Regeling vervallen per 01-01-2015

Afstemmingsverordening IOAW en IOAZ 2013

Geldend van 01-02-2013 t/m 31-12-2014

Intitulé

Afstemmingsverordening IOAW en IOAZ 2013

  • B.

    Hoofdstuk 1: algemene bepalingen

    Artikel 1: Begripsomschrijving

    • 1.

      In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      IOAW: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

    • b.

      IOAZ: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk

      arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

    • c.

      de IOAW/IOAZ: de IOAW alsmede de IOAZ, beiden voor zover zij op de belanghebbende van toepassing zijn;

    • d.

      Wet SUWI: Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;

    • e.

      uitkering: de uitkering, bedoeld in artikel 5, eerste lid IOAW/IOAZ;

    • f.

      grondslag: de voor de werkloze werknemer dan wel gewezen zelfstandige toepasselijke grondslag bedoeld in artikel 5, derde ,vierde en vijfde lid van de IOAW, onderscheidenlijk artikel 5, vierde lid van de IOAZ;

    • g.

      maatregel: het verlagen van de grondslag op grond van artikel 20, tweede lid IOAW en artikel 20, eerste lid IOAZ alsmede het blijvend (gedeeltelijk) weigeren van een uitkering op grond van artikel 20, eerste lid IOAW en artikel 20, tweede lid IOAZ;

    • h.

      inkomen: inkomen als bedoeld in artikel 8 IOAW/IOAZ;

    • i.

      het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maastricht.

    • 2.

      Zover niet anders is bepaald, worden begrippen in deze verordening gebruikt in dezelfde betekenis als in de IOAW en IOAZ.

    Artikel 2: Het opleggen van een maatregel

    (verlaging uitkering)

    • 1.

      Als de belanghebbende naar het oordeel van het college een verplichting als bedoeld in artikel 13, tweede en vierde lid IOAW/IOAZ of een op grond van hoofdstuk III IOAW/IOAZ aan de uitkering verbonden verplichting -anders dan de verplichting, bedoeld in artikel 37, eerste lid, onderdeel a en c IOAW/IOAZ- schendt, wordt overeenkomstig deze verordening een maatregel opgelegd. Daarnaast wordt tevens een maatregel opgelegd indien belanghebbende onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de IOAW/IOAZ zich jegens het college zeer ernstig misdraagt.

    • 2.

      (Is vervallen).

    (weigering uitkering)

    3.Indien naar het oordeel van het college bij belanghebbende sprake is van een situatie bedoeld in artikel 20, eerste lid IOAW en artikel 20, tweede lid IOAZ, welke niet is omschreven in het eerste lid, wordt eveneens overeenkomstig deze verordening een maatregel opgelegd.

    Artikel 3: De berekeningsgrondslag en de ingangsdatum

    De maatregel in de vorm van een verlaging wordt toegepast op de grondslag.

    Artikel 4: Afstemming en duur van de maatregel

    • 1.

      Een maatregel bedoeld in artikel 2, wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert.

    • 2.

      Tenzij in de verordening anders is bepaald bedraagt de duur van de maatregel een maand.

    • 3.

      De duur van de maatregel als bedoeld in het tweede lid wordt verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel is opgelegd, opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging van dezelfde of hogere categorie. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 5, tweede lid.

    Artikel 5: Afzien van het opleggen van een maatregel

    • 1.

      Het college ziet af van het opleggen van een maatregel, bedoeld in artikel 2 indien:

    • a.

      elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt; of

    • b.

      de gedraging meer dan drie jaren vóór constatering van die gedraging door het college heeft plaatsgevonden.

    • 2.

      Het college kan afzien van het opleggen van een maatregel indien het daarvoor dringende redenen aanwezig acht.

    • 3.

      Indien het college afziet van het opleggen van een maatregel op grond van dringende redenen, wordt de belanghebbende daarvan schriftelijk mededeling gedaan.

    Artikel 6: Ingangsdatum en tijdvak

    • 1.

      De maatregel wordt opgelegd met ingang van de eerstvolgende kalendermaand, volgend op de datum waarop het besluit tot het opleggen van de maatregel aan de belanghebbende is bekendgemaakt. Daarbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende grondslag.

    • 2.

      In afwijking van het eerste lid kan de maatregel met terugwerkende kracht worden opgelegd, voor zover de uitkering nog niet is uitbetaald.

    Artikel 7: Samenloop van gedragingen

    • 1.

      Indien sprake is van één gedraging die schending oplevert van meerdere in de IOAW/IOAZ genoemde verplichtingen, wordt één maatregel opgelegd. Indien voor schending van die verplichtingen maatregelen van verschillende hoogten gelden, wordt de hoogste maatregel opgelegd.

    • 2.

      Indien sprake is van meerdere gedragingen die schending opleveren van één of meerdere in de IOAW/IOAZ genoemde verplichtingen, wordt voor iedere gedraging een afzonderlijke maatregel opgelegd. Deze maatregelen worden in één kalendermaand ten uitvoer gelegd. Indien de maatregelen niet in één kalendermaand kunnen worden geëffectueerd, worden de maatregelen na het besluit tot opleggen van de maatregel achtereenvolgend ten uitvoer gelegd.

  • C.

    Hoofdstuk 2: geen of onvoldoende medewerking verlenen aan het verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid

    Artikel 8: Indeling in categorieën

    Gedragingen van de belanghebbende waardoor de verplichtingen op grond van artikel 37 van de IOAW/IOAZ, anders dan de verplichting, bedoeld in artikel 37, eerste lid, onderdeel c IOAW/IOAZ, niet of onvoldoende zijn nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:

    1.Eerste categorie:

    het zich niet dan wel niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen of het niet dan wel niet tijdig laten verlengen van de registratie.

    • 2.

      Tweede categorie:

    • a.

      het niet of in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling;

    • b.

      het niet of onvoldoende nakomen van de verplichting tot gebruik maken van een aangeboden voorziening, waaronder begrepen sociale activering gericht op arbeidsinschakeling, voor zover dit niet heeft geleid tot het geen doorgang vinden of tot voortijdige beëindiging van de voorziening.

    • 3.

      Derde categorie

    • a.

      het niet naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen;

    • b.

      gedragingen die de inschakeling in de arbeid belemmeren;

    • c.

      het niet of onvoldoende nakomen van de verplichting tot gebruik maken van een aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling, waaronder begrepen sociale activering, als dit heeft geleid tot het geen doorgang vinden of tot voortijdige beëindiging van de voorziening.

    Artikel 9: Hoogte van de maatregel

    • 1.

      Onverminderd artikel 4, eerste lid, wordt de maatregel vastgesteld op:

    • a.

      tien procent van de grondslag bij gedragingen van de eerste categorie;

    • b.

      vijftig procent van de grondslag bij gedragingen van de tweede categorie;

    • c.

      honderd procent van de grondslag bij gedragingen van de derde categorie.

  • D.

    Hoofdstuk 3: Het door eigen toedoen verliezen van algemeen geaccepteerde arbeid, het nalaten algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden alsmede het door eigen toedoen niet verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid.

    Artikel 10: Door eigen toedoen verliezen van algemeen geaccepteerde arbeid

    • 1.

      Onverminderd artikel 4, eerste lid, legt het college, met in achtneming van artikel 20, vierde lid IOAW/IOAZ, blijvend een maatregel op indien de belanghebbende door eigen toedoen een inkomen uit of in verband met arbeid is verloren en:

    • a.

      aan de beëindiging van zijn dienstbetrekking een dringende reden ten grondslag ligt in de zin van artikel 678 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek; dan wel

    • b.

      de dienstbetrekking is beëindigd door of op verzoek van de belanghebbende zonder dat aan de voortzetting ervan zodanige bezwaren waren verbonden, dat deze voortzetting redelijkerwijs niet van hem zou kunnen worden gevergd.

    • 2.

      De hoogte van de maatregel is gelijk aan het door dit gedrag verloren inkomen.

    Artikel 11: Niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid

    • 1.

      Onverminderd artikel 4, eerste lid, legt het college blijvend een maatregel op indien de belanghebbende een uitkering ontvangt op basis van de IOAW/IOAZ en hij weigert de hem aangeboden algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden.

    • 2.

      De hoogte van de maatregel is gelijk aan het door eigen toedoen niet verkregen inkomen uit deze arbeid.

    Artikel 12: Door eigen toedoen geen algemeen geaccepteerde arbeid verkrijgen

    • 1.

      Onverminderd artikel 4, eerste lid, legt het college blijvend een maatregel op indien de belanghebbende een uitkering ontvangt op basis van de IOAW/IOAZ en hij door eigen toedoen geen algemeen geaccepteerde arbeid verkrijgt.

    • 2.

      De hoogte van de maatregel is gelijk aan het door eigen toedoen niet verkregen inkomen uit deze arbeid.

  • E.

    Hoofdstuk 4: niet nakomen van de medewerkingsplicht

    Artikel 13: Niet of onvoldoende meewerken

    Onverminderd artikel 4, eerste lid, legt het college een maatregel op van tien procent van de grondslag, indien belanghebbende de verplichting op grond van artikel 13 IOAW/IOAZ, tweede lid niet is nagekomen door niet of onvoldoende de desgevraagde medewerking te verlenen die nodig is voor de uitvoering van de IOAW/IOAZ.

  • F.

    Hoofdstuk 5: overige gedragingen die leiden tot een maatregel

    Artikel 14: Zeer ernstige misdragingen

    • 1.

      Indien de belanghebbende zich jegens het college of zijn medewerkers zeer ernstig misdraagt legt het college een maatregel op. In een op directieniveau vast te stellen protocol wordt nader aangegeven wanneer sprake is van zo’n zeer ernstige misdraging.

    • 2.

      Onverminderd artikel 4, eerste lid, wordt de maatregel bepaald op:

    • a.

      vijftig procent van de grondslag gedurende een maand indien de gedraging gekwalificeerd kan worden als vernieling;

    • b.

      honderd procent van de grondslag gedurende een maand indien de gedraging gekwalificeerd kan worden als bedreiging, belaging of mishandeling.

  • G.

    Hoofdstuk 6: slotbepalingen

    Artikel 15: De inwerkingtreding

    Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 februari 2013. De bestaande Afstemmingsverordening IOAW en IOAZ, vastgesteld op 22 februari 2011 wordt per 1 februari 2013 ingetrokken, maar blijft van toepassing voor het zover het een schending van de inlichtingenplicht betreft die voor 1 februari 2013 heeft plaatsgevonden.

    Artikel 16: Citeertitel

    Deze verordening wordt aangehaald als: de Afstemmingsverordening IOAW en IOAZ 2013.

Algemene toelichting

Op 15 december 2009 heeft de Eerste Kamer ingestemd met het Wetsvoorstel bundeling van uitkeringen inkomensvoorziening aan gemeenten (hierna: Wet Bundeling). Met de inwerkingtreding van de Wet Bundeling per 1 januari 2010 krijgt de gemeente een grotere beleidsmatige rol en financiële verantwoordelijkheid rond de uitvoering van de IOAW, IOAZ, WWIK en Bbz 2004.

De IOAW, IOAZ en het Bbz 2004 kenden tot 1 januari 2010 een financieringsystematiek waarbij 75% bij het Rijk kon worden gedeclareerd en 25% drukte op het gemeentelijke budget; de WWIK kende daarnaast een financieringssystematiek waarbij 100% kon worden gedeclareerd. Per 1 januari 2010 is een systeem van volledige budgetfinanciering ingevoerd, zoals dit nu van toepassing is op het WWB-inkomensdeel. Met de Wet bundeling worden de financiële middelen van de ‘kleine inkomensregelingen’ gebundeld in het volledig gebudgetteerde I-deel dat de gemeente ontvangt voor de bijstandsverstrekking op grond van de WWB. Gemeenten krijgen door de wet aldus een grotere verantwoordelijkheid en lopen ook meer financieel risico.

Niet gebundeld met het I-deel wordt de financiering van de kosten van levensonderhoud van gevestigde, oudere en beëindigende zelfstandigen en van bedrijfskapitaal vanuit het Bbz 2004. Hiervoor blijft aparte financiering bestaan. Door de Wet Bundeling wordt het aantal landelijke regels verder sterk teruggedrongen. In de plaats komt een grotere beleidsruimte voor de gemeente. Deze verordening voorziet daarbij in het afstemmingsbeleid voor de IOAW en IOAZ. Dit was voorheen geregeld bij AMvB. Deze landelijke regeling is met de Wet Bundeling komen te vervallen.

In deze verordening is ervoor gekozen om met betrekking tot de IOAW en IOAZ te komen tot een zo veel mogelijk analoog aan het WWB-regime toe te passen afstemmingsbeleid. Daarbij zij opgemerkt dat de IOAW en IOAZ in afwijking van de WWB in een aantal situaties de mogelijkheid creëren om de uitkering (gedeeltelijk) blijvend te weigeren. De IOAW en IOAZ kennen immers een specifiek uitkeringsregime waarin werkloosheid een centrale rol speelt en hebben daarmee niet het sluitstukkarakter van de WWB. Verwijtbare werkloosheid, het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid of het door eigen toedoen niet verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid wordt daardoor zwaar aangerekend. Daarbij is aansluiting gezocht bij de oude AmvB ( Maatregelenbesluit Abw, IOAW en IOAZ). Bij weigering van de uitkering blijft De WWB natuurlijk altijd het vangnet.

Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving

Per 1 januari 2013 treedt de Wet aanscherping handhaving- en sanctiebeleid SZW-wetgeving in werking. Met de wet krijgt het college de plicht om een bestuurlijke boete op te leggen indien sprake is van schending van de inlichtingenplicht. De hoogte van de boete is daarbij in beginsel gelijk aan het bedrag dat belanghebbende te veel aan uitkering heeft ontvangen bijstand heeft ontvangen. De eerdere bevoegdheid om een maatregel in deze situatie op te leggen verdwijnt. Het overgrote deel van hoofstuk 4 dat invulling gaf aan die bevoegdheid is komen te vervallen. Er kan wel nog een maatregel worden opgelegd wanneer de medewerkingsplicht genoemd in artikel 13, tweede lid van de wet niet of onvoldoende wordt nagekomen.

Artikelsgewijze toelichting

  • B.

    Hoofdstuk 1: algemene bepalingen

    Artikel 1: Begripsomschrijving

    Dit artikel bevat de verschillende begripsomschrijvingen. Een aantal omschrijvingen verdient enige extra aandacht.

    Onder c. de IOAW/IOAZ

    Gekozen is voor een definitie die gelijktijdig naar beide wetten verwijst nu een groot deel van de bepalingen in beide wetten identiek is qua nummering en inhoud en aldus voorkomen wordt dat steeds specifiek naar elke afzonderlijke wet verwezen moet worden.

    Onder f. grondslag

    De WWB werkt met verlagingen op de netto bijstand. Bij de IOAW en IOAZ wordt gewerkt vanuit een bruto benadering. Het uitkeringssysteem is hier ook op ingericht. De verlagingen kunnen daarom alleen worden toegepast op de grondslag. Eigenlijk net als onder het regime van het oude Maatregelbesluit Abw, IOAW en IOAZ. Dit neemt niet weg dat bij het bepalen van de hoogte van de maatregelen IOAW/IOAZ toch zoveel mogelijk aansluiting is gezocht bij de percentages en verlagingen op de netto bijstand in het kader van de WWB.

    Onder g. maatregel

    In afwijking van de WWB wordt ook het blijvend (gedeeltelijk) weigeren van de uitkering binnen deze verordening als maatregel aangemerkt. Dit houdt verband met de extra mogelijkheden binnen de IOAW en IOAZ op dit vlak.

    Onder h. inkomen

    Qua inkomensbegrip wordt aangesloten bij het inkomensbegrip binnen de IOAW en IOAZ. Dit wijkt af van het binnen de WWB gehanteerde inkomensbegrip.

    Artikel 2: Het opleggen van een maatregel

    Dit artikel bundelt in het eerste lid het bepaalde in artikel 20, tweede lid IOAW en artikel 20, eerste lid IOAZ, met uitzondering van het bepaalde dat doelt op artikel 13, eerste en derde lid IOAW en artikel 13, eerste en derde lid IOAZ.

    In het derde lid wordt het bepaalde in artikel 20, eerste lid IOAW en artikel 20, tweede lid IOAZ gebundeld.

    Artikel 3: De berekeningsgrondslag en de ingangsdatum

    Zoals reeds aangegeven wordt de maatregel toegepast op de grondslag.

    Artikel 4: Afstemming en duur van de maatregel

    In deze afstemmingsverordening zijn voor de diverse gedragingen standaard-maatregelen vastgesteld. Desalniettemin dient bij het opleggen van een maatregel, bedoeld in artikel 2, te worden beoordeeld of als gevolg van de ernst van het feit en de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van belanghebbende een andere maatregel gepast is.

    Zo kan bijvoorbeeld afhankelijk van de zwaarte van de gedraging en de omvang van de gevolgen of bij een zoveelste recidive van de standaardmaatregel worden afgeweken. Deze kan dan hoger (tot maximaal 100%) of juist lager worden vastgesteld.

    De maatregel kan op basis van het eerste lid in voorkomende gevallen ook over een langere periode worden gespreid. De standaard maatregel is dan bijvoorbeeld één maand 100%, maar wordt vervolgens verdeeld over twee maanden 50%.

    N.B. wanneer de maatregel bestaat uit het blijvend (gedeeltelijk) weigeren van de uitkering (artikel 2, derde lid) is afstemmen eigenlijk niet opportuun. Afstemming is meer gericht -zoals hiervoor is aangegeven- op situaties waarbij de uitkering gedurende een korte periode wordt verlaagd. Het is niet voor de hand liggend dat afstemming hier bijvoorbeeld bestaat uit een tijdelijk weigeren van de uitkering in plaats van blijvend. Het gaat immers om evidente gedragingen waarop een zware sanctie rust. Bovendien is er altijd het vangnet van de WWB.

    In de praktijk zal het in een enkel geval dan ook inhouden dat de uitkering volgens de voorgeschreven systematiek toch blijvend wordt geweigerd.

    In het tweede lid van dit artikel is de algemene duur van een maatregel vastgesteld op 1 maand, tenzij in de verordening anders is bepaald. Dit voorbehoud duidt met name op situaties waarbij de maatregel bestaat uit het blijvend (gedeeltelijk) weigeren van de uitkering. Duur is hier immers geen bepaalde termijn maar staat gelijk aan blijvend weigeren.

    Door voor de overige gevallen de duur van de maatregel in de algemene bepalingen op te nemen, wordt voorkomen dat overal waar een maatregel wordt genoemd steeds weer moet worden aangegeven dat deze voor 1 maand wordt opgelegd.

    Het derde lid maakt hier weer een algemene uitzondering op, door bij recidive de duur te verdubbelen.

    Artikel 5: Afzien van het opleggen van een maatregel

    Bij het opleggen van een maatregel bedoeld in artikel 2, dient ook de mate van verwijtbaarheid in de beoordeling te worden meegenomen. Hierbij moet de vraag worden gesteld in hoeverre belanghebbende op de hoogte was/kon zijn van zijn verplichtingen, alsmede de psychische gesteldheid van belanghebbende.

    Bij het ontbreken van iedere verwijtbaarheid wordt er geen maatregel opgelegd.

    Een andere reden om af te zien van het opleggen van een maatregel, bedoeld in artikel 2 is verjaring. Omwille van de effectiviteit van een maatregel is het geboden dat deze zo snel mogelijk nadat de gedraging heeft plaatsgevonden wordt opgelegd (“lik op stuk”). Deze verjaringstermijn wordt vastgesteld op drie jaar.

    Bij het afzien van een maatregel wegens dringende redenen is in principe al geconcludeerd dat een maatregel op zijn plaats is. Echter wegens dringende redenen wordt deze maatregel niet opgelegd. Wat dringende redenen zijn, is afhankelijk van de concrete situatie en kan dus niet op voorhand worden vastgelegd. Belanghebbende ontvangt een beschikking dat er is afgezien van het opleggen van een maatregel wegens dringende redenen. Een volgende verwijtbare gedraging zal als recidive worden beschouwd.

    Artikel 6: Ingangsdatum en tijdvak

    Net als in de afstemmingverordening WWB, wordt een maatregel in de regel naar de toekomst opgelegd. Hiermee wordt voorkomen dat het recht herzien moet worden en de teveel verstrekte uitkering moet worden teruggevorderd. De maatregel wordt opgelegd met ingang van de eerst volgende kalendermaand nadat het besluit is genomen.

    In voorkomende situaties kan het praktisch zijn om de maatregel te verrekenen met het bedrag dat nog moet worden uitbetaald. In dat geval moet de uitkering wel worden herzien en teruggevorderd.

    Artikel 7: Samenloop van gedragingen

    De bepaling in het eerste lid geldt dus voor één bepaalde gedraging die verschillende schendingen van verplichtingen met zich meebrengt. Is daarvan sprake dan dient bij het bepalen van de maatregel te worden uitgegaan van de schending van de verplichting waarop de zwaarste maatregel van toepassing is.

    De bepaling in het tweede lid heeft betrekking op verschillende gedragingen die (min of meer) gelijkertijd plaatsvinden.

  • C.

    Hoofdstuk 2: geen of onvoldoende medewerking verlenen aan het verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid

    Artikel 8: Indeling in categorieën

    Ten opzichte van de afstemmingsverordening WWB is in deze bepaling geen gedraging opgenomen in de vorm van het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid .Dit houdt verband met het feit dat juist bij deze gedraging de IOAW en IOAZ de mogelijkheid biedt tot tijdelijke of blijvende (gedeeltelijke) weigering van de uitkering. Dit is dan ook apart geregeld in artikel 11. Het tijdelijk of blijvend (gedeeltelijk) weigeren van de uitkering kan overigens ook nog in een tweetal andere situaties. Die zijn omschreven in artikel 10 en 12.

    Eerste categorie

    De eerste categorie betreft de formele verplichting om zich als werkzoekende (tijdig) te laten registreren bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) of die registratie (tijdig) te laten verlengen.

    De gemeente hecht een groot belang aan de plicht tot arbeidsinschakeling. De inschrijving bij het UWV is een eerste, relatief eenvoudige stap op weg naar reïntegratie in het arbeidsproces. Het niet dan wel niet tijdig ingeschreven staan bij het UWV betekent onvermijdelijk een vertraging van de reïntegratie.

    Tweede categorie

    Bij toekenning van de uitkering of in een later stadium kan aan de belanghebbende, die niet in staat is om op eigen kracht weer in zijn levensonderhoud te voorzien, de verplichting worden opgelegd om mee te werken aan een (diagnostisch) onderzoek naar zijn mogelijkheden en naar de inzet van reïntegratie-instrumenten waaronder deelname aan een concreet reïntegratie-traject dat uiteindelijk moet leiden tot uitstroom of zelfstandige maatschappelijke participatie. De arbeidsinschakeling wordt direct geschaad, wanneer de belanghebbende deze verplichting niet of onvoldoende nakomt, hetgeen gevolgen kan hebben voor de duur van de aanspraak op uitkering.

    Wordt een reïntegratievoorziening aangeboden dan rust op belanghebbende de verplichting zich hier volledig voor in te zetten. Gebeurt dit onvoldoende dan zal dit leiden tot vertraging van het traject. De gedragingen in deze categorie hebben echter niet tot gevolg dat het traject (definitief) geen doorgang vindt of moet worden beëindigd. Van onvoldoende medewerking is in ieder geval sprake als de belanghebbende niet op afspraken bij het reïntegratiebedrijf verschijnt of opdrachten in het kader van een scholing niet naar behoren uitvoert.

    Het Transferium Werk en Bijstand vormt binnen het onderzoeks- en reïntegratiegebeuren een bijzondere plek. Binnen deze setting gelden bepaalde huisregels die ertoe moeten bijdragen dat het diagnostisch onderzoek zo goed mogelijk kan verlopen. Overtreding van die regels -bijvoorbeeld een herhaalde weigering een hoofdtelefoon af te zetten- zou kunnen worden opgevat als een gedraging van de tweede categorie. Het zonder meer toepassen van de daarbij behorende maatregel van één maand 50% wordt echter als een te zware sanctie ervaren. Het is dan toch mogelijk om een maatregel te baseren op artikel 8, tweede lid, maar vervolgens de hoogte te matigen met toepassing van artikel 4, eerste lid van de verordening.

    Natuurlijk dient helder te zijn dat belanghebbende, voorafgaand aan het opleggen van een maatregel eerst een duidelijke schriftelijke waarschuwing heeft gehad.

    Derde Categorie

    In de derde categorie gaat het om gedragingen die direct een aanleiding vormen tot een beroep op uitkering of het zonder noodzaak langer voortduren daarvan. Het gaat hier om het stellen van niet verantwoorde beperkingen ten aanzien van de aanvaardbare arbeid en om gedragingen die de kansen op arbeidsinschakeling verminderen.

    Bij onderdeel a gaat het om de actieve sollicitatieplicht. De belanghebbende is verplicht een minimaal aantal sollicitaties te verrichten en hiervan op verzoek de bewijsstukken te tonen. Het exacte minimum aantal verplichte sollicitaties zal onder andere afhangen van het aanbod van algemeen geaccepteerde arbeid. Met de enkele mededeling van mondelinge sollicitaties wordt in beginsel geen genoegen genomen, tenzij kan worden geverifieerd dat deze ook daadwerkelijk hebben plaatsgevonden.

    Bij onderdeel b wordt geduid op negatieve gedragingen bij sollicitaties.

    Bij onderdeel c gaat het om dezelfde soort gedragingen als bedoeld in de tweede categorie onder b, echter met dit belangrijke verschil dat de gedraging heeft geleid tot het (definitief) geen doorgang vinden of afbreken van een reïntegtratie-traject. In de praktijk zal beëindiging van zo’n traject veelal pas plaatsvinden nadat de belanghebbende door zijn gedrag herhaaldelijk heeft laten blijken niet mee te willen meewerken aan instrumenten gericht op een zo spoedig mogelijke inschakeling in het arbeidsproces. Ook kan een zeer ernstige gedraging, bijvoorbeeld diefstal tijdens een proefplaatsing, tot beëindiging van het traject leiden. In alle gevallen betreft het gedragingen die de kans op uitstroom voor langere tijd vrijwel onmogelijk maken. Zonder traject is inschakeling in de arbeid voor de desbetreffende belanghebbende immers niet mogelijk.

    Artikel 9: Hoogte van de maatregel

    Bij het bepalen van hoogte van de maatregel is hier aansluiting gezocht bij de afstemmingsverordening WWB. Verschil is dat als gevolg van de andere uitkeringssystematiek van IOAW/IOAZ (bruto-benadering) hier wordt uitgegaan van een percentage van de grondslag, terwijl bij de WWB een percentage geldt van de bijstandsnorm (netto). Dit kan ertoe leiden dat de uiteindelijk op te leggen maatregel qua hoogte van het bedrag iets afwijkt van die binnen de WWB.

D.Hoofdstuk 3: Het door eigen toedoen verliezen van algemeen geaccepteerde arbeid, het nalaten algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden alsmede het door eigen toedoen niet verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid.

Artikel 10: Door eigen toedoen verliezen van algemeen geaccepteerde arbeid

In deze bepaling is de mogelijkheid die de IOAW en IOAZ biedt om bij verwijtbare werkloosheid de uitkering blijvend of tijdelijk geheel of gedeeltelijk te weigeren, volledig uitgewerkt.

Vanwege het specifieke uitkeringsregime van IOAW en IOAZ is gekozen voor het blijvend (gedeeltelijk) weigeren van de uitkering. Verwijtbare werkloosheid wordt de belanghebbende hier dus zwaar aangerekend.

Bij een volledige weigering van de uitkering, kan de belanghebbende in wezen per direct aankloppen voor (aanvullende) bijstand ingevolge de WWB. Binnen het kader van de WWB zal dan moeten worden beoordeeld of belanghebbende recht heeft op WWB (in afwijking van de IOAW en IOAZ kent de WWB een beperkte vermogensvrijlating en een ruimer inkomensbegrip) en in hoeverre het maatregelwaardige gedrag ook binnen de WWB tot een verlaging zou hebben geleid. Hoewel alle besluiten zorgvuldig moeten worden genomen geldt -juist omdat het hier gaat om een ingrijpende sanctie- dat bij de besluitvorming uiterste zorgvuldigheid moet worden betracht. Daarbij moet met name aandacht uitgaan naar het beginsel van hoor en wederhoor. Overigens geldt dit evenzeer bij toepassing van artikel 11 en 12.

Artikel 11: Niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid

Anders dan binnen de WWB kan in het kader van de IOAW en IOAZ bij het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid de uitkering blijvend of tijdelijk geheel of gedeeltelijk worden geweigerd.

Net als voorgaand artikel is ook hier vanwege het specifieke uitkeringsregime van de IOAW en IOAZ gekozen voor het blijvend (gedeeltelijk) weigeren van de uitkering. Het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid weegt dus eveneens zwaar.

Bij het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid gaat het concreet om het weigeren van een aangeboden dienstverband. Het kan hierbij om allerlei soorten arbeid gaan, gesubsidieerd of regulier, fulltime of parttime, tijdelijk of voor onbepaalde duur. Essentieel is dat de belanghebbende door de werkweigering afziet van een concrete kans om geheel of gedeeltelijk uit de IOAW of IOAZ te komen.

Bij een volledige weigering geldt eenzelfde handelswijze als hiervoor bij artikel 10 is geschetst.

Artikel 12: Door eigen toedoen geen algemeen geaccepteerde arbeid verkrijgen

IOAW en IOAZ bieden ook wanneer sprake is van het door eigen toedoen niet verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid de mogelijkheid de uitkering blijvend of tijdelijk geheel of gedeeltelijk te weigeren.

Geheel in lijn van de voorgaande artikelen wordt ook hier de uitkering blijvend (gedeeltelijk) geweigerd.

Het gaat in deze om een meer ernstige variant van de gedraging bedoeld in artikel 8, derde lid onder b. De belanghebbende die een IOAW- of IOAZ-uitkering ontvangt moet blijk geven van dusdanig belemmerend gedrag dat kan worden gesproken van het “door eigen toedoen niet verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid”.

Het door eigen toedoen niet verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid moet overigens niet worden verward met het niet naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen bedoeld in artikel 8, derde lid onder a. Daar gaat het om schending van de actieve sollicitatieplicht.

E. Hoofdstuk 4: niet nakomen van de medewerkingsplicht

Artikel 13: Niet of onvoldoende meewerken

Dit artikel heeft betrekking op het niet of onvoldoende nakomen van de medewerkingsplicht. Voorbeelden hiervan zijn het niet tonen van het identiteitsbewijs, niet meewerken aan een huisbezoek en niet meewerken aan een onderzoek naar de juistheid en volledigheid van de verstrekte gegevens. Indien belanghebbende niet in de daartoe gestelde termijn de informatie verstrekt of anderszins onvoldoende medewerking verleent, wordt het recht op uitkering op grond van artikel 17 van de IOAW/IOAZ opgeschort en wordt belanghebbende verzocht het verzuim binnen een gestelde termijn te herstellen (de zogenaamde hersteltermijn), Indien de informatie of medewerking alsnog wordt verstrekt of verleend, wordt een maatregel toegepast. Indien belanghebbende het verzuim niet herstelt, wordt het recht op uitkering beëindigd met ingang van de eerste dag waarover dat recht is opgeschort.

Een bijzondere vorm van schending van de medewerkingsplicht is het niet of in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling. Omdat het hier gaat om het niet nakomen van een verplichting in het kader van de arbeidsinschakeling, wordt deze specifieke gedraging niet gesanctioneerd op basis van dit artikel maar op grond van artikel 8, tweede categorie onder a. De gedraging blijft overigens wel een schending van de medewerkingsplicht ex artikel 13 tweede lid IOAW/IOAZ, waardoor -althans ten aanzien van belanghebbenden aan wie al een uitkering is toegekend- ná de maatregelwaardige gedraging de hierboven geschetste weg van artikel 17 IOAW/IOAZ kan worden gevolgd.

Ten aanzien van oproepen door een Reïntegratiebedrijf (RIB) kan hier nog worden aangegeven dat de hiervoor bedoelde hersteltermijn niet gaat lopen vanaf het moment dat belanghebbende dient te verschijnen op een afspraak van het RIB, maar pas na de daaropvolgende oproep van de Sociale Dienst. Deze oproep vindt in de regel plaats nadat belanghebbende niet is verschenen op de afspraak van het RIB. Geeft belanghebbende ook geen gehoor aan de oproep van de Sociale Dienst dan geldt voor de hersteltermijn de datum van deze oproep.

Hoofdstuk 5: overige gedragingen die leiden tot een maatregel

Artikel 14: Zeer ernstige misdragingen

Onder de term ‘zeer ernstige misdragingen’ kunnen diverse vormen van agressie worden verstaan, waarbij sprake is van gedrag dat in het normale menselijke verkeer in alle gevallen als onacceptabel kan worden beschouwd. In de verordening is aangegeven dat agressief gedrag van een uitkeringsgerechtigde aanleiding vormt voor het opleggen van een maatregel.

Een nadere uitwerking van wat onder “het zeer ernstig misdragen” kan worden verstaan, vindt plaats in het zogenoemde Agressieprotocol. Dit protocol geldt ook voor de WWB. Daarom is voor wat betreft de systematiek in deze verordening aansluiting gezocht bij de betreffende artikelen van de WWB.

Het is in ieder geval duidelijk dat het moet gaan om ernstige misdragingen tegenover medewerkers van de gemeente en medewerkers van andere organisaties die belast zijn met de uitvoering van de IOAW/IOAZ, onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van deze wet.

Het doen van aangifte van een strafbaar feit is geen voorwaarde voor het opleggen van een maatregel wegens vernieling, bedreiging, belaging of mishandeling. Of aangifte wordt gedaan conform het agressieprotocol staat dus los van het opleggen van een maatregel. Ook een veroordeling door de strafrechter is geen voorwaarde voor toepassing van deze bepaling. Een maatregel vanwege een ernstige misdraging is niet bedoeld om de eventueel door die misdraging veroorzaakte schade te vergoeden.

Artikel 15 en 16:

In het kader van de inwerkingtreding kan worden opgemerkt dat de Afstemmingsverordening IOAW en IOAZ 2011, die is vastgesteld op 22 februari 2011, op het moment dat de nieuwe Afstemmingsverordening WWB 2013 in werking treedt, wordt ingetrokken. Dat is ingaande 1 februari 2013.

De “oude” Afstemmingsverording IOAW en IOAZ 2011 blijft echter van toepassing voor schending van de inlichtingeplicht die voor 1 februari 2013 heeft plaatsgevonden waarbij dan wordt gehandeld naar analogie van het overgangsrecht van de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving.