Regeling vervallen per 01-07-2016

Uitvoeringsbesluit werken met behoud van uitkering Maastricht-Heuvelland 2015

Geldend van 01-01-2015 t/m 30-06-2016

Intitulé

Uitvoeringsbesluit werken met behoud van uitkering Maastricht-Heuvelland 2015

Uitvoeringsbesluit werken met behoud van uitkering Maastricht-Heuvelland 2015

1.

Inleiding

In de nieuwe visie van de gemeenten in de regio Maastricht-Heuvelland -zoals vastgelegd door de raden in februari 2014 in het beleidskader Participatiewet- gaan mensen werken naar vermogen en doen zij dat bij voorkeur bij werkgevers in reguliere banen: MAASTRICHT-HEUVELLAND WERKT NAAR VERMOGEN. Economische onafhankelijkheid is hierbij het primaire doel. Wanneer dat niet lukt en/of regulier werk nog niet tot de mogelijkheden behoort, werken mensen naar vermogen in andere vormen van werk (gesubsidieerd werk, werken met behoud van uitkering, tegenprestatie, beschut werk, dagbesteding). Zij doen dat in de wijken en kernen van de regio Maastricht-Heuvelland in het beheer van de openbare ruimte, bij maatschappelijke organisaties, bij verenigingen etc. Op die manier worden zij in staat gesteld om ervaring op te doen en zich verder te ontwikkelen. Ook kan op deze manier een koppeling gemaakt worden met andere beleidsvelden (zoals de WMO). Dit soort initiatieven dragen bij aan burgerkracht.

De Participatiewet beoogt de gemeenten het instrument in handen te geven om mensen naar werk toe te leiden en hiermee tal van problemen die spelen in gezinnen op te lossen dan wel te voorkomen. Immers, met werken verwerven mensen economische onafhankelijkheid, kunnen ze in eigen levensonderhoud voorzien, nemen ze deel aan sociale verbanden en zijn ze in staat financiële vraagstukken beter het hoofd te bieden. Ook flankerende instrumenten van de Participatiewet, zoals het minimabeleid, bijzondere bijstand en schuldhulpverlening dragen er toe bij dat mensen makkelijker naar werk toe kunnen worden geleid en dus minder beroep hoeven te doen op voorzieningen in het Sociale Domein.

Het instrument ‘werken met behoud van uitkering’ wordt in de nieuwe aanpak structureel ingezet voor mensen die (nog) niet in aanmerking komen voor regulier werk. Maatschappelijke organisaties en de gemeenten kunnen voor de dienstverlening aan de burgers, (additioneel) gebruik maken van de diensten van mensen die willen participeren in de samenleving. Hierbij moeten we denken aan werkzaamheden als het bezorgen van een parochie/clubblaadje, werkzaam zijn in het groenonderhoud, het beheer van de openbare ruimte, de bibliotheek, de bejaardensoos, de kaartmiddag, het buurtcentrum etc. Door deze inzet kunnen het publieke (WMO, beheer openbare ruimte, onderwijs, zorg, etc.) en het sociale domein over en weer elkaar versterken. Zo kan vanuit de Participatiewet menskracht worden geleverd en worden er vanuit het publieke domein werkzaamheden en plekken beschikbaar gesteld waar mensen, die (nog) geen regulier werk kunnen verrichten, ervaring op doen en vaardigheden ontwikkelen. Voorwaarde en succesfactor voor het slagen van deze vorm van werken in het publieke domein is adequate ondersteuning van de mensen die werken met behoud van uitkering. Deze ondersteuning is vooral gericht op het verwerven van regulier werk en op het vergroten van de zelfredzaamheid.

Via werken met behoud van uitkering kunnen mensen (de eerste) vaardigheden opdoen (zowel sociale als werknemersvaardigheden), kunnen zij zich oriënteren en kunnen zij al een zekere ervaring opdoen. Ook het instrument werken met behoud van uitkering is een instrument waarbij maatwerk erg belangrijk is. Bij het bijeen brengen van een mens en een plek wordt dan ook voor optimaal maatwerk gezorgd. Duur, omvang, werkzaamheden, begeleiding, leerdoelen etc. worden afgestemd op datgene wat de cliënt nodig heeft.

Werken met behoud van uitkering dient -om het instrument goed en effectief in te kunnen zetten- aan stringente voorwaarden te voldoen. Uitgangspunt van de Participatiewet is dat tegenover het recht op uitkering de plicht van de cliënt staat om de duur van de uitkeringsafhankelijkheid zoveel mogelijk te bekorten. Het college heeft tot taak de cliënt indien nodig bij deze inspanningen te ondersteunen.

Dit uitgangspunt is in de Participatiewet vastgelegd in artikel 7 (de opdracht aan de gemeente), artikel 9 (de plicht tot arbeidsinschakeling) en artikel 10 (de aanspraak op ondersteuning). Op grond hiervan kan het college onder omstandigheden van de cliënt eisen dat deze gedurende enige tijd werkt met behoud van uitkering. De werkzaamheden hebben daarmee het karakter van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling en niet op het realiseren van het bedrijfsdoel van de werkgever. Het “werken met behoud van uitkering” kan dus niet het karakter hebben van een tegenprestatie in de vorm van productieve arbeid voor het ontvangen van een uitkering. Door het rijk zijn aanvullende regels gesteld in artikel 10a WWB om het karakter van werken met behoud van uitkering nader te duiden.

In de Verordening re-integratie en tegenprestatie Participatiewet Maastricht-Heuvelland 2015 wordt een keuze gemaakt voor de wettelijke doelgroepen zoals deze zijn geformuleerd in artikel 7, lid 1, sub a Participatiewet.

Ten aanzien van werken met behoud van uitkering wordt binnen deze doelgroepen uitdrukkelijk de keuze gemaakt dat enkel personen met een (gehele of gedeeltelijke) Participatiewet-uitkering in aanmerking komen voor de voorziening werken met behoud van uitkering. Volledigheidshalve wordt er op gewezen, dat personen van de doelgroep niet-uitkeringsgerechtigden /Anw-ers niet in aanmerking komen voor alle vormen van werken met behoud van uitkering. Voor hen zijn enkel de instrumenten vrijwilligerswerk/mantelzorg en stage beschikbaar.

De Participatiewet kent een aantal voorwaarden waaraan het instrument werken met behoud van uitkering moet voldoen en noemt daarnaast ook specifiek enkele vormen. Hierdoor dienen binnen werken met behoud van uitkering de volgende vormen te worden onderscheiden:

1.

participatieplaatsen op basis van artikel 10a Pw;

2.

werken met behoud van uitkering gericht op sociale activering voor jongeren tussen de 18 en 27 jaar;

3.

vrijwilligerswerk/mantelzorg;

4.

stage;

5.

werken met behoud van uitkering in het kader van werkgeversarrangementen (gebaseerd op arbeidsinschakeling (artikel 10a Pw)) en

6.

werken met behoud van uitkering in het kader van re-integratie

7.

werken met behoud van uitkering in het kader van loonwaardebepaling.

Onderstaand worden de vormen 1 t/m 6 verder uitgewerkt. De zevende vorm van werken met behoud van uitkering wordt uitgewerkt in het Uitvoeringsbesluit loonkostensubsidie en loonwaarde Maastricht-Heuvelland 2015. Vooraf wordt opgemerkt dat voorlopig voor elke vorm geldt, dat de organisatie waar de betreffende vorm wordt ingevuld, zorg draagt voor een adequate verzekering voor de deelnemers. In 2015 wordt onderzocht of de gemeenten in de regio Maastricht-Heuvelland een verzekering kunnen afsluiten voor alle mensen die in welke vorm dan ook werken met behoud van uitkering. Op deze manier willen de gemeenten mensen op een adequate wijze verzekeren tegen risico’s bij de uitoefening van hun werk.

“Werken met behoud van uitkering” is een re-integratie instrument en dient dus niet gezien te worden als een vorm van productieve arbeid. In dat opzicht verschilt het instrument essentieel van werk dat wordt verricht in het kader van een arbeidsovereenkomst. Het kenmerk van een arbeidsovereenkomst is immers dat de werknemer zich tegenover het ontvangen van loon verbindt tot het doen van productieve arbeid met het oog op het bedrijfsdoel van de werkgever. Bij het aanbieden van “werken met behoud van uitkering” als voorziening gericht op arbeidsinschakeling dient het college steeds dit verschil in karakter tussen de rechten en plichten bij het ontvangen van bijstand en de verhouding tussen werkgever en werknemer in het kader van een dienstbetrekking voor ogen te houden.

2.

Voorwaarden aan werken met behoud van uitkering

Bij de inzet van het instrument werken met behoud van uitkering gelden de volgende voorwaarden:

*

de werkzaamheden dienen gericht te zijn op het bevorderen van de mogelijkheden van de cliënt om uit te bijstand te stromen.

*

§Het moet gaan om additionele werkzaamheden. Het gaat dan om werkzaamheden die naast of in aanvulling op regulier werk worden verricht en die niet leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt. De werkzaamheden, die primair gericht zijn op de arbeidsinschakeling, worden onder verantwoordelijkheid van het college in het kader van de Participatiewet uitgevoerd. Additionaliteit houdt verder in dat het een speciaal gecreëerde functie betreft of een reeds bestaande functie die een uitkeringsgerechtigde alleen met speciale begeleiding kan verrichten. Hij zal minder productief zijn dan zijn collega’s op een reguliere arbeidsplaats. De functieomschrijving betreft een functie die nog niet bestaat, vaak ‘assistent…’. De werkzaamheden mogen niet gericht zijn op het maken van winst of de winst moet weer teruggestopt worden in de kosten voor de begeleiding van de cliënt. De werkgever dient erop toe te zien dat de cliënt op de werkvloer wordt begeleid en dat er niet meer van de cliënt gevraagd wordt, dan mogelijk op de betreffende plek. Een aanvullend criterium kan zijn dat de betreffende persoon per direct kan worden gemist op de werkplek en dat geen vervanging nodig is.Ter toets van de additionaliteit dient door het medezeggenschapsorgaan binnen de organisatie een verklaring van geen bezwaar tegen de invulling van de participatieplaats, zowel naar omvang als duur en aard van de werkzaamheden, te worden afgegeven. Is er geen medezeggenschapsorgaan, dan dient een verklaring van de directeur van de inlenende instelling te worden overgelegd, waarin verklaard wordt dat er sprake is van additionele arbeid. Deze verklaring wordt door de gemeente opgenomen in haar administratie. Het spreekt voor zich dat de voorwaarden rond additionaliteit niet gelden bij werken met behoud van uitkering binnen de werkgeversarrangementen.

*

De werkzaamheden kunnen niet het karakter hebben van een tegenprestatie in de vorm van productieve arbeid voor het ontvangen van een uitkering.

*

De werkzaamheden dienen te zijn afgestemd op de individuele omstandigheden en mogelijkheden van de cliënt.

*

Op grond van artikel 7 lid 5 Participatiewet wordt afhankelijk van het instrument werken met behoud van uitkering een inleenvergoeding gevraagd van de betreffende organisatie waar de cliënt werkzaam is. Deze inleenvergoeding wordt toegevoegd aan het Participatiebudget en wordt o.a. ingezet voor de financiering van premies wmbvu. De inleenvergoeding kan op twee manieren in rekening worden gebracht:

1.

In geld en dan bedraagt ze het percentage WML dat de deelnemer aan loonwaarde heeft. Aangezien de bepaling van loonwaarde nog verder ontwikkeld dient te worden, wordt in afwachting daarvan een standaard inleenvergoeding van 40% WML in rekening gebracht. Deze variant wordt toegepast bij de werkgeversarrangementen.

2.

1.In natura in de vorm van begeleiding, instructie/ training op de werkplek, scholing, etc.. deze vorm wordt ingezet bij de participatieplaatsen, sociale activering jongeren, stage en re-integratie. Bij het instrument Participatieplaats gaat het rijk er vanuit dat de hoogte van de inleenvergoeding wordt bepaald door de hoogte van de premie die bij dat instrument wordt betaald. Vooralsnog wordt ook bij de participatieplaatsen echter gewerkt met de inleenvergoeding in natura. Deze plekken worden veelal ingevuld in het maatschappelijk middenveld en daar zijn meestal niet de middelen voorhanden om een inleenvergoeding te betalen. In deze organisaties zijn wel altijd mensen beschikbaar die zorg kunnen dragen voor de begeleiding van deelnemers. Het moge duidelijk zijn dat bij vrijwilligerswerk/mantelzorg geen inleenvergoeding in rekening wordt gebracht.

*

De aangeboden werkzaamheden dienen altijd vervat te worden in een voor bezwaar en beroep vatbare individuele beschikking.

*

De aanvraag Participatiewet mag niet buiten behandeling worden gesteld indien cliënt niet wil meewerken (dit is overigens enkel relevant in het Transferium Werk en Bijstand; wanneer iemand die reeds een uitkering geniet weigert deel te nemen aan werken met behoud van uitkering, dan heeft dat consequenties voor diens uitkering conform het maatregelbeleid).

De genoemde vormen van “Werken met behoud van uitkering” (WmbvU) zijn een voorziening conform artikel 7 lid 1 sub a Participatiewet. Deze voorzieningen dienen aan een aantal voorwaarden te voldoen, die zijn verwerkt in door de gemeenten opgestelde formats.

3.

Participatieplaatsen

De participatieplaatsen zijn opgenomen in artikel 10a Participatiewet. Zoals voor alle door het college aangeboden voorzieningen die gericht zijn op arbeidsinschakeling, geldt op grond van artikel 9, lid 1, sub b Participatiewet, dat de betrokkene de plicht heeft om daarvan gebruik te maken indien dat door de gemeente noodzakelijk wordt geacht.

Doelgroep

In lid 1 van art. 10a Pw is bepaald dat in het kader van de re-integratietaak het college een bijstandsgerechtigde die weinig kans heeft op de arbeidsmarkt en daardoor vooralsnog niet bemiddelbaar is, onbeloonde additionele werkzaamheden kan laten verrichten. Participatieplaatsen zijn aldus bedoeld voor uitkeringsgerechtigden die een kleine kans op inschakeling in het arbeidsproces hebben ten gevolge van persoonlijke werkbelemmeringen en die daardoor vooralsnog niet bemiddelbaar zijn op de arbeidsmarkt. Het instrument participatieplaats op grond van artikel 10a Participatiewet kan worden toegepast voor de doelgroep met 0-30% en 30-50% arbeidsvermogen. In artikel 7 lid 8 Participatiewet is expliciet aangegeven, dat jongeren tussen de 18 en 27 jaar worden uitgesloten van het instrument Participatieplaats.

Duur en omvang

Duur

De werkzaamheden in het kader van een participatieplaats kunnen, op grond van artikel 10a, lid 1 Participatiewet, maximaal twee jaar duren.

Verlenging

Het is van belang dat regelmatig wordt gekeken naar het functioneren van de betrokkene en wordt bezien of de participatieplaats nog steeds de juiste weg naar werk is. Daarom zijn in de wet beoordelingsmomenten ingebouwd (lid 8, 9 en 10 van artikel 10a Participatiewet). Negen maanden na aanvang van de werkzaamheden op de participatieplaats moet het college beoordelen of de werkzaamheden de kans op werk van betrokkene hebben vergroot. Indien dat niet het geval is ligt het niet in de rede dat de participatieplaats wordt voorgezet.

De participatieplaats kan na twee jaar nog twee maal met een jaar worden verlengd. Hiervoor gaan strengere beoordelingscriteria gelden. Verlenging mag alleen plaatsvinden indien daardoor de kans op inschakeling in het arbeidsproces van betrokkene aanmerkelijk verbetert. Het moet daarbij gaan om in de persoon gelegen factoren, zoals een gebrek aan kwalificaties of vaardigheden, en het mag niet gaan om externe factoren, zoals een tekort aan vacatures of de wens van een gemeente of een werkgever om personen in te zetten in sectoren met veel vacatures. Indien verlenging aan de orde is dan dient een nieuwe plek te worden gezocht.

Omvang

Het aantal uren dat iemand wordt ingeschakeld is afhankelijk van zijn/haar individuele situatie (maatwerk) en is gekoppeld aan het arbeidsvermogen van de betreffende cliënt. In de regeling zijn hieraan geen regels verbonden. In de Participatiewet is het principe van werken naar vermogen geïntroduceerd en dit principe is overgenomen in het re-integratiebeleid van de gemeenten in de regio Maastricht-Heuvelland. Het aantal uren dat iemand actief is in een Participatieplaats wordt dan ook afgezet tegen het percentage van het arbeidsvermogen van hem/ haar. Dit percentage wordt toegepast op een fulltime dienstverband van 36 uur per week.

Voorwaarden

Om te kunnen spreken van een participatieplaats dient er voldaan te worden aan de volgende voorwaarden:

a.

Additionaliteit

In lid 2 van artikel 10a Participatiewet is bepaald dat het moet gaan om additionele werkzaamheden. Het gaat dan om werkzaamheden die naast of in aanvulling op regulier werk worden verricht en die niet leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt. De werkzaamheden, die primair gericht zijn op de arbeidsinschakeling, worden onder verantwoordelijkheid van het college in het kader van de Participatiewet uitgevoerd. Additionaliteit houdt verder in dat het een speciaal gecreëerde functie betreft of een reeds bestaande functie die een uitkeringsgerechtigde alleen met speciale begeleiding kan verrichten. Hij zal minder productief zijn dan zijn collega’s op een reguliere arbeidsplaats.

De functieomschrijving betreft een functie die nog niet bestaat, vaak ‘assistent……’. De werkzaamheden mogen niet gericht zijn op het maken van winst of de winst moet weer teruggestopt worden in de kosten voor de begeleiding van de cliënt. De werkgever dient erop toe te zien dat de cliënt op de werkvloer wordt begeleid en dat er niet meer van de cliënt gevraagd wordt, dan mogelijk in een participatieplaats. Een aanvullend criterium kan zijn dat de betreffende persoon per direct kan worden gemist op de werkplek en dat geen vervanging nodig is.

Ter toets van de additionaliteit dient door het medezeggenschapsorgaan binnen de organisatie een verklaring van geen bezwaar tegen de invulling van de participatieplaats, zowel naar omvang als duur en aard van de werkzaamheden, te worden afgegeven. Is er geen medezeggenschapsorgaan, dan dient een verklaring van de directeur van de inlenende instelling te worden overgelegd, waarin verklaard wordt dat er sprake is van additionele arbeid. Deze verklaring wordt door de gemeente opgenomen in haar administratie.

b.

Scholing en opleiding

Wanneer betrokkene niet beschikt over een startkwalificatie, staat dit veelal de duurzame arbeidsinschakeling in de weg. In artikel 10a, vijfde lid Participatiewet wordt bepaald dat scholing of opleiding onderdeel uit moet maken van een participatieplaats en dat gemeenten de plicht hebben scholing of opleiding aan te bieden aan betrokkenen zonder startkwalificatie op een participatieplaats. Dit geldt vanaf zes maanden na aanvang van de werkzaamheden op een participatieplaats. Deze scholing moet gericht zijn op het vergroten van de kansen op de arbeidsmarkt. Er hoeft geen scholing of opleiding aangeboden te worden indien deze naar het oordeel van het college niet bijdraagt aan de kansen op de arbeidsmarkt. De scholing hoeft evenmin te worden aangeboden als deze de krachten en bekwaamheden van de cliënt te boven gaat. Onder scholing of opleiding vallen al die vormen van onderricht die naar het oordeel van de gemeente de kansen op de arbeidsmarkt vergroten.

In artikel 8a, eerste lid, sub c Participatiewet is bepaald dat de gemeenteraad bij verordening regels stelt met betrekking tot de scholing of opleiding. Deze regels kunnen onder meer betrekking hebben op het type scholing of opleiding dat wordt ingezet in relatie tot de afstand tot de arbeidsmarkt. Bij de inzet van scholing en opleiding wordt de voorwaarde gesteld dat deze arbeidsmarktrelevant zijn. De scholing/opleiding dient dan ook gericht te zijn op de inschakeling in de arbeidsmarkt. Het kan niet zo zijn dat de scholing/training enkel is gericht op het goed kunnen uitoefenen van de werkzaamheden in de participatieplaats.

Premie

Participatieplaatsen onderscheiden zich van andere re-integratie instrumenten door de grote afstand van de betrokkene tot de arbeidsmarkt, het tijdsbeslag van de activiteiten en de duur van het traject. Dit onderscheid geeft de regering aanleiding om nadere invulling te geven aan het bestaande kader voor de premie die behoort tot de voorzieningen als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de Participatiewet. In artikel 10a, zesde lid, van de Participatiewet wordt bepaald dat degene die werkzaamheden verricht op een participatieplaats voor het eerst na zes maanden en vervolgens iedere zes maanden na aanvang van die werkzaamheden recht heeft op een premie indien hij naar het oordeel van het college voldoende heeft meegewerkt aan het vergroten van zijn kansen op de arbeidsmarkt. De hoogte van de premie is op basis van artikel 31 lid 2 sub j aan een maximumbedrag per jaar gebonden (per 01-01-2014 € 2.305,-).

De regering acht het vanzelfsprekend dat degene voor wie de werkzaamheden worden verricht (derde) na het eerste jaar een vergoeding betaalt aan de gemeente die overeenstemt met de hoogte van de premie. Immers het college heeft dan beoordeeld dat betrokkene vooruitgang heeft laten zien en het is niet meer dan vanzelfsprekend dat de derde -die daarvan profijt heeft- een financiële bijdrage daarvoor levert.

In artikel 8a, eerste lid, sub d, van de Participatiewet wordt bepaald dat de gemeenteraad bij verordening regels stelt met betrekking tot het verstrekken van een premie aan deelnemers aan een participatieplaats. Deze regels kunnen onder meer betrekking hebben op de hoogte van de premie in relatie tot de inspanningen van de betrokkene en de financiële bijdrage van de derde na het eerste jaar. Het is van belang dat de gemeenteraad bij het bepalen van de hoogte van de premie ook de risico’s van de armoedeval betrekt, die bijvoorbeeld speelt bij toekenning van de maximaal vrij te laten premie aan gehuwden.

Om ruimte te bieden voor een kortere beoordelingsperiode dan een jaar, wordt het mogelijk gemaakt om die premie tweemaal - in plaats van eenmaal - per jaar te verstrekken. Deze premie wordt voor het eerst zes maanden na de start van de participatieplaats verstrekt. De premie behoort niet tot het belastbare inkomen van de betrokkene als geen vrijwilligersvergoeding is verkregen in het jaar waarin de premie is uitbetaald en de premie onder het geldende maximum blijft. Ook worden de inkomensafhankelijke bijdragen die op dat inkomen zijn gebaseerd niet beïnvloed. In het Uitvoeringsbesluit premies Maastricht-Heuvelland 2015 is de onderhavige premie opgenomen.

4.

Werken met behoud van uitkering gericht op sociale activering voor jongeren tussen de 18 en 27 jaar met een arbeidsvermogen van 0-30% en 30-50%.

Bij jongeren is het wettelijk niet mogelijk om de participatieplaatsen in te zetten dat neemt niet weg dat in individuele situaties jongeren vanwege hun ontwikkeling, toch aangewezen kunnen zijn op een vergelijkbaar instrument. Voor jongeren tussen de 18 en 27 jaar met een arbeidsvermogen van 0-30% en 30-50% kan dan ook de re-integratie voorziening ‘werken met behoud van uitkering gericht op sociale activering’ worden ingezet. De voorziening wordt vastgelegd in een plan van aanpak (artikel 44 lid 4 en 44a Participatiewet).

Deze vorm van werken met behoud van uitkering is bedoeld voor jongeren die nog niet in staat zijn om bemiddeld te worden naar werk i.v.m. hun grote afstand tot de arbeidsmarkt. Deze jongeren participeren ook op andere wijze niet of nauwelijks in de maatschappij. Dit kan te maken hebben met in de persoon gelegen belemmeringen, gedragsproblematiek, beperkte sociale vaardigheden, de sociale situatie etc. Werken met behoud van uitkering gericht op sociale activering biedt aan deze jongeren de gelegenheid om in een concrete praktijksituatie deze belemmeringen aan te pakken zodat op termijn inschakeling op de arbeidsmarkt weer mogelijk wordt. Bij deze re-integratievoorziening worden leerdoelen vastgesteld en geëvalueerd zodat vastgesteld kan worden of er vooruitgang wordt geboekt. Ook kunnen aanvullende voorzieningen zoals scholing worden ingezet indien dit nodig is om de aansluiting op de arbeidsmarkt te verbeteren.

In eerste instantie is het doel van deze vorm van werken met behoud van uitkering voor jongeren: sociale activering door het verrichten van additionele werkzaamheden. Het betreft hier een tussendoel; het uiteindelijke doel is het bevorderen van de inschakeling op de arbeidsmarkt.

‘Werken met behoud van uitkering gericht op sociale activering’ duurt in principe 6 maanden. Aan het eind van dit half jaar wordt beoordeeld of er in de gestelde leerdoelen vooruitgang is geboekt. Is dit het geval dan kan de jongere mogelijk al meteen een vervolg krijgen gericht op arbeidsinschakeling. Is er wel vooruitgang geboekt, maar is de afstand tot de arbeidsmarkt nog steeds te groot, dan kan eenmalig de voorziening ‘werken met behoud van uitkering gericht op sociale activering’ verlengd worden met een periode van maximaal 6 maanden. Indien na de eerste 6 maanden geen vooruitgang in de gestelde leerdoelen heeft plaatsgevonden wordt deze voorziening beëindigd. In totaal kan de jongeren maximaal 12 maanden werken met behoud van uitkering.

5.

Vrijwilligerswerk/mantelzorg

Vrijwilligerswerk en mantelzorg kunnen als een vorm van werken met behoud van uitkering worden ingezet. Op dat moment maakt deze voorziening onderdeel uit van een re-integratietraject. In die situaties dient aan de voorwaarden zoals beschreven in paragraaf 2 te worden voldaan. Opgemerkt wordt dat beide instrumenten specifieke vormen van werken met behoud van uitkering zijn, aangezien zij steeds vrijwillig gebeuren.

Het doel van vrijwilligerswerk is maatschappelijke participatie, waarbij het gaat om het verrichten van maatschappelijk zinvolle activiteiten.

Onder vrijwilligerswerk wordt verstaan:

werk dat niet betaald wordt;

werk dat plaatsvindt in georganiseerd verband;

werk dat geschiedt uit vrije wil;

werk dat niet incidenteel is;

werk dat gericht is op de samenleving en

werk dat geen wettelijke gezagsverhouding kent.

Vrijwilligerswerk is in ieder geval dat werk dat wordt aangeboden door organisaties die bemiddelen in vrijwilligerswerk zoals, het Servicepunt Vrijwilligers van Stichting Trajekt, de Unie van Vrijwilligers, het Steunpunt Mantelzorg, etc.. De vrijwilligersorganisatie zorgt voor een adequate verzekering van de deelnemer.

Mantelzorg is onbetaalde zorg voor chronische zieke, gehandicapte of hulpbehoevende partner, kind of ander familielid, vriend of kennis. Mantelzorg is vaak langdurig en intensief. Mantelzorgers zijn geen professionele zorgverleners, maar geven zorg omdat zij een persoonlijke band hebben met degene voor wie ze zorgen. Het gaat bij mantelzorg niet om de gebruikelijke dagelijkse verzorging van een kind of ander familielid.

Doorgaans wordt van mantelzorg gesproken als de verzorging meer dan 8 uur per week duurt, of langer dan drie maanden aaneensluitend.

Uiteraard is het ook mogelijk dat mensen vrijwilligerswerk of mantelzorg verrichten zonder dat dit gekoppeld is aan een voorziening in het kader van re-integratie.

6.

Stage

Stage kan als een vorm van werken met behoud van uitkering worden ingezet voor de gehele doelgroep Participatiewet. Een stage is geschikt voor klanten zonder recente werkervaring en heeft als doel leerwerkervaring op te doen waardoor inschakeling op dereguliere arbeidsmarkt wordt bevorderd/het arbeidsperspectief significant wordt verbeterd. Het instrument wordt bij voorkeur en zo veel mogelijk ingezet voor mensen die reeds beschikken over een startkwalificatie. Voorkomen moet immers worden dat met de inzet van dit instrument stageplekken voor scholieren/studenten verloren gaan. Het instrument stage kan enkel worden ingezet op initiatief van de cliënt.

Voor deze vorm van werken met behoud van uitkering gelden de onderstaande criteria, die zijn afgeleid uit de Verzamelbrief van het ministerie van SZW d.d. 19 december 2013. Deze brief (inclusief de bijbehorende bijlage) maakt onderdeel uit van dit uitvoeringsbesluit.

Criteria stage:

a.

het leer/opleidingselement staat centraal;

b.

het werk moet relevant en passend zijn bij het opleidingsniveau van de klant;

c.

in een stageovereenkomst/leerplan met begin en einddatum worden de leerdoelen benoemd en wordt vastgelegd hoe toetsing op het bereiken van de leerdoelen plaatsvindt;

d.

begeleiding vindt plaats door de werkgever en is gericht op het leeraspect en niet op het behalen van productie;

e.

er is voorzien in evaluatiemomenten;

f.

een stage duurt maximaal 6 maanden en kan niet worden herhaald of verlengd;

g.

indien in de cao afspraken zijn gemaakt over betaling van stagiaires dan dient de werkgever hieraan te voldoen;

h.

de stagiair bezet een additionele plaats en neemt dus geen plaats in die normaliter door een werknemer wordt bezet;

i.

benodigde reis/onkostenvergoeding en scholing wordt betaald door de werkgever;

j.

de werkgever zorgt voor een adequate verzekering;

k.

na afloop van de periode krijgt de deelnemer een door de werkgever en de gemeente ondertekend werkervaringscertificaat, waarin wordt aangeven welke ervaring is opgedaan en welke competenties verder zijn ontwikkeld en

l.

per bedrijf is een beperkt aantal stagiaires in te zetten (dit moet in relatie staan tot aantal reguliere werknemers)

7.

Werken met behoud van uitkering in het kader van werkgeversarrangementen

In lid 3 van artikel 10a Participatiewet wordt bepaald, dat gedurende maximaal zes maanden kan worden gewerkt met behoud van uitkering gericht op een reguliere plaatsing. Deze periode blijft buiten beschouwing voor de toepassing van artikel 10a Participatiewet. Wordt deze periode van zes maanden overschreden dan zijn de bepalingen van artikel 10a Participatiewet van toepassing. Het college beoordeelt of sprake is van een reëel uitzicht op regulier werk binnen de gestelde termijn van zes maanden. Ook bepaalt het college hoe lang de periode daadwerkelijk duurt. Immers, ook hierbij is maatwerk geboden en dient de periode afhankelijk van de kandidaat zo kort mogelijk te zijn. Voorwaarde is dat het regulier werk dat aansluitend wordt aanvaard van dezelfde of een grotere omvang is dan gedurende de periode van werken met behoud van uitkering. In dit kader zijn door de gemeenten en de samenwerkingspartners in Podium24 werkgeversarrangementen ontwikkeld, voor de doelgroep met een arbeidsvermogen van 50-80% en 80-100%.

Podium24 is het werkgeversservicepunt voor de regio Maastricht-Heuvelland, dat door de gemeenten in de regio Maastricht-Heuvelland in nauwe samenwerking met Vebego, MTB en UWV Werkbedrijf, vorm is gegeven. Bij deze werkgeversbenadering is de vraag van de werkgevers leidend en is het doel om deze vraag steeds te kunnen beantwoorden. Bij de invulling van vacatures met mensen uit de doelgroep van gemeenten is de inzet van een tweetal arrangementen mogelijk. Alvorens deze arrangementen in te zetten wordt getracht om mensen direct te plaatsen in werk. Bij de ontwikkeling van de arrangementen zijn de volgende uitgangspunten geformuleerd:

a.

één werkgeversbenadering.

b.

De dienstverlening die aan werkgevers wordt geboden wordt door hen betaald. In voorkomende gevallen kan deze betaling in natura via de inzet van instructie/training/scholing en begeleiding op de werkplek, verzuimcontrole en verzuimbegeleiding, functionerings- en beoordelingsgesprekken, alsmede activering van de deelnemers.

c.

Het rechtstreeks in dienst nemen van de potentiële werknemer door de werkgever heeft de voorkeur.

d.

De arbeidsmarkt flexibiliseert steeds verder, waardoor langdurige contracten niet meer vanzelfsprekend zijn. Het gaat vaak om kortdurende contracten of zelfs enkel om opdrachten of werk dat voorhanden is.

e.

Alvorens mensen aan te bieden bij werkgevers dient de kredietwaardigheid te zijn getoetst.

f.

Er mag in het afgelopen half jaar geen ontslag om economische redenen hebben plaatsgevonden.

g.

Er is een passend arrangement voor alle doelgroepen (niet alleen die van de gemeenten).

h.

Door de inzet van de werkgeversarrangementen is afstemming van wettelijke regelingen (UWV-Gemeenten) mogelijk.

i.

Werken met behoud van uitkering is mogelijk, maar dan alleen betaald.

j.

Werknemers mogen niet worden doorgeleend, tenzij hiervoor toestemming is verkregen van Podium24. ProLabor heeft deze toestemming standaard.

k.

De arrangementen worden pas ingezet bij een baanintentie van minimaal 12 uur per week.

l.

Het aantal uren werken met behoud van uitkering bedraagt maximaal het aantal uren waarvoor de baanintentie is afgegeven

Voor werkgevers zijn, zoals gezegd, twee arrangementen ontwikkeld door de partijen die samenwerken in Podium24. Bij deze arrangementen wordt werken met behoud van uitkering als instrument ingezet. Beide arrangementen worden onderstaand beschreven.

Werkgeversarrangement 1: Werving/Selectie/Match

De werkgever selecteert een kandidaat en neemt deze, na 2 maanden proef, zelf in dienst. Hij/zij wordt door Podium24 ondersteund in de werving, maar voert zelf de selectiegesprekken. Voorwaarde is dat de werkgever een baanintentie afgeeft voor minimaal 12 uur per week. Wanneer de werkgever tot een match komt dan verbindt Podium 24 hem/haar met de uitvoerende partij, die zorg draagt voor de facturering van de bijdrage van de werkgever (Stichting Phoenix).

De werkgever krijgt de kandidaat maximaal twee maanden op proef via werken met behoud van uitkering. De kandidaat staat dan dus nog niet op de payroll van de werkgever. Voordeel is dat de werknemer productief inzetbaar is. Voor de inzet van de werknemer betaalt de werkgever een bijdrage per maand van 40% van het WML (in plaats van 100% WML bij een direct dienstverband). Wanneer de werkgever de kandidaat na twee maanden in dienst neemt, ontvangt hij/zij de inleenvergoeding van de eerste twee maanden terug.

Wanneer de werkgever de kandidaat niet in dienst neemt dan stopt de overeenkomst en is de bijdrage een tegemoetkoming in de kosten voor detachering en ontvangt hij/zij deze niet retour.

Voorwaarden om in aanmerking te komen voor arrangement 1:

a.

de werkgever geeft een baanintentie af voor minimaal 6 maanden;

b.

de baanintentie is voor minimaal 12 uur per week;

c.

de werkgever voldoet aan de krediet check en

d.

de werkgever vraagt geen verdere dienstverlening.

Wanneer de werkgever een breder pakket aan dienstverlening wil van Podium 24 dan wordt arrangement 2 aangeboden.

Werkgeversarrangement 2: Maatwerk

De werkgever wenst gebruik te maken van detachering en dienstverlening op maat alvorens een kandidaat in dienst te nemen en hij/zij wordt door Podium 24 ondersteund bij de werving. Voorwaarde is dat de werkgever een baanintentie afgeeft voor minimaal 12 uur. Podium 24 verbindt hem/haar met de marktpartij die de vraag op maat maakt. Het arrangement ziet er dan als volgt uit:

De werkgever krijgt de kandidaat maximaal drie maanden op proef (via werken met behoud van uitkering), wanneer hij /zij een baanintentie van zes maanden geeft. Geeft de werkgever een baanintentie van 12 maanden, krijgt hij/zij de kandidaat maximaal zes maanden op proef (ook weer via werken met behoud van uitkering. Gedurende die proeftijd heeft de werkgever geen werkgeverslasten. Vanaf dag 1 is de werknemer via een detacheringsbureau geplaatst bij de werkgever en deze betaalt vanaf dan een aantrekkelijk tarief. In dit tarief is de proefperiode versleuteld. De werknemer is productief inzetbaar en de werkgever kan gebruik maken van deelproducten of een totaal pakket aan diensten zoals:

*

Werving & Selectie

*

Opleiding

*

Begeleiding

*

Detachering

*

Nazorg

Voorwaarden om in aanmerking te komen voor arrangement 2:

a.

de werkgever geeft een baanintentie af voor minimaal 6 of 12 maanden;

b.

de baanintentie is voor minimaal 12 uur per week;

c.

de werkgever voldoet aan de krediet check en

d.

de werkgever vraagt een breder pakket aan dienstverlening.

In individuele situaties kunnen in de werkgeversarrangementen BBL-trajecten worden verwerkt (zie Uitvoeringsbesluit scholing Maastricht-Heuvelland 2015). Kenmerk van dit soort opleidingen is dat de deelnemer werkt (in loondienst) en daarnaast een opleiding volgt. Dit soort opleidingen kan in principe niet gecombineerd worden met uitkering (werken met behoud van uitkering is niet toegestaan). In individuele situaties kan zoals gezegd echter een werkgeversarrangement worden ingepast in een BBL-traject.

8.

Werken met behoud van uitkering in het kader van re-integratie

In de aanloop naar de invoering van de Participatiewet en als gevolg van de bezuinigingen op de WSW en op het re-integratiebudget, is gebleken dat nieuwe varianten werken met behoud van uitkering dienden te worden ontwikkeld. In afwachting daarvan is een variant werken met behoud van uitkering re-integratie ontwikkeld. Met de onderhavige variant van werken met behoud van uitkering wordt in een pilot ervaring opgedaan bij MTB. Vanwege de positieve ervaringen hiermee kan de variant breder worden ingezet.

Werken met behoud van uitkering re-integratie wordt gedurende zes maanden ingezet en deze periode kan met maximaal zes maanden worden verlengd. Hierbij is aansluiting gezocht bij de brief van de Staatssecretaris SZW d.d. 9 april 2013 aan de Tweede Kamer. De inlenende organisatie betaalt een inleenvergoeding van € 3.000,00 per jaar per deelnemer. Deze inleenvergoeding kan ook in natura worden voldaan. Hiervoor kunnen de volgende activiteiten worden ingezet: de inzet van scholing en training (aanvullend op de instructie/training nodig voor het vervullen van de werkzaamheden), activering en de begeleiding naar uitstroom van de deelnemers. Per organisatie kan door de gemeente (na overleg met de betreffende organisatie) een keuze worden gemaakt of de inleenvergoeding in natura wordt voldaan en uit welke activiteiten deze naturavergoeding dan bestaat. De organisatie dient de begeleiding op de betreffende cliënt af te stemmen. Mensen werken maximaal 32 uur per week als opstap naar een reguliere baan. Uitgangspunt is dat mensen naar vermogen gaan werken. Het kan dus zijn dat mensen minder (of meer) uren aan de slag gaan afhankelijk van hun arbeidsvermogen.

De doelgroep van werken met behoud van uitkering re-integratie bestaat uit de mensen met een arbeidsvermogen van 30-50%, 50-80% of 80-100%. Voorwaarde is dat mensen niet in traject zitten en niet parttime werken (het betreft de doelgroep die voorheen in aanmerking kwam voor groeibanen). De consulent Sociale Zaken beoordeelt of mensen kunnen deelnemen aan dit traject.

Het traject dat de deelnemer in het kader van werken met behoud van uitkering re-integratie doorloopt is een leerwerktraject. In dit traject verricht de deelnemer additionele werkzaamheden bij de inlener.

Het gaat dan om werkzaamheden die naast of in aanvulling op regulier werk worden verricht en die niet leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt. De werkzaamheden, die primair gericht zijn op de arbeidsinschakeling, worden onder verantwoordelijkheid van het college in het kader van de Participatiewet uitgevoerd. Additionaliteit houdt verder in dat het een speciaal gecreëerde functie betreft of een reeds bestaande functie die een uitkeringsgerechtigde alleen met speciale begeleiding kan verrichten. Hij zal minder productief zijn dan zijn collega’s op een reguliere arbeidsplaats. De functieomschrijving betreft een functie die nog niet bestaat, vaak ‘assistent…’. De werkzaamheden mogen niet gericht zijn op het maken van winst of de winst moet weer teruggestopt worden in de kosten voor de begeleiding van de cliënt. De werkgever dient erop toe te zien dat de cliënt op de werkvloer wordt begeleid en dat er niet meer van de cliënt gevraagd wordt, dan mogelijk op de betreffende plek. Een aanvullend criterium kan zijn dat de betreffende persoon per direct kan worden gemist op de werkplek en dat geen vervanging nodig is.

Ter toets van de additionaliteit dient door het medezeggenschapsorgaan binnen de organisatie een verklaring van geen bezwaar tegen de invulling van de participatieplaats, zowel naar omvang als duur en aard van de werkzaamheden, te worden afgegeven. Is er geen medezeggenschapsorgaan, dan dient een verklaring van de directeur van de inlenende instelling te worden overgelegd, waarin verklaard wordt dat er sprake is van additionele arbeid. Deze verklaring wordt door de gemeente opgenomen in haar administratie.

De inlenende organisatie zorgt voor instructie en begeleiding op de werkplek (afgestemd op de kandidaat), verzuimcontrole en verzuimbegeleiding en functionerings- en beoordelingsgesprekken en adequate verzekering (zoals gezegd wordt in 2015 door de gemeenten onderzocht of zij een verzekering kunnen afsluiten voor deelnemers) van de mensen. Mensen die dat nodig hebben krijgen training/scholing aangeboden. Voor de deelnemer kan Dariuz worden toegepast (vergelijkbaar met WSW-uitvoering), waarbij via diagnose (die veelal in het TWB heeft plaatsgevonden), assessment en (eventueel) loonwaardebepaling in beeld wordt gebracht wat de groei en de loonwaarde van mensen is. De daadwerkelijke inzet van Dariuz en de wijze waarop dat gebeurt wordt nader uitgewerkt. De inlenende organisatie vult als het ware de werkgeversrol in en rapporteert aan de gemeente over voortgang via verzuimrapportages en rapportages Dariuz. Hierover worden nadere afspraken gemaakt met de inlenende organisatie.

9.

Europese regelgeving

Bij werken met behoud van uitkering zou de Europese regelgeving van invloed kunnen zijn. Op grond van deze regelgeving worden overheidssubsidies onder bepaalde omstandigheden als staatssteun aangemerkt. Op grond van artikel 87 lid 1 EG is sprake van verboden staatssteun indien door een met staatsmiddelen bekostigd voordeel voor bepaalde ondernemingen de mededinging wordt vervalst en het interstatelijk handelsverkeer ongunstig wordt beïnvloed. Zodra aan bepaalde ondernemingen met staatsmiddelen een voordeel wordt verschaft, is het ter beoordeling van de Europese Commissie of ten gevolge van de vervalsing van de mededinging, het handelsverkeer ongunstig wordt beïnvloed. Daartoe strekt de aanmelding van voorgenomen steunmaatregelen (artikel 88 lid 3 EG); alleen indien een vrijstellingsverordening toepasselijk is, is aanmelding noodzakelijk.

Werken met behoud van uitkering zou, indien sprake is van een met staatsmiddelen bekostigd voordeel voor bepaalde ondernemingen, aangemerkt kunnen worden als een aanmeldingsplichtige steunmaatregel. Hiervan is echter geen sprake indien:

-

er sprake is van een generieke subsidieregeling die in zijn uitwerking non-discriminatoir is voor alle ondernemingen, in alle sectoren van de economie in heel Nederland. Van een generieke regeling is sprake als ieder bedrijf of onderneming, ongeacht de vestigingsplaats van de onderneming of de plaats van tewerkstelling van de werknemer, een beroep kan doen op subsidie wanneer deze onderneming een uitkeringsgerechtigde van de betreffende gemeente in dienst neemt;

dan wel

-

de subsidieontvanger geen economische activiteit uitvoert. De Europese Commissie geeft geen limitatieve opsomming van de organisaties die geen economische activiteit verrichten. Het onderscheid tussen economische en niet-economische activiteiten is dynamisch en verandert voortdurend als gevolg van de technologische, economische en maatschappelijke ontwikkelingen, zo stelt de Commissie. Voorbeelden liggen in het bijzonder op het terrein van activiteiten die “typisch overheidstaken zijn, namelijk diensten als nationaal onderwijs, stelsels van sociale zekerheid en tal van activiteiten die worden uitgevoerd door organisaties die grotendeels een sociale functie vervullen en niet deelnemen aan industriële of commerciële activiteiten” (Groenboek over Diensten van Algemeen Belang, Europese Commissie, 21 mei 2003, blz. 16).

10.

Slotbepalingen

a.

Onvoorziene omstandigheden

In gevallen, de uitvoering van dit uitvoeringsbesluit betreffende, waarin dit uitvoeringsbesluit niet voorziet, beslist het college.

b.

Hardheidsclausule

Het college kan in geval van onbillijkheid of klaarblijkelijke hardheid afwijken van de in dit uitvoeringsbesluit opgenomen bepalingen.

c.

Inwerkingtreding

Dit uitvoeringsbesluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2015.

d.

Citeertitel

Dit uitvoeringsbesluit kan worden aangehaald als: Uitvoeringsbesluit werken met behoud van uitkering Maastricht-Heuvelland 2015.