Regeling vervallen per 16-03-2011

Erfgoedverordening 2010

Geldend van 01-10-2010 t/m 15-03-2011

Intitulé

ERFGOEDVERORDENING 2010

Hoofdstuk 1. Algemeen

Artikel 1. Begripsbepalingen

Deze verordening verstaat onder:

  • a.

    gemeentelijk monument: een in deze verordening in artikel 2 nader omschreven:

    • 1.

      zaak, die van algemeen belang is wegens zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap, bouwhistorische, cultuurhistorische, ecologische of landschappelijke waarde;

    • 2.

      terrein dat van algemeen belang is wegens een daar aanwezige zaak als bedoeld onder 1;

  • b.

    beschermd rijksmonument: onroerend monument, dat is ingeschreven in de ingevolge de Monumentenwet 1988 vastgestelde registers;

  • c.

    Welstands -/Monumentencommissie: de op basis van art.15, lid 1 Monumentenwet 1988 ingestelde commissie met als taak het college op verzoek of uit eigen beweging te adviseren over de toepassing van de Monumentenwet 1988, deze verordening en het monumentenbeleid (inclusief het Maastrichts Planologisch Erfgoedregime en de mede hierop gebaseerde bestemmingsplannen);

  • d.

    archeologische vindplaats: alle bij de gemeente bekende archeologische vindplaatsen, welke nog niet zijn opgenomen in een vigerend bestemmingsplan en de daarbij behorende planverbeelding;

  • e.

    plan van aanpak: plan dat weergeeft hoe een archeologische uitvoerder de vragen zoals omschreven in het programma van eisen denkt te gaan beantwoorden;

  • f.

    programma van eisen: programma dat door het college wordt vastgesteld en waarmee kaders worden gesteld voor het ontwerp en de uitvoering van archeologisch onderzoek.

  • g.

    bodemverstoring: alle effecten die het gevolg zijn van veranderingen van en / of aan de fysische bodemkarakteristieken, lager dan de bouwvoor.

  • h.

    bouwvoor: De bovenste, veel bewerkte en vaak met humeus materiaal verrijkte laag van de grond. De grondlaag waar de wortels van de planten in groeien.

Hoofdstuk 2. gemeentelijke monumenten

Artikel 2. Gemeentelijk monument

Als gemeentelijk monument wordt aangemerkt een zaak en/of terrein als bedoeld in artikel 1, sub a van deze verordening die en/of dat in een vigerend bestemmingsplan en de daarbij behorende planverbeelding is bestemd tot “Maastrichts Erfgoed” met daarbij de nadere aanduiding:

  • a.

    specifieke bouwaanduiding - dominant bouwwerk, of;

  • b.

    specifieke bouwaanduiding - kenmerkend bouwwerk, of;

  • c.

    specifieke vorm van groen - waardevol groenelement, of;

  • d.

    specifieke bouwaanduiding - waardevol cultuurhistorisch element.

Hoofdstuk 3. Rijksmonumenten

Artikel 3. Vergunning als bedoeld in artikel 2.1, lid 1 sub f van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

  • 1.

    Het college zendt onmiddellijk een afschrift van de ontvankelijke aanvraag om vergunning voor een beschermd rijksmonument, niet zijnde een archeologisch monument aan de Welstands- en monumentencommissie.

  • 2.

    De Welstands- en monumentencommissie adviseert schriftelijk over de aanvraag binnen acht weken na de datum van verzending van het afschrift.

  • 3.

    Bij overschrijding van de in het tweede lid genoemde termijn wordt de Welstands- en monumentencommissie geacht geadviseerd te hebben.

Hoofdstuk 4. Instandhouding van archeologische vindplaatsen

Artikel 4. Instandhoudingbepaling

  • 1.

    Het is verboden om in- en binnen een straal van vijftig meter van een archeologische vindplaats, bedoeld in artikel 1 onder d, de bodem dieper dan de bouwvoor te verstoren.

  • 2.

    Het verbod in lid 1 is niet van toepassing indien:

    • a.

      in een ontheffing of projectbesluit als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening voorschriften zijn opgenomen omtrent archeologische monumentenzorg, welke zien op de betreffende vindplaats.

    • b.

      een rapport is overlegd waarin de archeologische waarde van het te verstoren terrein naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld en waaruit blijkt dat:

* het behoud van de archeologische waarden in voldoende mate kan worden geborgd; of

* de archeologische waarden door de verstoring niet onevenredig worden geschaad; of

* in het geheel geen archeologische waarden aanwezig zijn.

c.het college van burgemeester en wethouders nadere regels stelt, gericht op archeologische monumentenzorg, met betrekking tot de uitvoering van de werkzaamheden die leiden tot een verstoring van de bodem als bedoeld in lid 1.

Artikel 5. Opgravingen en begeleiding

  • 1.

    Indien binnen het grondgebied van de gemeente Maastricht archeologisch onderzoek wordt uitgevoerd in de zin van artikel 1 sub h Monumentenwet 1988, dient, onverminderd de overige bepalingen van deze wet:

    • a.

      het college van burgemeester en wethouders een programma van eisen vast te stellen als bedoeld in artikel 1 onder f, waarbij nadere regels worden gesteld ten aanzien van het onderzoek.

    • b.

      de verstoorder, voorafgaande aan het onderzoek, een plan van aanpak als bedoel in artikel 1 onder e van deze verordening ter goedkeuring aan het college te overleggen.

  • 3.

    In de nadere regels, als bedoeld onder lid 1, sub a, neemt het college bepalingen op met betrekking tot het toezicht op de feitelijke uitvoering van het plan van aanpak. Tijdens het onderzoek dienen aanwijzingen van het college in acht te worden genomen.

  • 4.

    Om te kunnen beoordelen of het plan van aanpak aan het programma van eisen en eventuele nadere regels voldoet, vraagt het college advies aan een deskundige, zoals omschreven in de Wet op de Archeologische monumentenzorg.

Hoofdstuk 5 Overige bepalingen

Artikel 6 Nadere regels

Burgemeester en wethouders kunnen nadere regels stellen met betrekking tot de uitvoering van het bepaalde bij of krachtens deze verordening (uitvoeringsrichtlijnen).

Artikel 7. Schadevergoeding

1.Indien en voor zover blijkt dat een belanghebbende schade lijdt of zal lijden, die redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven, kent het college hem op zijn aanvraag een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe, indien de schade in relatie staat tot:

de door het college nader te stellen regels als bedoeld in artikel 4, tweede lid onder c;

de door het college nader te stellen regels als bedoeld in artikel 5, eerste lid onder a;

2.Voor de behandeling van de aanvragen zijn de bepalingen van de verordening ter regeling van de procedure bij toepassing van artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening van overeenkomstige toepassing.

Artikel 8. Strafbepaling

Degene, die handelt in strijd met de artikel 4 van deze verordening, wordt gestraft met een geldboete van de tweede categorie of een hechtenis van ten hoogste drie maanden.

Artikel 9. Toezichthouders

Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn de bij besluit van het college van burgemeester en wethouders, dan wel de burgemeester aan te wijzen personen belast.

Hoofdstuk 6. Slotbepalingen

Artikel 10. Intrekken oude regeling

De verordening : “Monumentenverordening 1994, 1e wijziging”, Maastricht, wordt d.d. 19 januari 2010 ingetrokken.

Artikel 11. Inwerkingtreding

  • 1.

    Voor zover deze verordening betrekking heeft op gemeentelijke monumenten treedt zij in werking op de eerste dag na bekendmaking.

  • 2.

    Voor zover deze verordening betrekking heeft op beschermde rijksmonumenten, treedt zij in werking overeenkomstig het bepaalde in artikel 15, tweede lid, van de Monumentenwet 1988.

Artikel 12. Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als “Erfgoedverordening 2010.”