Regeling vervallen per 01-07-2016

Uitvoeringsbesluit diagnostiek Maastricht-Heuvelland 2015

Geldend van 01-01-2015 t/m 30-06-2016

Intitulé

Uitvoeringsbesluit diagnostiek Maastricht-Heuvelland 2015

Uitvoeringsbesluit diagnostiek Maastricht-Heuvelland 2015

1.

Inleiding

In de nieuwe visie van de gemeenten –zoals deze is vastgelegd in het Beleidskader Participatiewet, dat in februari 2014 door de raden is vastgesteld- gaan mensen werken naar vermogen en doen zij dat bij voorkeur bij werkgevers in reguliere banen: MAASTRICHT-HEUVELLAND WERKT NAAR VERMOGEN. Economische onafhankelijkheid is hierbij het primaire doel. Wanneer dat niet lukt en/of regulier werk nog niet tot de mogelijkheden behoort, werken mensen naar vermogen in andere vormen van werk (gesubsidieerd werk, werken met behoud van uitkering, tegenprestatie, beschut werk, dagbesteding). Zij doen dat in de wijken en kernen van de regio Maastricht-Heuvelland in het beheer van de openbare ruimte, bij maatschappelijke organisaties, bij verenigingen etc. Op die manier worden zij in staat gesteld om ervaring op te doen en zich verder te ontwikkelen. Ook kan op deze manier een koppeling gemaakt worden met andere beleidsvelden (zoals de WMO). Dit soort initiatieven dragen bij aan burgerkracht.

De Participatiewet beoogt de gemeenten het instrument in handen te geven om mensen naar werk toe te leiden en hiermee tal van problemen die spelen in gezinnen op te lossen dan wel te voorkomen. Immers, met werken verwerven mensen economische onafhankelijkheid, kunnen ze in eigen levensonderhoud voorzien, nemen ze deel aan sociale verbanden en zijn ze in staat financiële vraagstukken beter het hoofd te bieden. Ook flankerende instrumenten van de Participatiewet, zoals het minimabeleid, bijzondere bijstand en schuldhulpverlening dragen er toe bij dat mensen makkelijker naar werk toe kunnen worden geleid en dus minder beroep hoeven te doen op voorzieningen in het Sociale Domein.

Het instrument ‘werken met behoud van uitkering’ wordt in de nieuwe aanpak structureel ingezet voor mensen die (nog) niet in aanmerking komen voor regulier werk. Maatschappelijke organisaties en de gemeenten kunnen voor de dienstverlening aan de burgers, (additioneel) gebruik maken van de diensten van mensen die willen participeren in de samenleving. Hierbij moeten we denken aan werkzaamheden als het bezorgen van een parochie of clubblaadje, werkzaam zijn in het groenonderhoud, het beheer van de openbare ruimte, de bibliotheek, de bejaardensoos, de kaartmiddag, het buurtcentrum etc. Door deze inzet kunnen het publieke (WMO, beheer openbare ruimte, onderwijs, zorg, etc.) en het sociale domein over en weer elkaar versterken. Zo kan vanuit de Participatiewet menskracht worden geleverd en worden er vanuit het publieke domein werkzaamheden en plekken beschikbaar gesteld waar mensen, die (nog) geen regulier werk kunnen verrichten, ervaring op doen en vaardigheden ontwikkelen. Voorwaarde en succesfactor voor het slagen van deze vorm van werken in het publieke domein is adequate ondersteuning van de mensen die werken met behoud van uitkering. Deze ondersteuning is vooral gericht op het verwerven van regulier werk en op het vergroten van de zelfredzaamheid.

Mensen werken naar vermogen. En om in beeld te brengen wat dat vermogen is, is een goede diagnose noodzakelijk. Deze diagnose vindt in een reële werkomgeving plaats en is gericht op het bepalen van het arbeidsvermogen en het zelfredzaamheidniveau. Mensen met een beperkt arbeidsvermogen worden zo veel mogelijk toe geleid naar reguliere werkgevers, die voor het productiviteitsverlies gecompenseerd worden met een wettelijke loonkostensubsidie.

Iedere burger is zelf verantwoordelijk om zo veel en zo snel mogelijk zijn eigen inkomen te verdienen. (Inkomens)ondersteuning wordt alleen daar geboden waar dat nodig is, zonder de verantwoordelijkheid over te nemen. Het is de plicht van iedere uitkeringsgerechtigde zelf om werk te zoeken en te vinden. Doet hij of zij dat niet, dan kan de uitkering worden geweigerd. Het toezien op de naleving daarvan is en blijft een belangrijke taak voor de gemeente. Inkomensondersteuning is altijd aanvullend op wat mensen zelf kunnen. Dat geldt ook voor de inzet van instrumenten. Participatie/werk draagt bij aan het versterken van de eigen kracht. Iedere interventie is daarom gericht op werken en meedoen.

Bij de inbesteding die in 2009 is vormgegeven vindt de uitvoering van de re-integratieactiviteiten van de gemeenten plaats in de (eigen) uitvoeringsorganisatie. Ten behoeve van de inbesteding is een bestek inbesteding M&M door de gemeenten opgesteld. Hierin hebben de gemeenten beschreven welke dienstverlening zij op welke wijze verwachten. In dit bestek zijn ook de percelen 1 (Transferium Werk en Bijstand) en 2 (medische diagnostiek) beschreven. Door de uitvoeringsorganisatie is een beschrijving dienstverlening inbesteding opgesteld en daarin beschrijft de organisatie hoe zij de dienstverlening gaat uitvoeren. Beide documenten zijn verankerd in het contract inbesteding re-integratie Maastricht & Mergelland dat door de partijen is afgesloten. Met de komst van de Participatiewet dienen deze documenten, die nog steeds gelden, Participatiewetproof te worden gemaakt. Immers, het rijk gaat er van uit dat mensen gaan werken naar vermogen en dat zij dit zo regulier als mogelijk gaan doen. Met dit uitvoeringsbesluit worden de percelen 1 en 2 Participatiewetproof gemaakt. Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat de betreffende documenten nog steeds van toepassing zijn, met uitzondering van de wijzigingen die met dit besluit worden ingevoerd.

2.

Diagnose Participatiewet

Binnen de percelen 1 (TWB) en 2 (medische diagnostiek) worden mensen, die aanspraak maken op uitkering en/of ondersteuning/voorziening in het kader van de Participatiewet, gediagnosticeerd met betrekking tot hun arbeidsvermogen.

Dit arbeidsvermogen wordt vastgesteld in relatie tot de vormen van werk die binnen de uitvoering van de Participatiewet binnen de regio Maastricht-Heuvelland van toepassing zijn:

a.

Regulier werk

b.

Gesubsidieerd werk (groeibaan en loonkostensubsidie)

c.

Werken met behoud van uitkering

d.

Tegenprestatie

e.

Beschut werk

f.

Dagbesteding

Het vastgestelde arbeidsvermogen vormt het ordeningsprincipe voor de verdere uitvoering binnen de sociale dienst(en) en Podium24. In aansluiting op de afspraken in het Stedelijk Netwerk Zuid-Limburg wordt gekozen voor de volgende categorieën.

Categorie 1 (80-100% arbeidsvermogen)

Naast het bevorderen van participatie en het verhogen van zelfredzaamheid is de zogenaamde schadelastbeperking een legitiem streven. Voor de korte termijn zijn hier resultaten te bereiken met categorie 1. De schadelastbeperking komt in geld uitgedrukt tot uiting in beperking uitkeringslasten. Groter nog is het voordeel van mensontwikkeling en economische doeleinden (aansluiting op de LED-people agenda). Om op korte termijn resultaten te bereiken met deze doelgroep is een efficiënte en effectieve vorm van diagnostiek nodig. Een diagnostiek die in zeer korte termijn de competenties van een kandidaat toont en deze meteen afzet tegen de competenties die vereist zijn in beroepen c.q. functies uit vacatures. Via een databank dient de match te worden gemaakt . Deze match is een belangrijke indicatie; de feitelijke match blijft uiteindelijk mensenwerk.

Categorie 2 (50-80% arbeidsvermogen)

De verwachting is dat met een juiste investering de leden van deze doelgroep op passende vormen van werk zijn te krijgen. Hiervoor is noodzakelijk dat de competenties en ontwikkelmogelijkheden uitgebreid in beeld komen. Anders dan bij categorie 1 is dit alleen mogelijk als betrokkene in een reële werkomgeving aan de slag is gegaan. Het meetinstrument geeft antwoord op de vraag welke verdiencapaciteit (loonwaarde) er vooralsnog is en hoe de kandidaat doorontwikkeld moet worden.

Categorie 3 (30-50% arbeidsvermogen)

De mensen die behoren tot deze categorie hebben naar verwachting niet direct perspectief op de arbeidsmarkt. Zij worden echter wel in staat geacht of worden in staat gesteld maatschappelijk zinvolle activiteiten (participatie, zoals bijvoorbeeld participatieplaatsen conform artikel 10a WWB, vrijwilligerswerk en mantelzorg) te verrichten. Het principe “voor wat hoort wat” is hier in het bijzonder van toepassing. Doorstroom naar de categorieën 1 en 2 is een streven, echter de realiteit gebiedt te zeggen dat dit voor velen niet haalbaar zal zijn. Maatschappelijke participatie is in veel gevallen het einddoel.

Categorie 4 (0-30% arbeidsvermogen)

We schrijven geen mensen af. Erkend moet worden dat er een groep burgers is voor wie loonvormend werk niet meer aan de orde is. Voor zover zij prima functioneren in gezin, buurt en maatschappij moeten we vooral niet “hospitaliseren”. Voor zover dit echter niet het geval is laten we deze burgers niet in de steek. Er is hier behoefte aan een vorm van diagnostiek die niet verbonden is aan toeleiding naar werk, maar aan het mogelijk maken van maatschappelijke deelname inclusief zinnige dagbesteding. De diagnose legt de verbinding met de mogelijkheden die de regelgeving op gebied van zorg biedt (met name AWBZ en WMO). De diagnose geeft tevens antwoord op het financieringsvraagstuk door gebruik te maken van bestaande regelgeving. In het kader van ontkokering ligt hier ook een brug naar beschut werk en bepaalde vormen van dagbesteding.

Categorie 5 (structurele ontheffing)

Uiteindelijk zal er een groep mensen resteren die om individuele redenen een structurele gehele ontheffing van de arbeidsverplichting krijgen. Dit betekent dat deze mensen ook niet in staat zijn tot het verrichten van vrijwilligerswerk, beschut werken, tegenprestatie etc. Deze ontheffing kan worden herbeoordeeld, aangezien het Rijk er vooralsnog van uit gaat dat mensen niet voor onbepaalde tijd worden ontheven. De re-integratieverplichting blijft overigens gelden.

Mensen die een tijdelijke ontheffing van de arbeidsverplichting krijgen blijven in de betreffende categorie ingedeeld. Zij hebben immers arbeidsvermogen, maar kunnen dat tijdelijk niet inzetten.

De categorieën kunnen worden gekoppeld aan de diverse vormen van werk:

-

Categorie 1 (arbeidsvermogen 80-100%) - regulier werk / gesubsidieerd werk / tegenprestatie

-

Categorie 2 (arbeidsvermogen 50-80%) - regulier werk / gesubsidieerd werk / loonkostensubsidie / werken met behoud van uitkering / tegenprestatie

-

Categorie 3 (arbeidsvermogen 30-50%) - gesubsidieerd werk / werken met behoud van uitkering / tegenprestatie

-

Categorie 4 (arbeidsvermogen 0- 30%) - beschut werken / dagbesteding / tegenprestatie

-

Categorie 5 (structurele ontheffing) - geen werk mogelijk

Voor de vaststelling van het arbeidsvermogen wordt aansluiting gezocht bij de methodiek die in Zuid-Limburg wordt gekozen. Door het rijk en in de Werkkamer is immers bepaald dat binnen de arbeidsmarktregio één methodiek van loonwaardebepaling dient te worden toegepast. In afwachting van deze keuze is via het Plan van Aanpak Maastricht-Heuvelland werkt, dat in mei 2014 door het portefeuillehoudersoverleg Sociaal Domein Maastricht-Heuvelland is vastgesteld, afgesproken om vooralsnog de huidige instrumenten in te zetten. Dit betekent dat voor de quick scan en de loonwaardebepaling Dariuz wordt ingezet.

Naast de categorieën dient de diagnose ook nog andere resultaten op te leveren. Bij de diagnose dient in ieder geval een aantal harde gegevens in beeld te worden gebracht. Het betreft dan:

-

Motivatie

-

Competenties

-

Arbeidsvaardigheden

-

Sociale vaardigheden

-

Beroepsvoorkeur

Naast deze zogenaamde harde gegevens kunnen afhankelijk van de behoefte van met name de afnemer nadere gegevens worden verzameld. Dit zijn o.a. de werkgever, de vrijwilligersorganisatie, maar ook de consulent van de gemeenten. Bij werkgevers/vrijwilligersorganisatie zal de diagnosebehoefte gericht zijn op de vraag. Bij de consulent van de gemeente zal deze ook gericht zijn op de noodzakelijke aanbodversterking. De output van de diagnose vormt een basis voor de matching dan wel een vervolgtraject richting arbeid/participatie. Deze basisset zal geregistreerd moeten worden in een systeem, zodat met de zogenaamde “één druk op de knop” deelnemers geselecteerd kunnen worden. Hoe meer gegevens worden verzameld, des te meer registratie plaats dient te vinden. De diagnose voorziet in een basispakket op basis waarvan maatwerk kan worden geboden. Uiteindelijk zal dit maatwerk altijd via een gesprek met de werkgever, vrijwilligersorganisatie, consulent, cliënt etc. dienen te worden ingevuld. Uiteraard kan aanvullende diagnostiek (inzet van testen bijvoorbeeld) noodzakelijk zijn om te komen tot verdere verfijning (WSP, dagbesteding, etc.)

De nadere gegevens zijn:

-

Motivatie, zoekgedrag en sollicitatievaardigheden

-

Sociale vaardigheden

-

Medische beperkingen

-

Arbeidsverleden/werkervaring

-

Werknemers- en vakvaardigheden

-

Zelfredzaamheid en de indeling in de zelfredzaamheidsmatrix

-

Inschrijvingsberoep (wensberoep)

-

Leerbaarheid

-

Opleidingsmogelijkheden/noodzaak

-

Persoonlijke situatie/sociale omstandigheden (leefgebieden)

-

Opleidingsniveau

-

Competenties voor zoekberoep

-

Rijbewijs/vervoersmogelijkheden

-

Beroepsprofiel

-

Beschikbaarheid

-

Behoefte aan kinderopvang

3.

Advisering

Mede op basis van bovenstaande gegevens wordt uiteindelijk het arbeidsvermogen bepaald en de cliënt dus ingedeeld in één van de genoemde groepen. De indeling van de cliënt in één van de categorieën is de taak van de consulent van de gemeenten en hij/zij maakt hierbij gebruik van de adviezen van de uitvoeringsorganisatie met betrekking tot het TWB en de medische diagnostiek.

Naast de indeling in de categorieën zijn de consulenten van de gemeenten ook verantwoordelijk voor het opleggen van de arbeids- en re-integratieverplichting alsmede voor het opleggen van de plicht tot tegenprestatie. De consulenten maken ook hierbij gebruik van de adviezen van de uitvoeringsorganisatie. In deze adviezen doet de uitvoeringsorganisatie geen uitspraak over het al dan niet opleggen van deze verplichtingen dan wel het inzetten van een vervolgtraject. De uitvoeringsorganisatie dient enkel te adviseren over het arbeidsvermogen en de mogelijkheden van de cliënt.

4.

Slotbepalingen

4.1

Onvoorziene omstandigheden

In gevallen, de uitvoering van dit uitvoeringsbesluit betreffende, waarin dit uitvoeringsbesluit niet voorziet, beslist het college.

4.2

Hardheidsclausule

Het college kan in geval van onbillijkheid of klaarblijkelijke hardheid afwijken van de in dit uitvoeringsbesluit opgenomen bepalingen.

4.3

Inwerkingtreding

Dit uitvoeringsbesluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2015.

4.4

Citeertitel

Dit uitvoeringsbesluit kan worden aangehaald als: Uitvoeringsbesluit diagnostiek Maastricht-Heuvelland 2015.