Regeling vervallen per 01-01-2013

Debiteurenbeleid gebundelde wetten 2011

Geldend van 01-01-2012 t/m 31-12-2012

Intitulé

Debiteurenbeleid Gebundelde Wetten 2011

1. Aanleiding.

Door de komst van de WIJ (ingegaan op 1 oktober 2009) en de Wet Bundeling (in werking getreden op 1 januari 2010) is bij collegebesluit van 27 april 2010 onder meer bepaald dat met ingang van 1 juli 2010 het bestaande debiteurenbeleid (Nieuw Debiteurenbeleid WWB c.a. 2008) expliciet van toepassing wordt verklaard op alle gebundelde wetten.

Doel van deze nota is het bestaande debiteurenbeleid met name tekstueel te actualiseren.

Uit overleg met de uitvoeringsorganisatie (Sociale Dienst) is naar voren gekomen dat het beleid goed toepasbaar is . Het debiteurenbeleid blijft inhoudelijk dan ook intact.

Wel zijn de meest recente cijfers ingevoegd en wordt waar nodig verwezen naar inmiddels vastgestelde uitvoeringsnotities zoals de “Notitie Kruimelbedragen”.

Het feit dat het beleid qua inhoud niet wijzigt, betekent ook dat de beleidsdoelen worden gehandhaafd. Deze zijn wel qua tekstvoering waar nodig in overeenstemming gebracht met de regelingen die vallen onder de Wet Bundeling.

Het debiteurenbeleid blijft zich richten op de volgende doelen:

  • -

    het beleid wordt afgestemd op de WWB, WIJ, IOAW, IOAZ en (W)WIK;

  • -

    het kwijtscheldingsbeleid moet meer perspectief bieden op een schuldenvrij bestaan door het waar mogelijk leggen van een koppeling met schuldhulpverlening en WSNP;

  • -

    zonder het adagium “fraude mag niet lonen” los te laten, moet het kwijtscheldingsbeleid ruimhartiger worden door het bieden van een mogelijkheid onder strikte voorwaarden ook (éénmalig) een restant fraudevordering kwijt te schelden;

  • -

    het terugbetalingskader moet tot minder draagkrachtonderzoeken leiden en moet bovendien minder uitstroombelemmerend zijn;

  • -

    door invoering van een nieuwe heronderzoeksmethodiek, moeten heronderzoeken meer effectief worden;

  • -

    het beeld van het vorderingenbestand moet meer reëel worden door het verrichten van opschoningsacties én;

  • -

    op termijn moet beter kunnen worden ingeschat welk percentage vorderingen nog inbaar wordt geacht, bijvoorbeeld door opgeboekte vorderingen een aantal jaren te volgen.

In deze nota wordt op de hierboven geschetste beleidsdoelen nader ingegaan. Het beleid is waar mogelijk in beleidsregels vervat. Waar dit niet kon, zijn er beslispunten geformuleerd.

In bijlage 2. zijn alle beleidsregels en nog een paar bestaande regels rondom debiteurenbeleid (bijvoorbeeld terugvordering en verhaal) overzichtelijk gerangschikt.

2. Relatie met bestaand beleid.

In de hiervoor vermelde en thans gehandhaafde beleidsdoelen is de kern van het bestaande beleid tot uitdrukking gebracht.

Hier wordt volstaan met het noemen van de voor dit beleid van belang zijnde nota en beleidsregels, waarbij moet worden vermeld dat laatstgenoemde beleidsregels al bij eerdere collegebesluiten in overeenstemming zijn gebracht met de WIJ en de Wet bundeling.

  • -

    de collegenota ”Nieuw Debiteurenbeleid WWB c.a. 2008” (bij collegebesluit van 27 april 2010 ingaande 1 juli 2010 expliciet van toepassing verklaard op de WWB, WIJ, IOAW, IOAZ en (W)WIK);

  • -

    de Beleidsregel Opschorting, Herziening, Intrekking en Terugvordering WWB, WIJ, IOAW, IOAZ en (W)WIK (vastgesteld bij collegebesluit van 23 maart 2010);

  • -

    de Beleidsregel Verhaal WWB en WIJ 2009 (vastgesteld bij collegebesluit van 4 augustus 2009).

    • 3.

      Gewenst beleid en mogelijke opties.

De aandachtsvelden

Het debiteurenbeleid onderscheidt een aantal aandachtsvelden:

* Terug- Invorderings- en Kwijtscheldingsbeleid (als onderdeel van het bredere debiteurenbeleid).

- Consequent gebruik blijven maken van de terugvorderingsbevoegdheid

In de Beleidsregel Opschorting, Herziening, Intrekking en Terugvordering WWB, WIJ, IOAW, IOAZ en (W)WIK vastgesteld op 23 maart 2010 wordt expliciet tot uitdrukking gebracht dat het college consequent gebruik maakt van de mogelijkheid teveel of ten onrechte verstrekte bijstand, uitkering of inkomensvoorziening terug te vorderen. Deze beleidslijn dient, zeker vanuit handhavingsoptiek te worden voortgezet. Bovendien past continuering van de beleidsregel ook volledig binnen de context van het debiteurenbeleid.

Afzien van terugvordering

In voornoemde beleidsregel worden slechts twee uitzonderingen gemaakt op de regel dat consequent wordt teruggevorderd.

Van terugvordering wordt afgezien indien:

a. het terug te vorderen bedrag lager is dan de in dit verband in het Handboek V en T genoemde bedragen dan wel de bedragen vermeld in een apart daartoe genomen directiebesluit;

b. hiertoe een dringende reden aanwezig is.

Ad a. Duidelijk is dat de terug- en invorderings-handelingen met betrekking tot geringe bedragen beperkt moeten blijven. Vaak is het niet doelmatig of niet mogelijk om (verder) terug te vorderen.

Per 1 april 2008 gelden in dit kader de bedragen genoemd in het directiebesluit “Notitie Kruimelbedragen” (zie in dit verband ook de paragraaf “Kruimelbedragen”).

Ad b. Van een dringende reden is alleen bij hoge uitzondering sprake. Het kan uitsluitend in het individuele geval worden beoordeeld. Er kunnen daartoe dan ook geen algemene regels worden opgesteld.

-Een strakke en efficiënte Invordering en een helder Terugbetalingskader

In het kader van invordering en terugbetaling is allereerst van belang dat direct al bij het ontstaan en bij het opvoeren van een vordering in beginsel in de volle “breedte” gekeken wordt naar de mogelijkheden van de debiteur om de vordering terug te betalen. Kan bijvoorbeeld het vermogen van de debiteur worden aangesproken en/of kan verrekening plaatsvinden met vakantiegeld, uitstroompremies, ect.

Lukt het niet om op die manier de vordering snel en volledig te innen, dan moet direct een betaalafspraak worden gemaakt. Om dit proces goed te stroomlijnen, zijn natuurlijk heldere terugbetalingsregels nodig, waarbij vooral met standaardbedragen wordt gewerkt.

Het is nu al praktijk dat, daar waar het uitkeringsgerechtigden betreft, op openstaande vorderingen 10% van de voor de klant geldende bijstandsnorm (incl. evt. toeslag en vakantiegeld) als aflossingsbedrag wordt gehanteerd, waarbij het in zeer uitzonderlijke gevallen en op grond van bijzondere omstandigheden wel mogelijk blijft hiervan af te wijken.

10% van de bijstandsnorm (incl. toeslag en vakantiegeld) komt ongeveer overeen met de ruimte tussen de beslagvrije voet en de voor de klant geldende bijstandsnorm (incl. toeslag en vakantiegeld). Een groot voordeel van deze werkwijze is niet alleen dat de klant snel op zijn vordering aflost maar ook dat eventuele andere schuldeisers “buiten de deur worden gehouden”.

Voor niet-uitkeringsgerechtigden wordt thans voor de vaststelling van het aflossingsbedrag in de regel gebruik gemaakt van een draagkrachtberekening (zie bijlage). Na bepaling van de draagkracht wordt als percentage voor aflossing vervolgens 50% gehanteerd voor een alleenstaand ouder en voor gehuwden. Voor alleenstaanden bedraagt het percentage 70%. Daarbij wordt wel nog vastgehouden aan een minimum aflossingsbedrag dat gelijk is aan 10% van de voor de woon- en gezinssituatie (in theorie) toepasselijke bijstandsnorm (incl. toeslag en vakantiegeld).

Per 1 januari 2011 wordt in de WIJ en de WWB weer een bepaling ingevoegd, die vroeger in de Abw was opgenomen, en die het opnieuw mogelijk maakt dat zonder machtiging van een niet-uitkeringsgerechtigde debiteur die elders een uitkering ontvangt met behulp van de uitkerende instantie kan worden verrekend (de zogenoemde pseudoverrekening). Het gaat dan om situaties waarbij een voormalige cliënt bijvoorbeeld bijstand ontvangt in een andere gemeente of vanwege zijn leeftijd AOW krijgt via de SVB. Die andere gemeente resp. de SVB kan dan worden verzocht een bepaald deel van de uitkering in te houden.

Deze “hernieuwde” incasso-vorm zal waar mogelijk worden benut.

Onderverdeling Terugbetalingskaders.

Het is de bedoeling de bestaande terugbetalingskaders ook in de toekomst te blijven hanteren zij het dat daarin toch enige differentiatie wordt aangebracht als het gaat om uitkeringsgerechtigden die uit de uitkering gaan en om cliënten/debiteuren die geen uitkering meer ontvangen.

De uitgangspunten daarbij zijn enerzijds het terugdringen van het aantal draagkrachtonderzoeken en anderzijds het waar mogelijk voorkomen van uitstroombelemmerende effecten.

Meer concreet betekent dit dat uitkeringsgerechtigden die uit de uitkering gaan niet direct geconfronteerd worden met een mogelijk hoger aflossingsbedrag. Na beëindiging van de uitkering is het aflossingsbedrag gelijk aan de laatstelijk geldende en voor de gezinssituatie van toepassing zijnde bijstandsnorm (inclusief evt. toeslag en vakantiegeld). Dit bedrag blijft in principe gedurende 3 jaar (behoudens indexeringen) ongewijzigd.

Een debiteur kan wel wijziging verzoeken indien de gezinssamenstelling verandert van bijvoorbeeld een echtpaar naar een alleenstaand ouder of een alleenstaande. Het aflossingsbedrag kan dan worden gerelateerd aan de resp. bijstandsnormen. Anderzijds is het zo dat wanneer een voormalige alleenstaande binnen 3 jaar als gehuwd of samenwonende weer een beroep doet op een bijstandsuitkering het aflossingsbedrag wordt verhoogd naar 10% van de gehuwdennorm.

Voor debiteuren die géén uitkering ontvangen wordt de eerste 3 jaar na beëindiging van de uitkering ook gewerkt met vaste aflossingsbedragen. Er wordt dan op het moment dat een minnelijke regeling wordt getroffen uitgegaan van de dan in theorie van toepassing zijnde bijstandsnorm (inclusief evt. toeslag en vakantiegeld).

Indien de vordering na voornoemde 3 jaar nog niet is voldaan, dient een aflossingsbedrag naar draagkracht te worden bepaald. Daarbij dienen de eerdergenoemde percentages van 50% en 70% te worden gehanteerd. Bovendien geldt dan ook een ondergrens (een minimaal maandelijks aflossingsbedrag) van 10% van de dan in theorie van toepassing zijnde bijstandsnorm (inclusief evt. toeslag en vakantiegeld).

Het aflossingsbedrag wijzigt na deze vaststelling op basis van een draagkrachtberekening (zie voor een voorbeeld de bijlage) in principe niet meer. Op die manier weten debiteuren beter waar ze aan toe zijn. (zie in dit verband ook het onderdeel “kwijtschelding”).

De debiteur kan tijdens de terugbetalingsperiode wel verzoeken om herziening van het aflossingsbedrag indien een wijziging van de gezinssituatie aanleiding vormt het bedrag naar beneden toe bij te stellen. Let wel, de debiteur betaalt ook dan nog altijd minimaal 10% van de (in theorie) op hem van toepassing zijnde bijstandsnorm. Een debiteur kan ook om herziening vragen wanneer hij geconfronteerd wordt met onvoorziene noodzakelijke uitgaven. Deze worden in het individuele geval beoordeeld.

Debiteurenbeleid gebundelde wetten 2011 - schema

Beleidsregel 1:

Terugbetaling bij vrijwillige betaling vindt plaats overeenkomstig het geschetste terugbetalingskader, waarbij nog nadere detaillering kan plaatsvinden op directieniveau (directeur Sociale Dienst/sectormanager SZ).

Voor debiteuren die niet bereid zijn vrijwillig terug te betalen moet ook weer bij het ontstaan van de vordering intensief op incasso worden ingezet (bijvoorbeeld door te dreigen met beslag, of door daadwerkelijk vereenvoudigd derdenbeslag toe te passen of beslag te laten leggen via een deurwaarder).

Ook voor de debiteuren waarvan de verblijfplaats in eerste instantie niet bekend is, moeten vooral bij het begin van de vordering alle mogelijkheden worden benut om erachter te komen waar deze debiteuren woonachtig zijn.

Indien incasso-maatregelen moeten worden genomen gelden zowel voor het bepalen van de hoogte van het aflossingsbedrag als de wijze waarop dit wordt geïnd, de regels van beslaglegging (evt. aangevuld door met deurwaarders gemaakte afspraken).

Belangrijk is hier reeds op te merken dat het toevlucht moeten nemen tot incassomaatregelen gevolgen heeft voor kwijtschelding. Verderop bij het onderdeel “kwijtschelding” zal blijken dat kwijtschelden alleen mogelijk is bij vrijwillige betaling. Betaalt een debiteur niet vrijwillig of komt hij zijn betaalafspraken niet meer na en moeten incassomaatregelen worden getroffen dan vervallen in beginsel de kwijtscheldingsmogelijkheden (zie in dit verband de nieuwe voorstellen rondom kwijtschelding).

Om de werkzaamheden rondom onwillige of onvindbare debiteuren beter te laten verlopen, moet meer dan nu het geval is samenwerking worden gezocht met andere gemeentelijke afdelingen die te maken hebben met (onwillige of onvindbare) debiteuren (Belastingen, etc). Vanuit de Sociale Dienst is hiertoe al een eerste contact gelegd met Belastingen. Doel is te komen tot een betere afstemming en informatie-uitwisseling.

Verder is de ontwikkeling richting case-management binnen de Unit van de Sociale Dienst, die belast is met het debiteurenbeheer, van belang. Hiermee is reeds een begin gemaakt. De bedoeling is dat deze werkvorm nu verder wordt verfijnd. Verwacht wordt dat het in het algemeen zal bijdragen tot een nog snellere interventie bij het ontstaan van een vordering.

- Afzien van verdere invordering; een nieuw Kwijtscheldingskader

Kwijtschelding is een complex onderwerp. Er is sprake van een zeker spanningsveld waarbinnen heel wat tegenstrijdige belangen spelen. Vanuit de handhavingsoptiek komt bijvoorbeeld het standpunt naar voren dat “fraude niet mag lonen” en dat fraudevorderingen mitsdien ten allen tijde volledig moeten worden geïnd. Daartegenover staat de opvatting dat debiteuren toch enig perspectief moet worden geboden door de terugbetaling op een bepaald moment te laten stopzetten. Verder zijn er nog uitvoeringsbelangen; wegen de kosten van inning bijvoorbeeld wel op tegen de baten?

kwijtschelding fraudevorderingen

Het huidige kwijtscheldingsbeleid biedt vrijwel uitsluitend ruimte voor het kwijtschelden van niet-fraudevorderingen. Voor het kwijtschelden van een restant fraudevordering zijn er nauwelijks mogelijkheden. Debiteuren moeten daardoor tot in lengte van jaren en in voorkomende gevallen zelfs levenslang terugbetalen.

Het huidige kwijtscheldingsbeleid kan in die zin niet langer in overeenstemming worden gebracht met de uitgangspunten van het Armoedeplan 2006-2010. Immers, veel mensen die héél lang moeten terugbetalen zitten in de regel al die tijd tegen de armoedegrens aan. Daarnaast hebben veel debiteuren ook nog eens te maken met meerdere schulden en met diverse schuldeisers.

De bedoeling is dat een nieuw kwijtscheldingsbeleid meer perspectief gaat bieden doordat het meer gaat bijdragen aan een definitieve oplossing van de schuldenproblematiek. Hierbij mag echter géén afbreuk worden gedaan aan het uitgangspunt dat “Fraude niet mag lonen”. Eén van de speerpunten van Hoogwaardig Handhaven is dat er van het gemeentelijke beleid én uiteraard ook van de werkwijze van de Sociale Dienst een duidelijke signaalfunctie uitgaat, namelijk dat fraude niet wordt getolereerd en daarom consequent wordt aangepakt.

Op basis van een aantal voorbeelden van andere gemeenten is een eigen kwijtscheldingsmethodiek op hoofdlijnen ontwikkeld die een goede mix vormt tussen de beide uitgangspunten.

In de nieuwe opzet wordt de stelregel toegepast bij fraude-vorderingen in beginsel géén kwijtschelding te verlenen. Daarmee wordt volop tegemoetgekomen aan het uitgangspunt dat “fraude niet mag lonen”.

Om echter ook te voldoen aan het uitgangspunt dat enig perspectief (op onder meer financiële verbetering) wordt geboden, is tussen beide uitgangspunten een brug geslagen door vervolgens als derde uitgangspunt te nemen dat goed terugbetalingsgedrag wordt gestimuleerd en ook wordt beloond en wel in die zin dat een eventuele restantvordering –weliswaar onder strikte voorwaarden- toch kan worden kwijtgescholden.

Concreet betekent dit dat wanneer een debiteur zich gedurende 60 maandtermijnen aan de betaalafspraken houdt, hij de helft van de vordering heeft voldaan én aansluitend daarop ook nog met succes een schuldbemiddelings- of WSNPtraject afrondt, alsnog kan worden afgeweken van de stelregel dat in principe géén kwijtschelding wordt verleend.

Hiermee wordt getracht méér debiteuren:

a) ertoe te bewegen vrijwillig op vorderingen af te lossen;

b) ertoe over te halen deel te nemen aan een schuldhulpbemiddelings- of WSNPtraject en misschien nog wel belangrijker;

c) voldoende te motiveren zo’n traject ook succesvol af te ronden.

Voor de duidelijkheid moet er nog op worden gewezen dat een debiteur die na 60 maandtermijnen niet de helft van de fraudevordering heeft voldaan gewoon volgens de betaalafspraken moet blijven aflossen. Is de helft van de vordering afbetaald, dan dient aansluitend een schuldbemiddelings- of WSNP-traject succesvol te worden afgerond.

Voorts moet worden opgemerkt dat bepaalde soorten vorderingen zijn uitgezonderd van kwijtschelding (meer hierover in de paragraaf “geen kwijtschelding voor bepaalde vorderingen” en bijbehorende beleidsregel 9).

Beleidsregel 2:

Voor vorderingen die zijn ontstaan als gevolg van schending van de inlichtingenplicht overeenkomstig de betreffende bepalingen in de WWB, WIJ, IOAW en IOAZ (fraudevorderingen):

  • -

    in beginsel géén kwijtschelding verlenen maar;

  • -

    wanneer wordt vastgesteld dat een debiteur zijn betaalafspraken gedurende ten minste 60 maandtermijnen is nagekomen én voorts blijkt dat hij minimaal de helft (50%) van de fraudevordering heeft voldaan, in overleg met de debiteur na te gaan wat de mogelijkheden zijn van schuldbemiddeling en/of WSNP én;

  • -

    indien zo’n schuldbemiddelings- of WSNPtraject vervolgens succesvol wordt afgerond, alsnog ten aanzien van de restantvordering op verzoek van de debiteur kwijtschelding toepassen.

N.B. Een aantal uitgezonderde soorten vorderingen komt niet voor kwijtschelding in aanmerking (zie beleidsregel 9).

Uit de praktijk blijkt dat debiteuren meestal meerdere schulden en vaak ook meerdere schuldeisers hebben. Schuldbemiddeling of WSNP kan in die gevallen echt perspectief bieden.

Anders wordt het wanneer een debiteur meerdere oude fraudevorderingen heeft. In dat geval is het gezien het uitgangspunt dat “fraude niet mag lonen” , niet gewenst dat wordt doorverwezen naar Schuldbemiddeling en met name naar de WSNP.

Een debiteur zou dan wat al te makkelijk van zijn diverse fraudevorderingen afkomen (meer hierover verderop in de tekst onder het onderwerp “WSNP”).

Wat wel kan is dat dan analoog aan de duur van de WSNP na eerdergenoemde 60 maandentermijn nog 3 jaar conform de betaalverplichting wordt afgelost op één fraudevordering. Is daarmee tevens de helft van die vordering voldaan dan kan op verzoek van de debiteur kwijtschelding worden verleend van de restantvordering. De overige fraudevorderingen blijven dan overeind en zullen verder worden geïnd.

Analoge toepassing van de 3 jaartermijn van de WSNP kan ook wanneer sprake is van één grote fraude-vordering/-schuld en er geen andere schulden zijn. Indien de debiteur 60 maandtermijnen aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan en bovendien daarmee de helft van de vordering heeft afgelost, zou het te ver voeren hem richting schuldbemiddeling laat staan WSNP te manoeuvreren. Voorgesteld wordt om de debiteur dan eveneens analoog aan de duur van WSNP nog 3 jaar conform de betaalverplichting te laten aflossen en vervolgens de eventuele restantvordering op verzoek van de cliënt/debiteur kwijt te schelden.

Beleidsregel 3:

Wanneer bij een debiteur sprake is van meer dan één fraudevordering (WWB, WIJ, IOAW of IOAZ) wordt niet doorverwezen naar WSNP, maar wordt wel op verzoek van de debiteur kwijtschelding verleend van één restantfraudevordering nadat hij:

  • -

    minstens 60 maandtermijnen aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan;

  • -

    analoog aan de WSNP-termijn vervolgens nog eens 3 jaar zijn betaalafspraken is nagekomen én;

  • -

    daarmee minimaal de helft van de fraudevordering heeft afgelost.

Voorts akkoord gaan met het voorstel in situaties waarin bij een debiteur sprake is van één enkele grote fraude-vordering/-schuld, waardoor het inslaan van de weg naar schuldbemiddeling of WSNP niet opportuun is, op verzoek van de debiteur kwijtschelding te verlenen voor de restantvordering indien hij:

  • -

    gedurende ten minste 60 maandtermijnen zijn betaalafspraken is nagekomen;

  • -

    analoog aan de duur van de WSNP vervolgens nog 3 jaar aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan én;

  • -

    daarmee minimaal de helft van de vordering heeft afgelost.

Géén kwijtschelding meer bij herhaalde fraudevordering

Sinds invoering van het “Nieuw Debiteurenbeleid WWB c.a. 2008” op 1 april 2008, is na een nieuwe fraudevordering (recidive) kwijtschelding voor die fraudevordering niet meer mogelijk.

Door dit beleid voort te zetten, wordt een krachtig handhavingssignaal afgegeven.

Een bijzondere situatie doet zich voor ten aanzien van de oude fraudegevallen (fraudevorderingen ontstaan vóór 1 april 2008). Voor de nieuwe gevallen is het helder. Iemand die na inwerkingtreding van de nota Nieuw Debiteurenbeleid WWB c.a. 2008 na een eerste fraude opnieuw fraudeert (recidive pleegt) kan niet meer in aanmerking komen voor kwijtschelding van die nieuwe fraudevordering. Dit geldt ook wanneer na een onderbreking opnieuw uitkering wordt verleend en iemand dan recidiveert.

Zoals hiervoor al is aangegeven ligt de situatie rondom oude fraudegevallen (gevallen van voor 1 april 2008) anders. Voor debiteuren die al meerdere fraudevorderingen op hun naam hadden staan, geldt een overgangsregeling.

In het aparte hoofdstuk dat daaraan gewijd is, zal hier verder op worden ingegaan.

Beleidsregel 4:

Bij een herhaalde fraude ingevolge de WWB, WIJ, IOAW en IOAZ (recidive) komt de kwijtscheldingsmogelijkheid voor de nieuwe fraudevorderingen te vervallen (zie in dit verband ook de aparte bepalingen in de overgangsregeling.)

Kwijtschelding niet-fraudevorderingen

Ten aanzien van Kwijtschelding van vorderingen (WWB, WIJ, IOAW en IOAZ) niet zijnde vorderingen die zijn ontstaan als gevolg van schending van de inlichtingenplicht (de niet-fraudevorderingen), kan worden opgemerkt dat veel gemeenten hier eenzelfde lijn volgen. Mits er nog een restantvordering resteert, wordt van verdere invordering afgezien wanneer een debiteur gedurende 36 maandtermijnen volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan. Ook hier wordt dus goed terugbetaalgedrag beloond.

Binnen het bestaande debiteurenbeleid wordt eveneens uitgegaan van voornoemde 36 maandtermijnen. Er wordt echter een voorbehoud gemaakt indien er andere schulden zijn, niet zijnde huurschulden, schulden aan de gemeentelijke kredietbank of energieschulden. In dat geval wordt géén kwijtschelding verleend maar wordt de inning voortgezet en wordt doorverwezen naar schuldhulpverlening.

Het voorstel is nu dat wanneer er nog andere niet-fraudeschulden en eventueel ook andere schuldeisers zijn, na voornoemde termijn van 36 maanden terugbetalen, wordt doorverwezen naar schuldbemiddeling of WSNP en pas definitief op verzoek kwijtschelding wordt verleend na succesvolle afronding van het betreffende schuldbemiddelings- of WSNP-traject. Alleen op die manier wordt de debiteur immers perspectief geboden.

Zijn er géén andere schulden dan kan een restant niet-fraudevordering na betaling van 36 maandtermijnen op verzoek worden kwijtgescholden.

Overigens geldt net als bij fraudevorderingen dat vooraf niet altijd kan worden ingeschat welk bedrag uiteindelijk voor kwijtschelding in aanmerking komt. Naast de periodieke aflossingen kunnen er ook verrekeningen plaatsvinden met bijvoorbeeld vakantiegeld, of kunnen “opduikende” vermogensbestanddelen worden aangesproken. Deze “extra” aflossingen staan los van de terugbetalingstermijnen.

Ook moet er weer nadrukkelijk op worden gewezen dat voor bepaalde soorten vorderingen géén kwijtschelding wordt verleend. Verderop in de paragraaf “geen kwijtschelding voor bepaalde vorderingen” wordt hier nader op ingegaan.

Tot slot dient nog te worden vermeld dat voor niet-fraudevorderingen hetzelfde terugbetalingskader wordt gehanteerd als voor fraudevorderingen.

Beleidsregel 5:

Voor vorderingen ingevolge de WWB, WIJ, IOAW en IOAZ, niet zijnde vorderingen die zijn ontstaan als gevolg van schending van de inlichtingenplicht (de niet-fraudevorderingen) ten aanzien van de restantvordering op verzoek van de debiteur kwijtschelding toepassen, indien de debiteur gedurende 36 maandtermijnen volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan.

Is sprake van een debiteur met meerdere niet fraude-schulden evt. van diverse schuldeisers, dan kan de debiteur pas kwijtschelding verzoeken nadat:

  • -

    hij 36 maandtermijnen volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan én;

  • -

    hij een daaropvolgend Schuldbemiddelings- of WSNP-traject succesvol heeft afgerond.

N.B. Een aantal uitgezonderde soorten vorderingen komt niet voor kwijtschelding in aanmerking (zie beleidsregel 9).

Aanvang kwijtscheldingstermijn

Onder het huidige beleid is bepaald dat de kwijtscheldingstermijnen beginnen op de dag dat de betalingsverplichting ingaat.

Het voorstel is om bovengenoemde termijnen van resp. 36 en 60 maanden eveneens te laten ingaan op de dag dat de betalingsverplichting aanvangt.

Overigens tellen voor kwijtschelding alleen de termijnen mee waarin conform de betalingsverplichting wordt betaald. Komt het bij wanbetaling onverhoopt toch tot incasso dan heeft dit consequenties voor kwijtschelding (meer hierover verderop).

Beleidsregel 6:

De kwijtscheldingstermijn van 36 resp. 60 maandtermijnen gaat in op de dag dat de betalingsverplichting aanvangt.

Kwijtschelding per vordering

In de nieuwe opzet wordt de voorkeur gegeven aan kwijtschelding per vordering. Zo blijft het voor de uitvoeringsorganisatie en de cliënt/debiteur overzichtelijk.

Let wel, is er al een kwijtscheldingsregeling van toepassing op een fraudevordering en ontstaat vervolgens een nieuwe fraudevordering, dan vervallen de kwijtscheldingsmogelijkheden voor fraudevorderingen (zie in verband de eerdere paragraaf over herhaalde fraudevorderingen).

Komt er echter een nieuwe niet-fraudevordering bij, dan gelden de betreffende kwijtscheldingsregels ook voor deze vordering.

Een voordeel van het niet clusteren van vorderingen is dat met de debiteur bijvoorbeeld eenvoudig de afspraak kan worden gemaakt dat eerst op de nieuwe vordering wordt afgelost om verdere brutering te voorkomen. Het kan zijn dat in de toekomst omtrent dit soort afspraken nadere regels moeten worden opgesteld. Het voorstel is dit dan op directieniveau (sectormanagement SZ) te doen.

Beleidsregel 7:

Kwijtschelding toepassen per vordering

Kwijtschelding en incassomaatregelen

Al eerder is aangevoerd dat, wanneer voor de inning van een vordering incassomaatregelen moeten worden genomen, er géén kwijtschelding (meer)mogelijk is. Ook wanneer een debiteur weer een beroep moet doen op een uitkering en de vordering verder via verrekening kan worden geïnd, wordt geen kwijtschelding (meer) verleend.

Ten aanzien van fraudevorderingen kan worden opgemerkt dat wanneer bij een eerste fraudevordering tot incassomaatregelen moet worden overgegaan er om die reden géén kwijtschelding meer mogelijk is. Voor eventuele volgende fraudevorderingen kan dan vanwege de recidivebepaling geen kwijtschelding meer worden verleend

Beleidsregel 8:

Wanneer voor de inning van een vordering incassomaatregelen moeten worden getroffen, vervallen daarmee voor die vordering de kwijtscheldingsmogelijkheden.

Géén kwijtschelding voor bepaalde vorderingen

In het huidige debiteurenbeleid wordt een aantal soorten vorderingen uitgesloten van kwijtschelding.

Hierbij moet worden gedacht aan vorderingen die baseren op een specifieke regeling zoals het Bijstandsbesluit zelfstandigen (Bbz) of om vorderingen die gedekt worden door bepaalde zekerheidsstellingen zoals een hypotheek of pandrecht.

Het betreft, om precies te zijn, de volgende vorderingen:

  • -

    Bbz-vorderingen;

  • -

    vorderingen op basis van het voormalige BZ en de zelfstandigenregeling (allen incl. bedrijfskapitaal);

  • -

    (W)WIK vorderingen;

  • -

    vorderingen waaraan een krediethypotheek of pandrecht is verbonden;

  • -

    verrekeningen met het UVI;

  • -

    vorderingen die verband houden met middelen die op een later tijdstip beschikbaar komen of zijn gekomen (bijvoorbeeld gelden uit boedeldeling);

  • -

    vorderingen in de vorm van (kinder)alimentatie;

  • -

    vorderingen in de vorm van leenbijstand;

  • -

    vorderingen op nalatenschappen en

  • -

    vorderingen op basis van boedeldelingen.

Uit bovenstaand overzicht kan worden afgeleid dat(W)WIK vorderingen opnieuw niet in aanmerking komen voor kwijtschelding.

Sinds 1 januari 2010 valt de(W)WIK onder de Wet bundeling. Dit houdt in dat de gemeente 100 % financiële verantwoordelijkheid draagt voor de uitgaven. Die eigen verantwoordelijkheid geldt echter ook voor de inning van vorderingen die voortkomen uit de (W)WIK.

Juist vanwege het specifieke karakter van de (W)WIK en de (W)WIK-vorderingen wordt -ook nu de gemeente dus een eigen financiële verantwoordelijkheid kent- niet gekozen voor kwijtschelding.

De (W)WIK gaat uit van een bevoorschottings-/leen-constructie waarbij vervolgens achteraf gekeken wordt naar de inkomsten. Cliënten worden voorafgaand aan en gedurende de periode dat ze gebruik maken van de (W)WIK goed geïnformeerd. Daarbij wordt telkens gewezen op het belang tijdig volledige en correcte inlichtingen te verstrekken.

Houdt een cliënt zich niet aan die richtlijn -bijvoorbeeld wanneer hij nalaat tijdig te melden dat er behoorlijke inkomsten zijn- dan kan toch een vordering ontstaan. De cliënt anticipeert dan niet goed en houdt onvoldoende rekening met het feit dat achteraf een correctie plaatsvindt en dat de (W)WIK-uitkering moet worden terugbetaald.

Voornoemde vorderingen zijn in principe van kwijtschelding uitgesloten. In een enkel schrijnend geval kan op grond van zeer bijzondere individuele omstandigheden alsnog kwijtschelding worden verleend. Criteria kunnen hier niet worden genoemd, omdat het juist om zeer uitzonderlijke situaties gaat.

Beleidsregel 9:

Net als onder het bestaande debiteurenbeleid, ook nu weer ten aanzien van een aantal geschetste soorten van vorderingen geen kwijtschelding toepassen.

- Aanvullende opmerkingen rondom (verdere) invordering bij schuldbemiddeling en WSNP

Onder het bestaande beleid komt het geregeld voor dat een debiteur met vaak meerdere schulden en diverse schuldeisers een beroep doet op Schuldbemiddeling of zelfs WSNP.

Dit kan al gebeuren in gevallen waarin de debiteur nog geen verzoek kan doen om kwijtschelding omdat nog meerdere termijnen moeten worden afgelost, maar ook in situaties waarbij straks onder het nieuwe beleid kwijtschelding een mogelijke optie is (denk aan kwijtschelding van één restant fraudevordering na 60 termijnen te hebben betaald en 50% van de vordering te hebben voldaan én na een succesvolle afronding van een daaropvolgend schuldbemiddelings- of WSNP-traject).

De vraag is nu hoe om te gaan met dergelijke gevallen.

In het huidige debiteurenbeleid is ten aanzien van situaties waarbij sprake is van schuldbemiddeling een aantal nuanceringen opgenomen. Op basis van de huidige praktijkervaring wordt voorgesteld deze deels en in aangepaste vorm, als richtlijnen, terug te laten keren in het nieuwe debiteurenbeleid.

De volgende richtlijnen kunnen worden onderscheiden:

a. Voor fraudevorderingen (schulden als gevolg van verwijtbaar gedrag) geldt dat deze niet voor sanering in aanmerking komen, behoudens zeer bijzondere omstandigheden in het individuele geval.

b. De Schuldhulpinstantie dient bij de voorstellen voor het treffen van een regeling steeds de preferentie van de bijstandsvorderingen in acht te nemen. Wel blijft het mogelijk een eventueel bestaande invordering tijdelijk op te schorten. Ook kunnen betaalafspraken worden aangepast.

c. Er kan pas worden ingestemd met de voorgestelde schuldbemiddelingsregeling zodra de schuldhulpinstantie schriftelijk heeft verklaard dat alle overige schuldeisers instemmen met de voorgestelde regeling.

d. De Sociale Dienst stelt zich op als concurrent schuldeiser indien er sprake is van een situatie waarin voor de debiteur een concrete en reële dreiging is dat hij zijn primaire levensbehoeften verliest(bijvoorbeeld huisuitzetting, afsluiting licht, gas en water) én dit noodzakelijk is voor het accepteren van de bemiddelingsregeling door de overige schuldeisers.

e. Waar nodig zal na afloop van de schuldbemiddelingsregeling door de Sociale Dienst de betalingscapaciteit van de debiteur opnieuw onderzocht worden met in acht name van hetgeen elders in deze nota is bepaald rondom terugbetalingskaders. Hierbij moet worden gedacht aan een situatie waarbij in het kader van de schuldbemiddelingsregeling de betaalafspraken werden aangepast en waarbij (nog) géén kwijtschelding speelt.

Bij een WSNP traject kan de gemeente (Sociale Dienst) aangeven dat de debiteur niet te goeder trouw is geweest ten aanzien van het ontstaan van de schuld(en) of onbetaald laten van de schuld(en).

Dit zal zeker spelen indien bij een debiteur sprake is van meerdere fraudeschulden.

De gemeente zal zich dan ook conform de bepalingen van het nieuwe debiteurenbeleid opstellen. Bij een enkele fraudevordering waarop de debiteur overeenkomstig de betaalafspraken al 5 jaar aflost, zal de gemeente meegaand zijn, maar wanneer sprake is van meerdere fraudevorderingen zal de gemeente het standpunt moeten innemen dat de debiteur niet te goeder trouw is.

De gemeente zal, zoals in het voorafgaande al is weergegeven, bij meerdere (oude) fraudevorderingen sowieso niet richting WSNP doorverwijzen. Mocht de debiteur zelf het initiatief daartoe nemen dan moet de gemeente richting de rechter voornoemd standpunt naar voren brengen.

Verder is het zinvol dat de gemeente er dan ook op wijst dat in geval van recidive het gemeentelijk beleid bepaald dat voor de nieuwe fraudevordering géén kwijtschelding meer mogelijk is.

Het is afwachten hoe rechters in de toekomst met het gemeentelijk standpunt om zullen gaan.

Voor niet-fraudevorderingen geldt overigens dat in het kader van een WSNP-traject wél wordt meegewerkt aan een schuldsanering. Daarbij moet het gemeentelijk kwijtscheldingsbeleid ten aanzien van niet-fraudevorderingen onder de aandacht worden gebracht.

Beleidsregel 10.

Bij schuldbemiddeling handelen volgens de aangegeven richtlijnen rondom schuldbemiddelingsregelingen.

Bij WSNP naar de rechter toe het geschetste standpunt innemen rondom fraudevorderingen en schuldsanering.

- Afkoop van vorderingen

Voorgesteld wordt het bestaande beleid te handhaven. Ook al wordt geopteerd voor een kwijtscheldingssystematiek waarbij ook fraudevorderingen ingevolge de WWB, WIJ, IOAW en IOAZ onder strikte voorwaarden op termijn deels kunnen worden kwijtgescholden, dan nog is het vanuit het oogpunt van Hoogwaardig Handhaven niet wenselijk om directe afkoop van fraudevorderingen mogelijk te maken. Directe afkoop zou anders toch te zeer een oproep kunnen zijn om calculerend te werk te gaan. De insteek is om eerst met inzet van alle beschikbare middelen binnen 5 jaar de vordering in zijn geheel te innen.

Voor wat betreft de afkoop van niet-fraudevorderingen, biedt het huidige beleid wel een mogelijkheid. Deze komt erop neer dat “de debiteur tenminste de helft van de openstaande schuld voldoet, waarbij de betalingscapaciteit van de debiteur gerekend over een periode van 3 jaar de ondergrens voor afkoop vormt”.

Voorgesteld wordt deze lijn ook binnen het toekomstige beleid zoveel mogelijk voort te zetten.

Het moet tenslotte duidelijk zijn dat de eerder genoemde soorten vorderingen die in principe niet in aanmerking komen voor kwijtschelding en die dus in zijn geheel moeten worden geïnd, ook niet kunnen worden afgekocht.

Beleidsregel 11:

Een verzoek tot afkoop van een vordering, niet zijnde een vordering als gevolg van fraude, honoreren indien de debiteur aanbiedt tenminste de helft van de openstaande vordering te voldoen, met dien verstande dat de betalingscapaciteit van de debiteur gerekend over een periode van 3 jaar de ondergrens voor afkoop vormt.

Afkoop is niet mogelijk voor soorten vorderingen waarvoor geen kwijtschelding kan worden verleend.

- Kruimelbedragen

Om te komen tot meer efficiency, is het duidelijk dat terug- en invorderings-handelingen met betrekking tot geringe bedragen zo beperkt mogelijk moeten blijven. Net als onder het bestaande beleid wordt ook nu voorgesteld dat op directieniveau (directeur Sociale Dienst) nadere regels kunnen worden gesteld rondom zogenoemde “kruimelbedragen”.De huidige notitie is ingegaan op 1 april 2008 en is vooralsnog in de praktijk goed toepasbaar. In de betreffende notitie wordt in een viertal geschetste situaties afgezien van (verdere) terugvordering. De bedragen of restantbedragen variëren van € 25,-- tot € 100,--.

Beslispunt 2:

Akkoord gaan met het voorstel dat de directeur van de Sociale Dienst (de sectormanager SZ) een uitvoeringsregeling kan vaststellen rondom kruimel- en restbedragen die gelijk of kleiner zijn dan € 100,-.

* Overgangsregels

Het is de bedoeling dat per 1 januari 2011 het geactualiseerde debiteurenbeleid van kracht wordt en dat het bestaande beleid (de collegenota “nieuwe Debiteurenbeleid WWB c.a. 2008”) per die datum wordt ingetrokken. Omdat het nieuwe beleid inhoudelijk een voorzetting van het bestaande beleid is, worden de overgangsregels uit het bestaande beleid hier ingelast.

Die overgangsregels blijven nodig omdat nog steeds wordt afgelost op oude vorderingen (vorderingen ontstaan vóór 1 april 2008) waarop in de toekomst kwijtschelding mogelijk wordt.

Met name bij debiteuren die al lang regelmatig terugbetalen, dient nauwkeurig te worden gekeken naar de vigerende kwijtscheldingsregels.

Het kan zijn dat in een enkel geval nog naar voren komt dat er ná inwerkingtreding van het nieuwe Debiteurenbeleid WWB c.a. 2008 (op 1 april 2008) toch onverhoopt méér betaald is dan wat op basis van de geldende kwijtscheldingsregels had moeten worden betaald. Bij een verzoek van de cliënt tot kwijtschelding zal dan alleen restitutie van deze gelden plaatsvinden indien sprake is van slechts één vordering uit onverschuldigde betaling. In andere gevallen dient eerst te worden gekeken of de “meerbetalingen” die nog gedaan zijn op andere vorderingen in mindering kunnen worden gebracht en/of (in geval van een oude fraudevordering) dat ze mee kunnen worden gewogen in een evt. schuldbemiddelings- dan wel WSNP-traject.

Voorts wordt voorgesteld dat wanneer het gaat om meerdere fraudevorderingen die dateren van voor invoering van het “nieuwe Debiteurenbeleid WWB c.a. 2008”, de debiteur met toepassing van de nieuwe kwijtscheldingsregels slechts ten aanzien van één fraudevordering kwijtschelding kan verzoeken. Dit is gunstiger dan onder het oude beleid (het beleid dat gold tot 1 april 2008) en sluit voorts aan op de recidivebepaling van het nieuwe debiteurenbeleid.

Er kan hier nog eens aan worden herinnerd dat sinds de inwerkingtreding van het “nieuwe Debiteurenbeleid WWB c.a. 2008” gold dat wanneer na een eerste fraude opnieuw wordt gefraudeerd (recidive), de kwijtscheldingsmogelijkheid voor de fraudevorderingen in zijn geheel komt te vervallen. Uitzondering vormt hier de enkele oude fraudevordering (van vóór 1 april 2008) waarop wordt terugbetaald en waarvoor een kwijtscheldingstraject is ingezet. Die beleidslijn wordt ook na 1 januari 2011 voortgezet. De gemeente zal de overige openstaande fraudevorderingen dan wel volledig blijven innen.

E.e.a. betekent dus dat voor de bestaande debiteuren met één of meer fraudevorderingen de nieuwe recidivebepaling direct bij invoering van het “nieuwe Debiteurenbeleid WWB c.a. 2008” van kracht is geworden. Die bepaling blijft ook nu gelden. Het opnieuw vaststellen van het debiteurenbeleid waartoe deze nota strekt brengt hierin dus geen verandering.

Beslispunt 3:

Akkoord gaan met het voorstel dat voor alle debiteuren die vóór invoering van het ”nieuwe Debiteurenbeleid WWB c.a. 2008”, als debiteur zijn opgeboekt in voorkomende gevallen de geschetste overgangsregels worden gehanteerd.

* Heronderzoeken Debiteuren

Ook een belangrijk onderwerp in het kader van een nieuw te formuleren debiteurenbeleid vormen ongetwijfeld de heronderzoeken debiteuren.

Met de komst van de Wet werk en bijstand verviel de RAU en daarmee de verplichting om periodiek debiteurenheronderzoeken te verrichten. De gemeente kan sindsdien zelf het beleid hierin bepalen. Sinds

1 januari 2010 geldt dit laatste ook voor de IOAW, IOAZ en (W)WIK.

De debiteuren die voortkomen uit deze regelingen worden “meegenomen” in het al enige tijd van toepassing zijnde nieuwe heronderzoeksplan. Dit uitvoeringsplan baseert qua termijnstelling meer op signalen (niet meer betalen, een wijziging van de gezinssituatie of einde uitkering) en op overeenkomstige kenmerken/profielen van debiteuren en/of vorderingen (bijvoorbeeld debiteuren die in het buitenland verblijven of debiteuren die gedetineerd zijn). Het nieuwe plan is daarmee veel minder controlegestuurd. De ervaring leert dat sec controlegestuurde heronderzoeken vaak uitmonden in routinematige onderzoeken, waarvan de conclusie meestal is dat er geen relevante wijzigingen zijn. Dergelijke onderzoeken leveren dan ook relatief weinig rendement op.

Het is de bedoeling de nieuwe heronderzoeksmethodiek in zijn uitvoering kritisch te blijven volgen. De verwachting is dat de nieuwe wijze van heronderzoeksplanning op den duur meer effectief zal zijn.

* Opschonen Debiteurenbestand

Uit onderstaande tabel kan worden afgeleid dat het saldo aan openstaande vorderingen na een toename in de afgelopen jaren vanaf 2006 is afgenomen.

Dit heeft voornamelijk te maken met het feit dat sinds die tijd geregeld opschoningsacties hebben plaatsgevonden. Zo is een behoorlijk bedrag aan bruto-verhaalsvorderingen buiten invordering gesteld. Ook andere groepen vorderingen, bijvoorbeeld waarvan na jaren nog steeds niet bekend is waar de debiteur verblijft, zijn afgeboekt.

Jaar

2005

2006

2007

2008

2009

Totaalbedrag openstaan

op 1 januari

€ 15.226.439,-

€ 13.938.251,-

€ 13.420.990,-

€ 12.864.363,-

€ 12.628.389,-

Het betreft hier alle debiteuren. Dus ook debiteuren met niet WWB-vorderingen.

Ook naar de toekomst toe zullen soortgelijke opschoningacties volgen. Hoewel het ook dan voornamelijk zal gaan om WWB-vorderingen, kan met de komst van de Wet Bundeling in een enkel geval ook een IOAW, IOAZ of (W)WIK-vordering worden afgeboekt.

Het uiteindelijke doel van de acties is te komen tot een reëler en dus lager vorderingenbestand.

Waar nog extra aandacht naar uitgaat, zijn vorderingen in de vorm van een geldlening. Bij deze bijstandsvorm wordt thans al steeds meer meegewogen dat de lening ook in een redelijke termijn moet kunnen worden terugbetaald. Verder wordt ook gekeken of (delen) van oude vorderingen leenbijstand niet alsnog kunnen worden omgezet in bijstand om niet. Ook deze beleidslijnen dragen natuurlijk bij aan het opschonen van het vorderingenbestand.

Verzamelen ervaringscijfers.

Een andere belangrijk aspect dat speelt en dat hier niet onvermeld moet blijven, is dat vanuit begrotingstechnisch oogpunt een meer duidelijke inschatting wordt verlangd daar waar het gaat om het percentage en het bedrag aan vorderingen dat inbaar wordt geacht.

Eerder was een ruwe schatting gemaakt waarbij verondersteld werd dat ongeveer 50% van de vorderingen nog zou kunnen worden geïnd.

Inmiddels kon op basis van ervaringscijfers een berekeningsmodel worden ontwikkeld op grond waarvan thans beter kan worden bepaald welk percentage inbaar wordt geacht. Het percentage inbaar ligt rond de 65% tot 70%.

4. Personeel & Organisatie.

Gezien de hiervoor vermelde verwachting dat het nieuwe beleid budgettair neutraal zal verlopen, wordt er ook vanuit gegaan dat het beleid met de huidige personele bezetting kan worden uitgevoerd.

5.Financiën

Voor de gebundelde wetten ontvangt de gemeente jaarlijks een budget. Uit dit budget moeten de uitkeringslasten worden voldaan. Tegenover de uitgaven staan ook debiteureninkomsten.

Jaarlijks worden de uitgaven en inkomsten gesaldeerd, wat kan leiden tot een overschot of tekort.

Het komt er dus op aan enerzijds de uitgaven zoveel mogelijk te beperken en anderzijds de inkomsten te verhogen. Een consistente uitvoering van het debiteurenbeleid moet daartoe een bijdrage leveren.

6.Vervolg / Planning.

Het “Debiteurenbeleid Gebundelde wetten 2011” is een geactualiseerde versie van het bestaande “nieuwe Debiteurenbeleid WWB c.a. 2008”. De Aanpassing was nodig door de komst van de Wet Bundeling.

Het streven is het “Debiteurenbeleid Gebundelde wetten 2011” te laten ingaan op 1 januari 2011. Het dan oude debiteurenbeleid vervat in de collegenota van 26 februari 2008, zal per die datum worden ingetrokken.

Voor wat betreft de evaluatie kan worden opgemerkt dat in laatstgenoemde nota is vermeld dat een brede evaluatie pas op termijn mogelijk zal zijn, waarbij de gedachte toen uitging naar een periode van twee tot drie jaar.

Zoals in de inleiding al naar voren is gebracht is nu twee jaar later inmiddels duidelijk dat het debiteurenbeleid in de praktijk goed toepasbaar is gebleken en dat het ook in bezwaar- en beroepsprocedures “overeind” is gebleven.

Om andere effecten voldoende zichtbaar te krijgen en dus goed te kunnen beoordelen en meten, is toch weer een langere termijn nodig. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan de invloeden van invoering van het case-management of aan het maken van een betere inschatting rondom de inning van vorderingen (welk percentage is inbaar).

De gedachte is om vanaf invoering van het nieuwe Debiteurenbeleid WWB c.a. 2008” op 1 april 2008 uit te gaan van een periode van vijf jaar. Een bredere evaluatie zou dan over twee tot drie jaar kunnen volgen.

Beslispunt 4:

Akkoord gaan met het voorstel het “Debiteurenbeleid Gebundelde wetten 2011” te laten ingaan op 1 januari 2011 en akkoord gaan met het voorstel het debiteurenbeleid in twee tot drie jaar te evalueren.

OPSOMMING BELEIDSREGELS

Voor een goed overzicht worden de beleidsregels hier nog eens integraal weergegeven.

Beleidsregel 1:

Terugbetaling bij vrijwillige betaling vindt plaats overeenkomstig het geschetste terugbetalingskader, waarbij nog nadere detaillering kan plaatsvinden op directieniveau (directeur Sociale Dienst/sectormanager SZ).

Beleidsregel 2:

Voor vorderingen die zijn ontstaan als gevolg van schending van de inlichtingenplicht overeenkomstig de betreffende bepalingen in de WWB, WIJ, IOAW en IOAZ (fraudevorderingen):

  • -

    in beginsel géén kwijtschelding verlenen maar;

  • -

    wanneer wordt vastgesteld dat een debiteur zijn betaalafspraken gedurende ten minste 60 maandtermijnen is nagekomen én voorts blijkt dat hij minimaal de helft (50%) van de fraudevordering heeft voldaan, in overleg met de debiteur na te gaan wat de mogelijkheden zijn van schuldbemiddeling en/of WSNP én;

  • -

    indien zo’n schuldbemiddelings- of WSNPtraject vervolgens succesvol wordt afgerond, alsnog ten aanzien van de restantvordering op verzoek van de debiteur kwijtschelding toepassen.

N.B. Een aantal uitgezonderde soorten vorderingen komt niet voor kwijtschelding in aanmerking (zie beleidsregel 9).

Beleidsregel 3:

Wanneer bij een debiteur sprake is van meer dan één fraudevordering (WWB, WIJ, IOAW of IOAZ) wordt niet doorverwezen naar WSNP, maar wordt wel op verzoek van de debiteur kwijtschelding verleend van één restantfraudevordering nadat hij:

  • -

    minstens 60 maandtermijnen aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan;

  • -

    analoog aan de WSNP-termijn vervolgens nog eens 3 jaar zijn betaalafspraken is nagekomen én;

  • -

    daarmee minimaal de helft van de fraudevordering heeft afgelost.

Voorts akkoord gaan met het voorstel in situaties waarin bij een debiteur sprake is van één enkele grote fraude-vordering/-schuld, waardoor het inslaan van de weg naar schuldbemiddeling of WSNP niet opportuun is, op verzoek van de debiteur kwijtschelding te verlenen voor de restantvordering indien hij:

  • -

    gedurende ten minste 60 maandtermijnen zijn betaalafspraken is nagekomen;

  • -

    analoog aan de duur van de WSNP vervolgens nog 3 jaar aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan én;

  • -

    daarmee minimaal de helft van de vordering heeft afgelost.

Beleidsregel 4:

Bij een herhaalde fraudevordering ingevolge de WWB, WIJ, IOAW en IOAZ (recidive) komt de kwijtscheldingsmogelijkheid voor de nieuwe fraudevorderingen te vervallen (zie in dit verband ook de aparte bepalingen in de overgangsregeling.)

Beleidsregel 5:

Voor vorderingen ingevolge de WWB, WIJ, IOAW en IOAZ, niet zijnde vorderingen die zijn ontstaan als gevolg van schending van de inlichtingenplicht (de niet-fraudevorderingen) ten aanzien van de restantvordering op verzoek van de debiteur kwijtschelding toepassen, indien de debiteur gedurende 36 maandtermijnen volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan.

Is sprake van een debiteur met meerdere niet fraude-schulden evt. van diverse schuldeisers, dan kan de debiteur pas kwijtschelding verzoeken nadat:

  • -

    hij 36 maandtermijnen volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan én;

  • -

    hij een daaropvolgend Schuldbemiddelings- of WSNP-traject succesvol heeft afgerond.

N.B. Een aantal uitgezonderde soorten vorderingen komt niet voor kwijtschelding in aanmerking (zie beleidsregel 9).

Beleidsregel 6:

De kwijtscheldingstermijn van 36 resp. 60 maandtermijnen gaat in op de dag dat de betalingsverplichting aanvangt.

Beleidsregel 7:

Kwijtschelding toepassen per vordering

Beleidsregel 8:

Wanneer voor de inning van een vordering incassomaatregelen moeten worden getroffen, vervallen daarmee voor die vordering de kwijtscheldingsmogelijkheden.

Beleidsregel 9:

Net als onder het bestaande debiteurenbeleid, ook nu weer ten aanzien van een aantal geschetste soorten van vorderingen geen kwijtschelding toepassen.

Beleidsregel 10.

Bij schuldbemiddeling handelen volgens de aangegeven richtlijnen rondom schuldbemiddelingsregelingen.

Bij WSNP naar de rechter toe het geschetste standpunt innemen rondom fraudevorderingen en schuldsanering.

Beleidsregel 11:

Een verzoek tot afkoop van een vordering, niet zijnde een vordering als gevolg van fraude, honoreren indien de debiteur aanbiedt tenminste de helft van de openstaande vordering te voldoen, met dien verstande dat de betalingscapaciteit van de debiteur gerekend over een periode van 3 jaar de ondergrens voor afkoop vormt. Afkoop is niet mogelijk voor soorten vorderingen waarvoor geen kwijtschelding kan worden verleend.

Integraal overzicht beleidsregels terugvordering, kwijtschelding, afkoop en verhaal Gebundelde wetten.

  • 1.

    Terugvordering

  • 1.1.

    Gebruikmaking van de wettelijke bevoegdheid

Burgemeester en wethouders maken gebruik van de bevoegdheid tot:

a. het opschorten, herzien of intrekken van het recht op bijstand, inkomensvoorziening of uitkering ingevolge artikel 54 van de Wet werk en bijstand (WWB), artikel 40 van de Wet investeren in jongeren (WIJ), artikel 17 van de Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW), artikel 17 van de Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ) en artikel 25 en 26 van de Wet werk en inkomen kunstenaars (WWIK);

b. het terugvorderen van ten onrechte of teveel verleende bijstand, inkomensvoorziening of uitkering zoals neergelegd in de artikelen 58 tot en met 60 van de WWB, de artikelen 54 tot en met 56 van de WIJ, de artikelen 25, 26 en 28 van de IOAW, de artikelen 25, 26 en 28 van de IOAZ en de artikelen 28 tot en met 30 en 33 en 34 van de WWIK.

1.2. Afzien van het nemen van een terugvorderingsbesluit

Burgemeester en wethouders zien af van het nemen van een terugvorderingsbesluit indien:

c. het terug te vorderen bedrag lager is dan de in dit verband genoemde bedragen in het Handboek V en T of in een apart daartoe genomen directiebesluit;

d. hiertoe een dringende reden aanwezig is.

  • 2.

    Kwijtschelding restantvorderingen

  • 2.1.

    Kwijtschelding van fraudevorderingen

2.1.1. Voor vorderingen die zijn ontstaan als gevolg van schending van de inlichtingenplicht ingevolge de WWB, WIJ, IOAW en IOAZ (fraudevorderingen) wordt door burgemeester en wethouders in beginsel géén kwijtschelding verleend maar;

  • -

    wanneer wordt vastgesteld dat een debiteur zijn betaalafspraken gedurende ten minste 60 maandtermijnen is nagekomen én voorts blijkt dat hij minimaal de helft (50%) van de fraudevordering heeft voldaan, wordt in overleg met de debiteur nagegaan wat de mogelijkheden zijn van schuldbemiddeling en/of WSNP én;

  • -

    indien zo’n schuldbemiddelings- of WSNPtraject vervolgens succesvol wordt afgerond, wordt alsnog ten aanzien van de restantvordering op verzoek van de debiteur kwijtschelding toegepast.

2.1.2. Wanneer bij een debiteur sprake is van meer dan één fraudevordering (in het kader van de WWB, WIJ, IOAW en IOAZ) wordt niet doorverwezen naar WSNP, maar kan wel op verzoek van de debiteur kwijtschelding worden verleend voor het restant van één enkele fraudevordering nadat hij:

  • -

    minstens 60 maandtermijnen aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan;

  • -

    analoog aan de WSNP-termijn vervolgens nog eens 3 jaar zijn betaalafspraken is nagekomen én;

  • -

    daarmee minimaal de helft van de vordering heeft afgelost.

Voorts kan in situaties waarin bij een debiteur sprake is van één enkele grote fraude-vordering/-schuld, waardoor het inslaan van de weg naar schuldbemiddeling of WSNP niet opportuun is, op verzoek van de debiteur kwijtschelding worden verleend voor de restant fraudevordering indien hij:

  • -

    gedurende ten minste 60 maandtermijnen zijn betaalafspraken is nagekomen;

  • -

    analoog aan de duur van de WSNP vervolgens nog 3 jaar aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan én;

  • -

    daarmee minimaal de helft van de vordering heeft afgelost.

2.1.3. Bij een herhaalde fraudevordering ingevolge de WWB, WIJ, IOAW en IOAZ (recidive) vervalt de kwijtscheldingsmogelijkheid voor de nieuwe fraudevorderingen.

2.2.Kwijtschelding van niet-fraudevorderingen

Voor vorderingen ingevolge de WWB, WIJ, IOAW en IOAZ niet zijnde vorderingen die zijn ontstaan als gevolg van schending van de inlichtingenplicht (niet-fraudevorderingen) kan ten aanzien van de restantvordering op verzoek van de debiteur kwijtschelding worden toegepast, indien de debiteur gedurende 36 maandtermijnen volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan.

Is sprake van een debiteur met meerdere niet fraude-schulden evt. van diverse schuldeisers, dan kan de debiteur pas kwijtschelding verzoeken nadat:

  • -

    hij 36 maandtermijnen volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan én;

  • -

    hij een daaropvolgend Schuldbemiddelings- of WSNP-traject succesvol heeft afgerond.

    • 2.3.

      Aanvang kwijtscheldingstermijnen

De kwijtscheldingstermijnen van 36 resp. 60 maandtermijnen gaan in op de dag dat de betalingsverplichting aanvangt.

2.4. Kwijtschelding per vordering

Kwijtschelding wordt per vordering toegepast.

(Op directieniveau (sectormanagement SZ) kunnen eventueel nog nadere regels worden gesteld).

2.5. Géén kwijtschelding meer mogelijk na incassomaatregelen

Wanneer voor de inning van een vordering incassomaatregelen moeten worden getroffen komt de kwijtscheldingsmogelijkheid daarvoor te vervallen.

2.6.Géén kwijtschelding voor bepaalde soorten vorderingen

De volgende vorderingssoorten zijn uitgezonderd van kwijtschelding:

  • -

    Bbz-vorderingen;

  • -

    vorderingen op basis van het voormalige BZ en de zelfstandigenregeling (allen incl. bedrijfskapitaal);

  • -

    (W)WIK vorderingen;

  • -

    vorderingen waaraan een krediethypotheek of pandrecht is verbonden;

  • -

    verrekeningen met het UVI;

  • -

    vorderingen die verband houden met middelen die op een later tijdstip beschikbaar komen of zijn gekomen (bijvoorbeeld gelden uit boedeldeling);

  • -

    vorderingen in de vorm van (kinder)alimentatie;

  • -

    vorderingen in de vorm van leenbijstand;

  • -

    vorderingen op nalatenschappen en

  • -

    vorderingen op basis van boedeldelingen.

    • 3.

      Nadere richtlijnen bij schuldbemiddeling en WSNP

3.1. In situaties waarin schuldbemiddeling speelt dient acht te worden geslagen op de volgende nadere richtlijnen

  • a.

    Voor fraudevorderingen (schulden als gevolg van verwijtbaar gedrag) geldt dat deze niet voor sanering in aanmerking komen, behoudens zeer bijzondere omstandigheden in het individuele geval.

  • b.

    De Schuldhulpinstantie dient bij de voorstellen voor het treffen van een regeling steeds de preferentie van de bijstandsvorderingen in acht te nemen. Wel blijft het mogelijk een eventueel bestaande invordering tijdelijk op te schorten. Ook kunnen betaalafspraken worden aangepast.

  • c.

    Er kan pas worden ingestemd met de voorgestelde schuldbemiddelingsregeling zodra de schuldhulpinstantie schriftelijk heeft verklaard dat alle overige schuldeisers instemmen met de voorgestelde regeling.

  • d.

    De Sociale Dienst stelt zich op als concurrent schuldeiser indien er sprake is van een situatie waarin voor de debiteur een concrete en reële dreiging is dat hij zijn primaire levensbehoeften verliest(bijvoorbeeld huisuitzetting, afsluiting licht, gas en water) én dit noodzakelijk is voor het accepteren van de bemiddelingsregeling door de overige schuldeisers.

  • e.

    Waar nodig zal na afloop van de schuldbemiddelingsregeling door de Sociale Dienst de betalingscapaciteit van de debiteur opnieuw onderzocht worden met in acht name van hetgeen elders in deze nota is bepaald rondom terugbetalingskaders.

Hierbij moet worden gedacht aan een situatie waarbij in het kader van de schuldbemiddelingsregeling de betaalafspraken werden aangepast en waarbij (nog) géén kwijtschelding speelt.

  • 3.2.

    In situaties waarin WSNP speelt, dient het volgende te gebeuren.

    • -

      Bij een enkele fraudevordering waarop de debiteur overeenkomstig de betaalafspraken al 5 jaar aflost, zal de gemeente meegaand zijn.

    • -

      Is echter sprake van een debiteur met meerdere fraudevorderingen dan dient de gemeente (Sociale Dienst) aan te geven dat de debiteur niet te goeder trouw is geweest ten aanzien van het ontstaan van de schulden of het onbetaald laten van de schulden.

De gemeente zal bij meerdere (oude) fraudevorderingen sowieso niet zelf richting WSNP doorverwijzen (zie 2.1.2.) Mocht de debiteur het initiatief daartoe nemen dan moet de gemeente richting rechter voornoemd standpunt naar voren brengen.

Verder moet de gemeente er dan ook op wijzen dat in geval van recidive het gemeentelijk beleid bepaalt dat voor de nieuwe fraudevordering géén kwijtschelding meer mogelijk is.

Voor niet-fraudevorderingen moet richting de rechter worden aangegeven dat in het kader van een WSNP-traject wél wordt meegewerkt aan een schuldsanering. Daarbij moet wel het gemeentelijk kwijtscheldingsbeleid ten aanzien van niet-fraudevorderingen onder de aandacht worden gebracht.

4. Afkoop van vorderingen

Een verzoek tot afkoop van een vordering, niet zijnde een vordering als gevolg van fraude, wordt gehonoreerd indien de debiteur aanbiedt tenminste de helft van de openstaande vordering te voldoen, met dien verstande dat de betalingscapaciteit van de debiteur gerekend over een periode van 3 jaar de ondergrens voor afkoop vormt. Afkoop is niet mogelijk voor soorten vorderingen waarvoor geen kwijtschelding kan worden verleend.

5. Gebruikmaking van de wettelijke bevoegdheid tot Verhaal bijstand

Burgemeester en wethouders maken gebruik van de bevoegdheid tot het verhalen van kosten van bijstand als bedoeld in artikel 61 en 62 (paragraaf 6.5) van de Wet werk en bijstand (WWB) en artikel 57 van de Wet investeren in Jongeren (WIJ).

6.Terugbetalingskader

[Klik hier om het document te downloaden]

Terugbetalingskader bij vrijwillige betaling

De terugbetalingsregels bij vrijwillige betaling worden dus aangescherpt door al na 1 jaar na beeindiging van de uitkering de terugbetaling naar draagkracht te laten plaatsvinden, waarbij zoals eerder al is aangegeven wel een inkomensgrens geldt van 115% van het netto minimumloon (ook door Rotterdam en Weert gehanteerd). Ligt het inkomen daaronder dan is de terugbetaling gelijk aan 10% van de dan in theorie van toepassing zijnde bijstandsnorm. Bij een fraudevordering is dat 15%. Dit laatste is ook een aanscherping.

Verder gelden bij terugbetaling naar draagkracht bij een inkomen boven de 115% eerdergenoemde percentages van 10% en 15% als minimumterugbetalingspercentages.

6.2.Terugbetaling via niet minnelijke weg

Het kader voor zowel de hoogte als de wijze van terugbetaling wordt hier gevormd door de regels voor beslaglegging (Burgerlijke Rechtsvordering), evt. aangevuld met afspraken gemaakt tussen gemeente en deurwaarders.

7. Brutering

Loonbelasting en de premies volksverzekeringen waarvoor de gemeente die de bijstand verstrekt krachtens de Wet op de loonbelasting 1964 inhoudingsplichtige is, alsmede de ziekenfondspremie worden teruggevorderd, voor zover deze belasting en premies niet verrekend kunnen worden met de belastingdienst en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.

Toelichting integraal overzicht beleidsregels terugvordering, kwijtschelding, afkoop en verhaal Gebundelde wetten.

Algemeen

In dit overzicht worden de belangrijkste regels met betrekking tot terugvordering, kwijtschelding, afkoop en verhaal in het kader van de Gebundelde wetten nog eens op een rijtje gezet.

Daarnaast is er ook aandacht voor terugbetalingsregels en worden richtlijnen belicht die dienen te worden toegepast in situaties waarin schuldbemiddeling of WSNP speelt.

De regels en richtlijnen die in het overzicht zijn gerangschikt, zijn vooral afkomstig uit de collegenota “Debiteurenbeleid Gebundelde wetten 2011”, de “Beleidsregel opschorting, herziening,intrekking en terugvordering WWB,WIJ,IOAW,IOAZ en WWIK” en de “Beleidsregels verhaal WWB en WIJ 2009”.

De bedoeling van het overzicht is dat de uitvoeringsorganisatie kan beschikken over een inzichtelijk werkdocument.

Specifiek

  • 1.

    Terugvordering

  • 1.1.

    Gebruikmaking van de wettelijke bevoegdheid

In de regel rondom terugvordering wordt aangegeven dat het college consequent gebruik maakt van de in de Gebundelde wetten geboden mogelijkheid tot opschorting, herziening en/of intrekking van het besluit tot toekenning van bijstand, inkomensvoorziening of uitkering en vervolgens ook van de bevoegdheid teveel of ten onrechte genoten bijstand, inkomensvoorziening of uitkering terug te vorderen.

1.2 Afzien van het nemen van een terugvorderingsbesluit

Er kan worden afgezien van het nemen van een terugvorderingsbesluit indien het te vorderen bedrag lager is dan de bedragen genoemd in de door de directeur van de Sociale Dienst vastgestelde notitie “Kruimelbedragen”. Opgemerkt kan worden dat deze notitie ook doelt op kleine restantbedragen. Dan is sprake geweest van een terugvorderingsbesluit en van invordering, maar wordt afgezien van verdere invordering van een zeer geringe restantvordering.

Verder kunnen er in de individuele situatie dringende redenen zijn op grond waarvan van een terugvorderingsbesluit kan worden afgezien. Het gaat hierbij om zeer uitzonderlijke situaties, met bijzondere omstandigheden in het specifieke geval.

2. Kwijtschelding restantvorderingen

2.1 Kwijtschelding van fraudevorderingen WWB, WIJ, IOAW en IOAZ

De betreffende kwijtscheldingsregels rondom fraudevorderingen ingevolge de WWB, WIJ, IOAW en IOAZ spreken voor zich.

2.1.1.Duidelijk moet zijn dat kwijtschelding van één fraudevordering mogelijk is nadat de debiteur goed terugbetaalgedrag heeft getoond én nadat hij vervolgens in voorkomende gevallen ook een schuldbemiddelings- of WSNP-traject succesvol heeft afgerond.

2.1.2. Wanneer sprake is van een debiteur met meer dan één (oude) fraudevordering wordt niet doorverwezen naar de WSNP. Vanuit oogpunt van Hoogwaardig Handhaven zou het geen juist signaal zijn wanneer een debiteur met meerdere (oude) fraudevorderingen daar dan al te gemakkelijk van verlost wordt.

Wat wel kan is dat op verzoek van de debiteur kwijtschelding wordt verleend voor het restant van één enkele fraudevordering nadat hij:

  • -

    minstens 60 maandtermijnen aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan;

  • -

    analoog aan de WSNP-termijn vervolgens nog eens 3 jaar zijn betaalafspraken is nagekomen én;

  • -

    daarmee minimaal de helft van de vordering heeft afgelost.

Ten aanzien van de overige fraudevorderingen blijft dan het streven overeind deze volledig te innen.

In situaties waarin bij een debiteur slechts sprake is van één enkele grote fraude-vordering/-schuld is de weg naar schuldbemiddeling of WSNP niet opportuun. Op verzoek van de debiteur kan dan kwijtschelding worden verleend voor de restant fraudevordering indien hij:

  • -

    gedurende ten minste 60 maandtermijnen zijn betaalafspraken is nagekomen;

  • -

    analoog aan de duur van de WSNP vervolgens nog 3 jaar aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan én;

  • -

    daarmee minimaal de helft van de vordering heeft afgelost.

Invoering van het case-management zal inhouden dat debiteuren pro-actief worden benaderd. De debiteur zal, nadat hij aan de voorwaarden voor kwijtschelding heeft voldaan, echter zelf kwijtschelding moeten verzoeken.

2.1.3.Voorts moet nog worden benadrukt dat bij recidive de kwijtscheldingsmogelijkheid voor de nieuwe fraudevorderingen geheel vervalt.

2.2.Kwijtschelding van niet-fraudevorderingen WWB, WIJ, IOAW en IOAZ

Ook hier geeft de beleidsregel duidelijk aan wanneer om kwijtschelding van een niet fraudevordering kan worden verzocht. Heeft de debiteur 36 termijnen aan zijn betalingsverplichtingen voldaan dan kan hij kwijtschelding verzoeken van een evt. restant niet-fraudevordering.

Wanneer bij een debiteur echter sprake is van meerdere niet fraude-schulden evt. van diverse schuldeisers, dan kan de debiteur pas kwijtschelding verzoeken nadat:

  • -

    hij 36 maandtermijnen volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan én;

  • -

    hij een daaropvolgend Schuldbemiddelings- of WSNP-traject succesvol heeft afgerond.

Uitgangspunt is immers dat kwijtschelding waar mogelijk moet leiden tot een schuldenvrij bestaan.

2.3.Aanvang kwijtscheldingstermijnen

De bedoeling is hier dat wordt aangegeven wanneer de resp. kwijtscheldingstermijnen ingaan, namelijk op de dag dat de betalingsverplichting zijn aanvang neemt.

Overigens kan het voorkomen dat de betalingsverplichting enige tijd wordt opgeschort. Deze periode telt natuurlijk niet mee. De termijnen van resp. 36 en 60 maanden waarin de betalingsverplichting moet zijn nagekomen blijven overeind.

2.4.Kwijtschelding per vordering

Er wordt per vordering terugbetaald en ook kwijtgescholden. Zo kan tijdelijk op een vordering van jongere datum worden terugbetaald, om bijvoorbeeld brutering te voorkomen. Na aflossing kan de terugbetaling van de oudere vordering worden hervat.

2.5.Géén kwijtschelding meer mogelijk na incassomaatregelen

Wanneer voor de inning van een vordering incassomaatregelen moeten worden genomen, is er géén kwijtschelding (meer)mogelijk. Ook als een debiteur weer een beroep moet doen op een uitkering en de vordering verder via verrekening kan worden geïnd, wordt géén kwijtschelding (meer) verleend.

Ten aanzien van fraudevorderingen kan worden opgemerkt dat wanneer bij een eerste fraudevordering tot incassomaatregelen moet worden overgegaan er om die reden géén kwijtschelding meer mogelijk is. Voor eventuele volgende fraudevorderingen kan dan vanwege de recidivebepaling geen kwijtschelding meer worden verleend

2.6.Géén kwijtschelding voor bepaalde soorten vorderingen

Net als onder het oude debiteurenbeleid zijn er soorten vorderingen die niet voor kwijtschelding in aanmerking komen. De reden daarvoor is bijvoorbeeld een eigen wettelijk regime met een specifieke bijstands-of uitkeringsvorm (Bbz en WWIK) of het feit dat vorderingen gekoppeld zijn aan zekerheidsrechten (krediethypotheek).

  • 3.

    Nadere richtlijnen bij schuldbemiddeling en WSNP

  • 3.1.

    In situaties waarin schuldbemiddeling speelt dient acht te worden geslagen op de geschetste nadere richtlijnen

Bij problematische schulden kan een cliënt al snel hulp proberen te zoeken bij instanties die dan een oplossing bieden via schuldbemiddeling.

De gemeente wil niet dat mensen die snel veel schulden maken via sanering en kwijtschelding ook weer makkelijk van die schulden worden verlost. Zo is geen sanering van fraudeschulden mogelijk. Verder is de lijn dat wordt vastgehouden aan de preferentie van bijstandsvorderingen. Alleen wanneer een huisuitzetting dreigt of afsluiting van gas, water of licht, kan de gemeente een concurrente positie innemen.

3.2. In situaties waarin WSNP speelt, dient de gemeente bij een enkele fraudevordering waarop de debiteur overeenkomstig de betaalafspraken al 5 jaar aflost, meegaand te zijn. Zeker als de gemeente zelf doorverwijst, zoals bedoeld onder 2.1.1.

Is bij een debiteur echter sprake van meerdere (oude) fraudevorderingen dan dient de gemeente (Sociale Dienst) aan te geven dat de debiteur niet te goeder trouw is geweest ten aanzien van het ontstaan van de schulden of het onbetaald laten van de schulden. De gemeente zal in die gevallen ook niet zelf doorverwijzen richting WSNP(zie 2.1.2.).

Mocht de debiteur op eigen initiatief die stap nemen dan moet de gemeente richting de rechter voornoemd standpunt naar voren brengen.

Verder moet de gemeente er dan ook op wijzen dat in geval van recidive het gemeentelijk beleid bepaald dat voor de nieuwe fraudevordering géén kwijtschelding meer mogelijk is.

Voor niet-fraudevorderingen moet richting de rechter worden aangegeven dat door de gemeente in het kader van een WSNP-traject wél wordt meegewerkt aan een schuldsanering. Daarbij moet wel het gemeentelijk kwijtscheldingsbeleid ten aanzien van niet-fraudevorderingen onder de aandacht worden gebracht.

4. Afkoop van vorderingen

Vanuit het oogpunt van Hoogwaardig Handhaven is het niet wenselijk om directe afkoop van fraudevorderingen mogelijk te maken. Directe afkoop zou anders toch te zeer een oproep kunnen zijn om calculerend te werk te gaan. Net als onder het oude beleid blijft de insteek om eerst met inzet van alle beschikbare middelen binnen 5 jaar de vordering in zijn geheel te innen.

Afkoop van niet-fraudevorderingen is wel mogelijk. Het komt erop neer dat “de debiteur tenminste de helft van de openstaande schuld voldoet, waarbij de betalingscapaciteit van de debiteur gerekend over een periode van 3 jaar de ondergrens voor afkoop vormt. Afkoop is niet mogelijk voor soorten vorderingen waarvoor geen kwijtschelding kan worden verleend (bijvoorbeeld Bbz- of (W)WIK- vorderingen).

5. Gebruikmaking van de wettelijke bevoegdheid tot Verhaal bijstand

In de betreffende beleidsregel is vastgelegd dat het college gebruik maakt van de in de WWB en WIJ genoemde mogelijkheid kosten van bijstand te verhalen.

6.Terugbetalingskader

Gewijzigd Terugbetalingskader bij vrijwillige betaling

De terugbetalingsregels bij vrijwillige betaling worden dus aangescherpt door al na 1 jaar na beëindiging van de uitkering de terugbetaling naar draagkracht te laten plaatsvinden, waarbij zoals eerder al is aangegeven wel een inkomensgrens geldt van 115% van het netto minimumloon (ook door Rotterdam en Weert gehanteerd). Ligt het inkomen daaronder dan is de terugbetaling gelijk aan 10% van de dan in theorie van toepassing zijn de bijstandsnorm. Bij een fraudevordering is dat 15%.  Dit laatste is ook een aanscherping.

Verder gelden bij terugbetaling naar draagkracht bij een inkomen boven de 115% eerdergenoemde  percentages van 10% en 15%  als minimumterugbetalingspercentages.

6.2 Terugbetalingskader bij vrijwillige betaling (minnelijke regeling)

In het schema is aangegeven in welke situaties welke terugbetalingsregels worden gehanteerd.

Mocht daartoe in de toekomst aanleiding zijn, dan kan er nog een nadere detaillering plaatsvinden op directieniveau (directeur Sociale Dienst/sectormanager SZ).

6.3 Terugbetaling via niet minnelijke weg

Voor hoogte en wijze van terugbetaling gelden hier de wettelijk regels voor beslaglegging evt. aangevuld met afspraken die tussen gemeente en deurwaarders worden gemaakt.

7. Brutering

Indien Loonbelasting en de premies volksverzekeringen waarvoor de gemeente die de bijstand verstrekt krachtens de Wet op de loonbelasting 1964 inhoudingsplichtige is, alsmede de ziekenfondspremies niet verrekend kunnen worden met de belastingdienst en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, worden deze eveneens teruggevorderd.

Het streven is zoveel mogelijk te voorkomen dat bruto moet worden teruggevorderd.