeft voldaan; of

    • c.

      gedurende vijf jaar geen betalingen heeft verricht en niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment zal gaan verrichten.

  • 2. In beginsel wordt een besluit als bedoeld in het eerste lid, aanhef, onder a of b slechts genomen als de belanghebbende daarom schriftelijk heeft verzocht. Tot toepassing van het eerste lid, aanhef en onder c wordt uitsluitend ambtshalve besloten.

  • 3. De in het eerste lid onder a en b genoemde termijn van vijf jaar is drie jaar indien het gemiddeld inkomen van de belanghebbende in die periode de beslagvrije voet bedoeld in de artikelen 475c en 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering niet te boven is gegaan.

  • 4. Op verzoek van de belanghebbende kan het college instemmen met het verzoek tot afkoop van het restant van de vordering indien de afkoop meer oplevert dan wanneer de gebruikelijke incassoprocedure zou worden gevolgd.

Artikel 7. Uitzonderingen

  • 1. Artikel 6 is niet van toepassing ten aanzien van vorderingen die:

  • a. het gevolg zijn van schending van de inlichtingenplicht dan wel tekortschietend besef van verantwoordelijkheid;

  • b. door pand of hypotheek op een goed of goederen zijn gedekt, behoudens voor zover zij niet op die goederen verhaald kunnen worden;

  • 2. Het op basis van artikel 6 genomen besluit tot (gedeeltelijk) afzien van terugvordering kan worden ingetrokken, indien op een later tijdstip blijkt dat belanghebbende onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid.

Artikel 8. Kruimelbedragen

  • 1. In afwijking van artikel 2 eerste lid ziet het college af van het nemen van een terugvorderingsbesluit indien de terug te vorderen uitkering een bedrag van € 25,-- op netto basis niet te boven gaat.

  • 2. Het college ziet af van nadere invordering nadat een terugvorderingsbesluit is genomen, indien er sprake is van een restantvordering onder de € 150,-- en het treffen van (verdere) invorderingsmaatregelen, naar het oordeel van het college, niet doelmatig is en er geen andere vorderingen meer openstaan.

HOOFDSTUK III INVORDERING

Artikel 9. Algemene bepaling met betrekking tot invordering

  • 1. Het college start de invordering gelijktijdig met de afgifte van het besluit tot terugvordering en hanteert daarbij de in artikel 2 van de Verordening betalingstermijn vorderingen Wet werk en bijstand gemeente Maassluis genoemde betalingstermijn van 30 dagen;

  • 2. Het terugvorderingsbesluit omvat de volgende punten:

    • a.

      de hoogte van (het saldo van) de vordering;

    • b.

      de betalingsverplichting om de vordering in zijn geheel te voldoen;

    • c.

      de datum waarop de betalingsverplichting in gaat;

    • d.

      de mogelijkheid voor belanghebbende om binnen 30 dagen na verzenddatum van de beschikking een betalingsregeling te treffen;

    • e.

      de rechtsgevolgen bij niet-nakoming van de betalingsverplichting;

    • f.

      de vermelding dat het aangaan van nieuwe schuldverplichtingen niet leidt tot een nieuwe vaststelling van een opgelegde betalingsverplichtingen behoudens bijzondere onvoorziene omstandigheden;

    • g.

      mogelijkheid tot brutering van de netto vordering.

Artikel 10. Verrekening

Onverminderd het bepaalde in artikel 60, vierde lid van de WWB en artikel 28, tweede lid van de IOAW en IOAZ en ongeacht de in artikel 9 genoemde betalingstermijn gaat het college indien mogelijk meteen na afgifte van het besluit tot terugvordering over tot verrekening van de vordering met een eventueel recht op bijstand of een uitkering in het kader van de IOAW of IOAZ.

Artikel 11. Betalingsvoorstel en uitstel van betaling

  • 1.

    Het college verleent ambtshalve uitstel van betaling dan wel op basis van een gemotiveerd verzoek van belanghebbende wanneer duidelijk is dat belanghebbende geen mogelijkheid heeft om binnen de gestelde betalingstermijn tot algehele aflossing van de vordering over te gaan.

  • 2.

    Het besluit inzake de betalingsregeling vermeldt in ieder geval:

  • a.

    de maandelijkse aflossingsverplichting;

  • b.

    de datum van ingang van de aflossingsverplichting;

  • c.

    de wijze waarop het besluit, bij gebreke van tijdige betaling, ten uitvoer wordt gelegd

waaronder tevens begrepen de aankondiging dat eventuele executiekosten vanwege inschakeling van derden voor rekening van belanghebbende zijn;

  • d.

    de mededeling dat, bij gebreke van tijdige betaling, de vordering in zijn geheel, zonder verdere vooraankondiging, ineens opeisbaar wordt en dat het college in dat geval niet langer gehouden is aan de vastgestelde aflossingsverplichting ingevolge lid 2 sub a;

  • e.

    aan welke vordering(en) de betaling wordt toegerekend.

  • 3.

    Het besluit van het college als bedoeld in lid 2 geldt tevens als besluit tot uitstel als bedoeld in artikel 4:94 van de Awb.

  • 4.

    Aan het uitstel van betaling kunnen in ieder geval de volgende verplichtingen worden verbonden:

  • a.

    de verplichting om de ontvangst van inkomsten of vermogen onverwijld te melden;

  • b.

    de verplichting om een wijziging van leef- of woonsituatie te melden;

  • c.

    de verplichting om bepaalde vermogensbestanddelen te gelde te maken.

  • 5.

    Een ingediend verzoek om voor een schuldregeling in aanmerking te komen, vormt voor het college geen reden om de beslissing tot oplegging van een vordering op te schorten of uitstel van terugbetaling van de opgelegde vordering te verlenen.

  • 6.

    Het college wijst een verzoek van belanghebbende tot een betalingsregeling of betalingsvoorstel af indien belanghebbende beschikt over vermogen voor zover dit meer bedraagt dan de voor hem geldende bijstandsnorm.

  • 7.

    Bij de vaststelling of belanghebbende over vermogen beschikt als bedoeld in het zesde lid:

    • a.

      worden de vorderingen die het gevolg zijn van teveel ontvangen uitkering buiten beschouwing gelaten en;

    • b.

      is het bepaalde in artikel 34, tweede lid, onder a en d van de WWB van overeenkomstige toepassing.

Artikel 12. Vaststelling van de hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit

  • 1. Indien belanghebbende een inkomen heeft op bijstandsniveau, bedraagt de aflossingsverplichting 10% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm per maand inclusief vakantietoeslag.

  • 2. Voor een belanghebbende met een inkomen boven bijstandsniveau geldt:

    • a.

      Betaling binnen 30 dagen;

    • b.

      Betaling binnen maximaal 12 maanden wanneer a niet haalbaar is;

    • c.

      Indien a en b niet haalbaar zijn, wordt een betalingsregeling naar draagkracht vastgesteld.

  • 3. Voor zover de debiteur zijn aflossingsverplichting blijft voldoen, blijft de aflossingsregeling die is afgesproken vóór 1 januari 2013 van toepassing.

Artikel 13. Continuering van de duur en hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit bij uitstroom

De tijdens de uitkeringsperiode vastgestelde aflossingsverplichting wordt gecontinueerd voor een periode van 12 maanden na beëindiging van de WWB-, IOAW- of IOAZ-uitkering.

Artikel 14. Tussentijdse beoordeling van een betalingsverplichting door het college

  • 1. Bij een gegrond vermoeden dat de afloscapaciteit van belanghebbende is gewijzigd, kan het college de draagkracht opnieuw beoordelen.

  • 2. Voor zover geen gegrond vermoeden, als bedoeld in het eerste lid, aanwezig is, stelt het college telkens binnen 24 maanden een onderzoek in, tenzij gemotiveerd een andere frequentie wordt bepaald.

  • 3. Wanneer het college als gevolg van een onderzoek besluit tot wijziging of handhaving van de eerder opgelegde betalingsverplichting, wordt belanghebbende hiervan in kennis gesteld bij beschikking.

  • 4. In het geval van een gewijzigde betalingsverplichting wordt deze opgelegd met ingang van de eerste dag van de maand die volgt op die van de beschikking.

Artikel 15. Verzoek tot wijziging van een betalingsverplichting door belanghebbende

  • 1 Belanghebbende kan een schriftelijk verzoek doen, onder bijvoeging van zijn financiële en andere relevante gegevens met bijbehorende afschriften van bewijsstukken, tot:

  • a. wijziging van de eerder vastgestelde betalingsverplichting; of

  • b. tijdelijk uitstel van de opgelegde betalingsverplichting, omdat de belanghebbende meent de eerder vastgestelde periodieke aflossingsverplichting niet te kunnen voldoen.

    2.Het verzoek tot wijziging van de betalingsverplichting schort de lopende verplichting niet op, tenzij er sprake is van dringende redenen.

Artikel 16. Aanmaning, verrekening, beslag en rente bij niet tijdige betaling

  • 1. Indien belanghebbende niet betaalt en niet bereid is tot het treffen van een minnelijke regeling of een eerder opgelegde betalingsverplichting niet nakomt wordt hij aangemaand om binnen 2 weken te betalen.

  • 2. Indien belanghebbende na te zijn aangemaand, niet bereid is tot het treffen van een minnelijke regeling of een eerder opgelegde betalingsverplichting niet meer nakomt, wordt het terugvorderingsbesluit ten uitvoer gelegd door middel van:

  • a. verrekening met de periodiek verleende verstrekking op grond van artikel 4:93 Awb; of bij het ontbreken van deze mogelijkheid

  • b. een executoriaal beslag overeenkomstig de artikelen 479b tot en met 479g, behoudens artikel 479e lid 2 Rv; of

  • c. een executoriaal of conservatoir beslag op roerende of onroerende goederen, overeenkomstig het Tweede boek Rv.

Artikel 17. Rente – en aanmaningskosten:

  • 1. Het college brengt geen aanmaningskosten in rekening.

  • 2. Indien het college de vordering ter executie overdraagt aan een derde die beroepsmatig belast is met de invordering, dan worden de door de derde gemaakte kosten volledig doorberekend aan belanghebbende en wordt de vordering verhoogd met wettelijke rente.

  • 3. De uitvaardiging en tenuitvoerlegging van het dwangbevel geschieden op kosten van belanghebbende.

HOOFDSTUK IV SLOTBEPALINGEN REGELING

Artikel 18. Inwerkingtreding en toepassingsbereik

Deze beleidsregels treden in werking met ingang van de dag na bekendmaking. Op dat moment vervalt het Debiteurenbeleidsplan Maassluis 2011 e.v.

Artikel 19. Citeertitel

Deze beleidsregels worden aangehaald als: Beleidsregels Terug- en invordering en verhaal SZW gemeente Maassluis 2013.

Toelichting Beleidsregels Terug- en invordering en verhaal SZW 2013

Algemeen

Op grond van artikel 58 van de Wet werk en bijstand (WWB) kan het college dat de bijstand heeft verstrekt de kosten van bijstand terugvorderen. Een gelijksoortige bepaling opgenomen in de IOAW en IOAZ. Daarnaast vordert de gemeente terug op grond van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen(Wk)en Wet inburgering (WI).

Terugvordering is een aan het college toekomende bevoegdheid en het college kan deze bevoegdheid dan ook nader inkaderen door middel van beleidsregels.

Met inwerkingtreding van de Wet aanscherping handhaving- en sanctiebeleid SZW-wetten (Wet aanscherping) per 1 januari 2013 wordt de bevoegdheid tot terugvordering gedeeltelijk omgezet in een wettelijke verplichting. Meer specifiek gaat het om vorderingen die het gevolg zijn van ten onrechte ontvangen uitkering in verband met schending van de inlichtingenplicht. De verplichting tot terugvordering komt daarbij mede tot uiting in:

  • a.

    een verplichting tot verrekening van deze vordering met een eventueel recht op algemene bijstand, een uitkering in het kader van de IOAW of IOAZ dan wel een Bbz-uitkering; en

  • b.

    een wettelijk verbod om medewerking te verlenen aan een schuldregeling indien de vordering is ontstaan door het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenverplichting.

De verplichting tot terugvordering geldt alleen voor vorderingen die zijn ontstaan na inwerkingtreding van de Wet aanscherping. Dat geldt ook voor de hierboven onder a en b genoemde verplichtingen. Is het besluit tot terugvordering voor 1 januari 2013 afgegeven dan blijft ook voor de vordering als gevolg van schending van de inlichtingenplicht, een en ander een bevoegdheid.

Naast de bevoegdheid tot terugvordering is in de wet ook een drietal andere (gerelateerde) bevoegdheden opgenomen:

  • a.

    de bevoegdheid tot intrekking of herziening van het recht op bijstand dan wel een uitkering in het kader van de IOAW of IOAZ (artikel 54, derde lid van de WWB en artikel 17, derde lid van de IOAW en IOAZ);

  • b.

    de bevoegdheid om gebruik te maken van de in titel 4.4 van de Algemene wet bestuursrecht genoemde mogelijkheden tot invordering van een schuld; en

  • c.

    de bevoegdheid tot brutering van de vordering in het kader van te veel genoten uitkering (artikel 58, vijfde lid (v/h vierde lid) van de WWB en artikel 25, vijfde lid (v/h vierde lid) van de IOAW en IOAZ).

Ook deze bevoegdheden worden – zij het soms indirect - aangetast door de Wet aanscherping.

  • a.

    Met betrekking tot de bevoegdheid tot intrekking of herziening wordt de wet aangepast, in die zin dat intrekking en herziening een verplichting worden als sprake is van ten onrechte of tot een te hoog bedrag verstrekte uitkering als gevolg van een schending van de inlichtingenplicht. In alle andere gevallen blijft het een bevoegdheid. Het moge duidelijk zijn dat vrij rigoureuze beleidskeuzes in dit kader (waarbij in meer algemene zin van intrekking/herziening over bepaalde periodes wordt afgezien) op zeer gespannen voet staan met het uitgangspunt van de Wet aanscherping, dat fraude te allen tijde niet mag lonen. Er lijkt echter – tot op dit moment – juridisch gezien wel ruimte voor beleidskeuzes die gebaseerd zijn op effectiviteitoverwegingen (denk aan: beperking onderzoek naar fraude en daarmee indirect ook de periode van intrekking/herziening, voor zover dit de slagkracht van de handhaving niet ten goede komt);

  • b.

    Met betrekking tot de wijze van invordering heeft het college in wezen volledige vrijheid in de keuze van middelen en de mate waarin zij – met inachtneming van de regelgeving rond de beslagvrije voet - middelen bij de berekening van de draagkracht betrekt. De Wet aanscherping stelt enkel daar waar het een fraudevordering of de daarmee samenhangende boete betreft verrekening – indien mogelijk – verplicht (artikel 60, vierde lid van de WWB en artikel 28, tweede lid van de IOAW en IOAZ).

  • c.

    Met betrekking tot brutering is de WWB na inwerkingtreding van de Wet aanscherping niet gewijzigd. Daar artikel 58, eerste lid van de WWB het college echter verplicht tot terugvordering van de kosten van bijstand en tot deze kosten eveneens de eventueel afgedragen belasting en premies behoren, heeft het college op dit vlak niet de vrijheid om (gedeeltelijk) van brutering af te zien indien verrekening niet mogelijk blijkt.

Van de verhaalsbevoegdheid wordt geen gebruik gemaakt. De bijstandsgerechtigde wordt verplicht om zelf aanspraak te maken op alimentatie. Alimentatie is immers een voorliggende voorziening. Dit geldt zowel voor partneralimentatie als voor de kinderalimentatie. Indien nodig wordt de verplichting opgelegd aan een bijstandsgerechtigde om een alimentatieprocedure te starten dan wel om de invordering van de alimentatie uit handen te geven aan het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen. Voordeel van deze werkwijze is dat een bijstandsgerechtigde, zeker wanneer er parttime inkomsten zijn, sneller over een inkomen beschikt dat hoger is dan de toepasselijke bijstandsnorm.

Artikelsgewijs

HOOFDSTUK I ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1. Begripsbepalingen

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 2. Algemene bepaling met betrekking tot de bevoegdheid tot herziening, intrekking, terugvordering, bruteringen, aflossing krediethypotheek en verhaal

Het tweede artikel bevat de hoofdregel, oftewel de wijze waarop in beginsel gebruik wordt gemaakt van de bevoegdheid tot herziening, intrekking, terugvordering, invordering, brutering en verhaal.

Het vierde lid bevat de beleidsregel met betrekking tot de aflossing van krediethypotheken.

Het vijfde lid bevat de bepaling dat geen actief gebruik wordt gemaakt van de bevoegdheid tot verhaal. In plaats daarvan is belanghebbende in de gevallen waarin een onderhoudsplicht bestaat verplicht alimentatie te verzoeken bij de rechter. Deze verplichting kan op grond van artikel 55 WWB aan de bijstand worden verbonden. Hiervoor wordt verwezen naar de opgestelde Werkwijze alimentatie die in het Handboek Schulinck is opgenomen.

Artikel 3. Uitzonderingen voortvloeiende uit de jurisprudentie

In artikel 3 staan vervolgens de algemene - binnen de jurisprudentie geformuleerde - uitzonderingen op de in artikel 2 genoemde hoofdregel beschreven. Het gaat hier om situaties waarvan binnen de jurisprudentie is komen vast te staan dat het college ongeacht een gehoudenheid tot terugvordering dan wel brutering dient af te zien van haar vaste gedragslijn. Het college heeft in deze niet de vrijheid om van deze in de jurisprudentie benoemde uitzonderingen af te wijken. Het gaat meer specifiek om:

Eerste en tweede lid: de zesmaandenjurisprudentie

Dit komt er kortheidshalve op neer dat de gemeente binnen zes maanden nadat zij een signaal heeft ontvangen, over dient te gaan tot aanpassing van het recht op uitkering. Een signaal kan daarbij worden gedefinieerd als relevante informatie over de uitkeringsgerechtigde waaruit kan worden afgeleid dat sprake is van een dusdanige fout, dat het college op grond daarvan actie zou moeten ondernemen. Vindt geen aanpassing van het recht op uitkering plaats binnen de genoemde zes maanden, dan dient het college van terugvordering af te zien voor het deel dat na deze zes maanden nog te veel aan uitkering is verstrekt. De zes maanden jurisprudentie speelt niet indien sprake is van schending van de inlichtingenplicht.

Derde lid: beperkte overschrijding van de vermogensgrens gedurende langere tijd

De situatie kan bestaan dat betrokkene niet heeft gemeld dat hij over een vermogen beschikt dat in beperkte mate de vermogensgrens overstijgt. Komt het college hierachter dan is zij in wezen gerechtigd om de bijstand over de gehele periode van de overschrijding in te trekken. Vaste jurisprudentie is echter dat in deze situatie de terugvordering dient te worden beperkt tot het bedrag dat niet zou zijn verstrekt indien betrokkene de beperkte overschrijding van de vermogensgrens wel tijdig zou hebben gemeld.

Vierde lid: afzien van brutering

Naar vaste rechtspraak dient te worden afgezien van brutering, indien sprake is van een vordering die is ontstaan buiten toedoen van een betrokkene en hem niet kan worden verweten dat de betaling van de schuld niet reeds is voldaan in het kalenderjaar waarop deze betrekking heeft.

HOOFDSTUK II GEHEEL OF GEDEELTELIJK AFZIEN VAN VERDERE TERUGVORDERING

In hoofdstuk II wordt nader uitgewerkt onder welke omstandigheden het college geheel of gedeeltelijk afziet van terugvordering.

Artikel 4. Reikwijdte

In verband met de invoering van de Wet aanscherping komen fraudevorderingen enkel in de bij wet geregelde situaties (artikel 58, zevende lid van de WWB en artikel 25, zesde lid van de IOAW en IOAZ) voor kwijtschelding in aanmerking. Het bepaalde in hoofdstuk II is daarom niet van toepassing op fraudevorderingen ontstaan na 1 januari 2013.

Artikel 5. Kwijtschelding bij schuldregeling

Een van de uitgangspunten van het invorderingsbeleid is de mogelijkheid om van de hoofdregel af te wijken als de belanghebbende in de knel komt. Daarom wordt meegewerkt met schuldregelingen tegen finale kwijting voor belanghebbenden die in een problematische schuldsituatie verkeren. Dit geldt niet voor terugvorderingen die het gevolg zijn van het niet, niet tijdig of niet volledig voldoen aan de inlichtingenplicht.

Zoals reeds eerder aangegeven is wettelijk bepaald dat geen medewerking aan de totstandkoming van een schuldregeling kan worden verleend indien het een na 1 januari 2013 ontstane fraudevordering betreft of de daarmee samenhangende boete.

Artikel 6. Afzien van (verdere) terugvordering na het voldoen aan de betalingsverplichting

In dit artikel zijn de voorwaarden voor kwijtschelding van een restant vordering vastgelegd. Daarbij is niet alleen van belang dat de afgesloten betalingsregeling is nagekomen, maar er moet ook een behoorlijk deel van de vordering zijn voldaan. In het geval van hoofdelijke aansprakelijkheid geldt de kwijtschelding (of afkoop) alleen voor de partner aan wie dit is toegekend.

Artikel 7. Uitzonderingen

Bij vorderingen die het gevolg zijn van schending van de inlichtingenplicht kan bijvoorbeeld worden gedacht aan boetes.

Artikel 8. Kruimelbedragen

Er kunnen zich situaties voordoen waarbij de kosten van het nemen van een terugvorderingsbeschikking of van verdere invordering niet opwegen tegen de opbrengsten. In het kader van efficiency en effectiviteit is het in die gevallen mogelijk om af te zien van terugvordering of (verdere) invordering. Dit dient telkens individueel bepaald te worden.

HOOFDSTUK III INVORDERING

Artikel 9. Algemene bepaling met betrekking tot invordering

Het uitgangspunt is dat een vordering in zijn geheel binnen de gestelde betalingstermijn wordt voldaan.

Artikel 10. Verrekening

Het college maakt gebruik van de bevoegdheid om direct tot verrekening over te gaan.

Voor fraudevorderingen ontstaan na 1 januari 2013 en de daarmee samenhangende boete geldt, zoals eerder aangegeven, een verrekeningsplicht. Dit artikel ziet daarom niet op deze vorderingen.

Artikel 11. Betalingsvoorstel en uitstel van betaling

Uitgangspunt is dat een vordering in zijn geheel binnen de gestelde betalingstermijn wordt voldaan. Mocht de belanghebbende niet in staat zijn om binnen deze termijn de vordering te voldoen dan kan er een betalingsregeling worden gesloten. Het college kan ambtshalve uitstel van betaling verlenen. Wanneer de betalingsregeling niet wordt nagekomen, dan neemt het college weer het heft in handen. Het college is dan niet langer gebonden aan de betalingsregeling en de vordering is dan weer in zijn geheel opeisbaar.

Het besluit inzake de betalingsregeling moet de in lid twee genoemde informatie bevatten.

De betalingsregeling geldt tevens als uitstel van betaling (art. 4:94 awb)

Aan het uitstel van betaling kunnen een aantal verplichtingen worden verbonden. Wanneer de verplichtingen niet worden nagekomen wordt de vordering ineens in zijn geheel opeisbaar.

Bij vaststelling of belanghebbende vermogen heeft wordt buiten beschouwing gelaten:

  • ·

    de vorderingen;

  • ·

    bezittingen in natura die naar hun aard en waarde algemeen gebruikelijk zijn dan wel, gelet op de omstandigheden van persoon en gezin, noodzakelijk zijn (art. 34, tweede lid onder a WWB);

  • ·

    het vermogen gebonden in de woning met bijbehorend erf, bedoeld in artikel 50, eerste lid, voor zover dit minder bedraagt dan € 48.900,00; (bedrag geldt per 1 januari 2013) (art. 34, tweede lid onder d).

Artikel 12. Vaststelling van de hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit

Uit het oogpunt van efficiency en effectiviteit is gekozen voor een vast percentage.

Voor belanghebbenden met een inkomen boven bijstandsniveau geldt dat de vordering in principe binnen 30 dagen moet zijn betaald. Lukt dit niet dan wordt een betalingsregeling voor maximaal twaalf maanden met belanghebbende afgesproken. Is betaling binnen deze termijn niet mogelijk dan kan een betalingsregeling naar drachtkracht worden vastgesteld. De hoogte van het aflossingsbedrag is dan afhankelijk van de persoonlijke situatie van belanghebbende (maatwerk).

Artikel 13. Vaststelling van de duur en hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit bij uitstroom uit de WWB, IOAW of IOAZ

Bij beëindiging van de uitkering wordt de bestaande aflossing nog 12 maanden ongewijzigd voortgezet. Hiermee wordt voorkomen dat mensen die aan het werk gaan, gelijk meer moeten aflossen omdat ze een hoger inkomen hebben. Dit werkt niet motiverend. Ook wordt met dit beleid de armoedeval tegengegaan. Na afloop van deze 12 maanden wordt een nieuwe aflossing bepaald.

Artikel 14. Tussentijdse wijziging van aflossingsverplichting door het college

Het college kan een vastgesteld aflossingsverplichting altijd wijzigen. Wanneer uit een heronderzoek naar voren komt dat er meer aflosruimte is, dan kan er een hoger aflossingsbedrag worden vastgesteld. Een heronderzoek kan periodiek plaatsvinden of incidenteel wanneer er aanwijzingen zijn dat het inkomen en/of de persoonlijke situatie is gewijzigd.

Artikel 15. Verzoek tot wijziging van de aflossingsverplichting door belanghebbende

De belanghebbende kan altijd een verzoek indienen bij het college tot wijziging van de vastgestelde aflossingsverplichting.

Artikel 16. Aanmaning, verrekening, beslag en rente bij niet tijdige betaling

Dit artikel beschrijft de procedure wanneer een belanghebbende niet tijdig betaald.

Voor het leggen van beslag is een titel nodig. Wanneer de vordering is ontstaan voor de invoering van de vierde tranche Awb (1 juli 2009) dan is het terugvorderingsbesluit de titel. Is de vordering ontstaan na de invoering van de vierde tranche Awb dan moet er eerst een dwangbevel worden uitgevaardigd voordat er beslag kan worden gelegd.

Tenuitvoerlegging door middel van beslag geschiedt conform de regels van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De gemeente heeft de mogelijkheid van vereenvoudigd derdenbeslag op loon of uitkering.

Artikel 17. Rente – en aanmaningskosten

Het in rekening brengen van aanmaningskosten is een bevoegdheid. De aanmaningskosten die in rekening mogen worden gebracht, zijn dermate gering dat vanuit het oogpunt van efficiency en effectiviteit van deze bevoegdheid geen gebruik wordt gemaakt. Wanneer het college de vordering aan een deurwaarder overdraagt worden wel rente en invorderingskosten in rekening gebracht. De uitvaardiging en tenuitvoerlegging van het dwangbevel zijn voor kosten van betrokkene.

HOOFDSTUK IV SLOTBEPALINGEN REGELING

Artikel 18. Inwerkingtreding en toepassingsbereik

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 19. Citeertitel

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.