Regeling vervallen per 01-01-2023

Treasurystatuut 2018 gemeente Maastricht

Geldend van 22-06-2018 t/m 31-12-2022 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2018

Intitulé

Treasurystatuut 2018 gemeente Maastricht

Burgemeester en wethouders van de gemeente Maastricht;

Gelet op artikel 15 van de Financiële verordening gemeente Maastricht 2018;

BESLUITEN:

vast te stellen het volgende "Treasurystatuut 2018 gemeente Maastricht":

Treasurystatuut 2018 gemeente Maastricht

1. Inleiding

Dit treasurystatuut bevat het beleidskader voor de uitvoering van de treasuryfunctie. Het gaat om de beleidsmatige vaststelling van de uitgangspunten, doelstellingen, taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden, het risicobeheer, financiële kaders v.w.b. financiering, verstrekken van leningen, uitzettingen en garanties en het gebruik van derivaten.

Dit treasurystatuut 2018 gemeente Maastricht vervangt het op 22 april 2014 door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maastricht vastgestelde treasurystatuut 2014 gemeente Maastricht.

Treasury is het sturen en beheersen van, het verantwoorden over en het toezicht houden op de financiële vermogenswaarden, de financiële posities en de hieraan verbonden risico’s. Meer concreet gaat het om financiering van het beleid tegen zo gunstig mogelijke voorwaarden en het afdekken van rente- en kredietrisico’s. De treasuryfunctie binnen de gemeente Maastricht dient uitsluitend de publieke taak en geschiedt binnen de financiële kaders van de Wet Financiering Decentrale Overheden (Wet Fido), de Regeling uitzettingen en derivaten decentrale overheden (Ruddo), de Regeling schatkistbankieren decentrale overheden, het besluit leningvoorwaarden decentrale overheden en van de uitvoeringsregeling Financiering Decentrale Overheden, waarbij prudent beheer een basisvoorwaarde is.

Het treasurystatuut kan beschouwd worden als een nadere uitwerking van artikel 15 van de financiële verordening op de uitgangspunten van het financieel beleid, alsmede voor het financieel beheer en voor de inrichting van de financiële organisatie van de gemeente Maastricht.

De treasuryfunctie heeft bij lagere overheden de laatste jaren sterk aan betekenis gewonnen, onder meer vanwege de kredietcrisis, de in december 2013 n.a.v. het invoeren van het verplichte schatkistbankieren aangepaste Wet Fido, de ministeriële regeling Ruddo, de regeling schatkistbankieren decentrale overheden, de ontwikkelingen op de Europese geld- en kapitaalmarkt en de introductie van nieuwe financieringsinstrumenten. Met de komst van de Wet Fido in 2001 zijn voor de gemeentelijke treasuryfunctie duidelijke kaders geboden ten aanzien van risicobeheersing en transparantie. Dat laatste komt onder meer tot uitdrukking in de voorschriften voor een verplicht treasurystatuut.

Inwerkingtreding

Dit statuut treedt met terugwerkende kracht in werking met ingang van 1 januari 2018.

Evaluatie treasurystatuut

Eenmaal per termijn van 4 jaar wordt dit statuut geëvalueerd en waar nodig geactualiseerd. In voorkomende gevallen (bijv. bij wetswijzigingen) vindt deze evaluatie eerder plaats.

2. Wettelijk kader

In dit hoofdstuk wordt het wettelijk kader geschetst op grond waarvan gemeenten hun treasuryfunctie uitoefenen.

Naast bepalingen in de gemeentewet (artikelen 212, 213 en 213a) en de wet Dualisering is de belangrijkste wettelijke grondslag voor treasury vastgelegd in de (medio december 2013 gewijzigde) Wet Financiering decentrale overheden (Fido) plus de hiermee samenhangende wetgeving Besluit leningvoorwaarden decentrale overheden, de Uitvoeringsregeling Financiering Decentrale Overheden, de regeling schatkistbankieren decentrale overheden en de Regeling uitzettingen en derivaten decentrale overheden (Ruddo).

De Wet Fido stelt dat gemeenten uitsluitend voor de uitoefening van de publieke taak leningen kunnen aangaan, middelen kunnen uitzetten (met in acht neming van de bepalingen omtrent het schatkistbankieren) en leningen en garanties kunnen verlenen. Tevens dienen de uitzettingen en derivaten een prudent karakter te hebben, wat inhoudt dat er sprake is van voldoende kredietwaardigheid van de tegenpartij en een beperkt marktrisico.

Artikel 2 van de Wet Fido

  • 1.

    Openbare lichamen kunnen uitsluitend ten behoeve van de uitoefening van de publieke taak leningen aangaan, middelen uitzetten of garanties verlenen. Voor het overige houden zij hun liquide middelen in ’s Rijks schatkist aan.

  • 2.

    De middelen die een openbaar lichaam in ’s Rijks schatkist aanhoudt, blijven beschikbaar voor de uitoefening van zijn publieke taak.

  • 3.

    In afwijking van het eerste lid kunnen openbare lichamen hun liquide middelen in de vorm van leningen uitzetten bij andere openbare lichamen, met dien verstande dat openbare lichamen geen leningen kunnen verstrekken aan openbare lichamen ten aanzien waarvan zij met het financiële toezicht zijn belast. Bij regeling van Onze Ministers worden met betrekking tot deze leningen nadere regels gesteld.

  • 4.

    Bij regeling van Onze Ministers kunnen bepaalde middelen uitgezonderd worden van de verplichting deze aan te houden in ’s Rijks schatkist.

Artikel 2a

  • 1.

    Openbare lichamen kunnen geldleningen slechts aangaan en verstrekken, dan wel de nakoming van uit geldleningen voortvloeiende verplichtingen ten aanzien van de betaling van rente en aflossing slechts garanderen, indien de geldleningen voldoen aan de daarvoor bij algemene maatregel van bestuur te stellen regels.

  • 2.

    Openbare lichamen kunnen derivaten hanteren of de ingevolge artikel 2, vierde lid, uitgezonderde middelen uitzetten indien deze derivaten of uitzettingen een prudent karakter hebben en niet zijn gericht op het genereren van inkomen door het lopen van overmatig risico. Bij regeling van Onze Ministers worden ter zake van de uitvoering van dit lid nadere regels gesteld.

Naast de uitoefening van de publieke taak en het prudente karakter bevat de Wet Fido normen voor het beheersen van risico’s op kort- en langlopende leningen (respectievelijk de kasgeldlimiet en de renterisiconorm).

Kasgeldlimiet

Tot het kasgeld behoren alle vlottende schulden met een looptijd korter dan 1 jaar, de contante gelden in kas, de uitstaande gelden < 1 jaar en de tegoeden / schulden in rekening-courant. Doel van de kasgeldlimiet is het beperken van de renterisico’s op de korte schuld. De korte schuld is bedoeld voor de lopende uitgaven en zodoende is de limiet gekoppeld aan het begrotingstotaal. De kasgeldlimiet is vastgesteld op 8,5% van het totaal van de jaarbegroting bij aanvang van het jaar. De kasgeldlimiet mag 2 kwartalen achtereenvolgens worden overschreden. De toezichthouder (i.c. de provincie) wordt geïnformeerd indien voor het derde achtereenvolgende kwartaal de kasgeldlimiet is overschreden.

Artikel 4, van de Wet Fido

  • 1.

    De gemiddelde netto-vlottende schuld per kwartaal van een openbaar lichaam overschrijdt de kasgeldlimiet niet.

  • 2.

    Indien een openbaar lichaam voor het derde achtereenvolgende kwartaal de kasgeldlimiet overschrijdt, stelt het daarvan de toezichthouder op de hoogte, en legt het de kwartaalrapportage en een plan om binnen de kasgeldlimiet te blijven ter goedkeuring voor aan de toezichthouder.

Renterisiconorm

De renterisiconorm stelt een limiet aan het renterisico over de lange termijn financiering. Het renterisico is het geldbedrag aan leningen dat in een bepaald jaar aan renteherziening en herfinanciering onderhevig is. De renterisiconorm bedraagt maximaal 20% van de begrotingsomvang van het begrotingsjaar. Als de som van de jaarlijkse aflossingen en renteherzieningen wordt begrensd tot 20% van de begroting, leidt een rentestijging van 1 procentpunt tot maximaal 0,2 procentpunt hogere rentelasten op de begroting.

De renterisiconorm benadrukt het belang van een goede spreiding van de leningenportefeuille (in looptijd en aflossing) en van de renterisico's.

Artikel 6, lid 1 van de Wet Fido

Het renterisico op de vaste schuld van een openbaar lichaam overschrijdt de renterisiconorm niet.

De percentages van zowel de kasgeldlimiet als de renterisiconorm zijn voor onbepaalde tijd vastgesteld (Uitvoeringsregeling Financiering decentrale overheden artikel 2, 1b en 2b) (zie Bijlage IV). Zij kunnen worden aangepast als omstandigheden wijzigen. De aanpassing wordt vastgelegd in de Uitvoeringsregeling Financiering decentrale overheden.

De toezichthouder ziet toe op hantering van de normen en kan zonodig ontheffing verlenen. Aan de ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden en beperkingen worden gesteld.

De volledige Wet Fido is opgenomen in Bijlage II.

3. Beleidsuitgangspunten Treasury

Wettelijk kader: de aansturing, uitvoering en verantwoording van de treasury-activiteiten moeten aansluiten bij de wettelijke bepalingen van de wet Fido en de hiermee samenhangende wetgeving Besluit leningvoorwaarden decentrale overheden, de Uitvoeringsregeling Financiering decentrale overheden, de Regeling schatkistbankieren decentrale overheden en de Regeling uitzettingen en derivaten decentrale overheden.

Sturing: de interne beleidsmatige verantwoordelijkheid en de functionele aansturing van alle treasury-activiteiten zijn ondergebracht bij de Treasurer (ingebed in de functie manager concernzaken). Deze geeft functioneel leiding aan de activiteiten van een organisatorische eenheid ‘Treasury’, welke eenheid is ingebed binnen het servicecentrum Financiële Administratie & Treasury. De verantwoordelijkheden en aansturing zijn verder uitgewerkt in procesbeschrijvingen.

Jaarlijks bij de begroting stelt de Raad van de gemeente Maastricht de treasuryparagraaf (als onderdeel van de begroting) vast. Hierin worden de hoofdlijnen en gehanteerde uitgangspunten voor de financieringsbehoefte in het komende en de daarop volgende begrotingsjaren opgenomen. Tevens worden de rentevisie, de kasgeldlimiet en renterisiconorm, het renteschema uit de notitie rente van de commissie BBV, het schatkistbankieren, de ontwikkeling van de leningenportefeuille (en de hieraan verbonden risico’s) en relevante treasury gerelateerde onderwerpen in deze paragraaf opgenomen.

Uitvoering: de coördinatie van de treasurywerkzaamheden en de uitvoering van de besluiten van de treasuryparagraaf gebeurt onder functionele verantwoordelijkheid van de Treasurer.

Beheersing: via de planning- & controlcyclus wordt de beleidsmatige beheersing van de Treasury-activiteiten ingevuld. De operationele beheersing is gewaarborgd via de werkprocedures en de interne- en externe controles hierop.

Verantwoording en evaluatie: de verantwoording van de treasury-activiteiten is opgenomen in het treasuryverslag bij de jaarrekening. Hierin wordt verantwoording afgelegd over de uitvoering van de begroting en de resultaten hiervan. Tevens wordt het gevoerde treasury-beleid geëvalueerd en worden indien noodzakelijk of gewenst wijzigingen voorgesteld. De Treasurer legt namens de gemeente Maastricht verantwoording af aan de Provincie Limburg in het kader van de uitvoeringsrichtlijnen van de Wet Fido.

Controle: de controle op de treasury-activiteiten gebeurt door de externe accountant als onderdeel van zijn reguliere controle. De processen van Treasury zijn sinds 2010 ISO-gecertificeerd. Hierbij gelden strikte controlemaatregelen (interne en externe audits) om de ISO-certificering te waarborgen.

4. Doelstellingen Treasury

Ten aanzien van het treasurybeleid van de gemeente Maastricht is een aantal doelstellingen te benoemen:

Toegang tot de financiële markten: het verkrijgen en behouden van toegang tot de financiële markten, tegen acceptabele condities en onder vermijding van ongewenste risico’s dient te zijn gewaarborgd.

Risicobeheersing: renterisico’s, kredietrisico’s, liquiditeitsrisico’s en koersrisico’s dienen adequaat te worden beheerst.

Kostenreductie: de treasury-activiteiten zijn erop gericht om de kosten voor aangetrokken (kort en lang) geld zoveel als mogelijk te beperken. Ook interne verwerkingskosten en externe kosten bij het beheren van de geldstromen en financiële posities worden beperkt.

Liquiditeit: de Treasurer draagt er zorg voor dat de gemeente Maastricht altijd aan haar lopende verplichtingen kan voldoen.

Financiering: de Treasurer draagt zorg voor de financiering van de gemeente Maastricht. Bij de financieringsanalyse wordt de geconsolideerde balans betrokken. Tevens wordt rekening gehouden met (des)investeringen en met mutaties in reserves en voorzieningen. De betrokken organisatieonderdelen leveren hiertoe de benodigde informatie aan. Nieuwe aflossingsverplichtingen worden zodanig afgestemd op de bestaande kasstromen dat rente en renterisico’s geoptimaliseerd worden.

Prudentie: bij het doen van binnen de wet en regelgeving omtrent het schatkistbankieren toegestane uitzettingen wegens (tijdelijk) overtollige middelen, alsmede bij het toepassen van derivaten, worden de opvattingen van de wetgever inzake prudentie, zoals opgenomen in de wet Fido, strikt gevolgd.

Publieke taak: de treasuryfunctie van de gemeente Maastricht zal opereren binnen de door de Raad geformuleerde publieke taken. In lijn met artikel 2, lid 1 van de wet Fido betekent dit dat er in principe uitsluitend leningen worden aangegaan, middelen worden uitgezet of garant wordt gestaan ten behoeve van de uitoefening van deze publieke taak. De Treasury van de gemeente Maastricht zal nadrukkelijk geen bankachtige activiteiten, expliciet met het oogmerk om geld te verdienen, ontplooien.

5. Taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden

Taken

Voor de uitvoering van de taken op het gebied van Treasury, bedient de Treasurer zich van een eenheid ‘Treasury’. De treasuryfunctie binnen de gemeente Maastricht is gecentraliseerd. De treasury-activiteiten vinden plaats binnen het servicecentrum Financiële Administratie en Treasury (sc FA&T). Bij de gemeentelijke organisatieonderdelen ligt de verantwoordelijkheid voor de aanlevering van noodzakelijke informatie met betrekking tot Treasury. Een onderscheid tussen een frontoffice (beschikkende rol) en een backoffice (administratieve rol) is in verband met functiescheiding ingericht. Door de uitvoering en administratieve vastlegging te scheiden, wordt gewaarborgd dat de uitvoering rechtmatig, juist, tijdig en volledig is.

Om de in hoofdstuk 4 aangegeven doelstellingen te realiseren worden de volgende treasurytaken uitgevoerd:

  • Treasurybeleid en treasury-organisatie

  • Formuleren rentevisie

  • Kas- en saldobeheer (cashmanagement)

  • Financieringen en uitzettingen

  • Risicomanagement

  • Portefeuillemanagement

  • Bankrelatiebeheer

  • Planning en Control

  • Advies

De Treasurer draagt zorg voor de voorbereiding en de evaluatie van het treasurybeleid. De uitgangspunten, de visie en de strategie ten aanzien van treasury-activiteiten worden geformuleerd. Het beleid wordt geëvalueerd en zo nodig bijgesteld. Het college stelt het treasurybeleid vast en stuurt dit ter kennisname aan de raad/commissie BBV.

De Treasurer draagt zorg voor een adequate inrichting van de treasury-organisatie. Dit omvat een samenhangend geheel van richtlijnen en maatregelen op het gebied van sturing, uitvoering, beheersing en verantwoording van Treasury-activiteiten met het oog op een efficiënte en juiste afwikkeling van deze activiteiten.

Op basis van ontwikkelingen op de geld- en kapitaalmarkt formuleert de Treasurer van de gemeente Maastricht een rentevisie. Deze geeft een inschatting van de rente-ontwikkeling voor zover van belang voor de gemeente Maastricht. De rentevisie wordt opgenomen in de treasuryparagraaf bij de begroting en bij de jaarrekening. Jaarlijks wordt de rentevisie samen met het gevoerde treasurybeleid, de planningen en treasuryrapportages besproken met de portefeuillehouder. Indien noodzakelijk wordt de rentevisie aangepast. Aan het overleg nemen de portefeuillehouder, de Treasurer en eventueel de beleidsmedewerker(s) treasury deel. E.e.a. wordt gekoppeld aan de reguliere P&C-cyclus.

De treasurytaak kas- en saldobeheer (cashmanagement) behelst het rekeningenbeheer, het saldo- en liquiditeitenbeheer en het betalingsverkeer.

De rekeningenstructuur (incl. bankrekeningen, instrumenten betalingsverkeer) wordt dusdanig ingericht zodat een juiste, volledige, tijdige en efficiënte afwikkeling van het betalingsverkeer gegarandeerd is. Hierbij wordt gestreefd naar een zo beperkt mogelijke rekeningenstructuur.

Bij het saldo- en liquiditeitenbeheer worden de binnen de bancaire circuits aanwezige saldi zodanig gestuurd, dat het rendement voor de gemeente Maastricht wordt geoptimaliseerd, rekening houdend met de wet- en regelgeving omtrent het schatkistbankieren. Hierbij wordt gegarandeerd dat er te allen tijde over voldoende liquiditeit wordt beschikt.

De coördinatie en regie van het betalingsverkeer geschiedt onder verantwoordelijkheid van de Treasurer. Alle organisatieonderdelen moeten gebruik maken van de ingerichte infrastructuur en mogen in dit kader niet zelfstandig zaken inregelen.

Financieringen en uitzettingen: op basis van een meerjarige liquiditeitenplanning bij de begroting (4 jaren vooruit) ontstaat een beeld van de ontwikkeling van de kaspositie. Op basis hiervan worden door de Treasurer de financieringen en uitzettingen (binnen de kaders, zie par. 7 en par. 9) gepland. De daadwerkelijke realisatie hiervan is afhankelijk van de feitelijke ontwikkeling van de kaspositie. Hiertoe wordt er voor het betreffende begrotingsjaar gestreefd naar een liquiditeitenplanning per maand, welke minimaal ieder half jaar wordt geactualiseerd.

Onder risicomanagement wordt verstaan het identificeren en kwantificeren van risico’s en het vaststellen van beheersmaatregelen. Met beheersmaatregelen worden activiteiten bedoeld waarmee de kans van optreden of de gevolgen van deze risico’s worden beïnvloed. Het betreft hier voornamelijk rente- en kredietrisico’s. In de renterisicobeheersing worden zowel de opgenomen gelden als eventueel uitgezette gelden aan derden gezamenlijk beoordeeld waarbij tevens wordt ingegaan op de (rentetypische) samenstelling van korte, middellange en lange financiering. In de beheersing van de kredietrisico’s aan derden wordt bij uitzettingen en borgstellingen het tegenpartijrisico beoordeeld (resp. directe en indirecte kredietrisico’s). Zie ook par. 6.

Bij portefeuillemanagement wordt gekeken naar de ontwikkeling en samenstelling van de opgenomen en verstrekte leningenportefeuille. Hierbij wordt o.a. rekening gehouden met de bepalingen ten aanzien van de renterisiconorm.

Voor de afwikkeling van het betalingsverkeer werkt de gemeente Maastricht samen met bancaire partners. Het bankrelatiebeheer wordt uitgevoerd onder verantwoordelijkheid van de Treasurer.

Binnen de treasurytaak planning & control worden vooraf en achteraf mechanismen ingebouwd om de garantie te verkrijgen dat de treasurytaken binnen de aangegeven kaders worden uitgevoerd. De mechanismen die vooraf worden opgesteld zijn onder te verdelen in het treasurystatuut en de treasuryparagraaf. Verantwoording over de uitvoering van treasuryfunctie vindt m.n. plaats in de treasuryparagraaf in de jaarrekening en in het jaarlijkse overleg met de portefeuillehouder. Tevens wordt gerapporteerd aan de Provincie Limburg als toezichthouder.

De adviestaak houdt in dat gevraagd en, indien noodzakelijk geacht, ongevraagd het College zal worden ingelicht over feiten, omstandigheden, gebeurtenissen of ontwikkelingen ten aanzien van financieringsaspecten en/of risico’s voor de gemeente. Informatiebronnen voor de treasury zijn o.a. het 100.000+ treasury overleg, het Ministerie van Financiën en externe (financiële) bronnen. Daarnaast zal regelmatig contact worden onderhouden met de verschillende organisatieonderdelen en zal de treasury voor hen fungeren als een expertisecentrum.

Verantwoordelijkheden

Als uitgangspunt geldt dat de Raad een controlerende taak heeft ten aanzien van de treasuryresultaten. De Raad stelt de treasuryparagraaf bij de begroting en het treasuryverslag bij de jaarrekening vast en houdt toezicht op het treasurybeleid en de uitvoering hiervan.

Het College stelt het treasurybeleid vast door vaststelling van het treasurystatuut. In de planning- & controldocumenten worden de hoofdlijnen van het te voeren beleid (begroting), alsmede de verantwoording hierover (managementrapportages en jaarrekening) voorgelegd aan de Raad.

Het College draagt de uitvoering van de te verrichten treasurytaken op aan de Treasurer. De Treasurer is verantwoordelijk voor de uitvoering van de treasury conform de bepalingen van dit treasurystatuut en de uitvoerende beleidslijnen van de treasuryparagraaf bij de begroting. Hij bedient zich hiervoor van een eenheid treasury.

Bevoegdheden

De autorisatiebevoegdheden binnen de gemeente Maastricht moeten een efficiënte en effectieve afwikkeling van de treasury-activiteiten mogelijk maken. In dit kader worden de volgende bevoegdheden vastgesteld:

  • Treasurybeleid: Het treasurybeleid in het treasurystatuut wordt vastgesteld door het College. De Raad stelt het treasurybeleid uit de treasuryparagraaf bij de begroting vast. Wijzigingen in het treasurystatuut worden op voordracht van de Treasurer voorgelegd aan het College en na besluitvorming ter kennis name aan de raad/commissie BBV gestuurd.

  • Betalingsverkeer: de procuratie van het betalingsverkeer van de gemeente Maastricht ligt bij de Treasurer. De Treasurer is verantwoordelijk voor de juiste, tijdige en volledige afwikkeling van het betalingsverkeer. Tevens is de Treasurer verantwoordelijk voor het uitwerken, invoeren en handhaven van de noodzakelijke administratief/organisatorische maatregelen.

  • Saldobeheer: De Treasurer heeft de bevoegdheid om saldi van de ene bankrekening van de gemeente Maastricht over te boeken naar de andere bankrekening van de gemeente Maastricht. Deze bevoegdheid is van toepassing op zowel overboekingen binnen dezelfde bank als van de ene naar de andere bank. Tevens is de Treasurer bevoegd om saldi over te boeken van en naar de aangehouden bankrekening bij het Rijk in het kader van het verplicht schatkistbankieren.

  • Financiering en belegging: de treasuryparagraaf wordt als onderdeel van de begroting vastgesteld door de Raad. De uitvoering van deze goedgekeurde plannen is een verantwoordelijkheid van het College. Het College draagt de uitvoering op aan de Treasurer.

  • Bankrelatiebeheer: Het College heeft de bevoegdheid om bankrelaties vast te stellen op basis van voordracht door de Treasurer. Hierbij wordt rekening gehouden met gemeentelijke en Europese aanbestedingsregels. Bankrelaties van de gemeente Maastricht dienen, voor wat betreft hun kredietwaardigheid, minimaal te voldoen aan de vereisten die zijn gesteld in paragraaf 6 Risicobeheer, onderdeel kredietrisico. De bevoegdheid om bij bankrelaties bankrekeningen te openen berust uitsluitend bij de Treasurer. De Treasurer heeft daarnaast de bevoegdheid om alle instrumenten in te zetten die in het kader van een juiste, tijdige, volledige en efficiënte afwikkeling van het betalingsverkeer noodzakelijk zijn.

6. Risicobeheer

Eén van de elementen van treasury is het beheersen van risico’s. De volgende risico’s worden onderscheiden: renterisico, kredietrisico, koersrisico en valutarisico, waarbij met name de eerste 2 risico’s voor de gemeente Maastricht van belang zijn.

Ieder risico kent zijn eigen beheersmaatregelen, welke onderstaand worden toegelicht.

Door middel van het formuleren van een (rente)marktvisie en het anticiperen hierop, wordt getracht de risico’s welke veroorzaakt worden door de markt te beperken.

Renterisico

Renterisicobeheer is het beheersen van de risico’s die voortvloeien uit de mogelijkheid dat in de toekomst de rentelasten van het vreemd vermogen hoger, respectievelijk dat de renteopbrengsten lager zullen zijn dan een bestuurlijk wenselijk geacht niveau c.q. het in de (meerjaren)begroting geraamde niveau.

Beheersmaatregelen:

  • het renterisico op de lange schuld bedraagt maximaal de renterisiconorm volgens de Wet Fido;

  • het renterisico op de korte schuld bedraagt maximaal de kasgeldlimiet, gemiddeld over een kwartaal, volgens de Wet Fido;

  • het opstellen van een rentevisie;

  • het spreiden van renterisico’s over de jaren en binnen het jaar;

  • nieuwe leningen / uitzettingen worden afgestemd op de bestaande financiële positie, liquiditeitsplanning en rentevisie;

  • het uitoefenen van vervroegde aflossingsmogelijkheden, indien dit opportuun is;

  • het gebruik van derivaten is uitsluitend toegestaan ter afdekking van financiële risico’s en wordt prudent gebruikt; bovendien dient de Treasurer vooraf goedkeuring te krijgen van het College wanneer deze gebruik wil gaan maken van derivaten;

  • rente-instrumenten worden uitsluitend toegepast voor het verminderen of ten behoeve van een spreiding van het renterisico.

Kredietrisico

Kredietrisicobeheer is het beheersen van de risico’s die voortvloeien uit de mogelijkheid op een waardedaling van de vorderingspositie ten gevolge van het niet (tijdig) na kunnen komen van de verplichtingen door de tegenpartij.

Beheersmaatregelen:

  • (tijdelijk) overtollige middelen worden in ’s Rijks schatkist aangehouden;

  • Uitgezonderd van de verplichting om in ’s Rijks schatkist te worden aangehouden, zijn:

    • a.

      middelen voor zover deze, gerekend over een kwartaal gemiddeld het drempelbedrag niet te boven gaan;

    • b.

      middelen aangehouden in de fondsen, bedoeld in artikel 15.47 van de wet Milieubeheer (door GS van een provincie opgericht fonds, bestemd voor de zorg van gesloten stortplaatsen);

    • c.

      Middelen op een G-rekening als bedoeld in artikel 1, onder k, van de Uitvoeringsregeling inleners-, keten- en opdrachtgeveraansprakelijkheid 2004 (een geblokkeerde rekening, welke bij een bank wordt aangehouden en waarvan de saldi uitsluitend zijn bestemd voor betaling van verschuldigde loonbelasting en omzetbelasting, in verband waarmee op die saldi ten behoeve van de ontvanger een pandrecht is gevestigd).

    • d.

      Het drempelbedrag wordt bepaald op basis van het begrotingstotaal van het openbaar lichaam. Voor openbare lichamen met een begrotingstotaal kleiner of gelijk aan € 500 miljoen is het drempelbedrag gelijk aan 0,75% van het begrotingstotaal, waarbij het drempelbedrag minimaal € 250.000 bedraagt. Voor openbare lichamen met een begrotingstotaal groter dan € 500 miljoen is het drempelbedrag gelijk aan € 3,75 miljoen, vermeerderd met 0,2% van het deel van het begrotingstotaal dat de € 500 miljoen te boven gaat.

  • Gelden die als hierboven vermeld uitgezonderd zijn van de verplichting om in ’s Rijks schatkist te worden aangehouden, worden uitsluitend uitgezet bij financiële partijen die gevestigd zijn in een lidstaat van de EER (Europese Economische Ruimte) die tenminste beschikt over een AA-rating afgegeven door ten minste twee ratingbureaus en voor henzelf of voor de door hen uitgegeven waardepapieren kunnen aantonen dat ze tenminste over een AA- minusrating beschikken, afgegeven door tenminste twee ratingbureaus. Indien gelden worden uitgezet of verbintenissen met betrekking tot financiële derivaten wordt aangegaan voor een periode van minder dan drie maanden, tonen deze financiële ondernemingen aan dat ze, in afwijking van bovengenoemde, voor henzelf of voor de door hen uitgegeven waardepapieren tenminste over een A-rating, afgegeven door tenminste twee ratingbureaus, beschikken. De financiële onderneming dient zelf bij een transactie aan te tonen dat zij of haar waardepapier over de juiste rating beschikt. Tevens dient de financiële onderneming de rating van het land waarin zij gevestigd is aan te tonen;

  • bij het afsluiten van een contract worden met de tegenpartij afspraken gemaakt waarbij – in het geval dat de rating daalt onder het vereiste niveau tijdens de contractperiode – de uitgezette middelen direct opeisbaar zijn. Hierbij wordt een afweging gemaakt tussen boete en risico;

  • Openbare lichamen kunnen hun liquide middelen in de vorm van leningen uitzetten bij andere openbare lichamen, met dien verstande dat openbare lichamen geen leningen kunnen verstrekken aan openbare lichamen ten aanzien waarvan zij met het financiële toezicht zijn belast;

  • leningen mogen uitsluitend worden aangegaan ten behoeve van de publieke taak. Het zogenaamde in- en doorlenen met het enkele doel de middelen tegen een hoger rendement uit te zetten, is verboden;

  • In de begroting en jaarrekening wordt aandacht geschonken aan de risico’s ten aanzien van de verstrekte geldleningenportefeuille en waar nodig actie ondernomen.

Koersrisico

Koersrisicobeheer is het beheersen van de risico’s die voortvloeien uit de mogelijkheid dat de financiële activa van de organisatie in waarde verminderen door negatieve koersontwikkelingen.

Beheersmaatregelen:

  • aandelen worden alleen gekocht in het kader van de uitoefening van de publieke taak;

  • de looptijd van uitzettingen (rekening houdend met de hierboven onder Kredietrisico opgenomen beheersmaatregelen) wordt afgestemd met de liquiditeitsplanning;

  • er wordt belegd in vastrentende waarden (effecten in de vorm van verhandelbare schuldbewijzen (obligaties) die gedurende de hele looptijd een vast bedrag aan rente uitkeren aan de houder ervan en die op de vervaldatum de gehele hoofdsom terugbetalen);

  • het uitzetten van geld is toegestaan onder de voorwaarde dat de hoofdsom van de uitzetting aan het einde van de looptijd is gegarandeerd. Bij het aangaan van een garantieproduct is op voorhand duidelijk wat de kosten zijn van het voortijdig beëindigen van het contract.

Valutarisico

Valutarisicobeheer is het beheersen van de risico’s die voortvloeien uit de mogelijkheid dat op een bepaald moment de waarde van de vreemde valutastromen uitgedrukt in euro’s afwijkt van hetgeen verwacht werd op het beslissingsmoment.

Beheersmaatregel:

valutarisico’s worden uitgesloten door uitsluitend leningen te verstrekken, aan te gaan of te garanderen in euro’s. Bovendien mag de hoofdsom niet worden geïndexeerd.

7. Beleid ten aanzien van financiering

Financiering is een deelfunctie van treasury en omvat de activiteiten die gericht zijn op het beheren van de liquiditeitsposities en het voorzien in de benodigde liquiditeiten voor de realisatie van voorgenomen investeringen en activiteiten alsmede het onderhouden van de relatie met financiële instellingen, waarbij het zowel gaat om korte financiering < 1 jaar (geldmarkt) en lange financiering > 1 jaar (kapitaalmarkt).

Bij de begroting wordt een liquiditeitsprognose opgesteld welke periodiek wordt bijgesteld op basis van herziene inzichten en realisatiecijfers. Deze liquiditeitsprognose dient samen met de rentevisie als onderbouwing van het financieringsvraagstuk. In het overleg met de portefeuillehouder zal de liquiditeitsprognose plus realisatie een vast agendapunt zijn.

Voor de financiering gelden de volgende richtlijnen:

  • uitgangspunt voor het aantrekken van financieringen is de liquiditeitsprognose en de rentevisie;

  • de risicobeheersmaatregelen (par. 6) worden in acht genomen;

  • financiering vindt enkel plaats ter uitoefening van de publieke taak;

  • financiering met externe financieringsmiddelen wordt zoveel mogelijk beperkt door primair de beschikbare interne financieringsmiddelen te gebruiken teneinde de renterisico’s en het renteresultaat te optimaliseren;

  • toegestane geldmarktinstrumenten zijn o.a. krediet in rekening-courant, daggeld en kasgeld;

  • toegestane kapitaalmarktinstrumenten zijn o.a. onderhandse leningen, obligaties (Staat en financiële ondernemingen), roll-over leningen en overige gestructureerde financieringsproducten;

  • derivaten zijn slechts toegestaan na voorafgaande expliciete goedkeuring door het college;

  • het aantrekken van financiering geschiedt tegen zo gunstig mogelijke condities en wordt zodanig gekozen dat deze passen binnen het risicobeleid;

  • bij het aantrekken van gelden voor de eigen financieringsbehoefte op de geldmarkt (<1jr) worden minimaal twee partijen benaderd voor een offerte en bij het aantrekken van gelden voor de eigen financieringsbehoefte op de kapitaalmarkt (>1jr) worden minimaal drie partijen benaderd voor een offerte;

  • bij het opereren op de financiële markten wordt zodanig gehandeld dat de toegang tot de markten niet in gevaar komt;

  • de gemeente Maastricht financiert zich in principe middels totaalfinanciering. Hierbij wordt rekening gehouden met de bepalingen omtrent de kasgeldlimiet en de renterisiconorm;

  • het gelijktijdig aantrekken en uitzetten van middelen met het oog op het realiseren van renteresultaat (zog. rente-arbitrage) is niet toegestaan;

  • in een ‘normale’ rentemarkt (korte rente is goedkoper dan lange rente) wordt, rekening houdend met de rentevisie, de kasgeldlimiet en de renterisiconorm, maximaal kort gefinancierd alvorens te consolideren (aantrekken lange financiering);

  • tijdelijke overtollige gelden van aangetrokken leningen voor projectfinanciering worden uitsluitend uitgezet bij de instelling waar de lening is aangegaan, voor zover hierdoor de drempelwaarde van het schatkistbankieren niet overschreden wordt. Anders worden deze gelden in ’s Rijks schatkist aangehouden.

8. Beleid ten aanzien van het verstrekken van leningen

De Treasurer heeft de mogelijkheid om leningen te verstrekken aan woningbouwcorporaties die projecten in Maastricht uitvoeren, aan deelnemingen en aan de gemeente Maastricht gelieerde instellingen, mits de aanvrager voldoende zekerheden als onderpand kan inbrengen. Indien deze woningbouwcorporaties, deelnemingen en gelieerde instellingen onvoldoende zekerheden kunnen inbrengen, dan is het verstrekken van een lening een bevoegdheid van het college. Bij de aanvraag voor een lening door een andere dan de hierboven genoemde instellingen ligt de bevoegdheid voor het verstrekken van een lening bij de raad. Voor de funding van deze te verstrekken leningen trekt de Treasurer financieringsmiddelen aan op de geld- of kapitaalmarkt. De te verstrekken leningen kunnen zowel een kortlopend als een langlopend karakter hebben.

Bij het verstrekken van leningen gelden de volgende richtlijnen:

  • uitgangspunt is dat de publieke taak moet worden gediend;

  • Het verstrekken van geldleningen aan natuurlijke personen is niet toegestaan;

  • De aanvrager van een geldlening moet aantonen dat hij via een reguliere commerciële bank geen lening of geen lening tegen aanvaardbare voorwaarden kan krijgen. Hiervoor dient hij tenminste twee bankverklaringen te overleggen met daarin opgenomen de redenen waarom de commerciële bank geen lening kan/wil verstrekken;

  • de looptijd van de aangetrokken lening en de te verstrekken lening komt in beginsel overeen;

  • de rentefixatietermijn van de aangetrokken lening en de te verstrekken lening komt in beginsel overeen;

  • contractbepalingen inzake renteherzieningen en vervroegde aflossingsmogelijkheden van de aangetrokken lening en de te verstrekken lening komen in beginsel overeen;

  • de afspraken met de geldnemer worden vastgelegd in een standaard overeenkomst;

  • het rentepercentage van de te verstrekken lening wordt gebaseerd op basis van marktconformiteit voor de betreffende aanvrager. In dit kader worden de geldende staatssteunregels in acht genomen;

  • het verschil in rentetarief tussen de door de gemeente aan te trekken lening en de door te verstrekken, marktconforme lening (de zogenaamde safe harbour premie) wordt gereserveerd voor eventuele onvoorziene risico’s;

  • De overeenkomst van de aan te trekken en door te verstrekken lening luiden in euro;

  • Voor de aan te trekken financieringsmiddelen (zowel kort als lang) worden minimaal twee partijen benaderd voor een offerte;

  • Het verstrekken van leningen aan derden (niet zijnde woningcorporaties, deelnemingen en gelieerde instellingen) alsmede het verstrekken van leningen zonder zekerheidsstelling kan enkel plaatsvinden na goedkeuring door de raad. Het voorstel aan het college en de raad verloopt (met behulp van de betreffende vakafdeling) via de Treasurer;

  • De Treasurer kan tevens leningen verstrekken aan andere openbare lichamen (solvabiliteitsvrije partijen);

  • De aanvrager zal – gelet op haar financiële positie – in staat zijn gedurende de gehele looptijd van de lening de rente en aflossing te kunnen betalen. Het risico op budgettaire gevolgen en risico’s van non-betaling berust bij de betreffende vakafdeling;

  • De aanvrager zal tegemoet komen aan het verzoek van de gemeente informatie te verstrekken over o.a. de statuten, de financiële huishouding, de verzekering van het eventueel ingebrachte onderpand etc.

  • Ter meerdere zekerheid van terugbetaling van rente en aflossing worden er (indien mogelijk) zekerheden jegens de gemeente Maastricht gesteld (bijv. recht van 1e hypotheek). Gemeentelijke subsidies (in gevallen dat de aanvrager van een lening tevens een subsidierelatie heeft met de gemeente) gelden in deze niet als zekerheid;

  • Leningen mogen enkel en alleen via de Treasurer worden verstrekt. Leningen worden centraal geadministreerd. Het decentraal verstrekken van leningen is niet toegestaan, tenzij er specifieke besluitvorming door het college of door de raad aan ten grondslag ligt;

  • Het verstrekken van hypothecaire leningen aan gemeentepersoneel is niet toegestaan.

9. Beleid ten aanzien van het uitzetten van middelen

Bij de uitwerking van de treasuryparagraaf en bij het doen van feitelijke uitzettingen worden de volgende richtlijnen in acht genomen:

  • (Tijdelijk) overtollige middelen worden in ’s Rijks schatkist aangehouden;

  • Uitgezonderd van de verplichting om in ’s Rijks schatkist te worden aangehouden, zijn:

    • a.

      middelen voor zover deze, gerekend over een kwartaal gemiddeld het drempelbedrag niet te boven gaan (zie d.);

    • b.

      middelen aangehouden in de fondsen, bedoeld in artikel 15.47 van de wet Milieubeheer (door GS van een provincie opgericht fonds, bestemd voor de zorg van gesloten stortplaatsen);

    • c.

      middelen op een G-rekening als bedoeld in artikel 1, onder k, van de Uitvoeringsregeling inleners-, keten- en opdrachtgeveraansprakelijkheid 2004 (een geblokkeerde rekening, welke bij een bank wordt aangehouden en waarvan de saldi uitsluitend zijn bestemd voor betaling van verschuldigde loonbelasting en omzetbelasting, in verband waarmee op die saldi ten behoeve van de ontvanger een pandrecht is gevestigd).

    • d.

      Het drempelbedrag wordt bepaald op basis van het begrotingstotaal van het openbaar lichaam. Voor openbare lichamen met een begrotingstotaal kleiner of gelijk aan € 500 miljoen is het drempelbedrag gelijk aan 0,75% van het begrotingstotaal, waarbij het drempelbedrag minimaal € 250.000 bedraagt. Voor openbare lichamen met een begrotingstotaal groter dan € 500 miljoen is het drempelbedrag gelijk aan € 3,75 miljoen, vermeerderd met 0,2% van het deel van het begrotingstotaal dat de € 500 miljoen te boven gaat.

  • Gelden die als hierboven vermeld uitgezonderd zijn van de verplichting om in ’s Rijks schatkist te worden aangehouden, worden uitsluitend uitgezet bij financiële partijen die gevestigd zijn in een lidstaat van de EER (Europese Economische Ruimte) die tenminste beschikt over een AA-rating afgegeven door ten minste twee ratingbureaus en voor henzelf of voor de door hen uitgegeven waardepapieren kunnen aantonen dat ze tenminste over een AA- minusrating beschikken, afgegeven door tenminste twee ratingbureaus. Indien gelden worden uitgezet of verbintenissen met betrekking tot financiële derivaten wordt aangegaan voor een periode van minder dan drie maanden, tonen deze financiële ondernemingen aan dat ze, in afwijking van bovengenoemde, voor henzelf of voor de door hen uitgegeven waardepapieren tenminste over een A-rating, afgegeven door tenminste twee ratingbureaus, beschikken. De financiële onderneming dient zelf bij een transactie aan te tonen dat zij of haar waardepapier over de juiste rating beschikt. Tevens dient de financiële onderneming de rating van het land waarin zij gevestigd is aan te tonen.

  • bij het afsluiten van een contract worden met de tegenpartij afspraken gemaakt waarbij – in het geval dat de rating daalt onder het vereiste niveau tijdens de contractperiode – de uitgezette middelen direct opeisbaar zijn. Hierbij wordt een afweging gemaakt tussen boete en risico.

  • Openbare lichamen kunnen hun liquide middelen in de vorm van leningen uitzetten bij andere openbare lichamen, met dien verstande dat openbare lichamen geen leningen kunnen verstrekken aan openbare lichamen ten aanzien waarvan zij met het financiële toezicht zijn belast.

  • Uitzettingen hebben een prudent karakter en worden uitsluitend gedaan uit hoofde van de publieke taak;

  • Ratings worden te allen tijde bezien in combinatie met door de ratingbureaus afgegeven relevante vooruitzichten voor de betreffende partij, de zogenaamde ‘outlook’. Deze outlooks worden uitgedrukt in termen van positive, neutral of negative. Uitzettingen bij financiële ondernemingen met een negative outlook zullen door de gemeente Maastricht niet worden overwogen;

  • Er wordt belegd in vastrentende waarden of in producten waarbij de hoofdsom aan het einde van de looptijd is gegarandeerd. Bij het aangaan van een garantieproduct is op voorhand duidelijk wat de kosten zijn van het voortijdig beëindigen van het contract;

  • Uitzettingen kunnen worden gedaan in producten die zijn toegestaan in de wet Fido:

    • rekening courant bij banken

    • spaarrekeningen

    • callgeld (daggeld)

    • deposito’s

    • kasgeld

    • vastrentende beleggingen (bijv. obligaties)

    • garantieproducten

    • gestructureerde beleggingsproducten

    • overige Fido-proof producten

  • Bij het doen van uitzettingen anders dan via de rekening courant verhouding met de huisbankier, worden minimaal drie offertes opgevraagd bij financiële ondernemingen of via geldmakelaars;

  • Derivaten worden enkel gebruikt om risico’s mee af te dekken (zie par. 10);

  • Aandelen kunnen slechts worden verworven of aangehouden uit hoofde van de publieke taak. Verwerving geschiedt uitsluitend door middel van een afzonderlijk collegebesluit;

  • Het zogenaamde in- en doorlenen met het enkele doel de middelen tegen een hoger rendement uit te zetten, is verboden.

10. Gebruik van derivaten

Bij marktonevenwichtigheden en onstuimige marktontwikkelingen kunnen renterisico’s voor de gemeente Maastricht toenemen. De Treasurer kan in deze gevallen een voorstel tot inzet van financiële instrumenten (derivaten) doen aan het College. Hierbij worden de volgende richtlijnen in acht genomen:

  • het gebruik van derivaten is alleen toegestaan voor het afdekken van financiële risico’s;

  • derivaten worden uitsluitend risicomijdend gebruikt;

  • derivaten worden uitsluitend toegepast voor het verminderen van of, ten behoeve van gewenste spreiding van renterisico, het verschuiven van een renterisico;

  • de inzet van derivaten dient als ondersteuning bij het gebruik van de traditionele geld- en kapitaalmarktproducten (management renterisico’s);

  • enkel derivaten die voldoen aan de wet Fido mogen worden gebruikt;

  • de regels uit de Europese ‘verordening inzake Over The Counter derivaten, centrale tegenpartijen en transactieregisters’ worden in acht genomen (voorheen EMIR, European Market Infrastructures Regulation);

  • het feitelijk gebruik van derivaten is uitsluitend toegestaan ná goedkeuring door het College.

11. Beleid ten aanzien van garanties

De gemeente Maastricht kan in voorkomende gevallen garanties verlenen aan rechtspersonen. Bij het verlenen van garanties worden de volgende richtlijnen in acht genomen:

  • het verlenen van garanties is voorbehouden aan het College;

  • garanties worden uitsluitend verstrekt uit hoofde van de publieke taak;

  • garantieverlening aan natuurlijke personen is niet toegestaan;

  • de garantie kan alleen worden verstrekt indien de aanvrager onvoldoende zekerheden heeft om via een commerciële bank een geldlening zonder gemeentegarantie aan te trekken. Dit dient te worden aangetoond middels tenminste 2 offertes of bankverklaringen van commerciële banken met daarin opgenomen de redenen waarom de commerciële bank geen lening of geen lening tegen aanvaardbare voorwaarden wil/kan verstrekken zonder aanvullende gemeentegarantie;

  • de aanvrager zal – gelet op haar financiële positie – in staat zijn gedurende de gehele looptijd van de garantie de rente en aflossing te kunnen betalen;

  • de aanvrager kan geen of slechts deels een beroep doen op een waarborgfonds of een andere financieringsregeling. Wanneer een waarborgfonds slechts deels kan waarborgen, mag de gemeente maximaal voor het resterende deel een garantie verstrekken;

  • de aanvrager gaat akkoord met (aanvullende) door de gemeente te stellen voorwaarden (bijvoorbeeld zekerheden). Gemeentelijke subsidies (in gevallen dat de aanvrager van een garantie tevens een subsidierelatie heeft met de gemeente) gelden in deze niet als zekerheid;

  • de leningvoorwaarden moeten vallen binnen de bepalingen van de wet Fido;

  • staatssteun middels het verlenen van een garantie is niet toegestaan;

  • het verschil in rentetarief voor de aanvrager tussen een lening met en zonder gemeentegarantie (de zogenaamde garantiepremie), wordt in rekening gebracht bij de aanvrager en wordt gereserveerd voor eventuele onvoorziene risico’s;

  • Het risico op budgettaire gevolgen en risico’s van de garantie berust bij de betreffende vakafdeling, met in acht neming van de gereserveerde garantiepremie;

  • Het verlenen van garanties afwijkend van het hierboven vermelde, is voorbehouden aan de Raad van de gemeente Maastricht.

Aldus vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders in zijn vergadering van 10 april 2018.

Burgemeester en wethouders van Maastricht,

de secretaris,

P.J. Buijtels.

de burgemeester,

J.M. Penn-te Strake.

Bijlage I: Begrippenkader

- Aandeel

Bewijs van deelname in het kapitaal van een vennootschap (bijvoorbeeld een NV of een BV)

- Call-geld

Opname of uitzetting van geldmiddelen voor zeer korte termijn (van 1 dag tot 1 week), ook wel daggeld genoemd.

- Cashmanagement

De activiteiten van Treasury gericht op saldoregulatie, liquiditeitsbeheer, geldstromenbeheer en bankrelatiebeheer, waarbij het kostenefficiënt beheren van de kaspositie centraal staat.

- Consolidatie

Het omzetten van korte financieringsmiddelen in lange financiering.

- Deposito

Niet-verhandelbare belegging bij een bank, waarbij een bedrag voor een bepaalde periode tegen een vast rentepercentage wordt weggezet.

- Derivaten

Financiële instrumenten die hun bestaan ontlenen aan een bepaalde onderliggende waarde. De onderliggende waarden kunnen financiële producten, zoals leningen of obligaties zijn. Derivaten worden onder andere gebruikt om renterisico’s te sturen en financieringskosten te minimaliseren.

- Eigen vermogen

Het deel van het vermogen dat permanent aanwezig is en als eerste alle risico’s draagt die zijn verbonden aan de bedrijfsuitoefening.

- EER

Europese Economische Ruimte: alle landen van de EU, aangevuld met Liechtenstein, Noorwegen en IJsland.

- Financiële structuur

De weergave in onderlinge samenhang van de omvang en de samenstelling van de kapitaalgoederenvoorraad (activa) en het vermogen (passiva)

- Financiering

Het aantrekken van benodigde financiële middelen voor de dekking van de vermogensbehoefte. Deze middelen kunnen uit zowel eigen vermogen als vreemd vermogen bestaan.

- Geldstromenbeheer

Al die activiteiten die nodig zijn om liquiditeiten te transfereren zowel binnen de organisatie zelf als tussen de organisatie en derden (betalingsverkeer).

- Interest (of rente)

De vergoeding die in rekening wordt gebracht voor het tijdelijk beschikbaar stellen van liquiditeiten (het lenen), De interest wordt meestal uitgedrukt in een percentage van de hoofdsom op jaarbasis.

- Intern liquiditeitsrisico

De risico’s van mogelijke wijzigingen in de liquiditeitsplanning en meerjaren investeringsplanning waardoor financiële resultaten kunnen afwijken van de verwachtingen.

- Kasgeldlimiet

Een bedrag op basis van de Wet Fido ter grootte van een percentage van het begrotingstotaal van de gemeente.

- Koersrisico

Het risico dat de financiële activa van de organisatie in waarde verminderen door negatieve koersontwikkelingen.

- Kredietrisico

De risico’s op een waardedaling van een vordering ten gevolge van het niet (tijdig) na kunnen komen van de verplichtingen door de tegenpartij als gevolg van insolventie of deficit.

- Liquiditeitenbeheer

Het aantrekken en uitzetten van middelen voor een periode tot één jaar.

- Liquiditeitsplanning

Een gestructureerd overzicht van de toekomstige inkomende en uitgaande geldstromen ingedeeld per tijdseenheid.

- Near Banking

Lenen met het enkele doel de middelen tegen een hoger rendement uit te zetten.

- Obligatie

Verhandelbare schuldtitel als onderdeel van een obligatielening.

- Onderhandse lening

Een lening waarbij de voorwaarden in onderling overleg met de geldgevende partij worden overeengekomen, een dergelijke lening is moeilijk verhandelbaar.

- Open positie

Niet ingedekte posities,

- Projectfinanciering

Kredietverlening op lange termijn ten behoeve van een specifiek, zelfstandig project, dit in tegenstelling tot totaalfinanciering.

- Rating

Kredietwaardigheidsbeoordeling van debiteuren door instituten zoals Moody’s, Standard & Poors en Fitch.

- Rekening courant

Lopende rekening bij een bank.

- Renterisico

Het gevaar van ongewenste veranderingen van de (financiële) resultaten van de gemeente door rentewijzigingen.

- Renterisiconorm

Een bij de aanvang van het jaar op basis van de Wet Fido gefixeerd percentage van het begrotingstotaal van de gemeente dat bij herfinanciering niet mag worden overschreden.

- Rentetypische looptijd

Het tijdsinterval gedurende de looptijd van een geldlening, waarin op basis van de voorwaarden van de geldlening sprake is van een door de verstrekker van de geldlening niet beïnvloedbare, constante rentevergoeding.

- Rentevisie

Toekomstverwachting over de rente-ontwikkeling, uitgaande van een aantal rentebepalende factoren, op basis waarvan een financierings- en beleggingsbeleid wordt gevoerd.

- Roll-over krediet

Lening met middellange of lange looptijd en variabele rente.

- Ruddo

Regeling uitzettingen en derivaten decentrale overheden.

- Saldobeheer

Het beheer van de dagelijkse saldi op de rekeningen.

- Schatkistbankieren

Het aanhouden van gelden bij het Ministerie van Financiën.

- Solvabiliteit

De mate waarin een organisatie op lange termijn aan zijn verplichtingen kan voldoen.

- Treasuryfunctie

De treasuryfunctie omvat alle activiteiten die zich richten op het besturen en beheersen van, het verantwoorden over en het toezicht houden op de financiële vermogenswaarden, de financiële stromen, de financiële posities en de hieraan verbonden risico’s.

- Uitzetting

Het tijdelijk toevertrouwen van liquiditeiten aan derden tegen vooraf overeengekomen condities en bedingen. Kortlopende uitzettingen hebben betrekking op een periode tot één jaar en langlopende uitzettingen hebben betrekking op een periode van één jaar of langer.

- Vastrentende waarde

Vermogenstitels met een vaste renteopbrengst.

- Vervaldatum

De datum per wanneer geleverd/betaald moet worden.

- Vlottende schuld

Betalingsverplichtingen die binnen één jaar moeten worden voldaan.

- Vreemd vermogen

Het totaal van de aangegane schulden, waarbij een onderscheid naar looptijd wordt gemaakt.

- Wet Fido

Wet financiering decentrale overheden.

Bijlage II: Wet Financiering Decentrale Overheden (geldend op 15 januari 2018)

Wet van 14 december 2000, houdende nieuwe bepalingen inzake het financieringsbeleid van openbare lichamen (Wet financiering decentrale overheden)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het op grond van veranderde omstandigheden en nieuwe inzichten ten aanzien van het financieringsbeleid van openbare lichamen wenselijk is nieuwe regels vast te stellen ter herziening van de Wet financiering lagere overheid;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Artikel 1

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a.

    openbare lichamen:

    • 1.

      provincies;

    • 2.

      gemeenten;

    • 3.

      waterschappen;

    • 4.

      Lichamen met rechtspersoonlijkheid, ingesteld met toepassing van de Wet gemeenschappelijke regelingen;

    • 5.

      door Onze Ministers aan te wijzen andere bij wet ingestelde lichamen en organen;

  • b.

    rentetypische looptijd: het tijdsinterval gedurende de looptijd van een geldlening, waarin op basis van de leningvoorwaarden van de geldlening sprake is van een door de verstrekker van de geldlening niet beïnvloedbare constante rentevergoeding;

  • c.

    financiële derivaten: financiële instrumenten belichaamd in contracten waarin de voorwaarden zijn vastgelegd waartegen een transactie op een bepaald moment zal of kan plaatsvinden en waarvan de waarde afhankelijk is van één of meer onderliggende activa, referentieprijzen of indices;

  • d.

    netto-vlottende schuld: het gezamenlijk bedrag van:

    • 1.

      de opgenomen gelden met een oorspronkelijke rentetypische looptijd van korter dan één jaar;

    • 2.

      de schuld in rekening-courant;

    • 3.

      de voor een termijn van korter dan één jaar ter bewaring in de kas gestorte gelden van derden, en

    • 4.

      overige geldleningen die geen onderdeel uitmaken van de vaste schuld; verminderd met het gezamenlijk bedrag van:

    • 5.

      de contante gelden in kas;

    • 6.

      de tegoeden in rekening-courant, en

    • 7.

      de overige uitstaande gelden met een rentetypische looptijd van korter dan één jaar;

  • e.

    gemiddelde netto-vlottende schuld per kwartaal: het gemiddelde van de netto-vlottende schuld op de eerste dag van iedere maand in het desbetreffende kwartaal;

  • f.

    kasgeldlimiet: een bedrag ter grootte van een percentage van het totaal van de jaarbegroting van het openbare lichaam bij aanvang van het jaar;

  • g.

    renterisico op de vaste schuld: mate waarin het saldo van rentelasten en rentebaten van een openbaar lichaam verandert door wijzigingen in het rentepercentage op leningen en uitzettingen met een oorspronkelijke rentetypische looptijd van één jaar of langer;

  • h.

    de renterisiconorm: een bedrag ter grootte van een percentage van het totaal van het begrotingstotaal van het openbare lichaam bij aanvang van het jaar;

  • i.

    toezichthouder: het bestuursorgaan dat op grond van enige wettelijke bepaling is belast met het toezicht op de begroting van een openbaar lichaam;

  • j.

    Onze Ministers:

    • 1.

      Onze Minister van Financiën en Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties indien het de in onderdeel a, onder 1°, 2° en 5° bedoelde lichamen en organen betreft;

    • 2.

      Onze Minister van Financiën en Onze Minister van Infrastructuur en Milieu indien het de in onderdeel a, onder 3°, bedoelde lichamen betreft;

    • 3.

      Onze Minister van Financiën en Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties indien het de in onderdeel a, onder 4°, bedoelde lichamen en organen betreft alsmede Onze Minister van Infrastructuur en Milieu voor zover aan de in onderdeel a, onder 4°, bedoelde lichamen en organen waterschappen deelnemen;

  • k.

    begrotingstotaal: de totale lasten op de begroting.

Artikel 2

  • 1.

    Openbare lichamen kunnen uitsluitend ten behoeve van de uitoefening van de publieke taak leningen aangaan, middelen uitzetten of garanties verlenen. Voor het overige houden zij hun liquide middelen in ’s Rijks schatkist aan.

  • 2.

    De middelen die een openbaar lichaam in ’s Rijks schatkist aanhoudt, blijven beschikbaar voor de uitoefening van zijn publieke taak.

  • 3.

    In afwijking van het eerste lid kunnen openbare lichamen hun liquide middelen in de vorm van leningen uitzetten bij andere openbare lichamen, met dien verstande dat openbare lichamen geen leningen kunnen verstrekken aan openbare lichamen ten aanzien waarvan zij met het financiële toezicht zijn belast. Bij regeling van Onze Ministers worden met betrekking tot deze leningen nadere regels gesteld.

  • 4.

    Bij regeling van Onze Ministers kunnen bepaalde middelen uitgezonderd worden van de verplichting deze aan te houden in ’s Rijks schatkist.

Artikel 2a

  • 1.

    Openbare lichamen kunnen geldleningen slechts aangaan en verstrekken, dan wel de nakoming van uit geldleningen voortvloeiende verplichtingen ten aanzien van de betaling van rente en aflossing slechts garanderen, indien de geldleningen voldoen aan de daarvoor bij algemene maatregel van bestuur te stellen regels.

  • 2.

    Openbare lichamen kunnen derivaten hanteren of de ingevolge artikel 2, vierde lid, uitgezonderde middelen uitzetten indien deze derivaten of uitzettingen een prudent karakter hebben en niet zijn gericht op het genereren van inkomen door het lopen van overmatig risico. Bij regeling van Onze Ministers worden ter zake van de uitvoering van dit lid nadere regels gesteld.

  • 3.

    Openbare lichamen sluiten ten gunste van personeel of politieke ambtsdragers geen contracten met betrekking tot hypothecaire leningen of garanties op de verstrekking van hypothecaire leningen door financiële instellingen.

Artikel 2b

  • 1.

    Openbare lichamen ontvangen rente over de liquide middelen die zij in ’s Rijks schatkist aanhouden. De rente kan niet negatief zijn.

  • 2.

    Openbare lichamen hebben een rekening-courantovereenkomst met de Staat der Nederlanden, welke van rechtswege tot stand komt op de dag dat deze overeenkomst is ontvangen door het desbetreffende openbaar lichaam. De overeenkomst luidt overeenkomstig de modelovereenkomst die na overleg met Onze Ministers door Onze Minister van Financiën wordt vastgesteld.

  • 3.

    Onze Minister van Financiën kan na overleg met Onze Ministers regels opstellen ten aanzien van de uitvoering van dit artikel.

Artikel 3

  • 1.

    Onze Ministers stellen bij ministeriële regeling een percentage voor de berekening van de kasgeldlimiet vast. Onze Ministers zenden eens per drie jaar aan de Staten-Generaal een verslag houdende overwegingen met betrekking tot de hoogte van het percentage, bedoeld in de eerste volzin.

  • 2.

    Voor de kasgeldlimiet geldt een minimumbedrag van € 300 000.

  • 3.

    Onze Ministers kunnen bij ministeriële regeling een hoger minimumbedrag vaststellen dan het in het tweede lid genoemde bedrag.

  • 4.

    Het op basis van het eerste lid vast te stellen percentage voor de kasgeldlimiet en het op basis van het derde lid vast te stellen minimumbedrag kunnen verschillend zijn voor de verschillende categorieën openbare lichamen.

  • 5.

    De toezichthouder van de openbare lichamen, bedoeld in artikel 1, onderdeel a, onder 5°, kan na overleg met het bestuur van de gemeenschappelijke regeling een afwijkend percentage voor de kasgeldlimiet voor een gemeenschappelijke regeling vaststellen.

Artikel 4

  • 1.

    De gemiddelde netto-vlottende schuld per kwartaal van een openbaar lichaam overschrijdt de kasgeldlimiet niet.

  • 2.

    Indien een openbaar lichaam voor het derde achtereenvolgende kwartaal de kasgeldlimiet overschrijdt, stelt het daarvan de toezichthouder op de hoogte, en legt het de kwartaalrapportage en een plan om binnen de kasgeldlimiet te blijven ter goedkeuring voor aan de toezichthouder.

  • 3.

    Zolang het plan, bedoeld in het tweede lid, niet is goedgekeurd dan wel indien blijkt dat het plan niet ten uitvoer wordt gelegd kan de toezichthouder een aanwijzing geven om alsnog een aangepast plan in te zenden en om maatregelen te treffen om te voldoen aan de kasgeldlimiet. De toezichthouder kan voorts bepalen dat voor het aangaan van nieuwe geldleningen met een oorspronkelijke rentetypische looptijd van minder dan één jaar voorafgaande toestemming van de toezichthouder is vereist. De toezichthouder kan daarbij een maximum vaststellen voor de schuld in rekening-courant van het openbare lichaam met inachtneming van de op dat moment bestaande betalingsverplichtingen van het openbare lichaam.

  • 4.

    Het toezicht, bedoeld in het derde lid, vervalt zodra het in het derde lid bedoelde plan naar het oordeel van de toezichthouder voldoende ten uitvoer wordt gelegd.

  • 5.

    De toezichthouder kan bij incidentele wijzigingen in het inkomsten- en uitgavenpatroon ontheffing verlenen van de in het eerste lid genoemde verplichting voor een periode van maximaal twee kwartalen. Aan de ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden en beperkingen gesteld.

Artikel 5

  • 1.

    Onze Ministers stellen bij ministeriële regeling een percentage voor de berekening van de renterisiconorm en een minimumbedrag voor de renterisiconorm vast, alsmede regels ten aanzien van de bepaling van het renterisico op het begrotingstotaal.

  • 2.

    Het op basis van het eerste lid vast te stellen percentage voor de renterisiconorm en minimumbedrag kunnen verschillend zijn voor de verschillende categorieën openbare lichamen.

Artikel 6

  • 1.

    Het renterisico op het begrotingstotaal van een openbaar lichaam overschrijdt de renterisiconorm niet.

  • 2.

    De toezichthouder geeft, indien door een openbaar lichaam niet wordt voldaan aan het eerste lid, het openbare lichaam een aanwijzing om maatregelen te nemen ten einde het renterisico op het begrotingstotaal te verminderen.

  • 3.

    Indien het openbare lichaam geen gehoor geeft aan de aanwijzing van de toezichthouder, bedoeld in het tweede lid, legt het openbare lichaam een plan om aan het eerste lid te voldoen ter goedkeuring voor aan de toezichthouder. Zolang dit plan niet is goedgekeurd dan wel indien blijkt dat het plan niet ten uitvoer wordt gelegd, kan de toezichthouder bepalen dat voor het aangaan van het begrotingstotaal voorafgaande toestemming van de toezichthouder is vereist.

  • 4.

    Het voorafgaand toezicht, bedoeld in het derde lid, vervalt zodra het in het derde lid bedoelde plan naar het oordeel van de toezichthouder voldoende ten uitvoer wordt gelegd.

  • 5.

    De toezichthouder kan ontheffing verlenen van de in het eerste lid genoemde verplichting. Aan de ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden en beperkingen gesteld.

Artikel 7 (vervallen per 14-12-2013)

Artikel 8

  • 1.

    Onze Ministers stellen bij ministeriële regeling regels ten aanzien van de berekening en de verstrekking door de openbare lichamen van gegevens, welke nodig zijn voor het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet.

  • 2.

    De gegevens hebben slechts betrekking op:

  • a.

    liquiditeits- en schuldpositie;

  • b.

    ontvangen waarborgsommen;

  • c.

    de kasgeldlimiet;

  • d.

    het renterisico op het begrotingstotaal;

  • e.

    de renterisiconorm;

  • f.

    aangegane geldleningen;

  • g.

    uitzettingen;

  • h.

    verleende garanties met betrekking tot de nakoming van uit geldleningen voortvloeiende verplichtingen; of

  • i.

    het EMU-saldo van de openbare lichamen.

Artikel 9

Onze Ministers zenden binnen vijf jaar na de inwerkingtreding van deze wet aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk.

Artikel 10

[Wijzigt de Provinciewet.]

Artikel 11

[Wijzigt de Gemeentewet.]

Artikel 12

[Wijzigt de Waterschapswet.]

Artikel 13

De Wet financiering lagere overheid wordt ingetrokken.

Artikel 14 (vervallen per 15-12-2013)

Artikel 15

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Artikel 16

Deze wet wordt aangehaald als: Wet financiering decentrale overheden.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te ’s Gravenhage, 14 december 2000

De Minister van Financiën,

G. Zalm

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

K.G. de Vries

De Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat,

J.M. de Vries

Bijlage III: Regeling schatkistbankieren decentrale overheden (tekst geldend op 15 januari 2018)

Regeling van de Ministers van Financiën, Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en Infrastructuur en Milieu van 5 december 2013 houdende de vaststelling van regels ter uitvoering van het verplicht schatkistbankieren voor decentrale overheden (Regeling schatkistbankieren decentrale overheden)

De Ministers van Financiën, Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en Infrastructuur en Milieu,

Gelet op artikel 2, vierde lid, en artikel 2b, tweede en derde lid, van de Wet financiering decentrale overheden;

Besluiten:

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

actuele marktwaarde: de waarde die kan worden berekend aan de hand van de actuele marktrente van de resterende looptijden van de toekomstige kasstromen (rente en aflossing) van een deposito;

Agentschap: het Agentschap van de Generale Thesaurie van het ministerie van Financiën;basispunt: een honderdste van een procent (0,01%);

borgstelling: het recht van een derde partij om op eerste afroep te kunnen beschikken over een maximaal overeengekomen bedrag van een openbaar lichaam die middelen in rekening-courant bij ’s Rijks schatkist aanhoudt;

deposito: het creditbedrag op een aan de rekening-courant gekoppelde rekening, waarover een vooraf vastgestelde rente wordt vergoed en waarover gedurende een vooraf vastgestelde periode door het openbaar lichaam niet vrij beschikt kan worden;

daggeldrente: de dagelijkse vaststelling door de Europese Centrale Bank van de rente waartegen gemiddeld genomen overnight en zonder onderpand liquiditeiten zijn geleend in de eurogeldmarkt door een panel van banken (EONIA, afgerond op 2 decimalen);

DSL-rente : de dagelijks door een door de minister van Financiën aangewezen elektronisch handels-platform vastgestelde rentes voor Nederlandse staatsleningen (Dutch State Loans) van verschillende looptijden;

DTC-rente : de dagelijks door een door de minister van Financiën aangewezen elektronisch handels-platform vastgestelde rentes voor Nederlands schatkistpapier (Dutch Treasury Certificates) van verschillende looptijden;

intradaglimiet : het maximum bedrag dat gedurende de dag rood mag worden gestaan op de tussenrekening;

rekening-courant: de rekening-courant bij het ministerie van Financiën;

tussenrekening: de rekening die het openbaar lichaam aanhoudt bij een bank via welke de zero-balancing plaatsvindt;

de wet: de Wet financiering decentrale overheden;

zero-balancing : de aanzuivering dan wel de afroming van de tussenrekening ten laste dan wel ten gunste van de rekening-courant.

Artikel 2. De tussenrekening

  • 1.

    Het openbaar lichaam heeft op eigen naam een tussenrekening bij een of meer banken.

  • 2.

    Het openbaar lichaam verstrekt aan de staat een machtiging voor de tussenrekening waarmee de staat de zero-balancing kan uitvoeren. Hiertoe ondertekent het openbaar lichaam de bankmachtiging zoals die door de staat ten behoeve van de betreffende bank is opgesteld.

  • 3.

    De tussenrekening kent een door het openbaar lichaam, in overleg met de staat, vast te stellen intradaglimiet.

  • 4.

    De tussenrekening mag door het openbaar lichaam alleen voor het doel van zero-balancing worden gebruikt. De minister van Financiën kan een openbaar lichaam toestaan om de tussenrekening ook voor andere doelen dan zero-balancing te gebruiken.

  • 5.

    Transacties ten laste en ten gunste van de tussenrekening worden door openbare lichamen bij voorkeur niet later dan 15.30 uur verricht.

  • 6.

    Alle kosten verbonden aan de tussenrekening die banken in rekening brengen bij het openbaar lichaam komen voor rekening van het openbaar lichaam.

Artikel 3. De rekening-courant

  • 1.

    De staat opent op naam van het openbaar lichaam een rekening-courant, waarop het openbaar lichaam de krachtens artikel 2 van de wet bedoelde middelen aanhoudt.

  • 2.

    De staat is verantwoordelijk voor de verwerking van de mutaties op de rekening-courant.

  • 3.

    Een debetstand in rekening-courant is niet toegestaan.

Artikel 4. Deposito

  • 1.

    Een openbaar lichaam kan aan de rekening-courant een depositorekening koppelen.

  • 2.

    De looptijd van een deposito is minimaal gelijk aan 2 dagen en maximaal gelijk aan 30 jaar.

  • 3.

    Het vervroegd laten vrijvallen van een deposito is uitsluitend mogelijk indien de middelen, of een deel daarvan, benodigd zijn voor het uitoefenen van de publieke taak bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de wet. Het vervroegd laten vrijvallen gebeurt tegen de actuele marktwaarde, die wordt berekend overeenkomstig de berekening die is opgenomen in bijlage 1 bij de Regeling rekening-courant- en leningenbeheer derden.

Artikel 5. De modelovereenkomst

  • 1.

    De modelovereenkomst, bedoeld in artikel 2b, tweede lid, van de wet, is opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage.

  • 2.

    De staat gebruikt de informatie waarover zij uit hoofde van de rekening-courantovereenkomst beschikt uitsluitend ten behoeve van de uitvoering van de rekening-courantovereenkomst en de verantwoording die daarover moet worden afgelegd.

Artikel 6. Rente

  • 1.

    Over de in rekening-courant aangehouden middelen wordt de daggeldrente vergoed.

  • 2.

    Over een deposito wordt een rente vergoed waarvan de hoogte afhankelijk is van de looptijd van het deposito, waarbij geldt dat voor een deposito met een looptijd van maximaal 12 maanden een rente wordt vergoed die gelijk is aan de bij die looptijd horende DTC-rente, en voor een deposito met een looptijd van meer dan 12 maanden een rente wordt vergoed die gelijk is aan de bij die looptijd horende DSL-rente.

  • 3.

    Indien de rente, bedoeld in het eerste en tweede lid, negatief is, wordt de betreffende rente gelijk gesteld aan nul.

  • 4.

    Over een debetstand in de rekening-courant wordt een rente in rekening gebracht die gelijk is aan de daggeldrente, vermeerderd met een boete van 100 basispunten. Indien de daggeldrente negatief is, wordt de rente gelijk gesteld aan 100 basispunten.

  • 5.

    Bij de berekening van rente wordt, indien de overeengekomen rentevastperiode maximaal gelijk is aan een jaar, de periode waarop de rente betrekking heeft op het juiste aantal dagen gesteld en het jaar op 360 dagen gesteld (‘actual/360’).Indien de overeengekomen rentevastperiode minimaal gelijk is aan een jaar en een dag worden zowel het jaar als de periode waarop de rente betrekking heeft op het juiste aantal dagen gesteld, resulterend in de formule ‘actual/actual’.

Artikel 7. Uitgezonderde middelen

  • 1.

    Uitgezonderd van de verplichting om in ’s Rijks schatkist te worden aangehouden, zijn:

    • a.

      middelen voor zover deze, gerekend over een kwartaal gemiddeld het drempelbedrag, bedoeld in het tweede lid, niet te boven gaan;

    • b.

      middelen aangehouden in de fondsen, bedoeld in artikel 15.47 van de Wet milieubeheer;

    • c.

      middelen op een G-rekening als bedoeld in artikel 1, onder k, van de Uitvoeringsregeling inleners-, keten- en opdrachtgeversaansprakelijkheid 2004.

  • 2.

    Het drempelbedrag, genoemd in het eerste lid, onder a, wordt bepaald op basis van het begrotingstotaal van het openbaar lichaam. Voor openbare lichamen met een begrotingstotaal kleiner of gelijk aan € 500 miljoen is het drempelbedrag gelijk aan 0,75% van het begrotingstotaal, waarbij het drempelbedrag minimaal € 250.000 bedraagt. Voor openbare lichamen met een begrotingsto-taal groter dan € 500 miljoen is het drempelbedrag gelijk aan € 3,75 miljoen, vermeerderd met 0,2% van het deel van het begrotingstotaal dat de € 500 miljoen te boven gaat.

Artikel 8. Borgstelling

De minister van Financiën kan een borgstelling voor derden toestaan op middelen die een openbaar lichaam in ’s Rijks schatkist aanhoudt, mits het openbaar lichaam daartoe een verzoek heeft ingediend en de middelen, die het in ’s Rijks schatkist aanhoudt, toereikend zijn.

Artikel 9. Uitzonderingen

  • 1.

    De minister van Financiën kan een openbaar lichaam op diens verzoek uitzonderen van de verplichting, bedoeld in artikel 2, indien sprake is van een van de volgende omstandigheden:

    • a.

      Het openbaar lichaam beschikt niet over een eigen bankrekening;

    • b.

      Het openbaar lichaam houdt de krachtens artikel 2 van de wet bedoelde middelen op de rekening-courant van een ander openbaar lichaam in ’s Rijks schatkist aan.

  • 2.

    Een lijst van de openbare lichamen die zijn uitgezonderd op grond van het eerste lid wordt gepubliceerd op de website van het Agentschap. Een openbaar lichaam dat is uitgezonderd op grond van het eerste lid stelt het Agentschap zo spoedig mogelijk op de hoogte van wijzigingen in de omstandigheden op grond waarvan de uitzondering is verleend.

Artikel 10. Overgangsbepalingen

  • 1.

    Voor het kwartaal waarin deze regeling in werking treedt, geldt dat het bedrag aan middelen dat openbare lichamen op grond van artikel 7, eerste lid, buiten ’s Rijks schatkist mogen aanhouden niet wordt berekend over het hele kwartaal, maar over 31 dagen.

  • 2.

    Middelen op een direct opvraagbare spaarrekening waarvoor is bepaald dat over een minimum saldo gedurende een bepaalde periode de financiële instelling waarbij de spaarrekening wordt aangehouden een bonusrente vergoedt (bonusspaarrekeningen) zijn uitgezonderd van de verplichting om deze in ’s Rijks schatkist aan te houden tot 31 december 2013.

  • 3.

    De minister van Financiën kan een openbaar lichaam dat naar verwachting kort na de inwerking-treding van deze regeling ophoudt te bestaan een uitzondering verlenen als bedoeld in artikel 9, eerst lid. Daarnaast kan de minister van Financiën de middelen van dit openbaar lichaam voor een bepaalde periode uitzonderen van de verplichting om deze in ’s Rijks schatkist aan te houden.

Artikel 11. Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking op het tijdstip dat de wet tot wijziging van de Wet financiering decentrale overheden in verband met het rentedragend aanhouden van liquide middelen in ’s Rijks schatkist (verplicht schatkistbankieren) in werking treedt.

Artikel 12. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling schatkistbankieren decentrale overheden.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Financiën,

J.R.V.A. Dijsselbloem

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

R.H.A. Plasterk

De Minister van Infrastructuur en Milieu

M.H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus

Bijlage IV: Uitvoeringsregeling Financiering Decentrale Overheden (tekst geldend op 15 januari 2018)

Uitvoeringsregeling Financiering decentrale overheden

De Minister van Financiën;

Handelende in overeenstemming met de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de Minister van Verkeer en Waterstaat;

Gelet op de artikelen 3, 5 en 8 van de Wet financiering decentrale overheden,

Besluit:

Artikel 1

In deze ministeriële regeling wordt verstaan onder:

  • a.

    Het bedrag aan renteherziening: Het bedrag aan leningen die een onderdeel vormen van de vaste schuld, gesaldeerd met verstrekte geldleningen met een oorspronkelijke rentetypische looptijd van één jaar of langer, waarvan op grond van de leningvoorwaarden de rente in het lopende kalenderjaar op basis van de leningvoorwaarden eenzijdig door de tegenpartij kan worden herzien.

  • b.

    Het bedrag aan herfinanciering: Het bedrag aan nieuwe leningen in een jaar met een oorspronkelijke rentetypische looptijd van één jaar of langer, gesaldeerd met nieuw verstrekte leningen voor zover dezelfde rentetypische looptijd, voor zover dit het bedrag van de verplicht afgeloste leningen niet overstijgt.

  • c.

    De wet: De Wet financiering decentrale overheden.

Artikel 2

  • 1.

    Voor de openbare lichamen wordt het percentage, als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de wet als volgt vastgesteld:

    • a.

      voor de provincies: 7,0%;

    • b.

      voor de gemeenten: 8,5%;

    • c.

      voor de waterschappen: 23%;

    • d.

      voor de gemeenschappelijke regelingen: 8,2%.

  • 2.

    Voor de openbare lichamen wordt het in artikel 5 van de wet genoemde percentage als volgt vastgesteld:

    • a.

      voor de provincies: 20%;

    • b.

      voor de gemeenten: 20%;

    • c.

      voor de waterschappen: 30%;

    • d.

      voor de gemeenschappelijke regelingen: 20%.

  • 3.

    Voor de renterisiconorm geldt een minimumbedrag van 2.500.000 euro.

Artikel 3

Het renterisico op de vaste schuld in een jaar wordt als volgt berekend: de som van het bedrag aan herfinanciering en het bedrag aan renteherziening op de vaste schuld.

Artikel 4

  • 1.

    De openbare lichamen zenden aan de toezichthouder

    • a.

      Jaarlijks tezamen met het jaarverslag een opgave van:

      • 1.

        Het begrotingstotaal bij aanvang van het voorgaande jaar en het komende jaar;

      • 2.

        De kasgeldlimiet bij aanvang van het voorgaande jaar;

      • 3.

        De gemiddelde netto vlottende schuld in elk van de kalenderkwartalen van het voorgaande jaar;

      • 4.

        De renterisiconorm bij aanvang van het komende jaar;

      • 5.

        Het renterisico op de vaste schuld over de komende vier jaren.

  • 2.

    De openbare lichamen als bedoeld in artikel 1, lid a, van de wet zenden aan het Centraal bureau voor de statistiek driemaandelijks een opgave van de stand van het EMU-saldo op een door het Centraal Bureau voor de Statistiek te bepalen wijze.

  • 3.

    Een openbaar lichaam kan toezending van de in het eerste lid, onderdeel b, bedoelde gegevens aan de toezichthouder achterwege laten, indien de kasgeldlimiet van deze openbare lichamen gelijk is aan het wettelijke minimumbedrag.

Artikel 5

Het Centraal Bureau voor de Statistiek zendt iedere drie maanden voor het einde van het eerstvolgende kwartaal verzamelopgaven van de in artikel 4, tweede lid, bedoelde gegevens aan Onze Minister van Financiën.

Artikel 6

De opgaven bedoeld in artikel 4, eerste lid, worden verstrekt overeenkomstig de als bijlage bij deze regeling gevoegde modelstaten.

Artikel 7

  • 1.

    Gedurende het jaar van inwerkingtreding van de wet, mag een openbaar lichaam in overleg met de toezichthouder stapsgewijs het nieuwe percentage van de kasgeldlimiet, als bedoeld in artikel 3 van de wet, eerste lid, bereiken.

  • 2.

    Gedurende het jaar van inwerkingtreding van de wet, is, in afwijking van artikel 2, tweede lid, een percentage van de renterisiconorm van 30% van toepassing.

Artikel 8

Deze regeling treedt in werking met ingang van de datum waarop de Wet financiering decentrale overheden in werking treedt.

Artikel 9

Deze regeling wordt aangehaald als: Uitvoeringsregeling financiering decentrale overheden.

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

Bijlage V: Regeling uitzettingen en derivaten decentrale overheden (tekst geldend op 15 januari 2018)

Regeling uitzettingen en derivaten decentrale overheden

De Minister van Financiën; Handelende in overeenstemming met de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat;

Gelet op artikel 2, tweede lid, van de Wet financiering decentrale overheden,

Besluit:

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • a.

    de wet: de Wet financiering decentrale overheden;

  • b.

    lidstaat: staat die lid is van de Europese Unie of een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte;

  • c.

    financiële onderneming: een onderneming die in een lidstaat het bedrijf van bank mag uitoefenen, beleggingsdiensten mag verlenen, beleggingsinstellingen mag beheren, rechten van deelneming in een beleggingsmaatschappij mag aanbieden, of het bedrijf van verzekeraar mag uitoefenen;

  • d.

    solvabiliteitsratio: het in een lidstaat voor een financiële onderneming voorgeschreven minimumniveau aansprakelijk vermogen tegenover aangehouden naar risicograad gewogen activum;

  • e.

    vastrentende waarden: openbare en onderhandse leningen;

  • f.

    nazorgfondsen: fondsen als bedoeld in artikel 15.47 van de Wet Milieubeheer.

  • g.

    rating: taxatie van de kredietwaardigheid van een financiële onderneming of een land, bepaald door een ratingbureau;

  • h.

    nettingovereenkomst: een overeenkomst op grond waarvan de wederzijdse verplichtingen tussen partijen verrekend worden waardoor wordt bepaald wat de ene partij per saldo aan de andere partij verschuldigd is;

  • i.

    waardepapieren: documenten met een geldswaarde, zoals een bewijs van een aandeel of obligatie;

  • j.

    rentecap: financieel derivaat waarbij de koper gedurende een in de overeenkomst overeengekomen renteperiode van de verkoper een geldsom ontvangt indien de variabele rente zich boven een overeengekomen rentepercentage beweegt;

  • k.

    renteswap: financieel derivaat warbij gedurende een overeengekomen periode kasstromen in de vorm van rentebetalingen worden uitgewisseld;

  • l.

    payer swap: renteswap waarbij de betaler een vaste rente over de nominale waarde betaalt en een variabele rente over de nominale waarde ontvangt;

  • m.

    receiver swap: renteswap waarbij de betaler een variabele rente over de nominale waarde betaalt en een vaste rente over de nominale waarde ontvangt;

  • n.

    forward starting swap: payer- of receiver swap met een overeengekomen toekomstige begindatum;

  • o.

    swaption: financieel derivaat dat de koper gedurende een bepaalde periode of op een bepaald moment het recht geeft om onder bepaalde voorwaarden een renteswap af te sluiten;

  • p.

    niet-effectieve positie: situatie waarin de looptijd en de onderliggende waarde van een financieel derivaat niet overeenkomt met de financieringsbehoefte waaraan het derivaat wordt toegerekend;

  • q.

    financieringsbehoefte: een lening, groep leningen of een nog aan te trekken lening respectievelijk groep leningen.

Artikel 2

  • 1.

    Openbare lichamen zetten, al dan niet tegen waardepapieren, slechts uitgezonderde middelen, bedoeld in artikel 2a, tweede lid, van de wet uit bij en gaan slechts verbintenissen met betrekking tot financiële derivaten aan met financiële ondernemingen die:

    • a.

      gevestigd zijn in een lidstaat die ten minste beschikt over een AA-rating afgegeven door ten minste twee ratingbureaus; en

    • b.

      voor henzelf of voor de door hen uitgegeven waardepapieren kunnen aantonen dat ze ten minste over een A-rating beschikken, afgegeven door ten minste twee ratingbureaus.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op uitzettingen tegen waardepapieren waarvoor een solvabiliteitsratio van 0 procent geldt.

Artikel 2a

  • 1.

    Openbare lichamen gaan geen leningen aan met het enkele doel de aangetrokken gelden tegen een hoger rendement uit te zetten.

  • 2.

    Openbare lichamen zetten tijdelijk overtollige gelden van aangetrokken leningen voor projectfinanciering uitsluitend uit bij de financiële onderneming waar deze leningen zijn aangegaan, onverminderd artikel 2, eerste en tweede lid.

  • 3.

    Indien een openbaar lichaam een nettingovereenkomst heeft afgesloten met een financiële onderneming met betrekking tot het uitzetten van tijdelijk overtollige gelden van aangetrokken leningen voor projectfinanciering als bedoeld in het tweede lid, is artikel 2, eerste en tweede lid, niet van toepassing.

Artikel 3

Openbare lichamen als bedoeld in artikel 1, onderdeel a, van de wet, zetten uitsluitend gelden uit in de vorm van:

  • a.

    producten waarbij de hoofdsom tenminste aan het einde van de looptijd intact is, uitgezet bij een instelling die voldoet aan artikel 2;

  • b.

    vastrentende waarden, uitgegeven door een instelling die voldoet aan artikel 2.

Artikel 3a

  • 1.

    Nazorgfondsen mogen, in afwijking van artikel 3, gelden uitzetten in de vorm van beleggingen in aandelen die genoteerd zijn aan een van overheidswege toegelaten effectenbeurs en in onroerend goedfondsen die genoteerd zijn aan een van overheidswege toegelaten effectenbeurs, mits zeker wordt gesteld dat de hoofdsom, gecorrigeerd voor inflatie, ten minste aan het einde van dertig jaar intact is door middel van:

    • a.

      vastrentende waarden, uitgegeven door een instelling die voldoet aan artikel 2, of

    • b.

      overige uitzettingen tegen rente bij een instelling die voldoet aan artikel 2.

  • 2.

    Voor de bepaling van het gedeelte van de portefeuille dat aangehouden moet worden in de vorm van uitzettingen als bedoeld in het eerste lid onder a en b, geldt een nominale rekenrente van 5% en een inflatiecorrectie van 2%.

Artikel 4

  • 1.

    Openbare lichamen hanteren financiële derivaten uitsluitend ter beperking van financiële risico’s en nemen geen niet-effectieve posities in;

  • 2.

    Financiële derivaten worden door openbare lichamen uitsluitend afgesloten met een financiële onderneming als bedoeld in artikel 2, eerste lid, of op een gereglementeerde markt, bedoeld in artikel 1:1 van de wet op het financieel toezicht, in een van de staten die partij zijn bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte.

  • 3.

    Openbare lichamen hanteren uitsluitend rentecaps, payer swaps, forward start payer swaps of swaptions.

  • 4.

    Bijstortverplichtingen worden alleen overeengekomen indien de bijstortverplichting op beide partijen of uitsluitend op de financiële onderneming rust.

  • 5.

    Indien een niet-effectieve positie ontstaat, nemen openbare lichamen de noodzakelijke maatregelen om deze binnen een redelijke termijn onegdaan te maken. Hiervoor kan een openbaar lichaam, in afwijking van het derde lid, een receiver swap hanteren.

Artikel 5

Deze regeling treedt in werking met ingang van de datum waarop de Wet financiering decentrale overheden in werking treedt.

Artikel 6

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling uitzettingen en derivaten decentrale overheden.

De Minister van Financiën,

G. Zalm

Bijlage VI: Besluit leningvoorwaarden decentrale overheden (tekst geldend op 15 januari 2018)

Besluit leningvoorwaarden decentrale overheden

Besluit van 14 december 2000, houdende regels inzake het aangaan, verstrekken en garanderen van geldleningen door openbare lichamen (Besluit leningvoorwaarden decentrale overheden)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Financiën van 19 oktober 2000, nr. BGW2000/1839M, gedaan mede namens Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat;

Gelet op artikel 2, derde lid, van de Wet financiering decentrale overheden;

De Raad van State gehoord (advies van 17 november 2000, W06.00.0494/IV);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Financiën, uitgebracht mede namens Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat van 13 december 2000, nr. FM2000/0251-M;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

Geldleningen kunnen door openbare lichamen slechts worden aangegaan of verstrekt en de nakoming van uit geldleningen voortvloeiende verplichtingen ten aanzien van de betaling van rente en aflossing kan door openbare lichamen slechts worden gegarandeerd, indien de wederzijdse betalingsverplichtingen zijn uitgedrukt in euro of in één van de nationale munteenheden van de lidstaten van de Europese Unie die deelnemen aan de Economische en Monetaire Unie.

Artikel 2

Geldleningen kunnen door openbare lichamen slechts worden aangegaan of verstrekt en de nakoming van uit geldleningen voortvloeiende verplichtingen ten aanzien van de betaling van rente en aflossing kunnen door openbare lichamen slechts worden gegarandeerd, indien de hoofdsom niet onderhevig is aan enige vorm van indexatie.

Artikel 3

Dit besluit is niet van toepassing op:

  • a.

    geldleningen met een gemiddelde looptijd korter dan 10 jaar die zijn aangegaan voor de inwerkingtreding van dit besluit en waarvan de hoofdsom onderhevig is aan enige vorm van indexatie;

  • b.

    de voor de inwerkingtreding van dit besluit gegarandeerde nakoming van verplichtingen ten aanzien van de betaling van rente en aflossing voortvloeiend uit geldleningen, met een gemiddelde looptijd korter dan 10 jaar en waarvan de hoofdsom onderhevig is aan enige vorm van indexatie;

  • c.

    geldleningen die zijn verstrekt voor de inwerkingtreding van dit besluit.

Artikel 4

Dit besluit treedt in werking met ingang van het tijdstip waarop de Wet financiering decentrale overheden in werking treedt.

Artikel 5

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit leningvoorwaarden decentrale overheden.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

's-Gravenhage, 14 december 2000

Beatrix

De Minister van Financiën,

G. Zalm

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

K. G. de Vries

De Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat,

J. M. de Vries

Ondertekening