Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Maastricht 2019 – versie 1

Geldend van 20-04-2024 t/m heden

Intitulé

Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Maastricht 2019 – versie 1

Burgemeester en wethouders van de gemeente Maastricht;

Gelet op de bepalingen in de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Maastricht 2019;

BESLUITEN:

Vast te stellen het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Maastricht 2019, versie 1, per 1 januari 2019 onder gelijktijdige intrekking van het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Maastricht 2015, versie 7.

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

ARTIKEL 1: BEGRIPSBEPALINGEN

Alle begrippen die in dit besluit worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de wet, de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Maastricht 2020 of de Algemene Wet Bestuursrecht. Alle bedragen die in dit besluit worden genoemd, betreffen prijspeil 2024 en zijn inclusief BTW, tenzij anders is vermeld.

In dit besluit wordt verstaan onder:

  • 1.

    algemeen gebruikelijke voorziening: voorziening die niet speciaal is bedoeld voor mensen met een beperking en die algemeen verkrijgbaar is en niet of niet veel duurder is dan vergelijkbare producten;

  • 2.

    algemene voorziening: aanbod van diensten of activiteiten dat, zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, toegankelijk is en dat is gericht op maatschappelijke ondersteuning

  • 3.

    bijdrage: bijdrage als bedoeld in artikel 2.1.4, eerste lid, van de wet;

  • 4.

    budgethouder: een ondersteuningsbehoevende aan wie ingevolge de verordening maatschappelijke ondersteuning een persoonsgebonden budget is toegekend, dan wel diens wettelijk vertegenwoordiger.

  • 5.

    college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maastricht.

  • 6.

    gebruikelijke hulp: hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten;

  • 7.

    financiële tegemoetkoming: wijze van verstrekking van een maatwerkvoorziening in de vorm van een forfaitair of gemaximeerd bedrag;

  • 8.

    formele hulp: hulp die wordt geleverd door een zorgaanbieder die:

    • a.

      als zorg verlenende organisatie staat ingeschreven bij de Kamer van Koophandel conform de vereisten van de Handelsregisterwet 2007 en niet behoort tot het sociaal netwerk van de aanvrager, of;

    • b.

      staat ingeschreven in het register, bedoeld in artikel 3 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (BIG) en niet behoort tot het sociaal netwerk van de aanvrager;

    • c.

      een zelfstandige zonder personeel (zzp’er) is die beschikt over een modelovereenkomst waarin de arbeidsrelatie is vastgelegd en niet behoort tot het sociaal netwerk van de aanvrager.

  • 9.

    gesprek: gesprek in het kader van het onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet;

  • 10.

    hulpvraag: behoefte aan maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet;

  • 11.

    informele hulp: hulp die wordt geleverd door een persoon, die niet onder de definitie van formele hulp valt.

  • 12.

    maatwerkvoorziening: op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een persoon afgestemd geheel van diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen:

    • a.

      ten behoeve van zelfredzaamheid, daaronder begrepen kortdurend verblijf in een instelling ter ontlasting van de mantelzorger, het daarvoor noodzakelijke vervoer, alsmede hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen,

    • b.

      ten behoeve van participatie, daaronder begrepen het daarvoor noodzakelijke vervoer, alsmede hulpmiddelen en andere maatregelen,

    • c.

      ten behoeve van beschermd wonen en opvang;

  • 13.

    melding: melding van de hulpvraag aan het college als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet;

  • 14.

    ondersteuningsplan: de schriftelijke verslaglegging van de adviezen, verwijzingen en afspraken die in samenspraak met de cliënt zijn gemaakt naar aanleiding van zijn melding, alsmede de beoogde resultaten en de evaluatie daarvan;

  • 15.

    persoonlijk plan: plan waarin de cliënt de omstandigheden, bedoeld in artikel 2.3.2, vierde lid, onderdelen a tot en met g van de wet, beschrijft en aangeeft welke maatschappelijke ondersteuning naar zijn mening het meest is aangewezen;

  • 16.

    pgb: persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 1.1.1 van de wet;

  • 17.

    verordening: de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Maastricht 2019;

  • 18.

    voorziening in natura: een voorziening die in eigendom, in bruikleen, in huur of in de vorm van persoonlijke dienstverlening wordt verstrekt;

  • 19.

    wet: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015

Hoofdstuk 2. Beoordeling van de hulpvraag

ARTIKEL 2: AFWEGINGSKADER

  • 1.

    Bij de beoordeling van de hulpvraag hanteert het college het afwegingskader als beschreven in artikel 6 van de verordening. Een maatwerkvoorziening (in natura), persoonsgebonden budget of financiële tegemoetkoming is eerst aan de orde wanneer (de combinatie van) andere mogelijkheden niet leiden tot passende ondersteuning van de cliënt.

ARTIKEL 3: ALGEMEEN GEBRUIKELIJKE VOORZIENINGEN

  • 1.

    Algemeen gebruikelijke voorzieningen als gedefinieerd in artikel 1 lid 1 komen niet voor verstrekking als maatwerkvoorziening of persoonsgebonden budget in aanmerking.

  • 2.

    De voorzieningen genoemd in bijlage 1 worden in ieder geval als algemeen gebruikelijk aangemerkt.

ARTIKEL 4: GEBRUIKELIJKE HULP

  • 1.

    Gebruikelijke hulp, als gedefinieerd in artikel 1 lid 6 komt niet voor verstrekking als maatwerkvoorziening of als persoonsgebonden budget of als financiële tegemoetkoming in aanmerking.

  • 2.

    De omvang van gebruikelijke hulp in de individuele situatie wordt vastgesteld aan de hand van de Richtlijn gebruikelijke hulp gemeenten Maastricht Heuvelland. De richtlijn is opgenomen in bijlage 2.

ARTIKEL 5: PRIMAAT VERHUIZING

  • 1.

    Voor zover belanghebbende kan verhuizen naar een geschikte woning of een gemakkelijker geschikt te maken woning waarbij de verhuizing kan leiden tot het te bereiken resultaat zal deze mogelijkheid eerst beoordeeld worden. Deze beoordeling vindt alleen plaats indien de nu en in de toekomst verwachte maatwerkvoorzieningen een bedrag van € 5.000,- te boven gaat.

  • 2.

    Het primaat van verhuizing, zoals bedoeld in het eerste lid wordt niet toegepast indien:

    • a.

      Er niet binnen een tijdsbestek van 1 jaar een woning beschikbaar komt waar naartoe de belanghebbende kan verhuizen, tenzij uit onderzoek blijkt dat het medisch verantwoord is om de in dit lid genoemde termijn te verruimen;

    • b.

      Er een contra-indicatie tot verhuizen aanwezig is op grond van objectieve psychische en/of sociale redenen;

    • c.

      De woning waar naartoe kan worden verhuisd niet geschikter is dan de huidige woning;

    • d.

      De woning waar naartoe kan worden verhuisd zich niet binnen de gemeentegrenzen bevindt.

  • 3.

    Het college kan in voorkomende gevallen een financiële tegemoetkoming verstrekken voor verhuis- en (her)inrichtingskosten. De hoogte hiervan is bepaald bij Verordening.

ARTIKEL 6: RICHTLIJN HULP BIJ HET HUISHOUDEN

  • 1.

    Bij de verstrekking van de maatwerkvoorziening hulp bij het huishouden stelt het college de omvang hiervan vast in uren en minuten per week.

  • 2.

    Bij het bepalen van de omvang hanteert het college de Richtlijn indicatiestelling hulp bij het huishouden maatschappelijke ondersteuning gemeente Maastricht zoals opgenomen in bijlage 3 bij dit besluit.

ARTIKEL 7: RICHTLIJN BEGELEIDING

  • 1.

    Bij de verstrekking van de maatwerkvoorziening begeleiding individueel of begeleiding groep stelt het college de omvang hiervan per 1 januari 2022 vast in cliëntprofielen.

De indeling in cliëntprofielen, alsmede de van toepassing zijnde beleidsregels, zijn opgenomen in de Richtlijn begeleiding in bijlage 4 bij dit besluit.

Hoofdstuk 3. Maatwerkvoorzieningen

ARTIKEL 8: HULP BIJ HET HUISHOUDEN

  • 1.

    De maatwerkvoorziening hulp bij het huishouden kan, wanneer verondersteld wordt dat de cliënt in staat is tot zelfregie over de planning van activiteiten, bestaan uit de volgende activiteiten:

    • a.

      Huishoudelijke werkzaamheden die samenhangen met beperkingen op het vlak van schoonmaken van woonruimte, slaapruimte, sanitair, keuken (dagelijks of wekelijks onderhoud);

    • b.

      Verzorgen van textiel (wassen, strijken);

    • c.

      Onderhoud van kleding en schoeisel;

    • d.

      Zorg voor de voeding ((voor)bereiden, serveren, afwassen, opruimen);

    • e.

      Bed opmaken en/of verschonen;

    • f.

      Beperkte verzorging van huisdieren.

  • 2.

    De maatwerkvoorziening hulp bij het huishouden kan naast de werkzaamheden welke beschreven worden in lid 1 onder a. t/m f., bestaan uit gerichte hulp bij de organisatie van het huishouden door middel van de activiteiten:

    • g.

      Planning van het voeren van het huishouden (wie doet wat);

    • h.

      Aandacht voor hygiëne in huis;

    • i.

      Advies en hulp bij het kopen van levensmiddelen;

    • j.

      Beheer van de levensmiddelenvoorraad;

    • k.

      Noodzakelijke opvang van thuiswonende kinderen;

    • l.

      Instructie en voorlichting die direct is verbonden met activiteiten op het gebied van het voeren van een huishouding, bijvoorbeeld stimulering bij het deels zelf uitvoeren van activiteiten. Enige begeleiding kan deel uitmaken van deze prestatie, waaronder noodzakelijke advisering aan de informele hulp rondom de cliënt;

    • m.

      Organisatie van de huishouding in verband met chronische ziekte of beperking;

    • n.

      Specifieke ondersteuning bij een ontregelde huishouding i.v.m. psychische problemen.

ARTIKEL 9: BESCHERMD WONEN

  • 1.

    De beschrijving van de verschillende varianten van de dienstverlening Beschermd wonen zijn opgenomen in bijlage 5 bij dit besluit.

ARTIKEL 10: WOONVOORZIENINGEN

  • 1.

    De kosten van de woonaanpassing en/of roerende woonvoorziening worden door het college vastgesteld op basis van de gemaximeerde normbedragen zoals weergegeven in bijlage 6 van dit besluit.

  • 2.

    De financiële tegemoetkoming voor een woningaanpassing en/of een roerende woonvoorziening wordt uitbetaald aan de hoofdbewoner van een woning in eigendom of aan de eigenaar van de woning waaraan de voorzieningen zijn getroffen.

  • 3.

    Indien de kosten van de woonaanpassing en/of roerende woonvoorziening meer bedragen dan €20.000 of indien toepassing van de normbedragen, genoemd in lid 1 van dit artikel, niet mogelijk is, wordt de hoogte hiervan, in afwijking van het in lid 1 van dit artikel gestelde, door het college vastgesteld op 100% van de kosten van de goedkoopst adequate voorziening, vast te stellen op basis van een offerte.

  • 4.

    Indien de woningaanpassing in zelfwerkzaamheid wordt uitgevoerd, dan bedraagt de financiële tegemoetkoming of het persoonsgebonden budget 75% van de in bijlage 6 van dit besluit genoemde bedragen of de in lid 3 van dit artikel bedoelde goedkoopst compenserende offerte.

  • 5.

    Woningvoorzieningen die bij nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten kunnen worden meegenomen, worden niet door het college verstrekt.

  • 6.

    De gereedmelding van de woonvoorziening is tevens een verzoek om vaststelling en uitbetaling van de voorziening. Na akkoord door het college zal binnen 30 kalenderdagen uitbetaling plaatsvinden.

  • 7.

    De gereedmelding bedoeld in het zesde lid wordt tevens gezien als de verklaring dat bij het treffen van de voorzieningen is voldaan aan de voorwaarden waaronder de woonvoorziening is verleend.

  • 8.

    Degene aan wie de woonvoorziening wordt verleend dient, voor zover gereedmelding en uitbetaling nog niet heeft plaatsgevonden, alle rekeningen en betalingsbewijzen met betrekking tot de werkzaamheden ter controle beschikbaar te houden.

  • 9.

    Voor het geschikt maken van de woning bedraagt de financiële bovengrens voor woonvoorzieningen en -aanpassingen € 45.000,-.

  • 10.

    Ten aanzien van woningaanpassingen geldt het niveau Sociale Woningbouw zoals opgenomen in bijlage 6 van dit besluit.

  • 11.

    De afschrijvingstermijnen van voorzieningen worden gehanteerd, zoals weergegeven in bijlage 6 van dit besluit of middels een beoordelingsrapportage van een bouwkundige.

  • 12.

    Het college kan, nadat de kosten van de woningaanpassing en/of roerende woonvoorziening is/zijn vastgesteld op basis van het bepaalde in lid 1 of 3 van dit artikel en uitbetaald zijn op basis van lid 6 van dit artikel, en indien het eigendomsrecht van de woning waarin de woningaanpassing en/of roerende woonvoorziening is/zijn gerealiseerd bij woningcorporatie Maasvallei of Servatius of Woonpunt ligt, aanvullende betalingen aan de betreffende woningcorporatie verrichten ten behoeve van deze woningaanpassing en/of roerende woonvoorziening. Het college kan hiertoe nadere regels vaststellen. Een aanvullende betaling al dan niet op basis van het bepaalde in deze nadere regels leidt niet tot een herziene beschikking jegens de cliënt en niet tot een verhoogde kostprijs ten behoeve van de bijdrage in de kosten van de woningaanpassing en/of roerende woonvoorziening zoals bepaald in artikel 17 van de Verordening.

ARTIKEL 11: KOSTENSOORTEN WOONVOORZIENINGEN

  • 1.

    Bij het vaststellen van de hoogte van een woonvoorziening wordt rekening gehouden met de volgende kostensoorten:

    • a.

      De aanneemsom (hierin begrepen de loon- en materiaalkosten) voor het treffen van de voorziening;

    • b.

      De risicoverrekening van loon- en materiaalkosten, met inachtneming van het bepaalde in de Risicoregeling woning- en utiliteitsbouw 1991;

    • c.

      Het architectenhonorarium tot ten hoogste 3% van de aanneemsom met een minimumbedrag van € 500,00;

    • d.

      De kosten voor het toezicht op de uitvoering, indien dit noodzakelijk is, tot een maximum van 2% van de aanneemsom;

    • e.

      De leges voor zover deze betrekking hebben op het treffen van de voorziening;

    • f.

      De prijs van bouwrijpe grond, indien noodzakelijk als niet binnen het oorspronkelijke kavel gebouwd kan worden, waarbij de in bijlage 6 genoemde maximale normen gelden;

    • g.

      De door het college (schriftelijk) goedgekeurde kostenverhogingen, die ten tijde van de raming van de kosten redelijkerwijs niet voorzien hadden kunnen worden;

    • h.

      De kosten in verband met noodzakelijk technisch onderzoek en adviezen met betrekking tot het verrichten van de aanpassing;

    • i.

      De kosten van (her)aansluiting op een openbare nutsvoorziening;

    • j.

      De administratiekosten die verhuurder maakt ten behoeve van het treffen van een voorziening tot en met € 20.000 voor de ondersteuningsbehoevende, ter hoogte van 10% van die kosten met een maximum van €350,00.

    • k.

      De administratiekosten die verhuurder maakt ten behoeve van het treffen van een voorziening boven € 20.000 voor de ondersteuningsbehoevende 2% administratiekosten van de aanneemsom zonder maximum.

ARTIKEL 12: WOONVOORZIENING IN VERBAND MET LUCHTWEGALLERGIEËN/CARA

  • 1.

    Voor het geschikt maken van de woning wordt de financiële tegemoetkoming voor woonvoorzieningen in verband met luchtwegallergieën/CARA vastgesteld op basis van de gemaximeerde normbedragen, zoals weergegeven in bijlage 6 van dit besluit. Daarbij geldt dat enkel de slaapkamer in de huidige woonsituatie van de persoon voor sanering in aanmerking komt.

  • 2.

    De in bijlage 6 van dit besluit genoemde normbedragen worden bepaald op:

    • a.

      100% bij een ouderdom van de te vervangen voorzieningen tot 2 jaar;

    • b.

      75% bij een ouderdom van de te vervangen voorzieningen van 2 tot 4 jaar;

    • c.

      50% bij een ouderdom van de te vervangen voorzieningen van 4 tot 6 jaar;

    • d.

      25% bij een ouderdom van de te vervangen voorzieningen van 6 tot 8 jaar;

    • e.

      0% bij een ouderdom van de te vervangen voorzieningen van 8 jaar of ouder.

  • 3.

    De financiële tegemoetkoming voor woonvoorzieningen en – aanpassingen wordt slechts eenmalig verstrekt.

ARTIKEL 13: KOSTEN IN VERBAND MET ONDERHOUD, KEURING EN REPARATIE VAN WOONVOORZIENINGEN

  • 1.

    Indien bij het geschikt maken van de woning kosten in verband met onderhoud, keuring of reparatie van een woonvoorziening worden vergoed, zal de hoogte van de maatwerkvoorziening voor deze kosten worden vastgesteld in overeenstemming met het bedrag zoals door het college aan een door haar gecontracteerde leverancier zou worden betaald of zoals vastgesteld bij goedkoopst adequate offerte.

ARTIKEL 14: FREQUENTIE WONINGAANPASSINGEN

  • 1.

    De aanvraag voor een woonvoorziening voor het geschikt maken van de woning wordt geweigerd indien:

    • a.

      De noodzaak tot het treffen van deze woonvoorziening het gevolg is van een verhuizing waartoe op grond van ergonomische beperkingen geen aanleiding bestond;

    • b.

      Ten behoeve van de ondersteuningsbehoevende, korter dan 10 jaar geleden al een woonvoorziening is verstrekt.

  • 2.

    Het gestelde in het eerste lid van dit artikel is niet van toepassing indien de verhuizing plaatsvindt om een naar het oordeel van het college gegronde reden.

ARTIKEL 15: TERUGBETALEN WONINGAANPASSING

  • 1.

    De wooneigenaar kan, bij verkoop binnen 10 jaar naar na de datum van gereedmelding van de werkzaamheden, verplicht worden tot terugbetaling van de woonvoorziening, verminderd met 10% per jaar en exclusief de kosten die voor rekening van de eigenaar van de woonruimte gekomen zijn, indien de kosten van die voorziening een bedrag van €10.000,- te boven gaat. Hierbij wordt gedurende 10 jaar onderstaand afschrijvingsschema toegepast:

    • 1e jaar afschrijving 10%; totale afschrijving 10%

    • 2e jaar afschrijving 10%; totale afschrijving 20%

    • 3e jaar afschrijving 10%; totale afschrijving 30%

    • 4e jaar afschrijving 10%; totale afschrijving 40%

    • 5e jaar afschrijving 10%; totale afschrijving 50%

    • 6e jaar afschrijving 10%; totale afschrijving 60%

    • 7e jaar afschrijving 10%; totale afschrijving 70%

    • 8e jaar afschrijving 10%; totale afschrijving 80%

    • 9e jaar afschrijving 10%; totale afschrijving 90%

    • 10e jaar afschrijving 10%; totale afschrijving 100%

ARTIKEL 16: COLLECTIEF VRAAGAFHANKELIJK VERVOER “OMNIBUZZ”

  • 1.

    Ten aanzien van het oplossen van beperkingen ten aanzien van het zich lokaal verplaatsen, ligt het primaat bij het collectief vraagafhankelijk vervoer “Omnibuzz”. Het college hanteert bij indicatiestelling de Richtlijn indicatiestelling Collectief Vraagafhankelijk Vervoer “Omnibuzz” zoals opgenomen in bijlage 7 bij dit besluit.

  • 2.

    Dit vervoer wordt uitgevoerd conform de actuele versie van het vervoerreglement van Omnibuzz, welke kenbaar is gemaakt aan de gebruiker.

  • 3.

    Per 1 januari 2022 wordt op kalenderjaarbasis een reisbudget van maximaal 590 zones toegekend aan een (nieuwe of bestaande) cliënt, rekening houdend met de grens van (t/m) 5 reiszones per rit.

  • 4.

    In afwijking op lid 3 kan op aanvraag van een cliënt en na onderzoek door het college in bijzondere individuele gevallen een hoger reisbudget worden toegekend door het college.

  • 5.

    De klantbijdrage wordt per 1 januari 2024 vastgesteld op €0,92 per zone.

  • 6.

    De in lid 5 genoemde klantbijdrage wordt jaarlijks per 1 januari geïndexeerd met de NEA-index en kenbaar gemaakt aan de reiziger via het vervoersreglement en de andere geëigende kanalen.

ARTIKEL 17. FINANCIËLE TEGEMOETKOMING AUTOAANPASSINGEN

  • 1.

    Het college kan een financiële tegemoetkoming verstrekken voor het aanpassen van de auto.

  • 2.

    Indien een financiële tegemoetkoming wordt verstrekt voor een autoaanpassing dan geldt het volgende:

    • a.

      Toekenning kan enkel plaatsvinden indien de auto niet ouder is dan 3 jaar;

    • b.

      Een aanpassing wordt maximaal eens per 5 jaar verstrekt, tenzij de eerder verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de aanvrager zijn toe te rekenen;

    • c.

      Het dient om een aanpassing te gaan die niet standaard kan worden opgenomen of verkrijgbaar is in voorhanden zijnde automodellen, die minder vaak voorkomt of die in een uitvoering gemaakt moet worden die afwijkt van de gangbare voorzieningen;

    • d.

      Bij vervanging van de auto dient, bij aanpassingen die verwisselbaar zijn, bekeken te worden of de aanpassingen overzetbaar zijn.

ARTIKEL 18: INLEVERPREMIE SCOOTMOBIELEN BIJ NIET-GEBRUIK

  • 1.

    [vervallen]

  • 2.

    [vervallen]

  • 3.

    [vervallen]

  • 4.

    [vervallen]

  • 5.

    [vervallen]

Artikel 18A: Regels voor de algemene voorziening scootmobielen

  • 1.

    Conform het bepaalde in artikel 18 lid 1 sub e. van de verordening, stelt het college nadere regels ten behoeve van de algemene voorziening scootmobielen.

  • 2.

    De in artikel 18 lid 1 sub a. van de verordening benoemde lichte toegangstoets omvat de volgende voorwaarden, waarbij aan elke voorwaarde voldaan dient te worden door de persoon die gebruik maakt van deze algemene voorziening:

    • a.

      Inwoner van de gemeente Maastricht,

    • b.

      Minimale leeftijd van 18 jaar,

    • c.

      Situatie van uiterst beperkte mobiliteit,

    • d.

      Voldoende aangetoonde rijvaardigheid op de scootmobiel,

    • e.

      Adequate stallingsmogelijkheid aanwezig van de scootmobiel.

  • 3.

    De in artikel 18 lid 1 sub b. en c. van de verordening benoemde kostprijzen zijn als volgt:

    • a.

      Scootmobiel STANDAARD-COMPACT (A): €42,- per maand;

    • b.

      Scootmobiel STANDAARD (B):  €42,- per maand;

    • c.

      Scootmobiel COMFORT (C): €65,- per maand.

  • 4.

    De in lid 3 van dit artikel genoemde kostprijzen worden jaarlijks per 1 januari aangepast met maximaal de jaarmutatie september van de CPI totale besteding (laatst vastgestelde basisjaar) zoals gepubliceerd door het CBS. De eerste indexering vindt plaats per 1 januari 2024. Het indexcijfer per 1 januari 2024 wordt afwijkend vastgesteld op 0%.

  • 5.

    De in artikel 18 lid 1 sub b. van de verordening gestelde verplichting tot het betalen van een bijdrage start vanaf de eerste dag van de kalendermaand volgend op de maand waarin de bruikleenovereenkomst is aangegaan. Deze verplichting loopt door tot het einde van de kalendermaand waarin de bruikleenovereenkomst is beëindigd. Daarbij zijn enkel volledige maandbedragen van toepassing.

  • 6.

    Personen die gebruik maken van de in artikel 18 lid 1 sub c. van de verordening benoemde tegemoetkoming in de meerkosten, zijn verantwoordelijk voor de juistheid en juiste aanlevering van de relevante gegevens waaronder het inkomen, rekening houdend met het bepaalde in artikel 1 lid 18 en 27 van de verordening. Hieronder wordt tevens verstaan het uit eigen beweging en onverwijld doorgeven van mutaties hierin indien deze van invloed zijn op deze tegemoetkoming. Indien uit materiële controle achteraf door het college blijkt dat de verstrekking van de tegemoetkoming op onjuiste of onvolledige gronden is gebaseerd, kan het college van de cliënt de geldwaarde vorderen van de ten onrechte genoten tegemoetkoming.

  • 7.

    De in artikel 18 lid 1 onder d. van de verordening genoemde overgangstermijn voor cliënten die uiterlijk op de datum van inwerkingtreding van dit artikel een scootmobiel als maatwerkvoorziening in natura ontvangen, bedraagt 3 maanden vanaf het moment van aankondiging door het college dat deze maatwerkvoorziening zal worden beëindigd. De in artikel 18 lid 1 sub b. van de verordening gestelde verplichting tot het betalen van een bijdrage start vanaf de eerste dag van de 4e maand volgend op de in dit lid genoemde aankondiging van het college, uitgaande van de bruikleenovereenkomst die op dat moment van toepassing is.

Hoofdstuk 4. Slotbepalingen

ARTIKEL 19: CITEERTITEL EN INWERKINGTREDING

  • 1.

    Dit besluit kan worden aangehaald als: “Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Maastricht 2019, versie 1” en treedt in werking met ingang van 1 januari 2019.

  • 2.

    Het Besluit maatschappelijke ondersteuning Gemeente Maastricht 2015, versie 7, wordt met ingang van 1 januari 2019 ingetrokken.

  • 3.

    Op bezwaar- en beroepschriften ingediend tegen een besluit genomen op grond van het Besluit maatschappelijke ondersteuning 2019, wordt beslist met inachtneming van dezelfde versie van het Besluit.

Aldus besloten door het college van burgemeester en wethouders van Maastricht d.d. 18 december 2018.

de secretaris,

P.J. Buijtels

de burgemeester,

J.M. Penn-te Strake

Artikelsgewijze toelichting

ARTIKEL 1: BEGRIPSBEPALINGEN

In dit besluit worden een aantal belangrijke begrippen uit de wetgeving en verordening herhaald. Daarnaast worden enkele begrippen, die terugkomen in de artikelen van het besluit gedefinieerd.

ARTIKEL 2: WIJZE VAN VERSTREKKING VAN EEN VOORZIENING

De wetgeving noemt de maatwerkvoorziening, dan wel het persoonsgebonden budget als verstrekkingsvormen. In het besluit wordt hier de financiële tegemoetkoming (voor bepaalde kosten) aan toegevoegd.

Een financiële tegemoetkoming kan worden aangeboden naast ZIN en een PGB. Dit kan voor een cliënt een interessant alternatief zijn, met name op die onderdelen waar gewerkt wordt met forfaitaire bedragen die door de cliënt naar eigen inzicht besteed kunnen worden.

De afgelopen jaren is onduidelijkheid ontstaan over het al of niet mogen toekennen van een financiële tegemoetkoming onder de Wmo2015. De uitspraken van de Centrale Raad zijn echter duidelijk (ECLI:NL:CRVB:2018:395 en ECLI:NL:CRVB:2018:396). Op grond van de Wmo 2015 kan een maatwerkvoorziening worden verstrekt in de vorm van een financiële tegemoetkoming. De uitspraak is in lijn met rechtspraak van de Centrale Raad onder de Wmo (2007) waaruit kan worden afgeleid dat iemand kan worden gecompenseerd door een financiële tegemoetkoming (zie bijvoorbeeld CRvB 29 februari 2012).

Daarmee kan continuïteit geboden worden voor de bestaande praktijk. Bijvoorbeeld voor het verstrekken van een verhuiskostenvergoeding of een tegemoetkoming voor het gebruik van de eigen auto. Een financiële tegemoetkoming is slechts mogelijk bij de in het besluit benoemde gevallen en betreft een forfaitair of gemaximeerd bedrag.

De term maatwerkvoorziening wordt in de wetgeving vaak als synoniem gebruikt voor een verstrekking in natura. Daarmee wordt bedoeld dat de gemeente de aanvrager een voorziening verstrekt. Het college is in deze gevallen de opdrachtgever. Het persoonsgebonden budget en de financiële tegemoetkoming zijn beide geldbedragen.

ARTIKEL 2: AFWEGINGSKADER

Tijdens de toegangsprocedure wordt beoordeeld welke (combinatie van) ondersteuning passend is bij de hulpvraag van de belanghebbende. Hierbij wordt eerst beoordeeld welke mogelijkheden er liggen in:

  • de eigen kracht van de hulpvrager,

  • de gebruikelijke hulp of gebruikelijke voorzieningen,

  • de mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk

  • de wettelijk voorliggende voorzieningen en algemene voorzieningen

Pas nadat uit het onderzoek van artikel 6 van de verordening is geconcludeerd dat de hulpvraag hiermee niet, of niet geheel kan worden beantwoord is een maatwerkvoorziening aan de orde.

Er is een breed aanbod aan algemene voorzieningen beschikbaar. Denk hierbij aan voorzieningen binnen het onderwijs, de jeugdgezondheidszorg, welzijnsvoorzieningen, sport en cultuur. Belanghebbenden die een lichte, eenvoudige ondersteuningsvraag hebben, kunnen hier doorgaans zonder indicatie van de gemeente terecht.

ARTIKEL 3: ALGEMEEN GEBRUIKELIJKE VOORZIENINGEN

In dit artikel wordt expliciet gemaakt dat voorzieningen die als algemeen gebruikelijk kunnen worden aangemerkt niet voor verstrekking als maatwerkvoorziening of persoonsgebonden budget in aanmerking komen.

Lid 2 verwijst naar een niet limitatieve opsomming van algemeen gebruikelijke voorzieningen gebaseerd op het huidige beleid en de jurisprudentie op dit terrein. Met het criterium algemeen gebruikelijk wordt beoogd te voorkomen dat het college een voorziening verstrekt waarvan, gelet op de omstandigheden van betrokken belanghebbende, aannemelijk is te achten dat deze daarover, ook als hij geen beperking of probleem had, de beschikking zou (kunnen) hebben, waarbij tevens verwacht wordt dat een burger anticipeert op een normale levensloop.

ARTIKEL 4: GEBRUIKELIJKE HULP

In dit artikel wordt expliciet gemaakt dat hulp die als gebruikelijk kan worden aangemerkt niet voor verstrekking als maatwerkvoorziening of persoonsgebonden budget in aanmerking komt.

Uitgangspunt is dat mensen die samen een leefeenheid vormen, elkaar horen te helpen, waar dat kan. Ze zijn dus ook gezamenlijk verantwoordelijk voor het huishouden. Het aandeel dat ieder lid van de leefeenheid geacht wordt bij te kunnen dragen aan het huishouden, wordt gebruikelijke zorg genoemd. Als de belanghebbende alleen woont of voor de betreffende hulp bepaalde specialistische kennis of vaardigheden nodig zijn, is gebruikelijke hulp niet aan de orde.

Lid 2 bevat een verwijzing naar de richtlijn gebruikelijke hulp die bij de beoordeling wordt gehanteerd. Deze richtlijn is voor wat betreft de dienstverlening huishoudelijke hulp gebaseerd op het bestaande beleid en voor wat betreft de nieuwe taken op hoofdstuk 4 van de CIZ indicatiewijzer 2014 zoals deze werd gehanteerd in de Algemene wet bijzondere ziektekosten.

ARTIKEL 5: PRIMAAT VERHUIZING

Het college beoordeelt allereerst of het resultaat ook te bereiken is via een verhuizing. Hierbij zullen alle aspecten worden meegewogen: financiële consequenties van de verhuizing, de termijn waarop een woning beschikbaar komt (in verband met de medische verantwoorde termijn), de argumenten pro en contra verhuizing ten aanzien van de betrokkene en argumenten op basis van eventueel aanwezige mantelzorg. Een zeer zorgvuldige afweging van alle argumenten zal aan het besluit ten grondslag worden gelegd. Ook het verhuizen naar een andere buurt of wijk dan waar de belanghebbende op dat moment woont is hier een mogelijkheid.

Lid 2 somt daarnaast een aantal omstandigheden op die ertoe leiden dat het primaat van

de verhuizing niet kan worden toegepast. Afwijken van het primaat van de verhuizing is in uitzonderingssituaties ook mogelijk op grond van andere redenen dan welke genoemd worden in dit artikel. Hierbij is te denken aan de afhankelijkheid van de verzorgingsbehoevende aan mantelzorgers die in de directe omgeving wonen en die vaak en direct oproepbaar dienen te zijn en de verzorgingsbehoevende zonder de mantelzorger niet zelfstandig kan functioneren.

Het in lid 3 opgenomen forfaitaire bedrag is overgenomen uit 2014 en is tot stand gekomen op basis van prijsopgaven.

ARTIKEL 6: RICHTLIJN HULP BIJ HET HUISHOUDEN

Het kunnen voeren van een gestructureerd huishouden maakt langer zelfstandig wonen in de eigen leefomgeving mogelijk. Adequaat een huishouden voeren is een zeer subjectief begrip waarop iedereen eigen normen en waarden hanteert. Om dit te objectiveren hanteert de gemeente een richtlijn. De werkzaamheden die onder huishoudelijke verzorging vallen, zijn in de richtlijn huishoudelijke hulp beschreven en genormeerd in tijd, afhankelijk van het aantal personen in het huishouden en de grootte van het huis. Ten aanzien van dat laatste wordt uitgegaan van het aantal kamers dat gezien de omvang van het huishouden nodig is, niet met het werkelijke aantal kamers, als het huis groter is.

Met het hanteren van de richtlijn huishoudelijke hulp wordt het bestaande beleid gecontinueerd. De passende ondersteuning op dit terrein heeft betrekking op de ruimten die - op het niveau sociale woningbouw - voor dagelijks gebruik noodzakelijk zijn. Daarbij kunnen persoonskenmerken en behoeften het noodzakelijk maken hiervan af te wijken. Het gaat om alle activiteiten teneinde het huis, exclusief de tuin, maar inclusief balkon en berging, leefbaar te houden.

ARTIKEL 7: RICHTLIJN BEGELEIDING

Begeleiding is gericht op bevordering, behoud of compensatie van de zelfredzaamheid en strekt tot voorkoming van opname in een instelling of van verwaarlozing.

De richtlijn begeleiding bevat de beleidsregels voor de toekenning van de dienstverlening begeleiding. Met het opnemen van deze beleidsregels in het besluit maatschappelijke ondersteuning maakt de gemeente duidelijk wanneer en in welke mate begeleiding aan de orde is. Tevens wordt transparant welke indeling wordt gehanteerd bij de dienstverlening begeleiding individueel en begeleiding groep.

De beleidsregels bieden consulenten handvatten voor het maken van de indeling van de zorgbehoefte van de cliënt in de door gemeenten gehanteerde segmenten. Belangrijk is te onderstrepen dat in alle gevallen de individuele situatie van de cliënt het uitgangspunt blijft. Ook de in deze richtlijn opgenomen tijdsnormeringen zijn slechts indicatief.

Ieder cliëntprofiel kent een intensiteit gerelateerd aan een referentieomvang. De zorgverlener heeft in beginsel de ruimte deze omvang van de dienstverlening gedurende het traject op basis van de daadwerkelijke zorgbehoefte te spreiden.

ARTIKEL 8: HULP BIJ HET HUISHOUDEN

Hier worden de activiteiten beschreven behorende tot hulp bij het huishouden en welke geïndiceerd kunnen worden om passende ondersteuning te bieden ingeval van beperkingen bij het voeren van een gestructureerd huishouden.

ARTIKEL 9: BESCHERMD WONEN

Hier worden de activiteiten beschreven behorende tot Beschermd Wonen.

ARTIKEL 10: WOONVOORZIENINGEN

In deze bepaling wordt geregeld hoe woonvoorzieningen worden toegekend en uitbetaald.

Allereerst wordt gewerkt op basis van de maximale normbedragen welke zijn opgenomen in bijlage 6. Mochten het werken met normbedragen niet mogelijk zijn, of indien de kosten hoger zijn dan €20.000,-, dan wordt gewerkt op offertebasis.

ARTIKEL 11: KOSTENSOORTEN WOONVOORZIENINGEN

In dit artikel wordt bepaald met welke kosten van een woonvoorziening rekening wordt gehouden

ARTIKEL 12: WOONVOORZIENING IN VERBAND MET LUCHTWEGALLERGIEËN/CARA

In dit artikel wordt weergegeven op welke wijze invulling gegeven wordt aan de vaststelling van de financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget. Hierbij wordt aansluiting gezocht bij de gemaximeerde normbedragen bij woningsanering.

ARTIKEL 13: KOSTEN IN VERBAND MET ONDERHOUD, KEURING EN REPARATIE VAN WOONVOORZIENINGEN

Dit artikel stelt voorwaarden ten aanzien van de vaststelling van de vergoeding van kosten in verband met onderhoud, keuring en reparatie.

ARTIKEL 14: FREQUENTIE WONINGAANPASSINGEN

Uitgangspunt is dat een ondersteuningsbehoevende 10 jaar nadat zijn woning met overheidssubsidie is aangepast, weer de mogelijkheid heeft om naar een nieuwe woning te verhuizen zonder dat dit noodzakelijk is op grond van ergonomische belemmeringen. In dat geval kan de ondersteuningsbehoevende een aanvraag indienen bij de gemeente voor een woonvoorziening. Bij deze aanvraag wordt uiteraard uitgegaan van de voorwaarden die in de verordening zijn opgenomen. Wil een ondersteuningsbehoevende binnen de termijn van 10 jaar nadat zijn woning is aangepast verhuizen, dan is hij vrij om dit te doen. Echter, op dat moment bestaat er geen recht op een financiële tegemoetkoming in de aanpassingskosten van de nieuwe woning. Onder het begrip „verstrekken” wordt in dit artikel verstaan 'het moment waarop het college van Burgemeester en Wethouders de hoogte van de financiële tegemoetkoming heeft vastgesteld.

ARTIKEL 15: TERUGBETALEN WONINGAANPASSING

In deze moet het college altijd onderzoeken en toelichten dat de verhuizing uit de aangepaste woning „verwijtbaar” is, en niet ten gevolge van een noodzaak in de zin van werk elders of bijvoorbeeld een echtscheiding. Dit artikel heeft niet ten doelstelling de eventueel gemaakte winst uit de verkoop van het huis af te romen. Het heeft enkel ten doel (een deel van) de kosten van de uitgevoerde aanpassing terug te kunnen vorderen.

ARTIKEL 16: COLLECTIEF VRAAGAFHANKELIJK VERVOER “OMNIBUZZ”

Dit artikel beschrijft het primaat van het CVV uitgevoerd door Omnibuzz. Daarnaast worden de voorwaarden, reisbudget en de hoogte van de algemeen gebruikelijke ritbijdrage genoemd.

Indicatierichtlijn

Leidend is de Richtlijn indicatiestelling Collectief Vraagafhankelijk Vervoer “Omnibuzz”, opgenomen in bijlage 7. Deze richtlijn bevat de beleidsregels voor de toekenning van de dienstverlening Collectief Vraagafhankelijk Vervoer (CVV). Met het opnemen van deze beleidsregels in het besluit maatschappelijke ondersteuning maakt de gemeente duidelijk wanneer en in welke mate CVV aan de orde is. Deze beleidsregels bieden consulenten handvatten voor de indicatiestelling op dit onderdeel. Belangrijk is te onderstrepen dat in alle gevallen de individuele situatie van de cliënt het uitgangspunt blijft.

Hiertoe wordt gebruik gemaakt van de door Omnibuzz opgestelde indicatierichtlijn, welke door het Algemeen Bestuur van Omnibuzz is vastgesteld. Het betreft daarmee een verdere harmonisatie van het beleid binnen de 30 Omnibuzz-gemeenten, hetgeen bijdraagt aan een transparante en voorspelbare overheid.

Vervoerreglement

Het vervoerreglement is te raadplegen op www.omnibuzz.nl

Reisbudget

Belangrijk in dit verband is de sinds maart 2002 geldende vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep onder de Wet voorzieningen gehandicapten, waarin is gesteld dat een vervoersvoorziening of een combinatie van voorzieningen aan personen met een mobiliteitsbeperking de mogelijkheid moet bieden om op jaarbasis 1.500 tot 2.000 kilometer af te leggen. Daarmee voorziet een gemeente aan haar compensatieplicht, aldus de CRvB. Deze jurisprudentie is vanaf 2007 overgenomen in de Wmo en ook als zodanig opgenomen in de modelverordening van de VNG.

Per 1 maart 2019 is in Maastricht een reisbudget van maximaal 750 zones per kalenderjaar ingevoerd en verviel de mogelijkheid om onbeperkt te reizen voor bestaande en nieuwe klanten. Per 1 januari 2022 wordt dit reisbudget verlaagd naar maximaal 590 zones per kalenderjaar. Maatwerk wordt toepast om in individuele situaties meer of minder zones toe te kennen.

Ritbijdrage klant

Het doelgroepenvervoer is ontwikkeld als alternatief voor personen die geen gebruik kunnen maken van het openbaar vervoer. Uitgangspunt is dat de klantbijdrage in beide vervoersvormen (nagenoeg) gelijk is. De ritbijdrage per 1 januari 2022 is in dit artikel opgenomen. Dit bedrag wordt jaarlijks op 1 januari geïndexeerd. Deze vervoerskosten ten behoeve van ‘het leven van alledag’ worden tot de normale bestaanskosten gerekend.

ARTIKEL 17: FINANCIËLE VERGOEDING AUTOAANPASSINGEN

Dit artikel beschrijft de voorwaarden die gelden bij toekenning van een autoaanpassing.

ARTIKEL 18: INLEVERPREMIE SCOOTMOBIELEN BIJ NIET-GEBRUIK

[vervallen]

ARTIKEL 19. CITEERTITEL EN INWERKINGTREDING

Geen nadere toelichting.

Bijlage 1: Algemeen gebruikelijke voorzieningen

Conform het bepaalde in artikel 3 van het besluit worden de volgende voorzieningen in ieder geval als algemeen gebruikelijk aangemerkt:

Vervoer

  • a.

    fiets [standaardfiets, fiets met verlaagde instap, fiets met trapondersteuning/hulpmotor]

  • b.

    tandem [standaardtandem, tandem met trapondersteuning/hulpmotor, tandem met verlaagde instap].

  • c.

    bromfiets [ook bromfiets in speciale uitvoering zoals brommobiel].

  • d.

    autoaanpassingen [automatische transmissie; stuurbekrachtiging; elektrisch bedienbare ramen; warmtewerend glas; airco]

  • e.

    een standaard buggy voor kinderen tot de leeftijd van 4 jaar. Bij een aangepaste buggy zijn de meerkosten van de aanpassingen ten opzichte van de standaard buggy niet algemeen gebruikelijk.

Woonvoorzieningen:

  • f.

    toiletpot en verhoogd / hangend toilet losse toiletverhoger, toiletstoel;

  • g.

    toiletgelegenheid op de eerste etage;

  • h.

    renovatie (vervangen lavet door douche);

  • i.

    aanleg centrale verwarming;

  • j.

    douchecabine, douchecel, douchewand, seniorendouchebak ;

  • k.

    mechanische ventilatie (beluchten woning);

  • l.

    airconditioning woonruimte;

  • m.

    kooktoestellen algemeen;

  • n.

    zonwering (binnen en buiten);

  • o.

    alle vormen van mechanische ventilatie;

  • p.

    alle vormen van kranen (eenhendel-mengkranen, thermostaatkranen en glijstangset);

  • q.

    intercom;

  • r.

    afzuigkap boven kooktoestel;

  • s.

    (teruggebogen) deurkrukken;

  • t.

    Aanrechtblad;

  • u.

    douchezitjes, douchestoelen en badzitjes;

  • v.

    beugels (wand/vloer), grepen (wand/vloer) en drempelhulpen;

  • w.

    renovatie (van bijvoorbeeld badkamer of keuken);

  • x.

    waterbed;

  • y.

    overige, vergelijkbare algemeen gebruikelijke woonvoorzieningen als genoemd in sub f tot en met sub x tot maximaal € 250,- ;

Rolstoelen/scootmobielen:

  • z.

    Accessoires die niet medisch noodzakelijk zijn, maar als wel nuttige accessoires aangeboden worden:

  • aa.

    Regenpakken, winterbekleding, been/voetenzak,.

  • bb.

    Rolstoelhandschoenen

  • cc.

    Accessoires als asbak, bandenpomp, bagagetas, rolstoelovertrek en spaakbeschermers.

Bijlage 2: richtlijn gebruikelijke hulp

Algemeen:

Gebruikelijke hulp is hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten. Gebruikelijke hulp is ook alleen aan de orde als er een leefeenheid is die gemeenschappelijk een woning bewoont.

In het onderzoek wordt beoordeeld of de gevraagde hulp en ondersteuning tot de gebruikelijke hulp behoort en of de gebruikelijke hulp ook daadwerkelijk geleverd kan worden.

Bij gebruikelijke hulp wordt een onderscheid gemaakt in kortdurende en langdurige situaties:

  • Kortdurend: er is uitzicht op herstel. Het gaat hierbij is het algemeen over een periode van maximaal drie maanden;

  • Langdurig: het gaat om chronische situaties waarbij naar verwachting de hulp langer dan drie maanden nodig zal zijn.

In kortdurende situaties is het uitgangspunt dat deze als gebruikelijk wordt aangemerkt. Door het kortdurend karakter treedt doorgaans geen overbelasting op. In langdurige situaties is de hulp waarvan kan worden gezegd dat deze op basis van algemeen aanvaarde maatstaven door de sociale omgeving (ouders, partners, volwassen inwonende kinderen en andere inwonende huisgenoten) moet worden geleverd, algemeen gebruikelijke hulp.

ALGEMENE UITZONDERINGEN

Afhankelijk van de individuele situaties kan hulp, die naar algemeen aanvaarde maatstaven als gebruikelijke kan worden beschouwd hier toch niet gebruikelijk zijn.

Bijvoorbeeld wanneer:

  • Uit onderzoek blijkt dat een huisgenoot aantoonbare beperkingen heeft op grond van een aandoening, handicap of probleem, of dat deze kennis/vaardigheden mist en deze ook niet kan aanleren, waardoor redelijkerwijs de taken niet overgenomen kunnen worden.

  • In een leefeenheid overbelasting dreigt, doordat, gegeven de voor die leefeenheid geldende gebruikelijke hulp, door de (chronische) uitval van iemand uit de leefeenheid gezinsleden alsnog onevenredig belast worden.

  • de leden van een leefeenheid overbelast dreigen te raken door de combinatie van werk en verzorging van de zieke partner/huisgenoot. Ondersteuning in de vorm van een maatwerkvoorziening zal dan van korte duur zijn (3-6 maanden) om de leefeenheid de gelegenheid te geven de onderlinge taakverdeling aan de ontstane situatie aan te passen. Hetzelfde geldt als een partner/ouder ten gevolge van het plotseling overlijden van de andere ouder overbelast dreigt te raken door de combinatie van werk en verzorging van de inwonende kinderen.

  • de zieke partner/huisgenoot zich in de terminale levensfase bevindt.

Er wordt daarbij telkens onderzoek gedaan naar de verhouding tussen draagkracht en draaglast van de individuele cliënt. Zie hiertoe hoofdstuk 4 van deze richtlijn. Ten aanzien van Persoonlijke Verzorging en Begeleiding worden deze uitzonderingen in hoofdstuk 3 nader uitgewerkt.

FYSIEKE AFWEZIGHEID

Indien de huisgenoot van een hulpvrager vanwege werk fysiek niet aanwezig is, wordt hiermee bij het indiceren uitsluitend rekening gehouden, wanneer het om aaneengesloten perioden van tenminste zeven etmalen gaat. De afwezigheid van de huisgenoot moet een verplichtend karakter hebben en inherent zijn aan diens werk; denk hierbij aan offshore werk, internationaal vrachtverkeer en werk in het buitenland. Wanneer iemand aaneengesloten perioden van tenminste zeven etmalen van huis is, is er in die periode feitelijk sprake van een éénpersoonshuishouden en kan er geen gebruikelijke hulp worden geleverd. Wanneer de fysieke afwezigheid van de partner minder dan 7 etmalen bedraagt, zal er altijd onderzocht moeten worden of de huisgenoot feitelijk kan voorzien in het verlenen van de hulp.

UDERLIJKE ZORGPLICHT BIJ ECHTSCHEIDING

Bij echtscheiding vervalt het samenwonen en daarmee dus ook de gebruikelijke hulp voor het huishouden en de onderlinge persoonlijke verzorging van partners. De zorgplicht voor de kinderen verdwijnt niet. Bij uitval van de verzorgende ouder moet wel onderzoek gedaan worden naar de mogelijkheid van opvang van de kinderen door de niet thuiswonende ouder door te kijken naar de voor de rechtbank vastgelegde afspraken tussen de ex-echtgenoten.

Voor die perioden dat de kinderen bij de verzorgende -uitgevallen- ouder zijn kan er dan een indicatie voor opvang zijn. Als de zorgplicht door de niet-verzorgende ouder kennelijk niet wordt nagekomen, beschouwen we de situatie als een eenoudergezin.

Huishoudelijke taken

HUISHOUDELIJKE TAKEN: UITSTELBAAR EN NIET UITSTELBAAR

Onder huishoudelijke taken vallen zowel de uitstelbare als de niet-uitstelbare taken.

  • Niet-uitstelbare taken zijn maaltijd verzorgen/opwarmen, de kinderen verzorgen, afwassen en opruimen;

  • Uitstelbare taken zijn wasverzorging, zwaar huishoudelijk werk: stofzuigen, sanitair, keuken, bedden verschonen.

BIJDRAGE VAN KINDEREN EN JONG-VOLWASSENEN AAN HET HUISHOUDEN

In geval de leefeenheid van de hulpvrager mede bestaat uit kinderen, dan gaat de indicatiesteller ervan uit, dat de kinderen, afhankelijk van hun leeftijd en psychosociaal functioneren, een bijdrage kunnen leveren aan de huishoudelijke taken.

  • Kinderen tot 5 jaar leveren geen bijdrage aan de huishouding.

  • Kinderen van 5 tot en met 12 jaar worden naar hun eigen mogelijkheden betrokken bij lichte huishoudelijke werkzaamheden als opruimen, tafel dekken/afruimen, afwassen/afdrogen, kleding in de wasmand gooien.

  • Kinderen van 13 tot en met 17 jaar kunnen, naast bovengenoemde taken hun eigen kamer op orde houden, d.w.z. rommel opruimen, stofzuigen, bed verschonen.

TAKEN VAN EEN 18-23 JARIGE

Van een meerderjarige gezonde huisgenoot wordt verwacht dat deze een gedeelte van de huishoudelijke taken overneemt wanneer de primaire verzorger uitvalt.

Een 18-23 jarige wordt verondersteld de volgende taken uit te kunnen voeren:

  • schoonhouden van sanitaire ruimte,

  • keuken en een kamer,

  • de was doen,

  • boodschappen doen,

  • maaltijd verzorgen,

  • afwassen en opruimen.

Dit is genormeerd naar 2 uur uitstelbare, zware huishoudelijke taken en 3 uur lichte, niet uitstelbare huishoudelijke taken per week.

Daarnaast kunnen zij eventuele jongere gezinsleden veren en begeleiden. Vanaf 23 jaar wordt iemand geacht de huishoudelijke taken volledig over te nemen.

KINDEREN JONGER DAN 23 JAAR

Of en in welke mate de kinderen en jongvolwassenen in het huishouden betrokken worden in het overnemen van taken, is afhankelijk van de specifieke situatie en derhalve maatwerk. Ook het sociale netwerk van het gezin wordt betrokken.

GEBRUIKELIJKE HULP VAN OUDERS VOOR KINDEREN MET EEN NORMAAL ONTWIKKELINGSPROFIEL IN VERSCHILLENDE LEVENSFASEN VAN HET KIND

Kinderen 0 tot 3 jaar

  • Hebben bij alle activiteiten hulp van een ouder nodig;

  • Ouderlijk toezicht is zeer nabij nodig;

  • Zijn in toenemende mate zelfstandig in bewegen en verplaatsen;

  • Hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling;

  • Hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

Kinderen van 3 tot 5 jaar

  • Kunnen niet zonder toezicht van volwassenen. Dit toezicht kan binnenshuis korte tijd op gehoorafstand (bijvoorbeeld de ouder kan de was ophangen in een andere kamer);

  • Hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling;

  • Kunnen zelf zitten, en op gelijkvloerse plaatsen zelf staan en lopen;

  • Ontvangen zindelijkheidstraining van ouders/verhulpers;

  • Hebben gedeeltelijk hulp en volledig stimulans en toezicht nodig bij aan- en uitkleden, eten en wassen, in- en uit bed komen, dag- en nachtritme en dagindeling bepalen;

  • Hebben begeleiding nodig bij hun spel en vrijetijdsbesteding;

  • Zijn niet in staat zich zonder begeleiding in het verkeer te begeven;

  • Hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

Kinderen van 5 tot 12 jaar

  • Kinderen vanaf 5 jaar hebben een reguliere dagbesteding op school, oplopend van 22 tot 25 uur per week;

  • Kunnen niet zonder toezicht van volwassenen. Dit toezicht kan op enige afstand (bijvoorbeeld het kind kan buitenspelen in de directe omgeving van de woning als de ouder thuis is);

  • Hebben toezicht nodig en nog maar weinig hulp bij hun persoonlijke verzorging;

  • Hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling;

  • Zijn overdag zindelijk, en ‘s nachts merendeels ook; ontvangen zo nodig zindelijkheidstraining van de ouders/verzorgers;

  • Hebben begeleiding van een volwassene nodig in het verkeer wanneer zij van en naar school, activiteiten ter vervanging van school of vrijetijdsbesteding gaan.

  • Hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

Kinderen van 12 tot 18 jaar

  • Hebben geen voortdurend toezicht nodig van volwassenen;

  • Kunnen vanaf 12 jaar enkele uren alleen gelaten worden;

  • Kunnen vanaf 16 jaar dag en nacht alleen gelaten worden;

  • Kunnen vanaf 18 jaar zelfstandig wonen;

  • Hebben bij hun persoonlijke verzorging geen hulp en maar weinig toezicht nodig;

  • Hebben tot 18 jaar een reguliere dagbesteding op school/opleiding;

  • Hebben begeleiding en stimulans nodig bij ontplooiing en ontwikkeling (bijvoorbeeld huiswerk of het zelfstandig gaan wonen);

  • Hebben tot 17 jaar een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

3. Gebruikelijke hulp bij de functies Persoonlijke Verzorging en Begeleiding

Dit hoofdstuk heeft specifiek betrekking op het bepalen van gebruikelijke hulp bij de functies Persoonlijke Verzorging (PV) en Begeleiding (BG). De richtlijn is gebaseerd op de voormalige Beleidsregels indicatiestelling AWBZ van VWS. Vanuit het oogpunt van continuïteit worden deze beleidsregels nu opgenomen in voorliggende richtlijn.

Voor zover het gebruikelijk is dat partners, ouders, inwonende kinderen en/of andere huisgenoten elkaar bepaalde zorg bieden, is de ondersteuningsbehoevende niet aangewezen op gemeentelijke maatwerkondersteuning wat betreft de functies Persoonlijke Verzorging en Begeleiding. Het hangt af van de sociale relatie welke zorg mensen elkaar moeten bieden. Hoe intiemer de relatie, des te meer zorg mensen elkaar horen te geven. Als het gebruikelijk is dat mensen in een bepaalde relatie elkaar zorg bieden, bijvoorbeeld ouders aan hun kinderen, is dat niet vrijblijvend met betrekking tot de aanspraak op gemeentelijke maatwerkondersteuning.

Hoofdregels gebruikelijke hulp PV en BG

Bij gebruikelijke hulp wordt een onderscheid gemaakt in kortdurende en langdurige situaties. Dit onderscheid is eerder in de richtlijn reeds omschreven en geldt ook voor PV en BG.

Algemeen aanvaarde maatstaven:

In kortdurende situaties moet alle PV en BG door de gebruikelijke helper worden geboden.

In langdurige situaties is de zorg waarvan kan worden gezegd dat deze op basis van algemeen aanvaarde maatstaven door de sociale omgeving (ouders, partners, volwassen inwonende kinderen en andere volwassen huisgenoten) aan de ondersteuningsbehoevende moet worden geboden gebruikelijke hulp.

Hieronder een schematische weergave van de hoofdregels gebruikelijke hulp. De inhoud van dit schema wordt in de rest van het hoofdstuk verder uitgeschreven.

Kortdurende situatie

Langdurige situatie

Partners onderling

- Alle PV

- Alle BG

-Gebruikelijke BG

Ouders aan kinderen

-Alle PV

-Alle BG

-Beschermende woonomgeving

-Gebruikelijke PV

-Gebruikelijke VP

-Gebruikelijke BG

-Beschermende woonomgeving

Volwassen inwonende kinderen en/of andere volwassen huisgenoten onderling

-Alle BG

-Gebruikelijke BG

Afweging gebruikelijke en bovengebruikelijke hulp

Bij gebruikelijke hulp wordt gekeken naar wat aan tijdsbesteding bij die activiteit bij een gezond persoon gebruikelijk is. Daarbij omvat gebruikelijke hulp de zorg die iedereen nodig heeft (wassen, eten en dergelijke) maar ook de zorg die deze activiteiten in verband met gezondheidsproblemen vervangt.

Van bovengebruikelijke hulp is sprake wanneer mensen elkaar bij ziekte of handicap langdurig meer zorg bieden dan wat binnen de sociale relatie gewoon is. Voorbeeld: het is niet gebruikelijk dat een volwassene langdurig hulp nodig heeft bij de toiletgang. Hier is dus sprake van bovengebruikelijke hulp.

Algemene uitzonderingen op het bieden van gebruikelijke hulp aan volwassenen en kinderen voor de functies PV en BG

  • 1.

    Voor zover een partner, ouder, volwassen kind en/of elke andere volwassen huisgenoot geobjectiveerde beperkingen heeft en/of kennis/vaardigheden mist om gebruikelijke persoonlijke verzorging, en/of begeleiding voor de ondersteuningsbehoevende uit te voeren en deze vaardigheden niet kan aanleren, wordt van hen geen bijdrage verwacht. De betreffende ondersteuning kan worden geïndiceerd. Geobjectiveerde beperkingen zijn beperkingen gerelateerd aan gezondheidsproblemen. De reden dat de gebruikelijke helper de vaardigheden niet kan aanleren, moet worden gemotiveerd.

  • 2.

    Voor zover een partner, ouder, volwassen kind en/of andere volwassen huisgenoot overbelast is of dreigt te raken, wordt van hem geen gebruikelijke persoonlijke verzorging en/of begeleiding verwacht, totdat deze dreigende overbelasting is opgeheven. Er kan in een dergelijke situatie in eerste instantie enkel een kortdurende indicatie worden afgegeven. Hierbij geldt het volgende:

    • a.

      Wanneer voor de partner, ouder, volwassen kind en/ of andere volwassen huisgenoot eigen mogelijkheden en/of voorliggende voorzieningen zijn om de (dreigende) overbelasting op te heffen moeten deze eigen mogelijkheden en/of voorliggende voorzieningen hiertoe worden aangewend. Als er sprake is van (dreigende) overbelasting vanwege het zelf leveren van geïndiceerde ondersteuning/zorg moet men die overbelasting opheffen door deze ondersteuning/zorg door (andere) hulpverleners uit te laten voeren/in te kopen;

    • b.

      Voor zover de (dreigende) overbelasting wordt veroorzaakt door maatschappelijke activiteiten buiten de gebruikelijke persoonlijke verzorging en/of begeleiding, wel of niet in combinatie met een fulltime school- of werkweek, gaat het verlenen van gebruikelijke persoonlijke verzorging en/of begeleiding voor op die maatschappelijke activiteiten.

  • 3.

    Voor zover de ondersteuningsbehoevende zich in de terminale levensfase bevindt, wordt geen bijdrage verwacht van een partner, ouder, kind en/of andere huisgenoot.

Persoonlijke Verzorging

Partners onderling

Kortdurende situaties

Van partners wordt verwacht dat zij elkaar Persoonlijke Verzorging bieden als er sprake is van een kortdurende zorgsituatie (hierbij gaat het over het algemeen over een periode van maximaal drie maanden) met uitzicht op een dusdanig herstel van het gezondheidsprobleem en de daarmee samenhangende zelfredzaamheid van de ondersteuningsbehoevende, dat maatwerkondersteuning daarna niet langer is aangewezen. Bijvoorbeeld wanneer de partner een been breekt.

Deze zorg valt buiten de aanspraken van de gemeentelijke ondersteuningsplicht. De zorgplicht van partners onderling betreft de persoonlijke, lichaamsgebonden zorg in de vorm van assistentie bij, of overname van alle activiteiten die onder de functie PV vallen. Maar ook aandacht en begeleiding bij een aandoening horen hierbij. Cliëntsoevereiniteit behoort bij partners onderling niet tot de categorie uitzonderingen en is daarom hier niet van toepassing, ook niet vanwege geloofsovertuiging, culturele achtergrond of binnen een gezinssituatie waarin partners ruzie hebben.

Langdurende situaties

Als vanaf de start van de zorgsituatie duidelijk is dat de zorgsituatie een langdurig karakter heeft, is er geen sprake van gebruikelijke hulp. Er hoeft dan dus niet eerst drie maanden ‘gebruikelijke hulp’ door partners geleverd te worden, alvorens maatwerkondersteuning kan worden geïndiceerd.

Volwassen inwonende kinderen en/of andere volwassen huisgenoten onderling

Persoonlijke Verzorging van volwassen inwonende kinderen en andere volwassen huisgenoten, anders dan partners onderling, is geen gebruikelijke hulp.

Partners onderling en volwassen inwonende kinderen en/of andere volwassen huisgenoten onderling

Aanleren aan derden

Het aanleren van handelingen op het gebied van Persoonlijke Verzorging aan derden (familie, vrienden) is gebruikelijke hulp. Als anderen dan de gebruikelijke helper de handelingen uitvoeren als de gebruikelijke helper niet aanwezig is, wordt van de gebruikelijke helper verwacht dat hij die handelingen zelf aan de desbetreffende persoon aanleert.

Begeleiding

Partners onderling, ouders en volwassen inwonende kinderen en/of andere volwassen huisgenoten onderling

Kortdurende situaties

Alle begeleiding van de ondersteuningsbehoevende door de partner, ouder, volwassen kind en/of elke andere volwassen huisgenoot is gebruikelijke hulp als er sprake is van een kortdurende zorgsituatie met uitzicht op een dusdanig herstel van het gezondheidsprobleem en de daarmee samenhangende zelfredzaamheid van de ondersteuningsbehoevende, dat maatwerkondersteuning daarna niet langer is aangewezen. Daarbij gaat het over het algemeen over een periode van maximaal drie maanden.

Langdurige situaties

Als het gaat om een chronische situatie is de Begeleiding van een volwassen ondersteuningsbehoevende gebruikelijke hulp wanneer die Begeleiding naar algemeen aanvaarde maatstaven door partner, ouder, inwonend kind en/of andere huisgenoot in de persoonlijke levenssfeer onderling aan elkaar moet worden geboden. Het gaat hierbij in ieder geval om de volgende vormen van begeleiding aan een ondersteuningsbehoevende:

  • Het geven van BG aan een ondersteuningsbehoevende op het terrein van de maatschappelijke participatie.

  • Het begeleiden van ondersteuningsbehoevende bij het normaal maatschappelijk verkeer binnen de persoonlijke levenssfeer zoals het bezoeken van familie/vrienden, huisarts, enzovoort.

  • Het bieden van hulp bij of het overnemen van taken die bij een gezamenlijk huishouden horen, zoals het doen van de administratie. Dit kan worden overgenomen door een niet-beperkte huisgenoot wanneer die taak altijd door de nu beperkte ondersteuningsbehoevende werd uitgevoerd.

Aanleren aan derden

Het leren omgaan van derden (familie/vrienden) met de ondersteuningsbehoevende is gebruikelijke hulp.

4. Richtlijn bij (dreigende) overbelasting van partner, ouder, volwassen kind en/of andere huisgenoten

ALGEMEEN

De zorg voor een ziek kind of een zieke partner, kan zo zwaar worden dat van overbelasting sprake is. In de meeste gevallen is de bovengebruikelijke hulp die geïndiceerd wordt voldoende om deze overbelasting te voorkomen. Maar soms blijkt deze geïndiceerde hulp niet voldoende te zijn. In zulke gevallen kan de gebruikelijke Persoonlijke Verzorging en/of Begeleiding zo nodig geheel of gedeeltelijk geïndiceerd worden. Voor het bieden van een beschermende woonomgeving blijven ouders, ook bij overbelasting, zelf verantwoordelijk.

BEOORDELING VAN OVERBELASTING

Aan het indiceren van gebruikelijke hulp gaat het beoordelen van de overbelasting vooraf. Overbelasting wijst op een verstoring van het evenwicht tussen draagkracht en draaglast waardoor fysieke en/of psychische klachten ontstaan. Tekort schieten van het ‘coping mechanisme’ kan er de oorzaak van zijn; emotionele labiliteit en slapeloosheid het gevolg. Naast de aard en ernst van de overbelasting wordt ook onderzocht of deze komt doordat er iets met de gebruikelijke helper zelf aan de hand is (draagkracht vermindering) en/of dat deze gevolg is van de ernst van de ziekte van het kind of de partner (draaglast verhoging).

De vraag is of in individuele situaties van een uitzondering sprake is op grond waarvan toch gebruikelijke hulptaken moeten worden overgenomen. Eén van de redenen daarvoor kan zijn dat degenen van wie wordt verwacht dat zij taken overnemen, overbelast zijn (geraakt) en niet meer in staat zijn de gebruikelijke hulp te leveren. Steeds moet duidelijk zijn hoe de overbelasting zich uit en wat deze inhoudt. De met de overbelasting gepaard gaande klachten moeten duidelijk beschreven worden. In voorkomende gevallen kan het opnemen van contact met de huisarts over de ouder, partner of huisgenoot helpen om een oordeel te vormen. Soms is het duidelijk dat de ouder, partner of huisgenoot overbelast is, maar soms ook niet. Er bestaat niet één, simpel af te nemen test, die hierover direct uitsluitsel geeft. Wel gebruiken behandelaars en hulpverleners vragenlijsten waarmee overbelasting (mede) onderbouwd kan worden. Niet alleen de omvang van de zorgtaken, maar ook de leveringsvoorwaarde van de zorg zijn van invloed op de belastbaarheid van de gebruikelijke helper. Met andere woorden: het uitvoeren van enkele zorgtaken op vooraf afgesproken momenten is vaak minder belastend dan het uitvoeren van dezelfde zorgtaken waarbij continue aanwezigheid en alertheid van de gebruikelijke helper noodzakelijk is.

Klachten en symptomen die bij een aanpassingsstoornis (DSM-IV-TR) optreden, kunnen op overbelasting wijzen zonder dat van een stoornis in psychiatrische zin sprake hoeft te zijn. Het gaat om klachten en symptomen zoals:

  • angst of gespannenheid: nervositeit, onrust, rusteloosheid, slecht slapen;

  • depressie: hopeloosheid, huilbuien, somberheid;

  • gedragsproblemen: negeren van normen en regels, onaangepast gedrag;

  • gecombineerd emotioneel en gedragsgestoord: depressie en/of angst gecombineerd met een gedragsstoornis of onaangepast gedrag;

  • lichamelijke klachten, verminderde prestaties of concentratieproblemen.

Er moet een verband zijn tussen de overbelasting en de zorg die iemand (aan partner of kind) biedt. Bij overbelasting door een dienstverband van teveel uren of als gevolg van spanningen op het werk, zal de oplossing in de eerste plaats gezocht moeten worden in minder uren gaan werken of aanpak van de spanningen op het werk. Steeds zal daarom moeten worden aangegeven dat, wanneer de overbelasting bijvoorbeeld door het herinrichten van het huiselijk leven en/of werk kan worden teruggedrongen, dit dan ook van een ouder, partner of huisgenoot wordt verwacht. Wanneer de geldigheidsduur van het besluit verlopen is en een herindicatie wordt aangevraagd, zal worden gekeken of en welke inspanningen zijn gedaan om de overbelasting terug te dringen.

Bijlage 3: Richtlijn indicatiestelling Hulp bij het huishouden (Vanaf 15 april 2024)

1. Inleiding

Deze bijlage bevat de beleidsregels voor de toekenning van de dienstverlening hulp bij het huishouden. Met het opnemen van deze beleidsregels in het besluit maatschappelijke ondersteuning geeft de gemeente aan wanneer en in welke mate hulp bij het huishouden aan de orde is.

De beleidsregels bieden slechts handvatten en geven slechts een indicatie over de omvang. Belangrijk is te onderstrepen dat in alle gevallen de individuele situatie van de cliënt het uitgangspunt is. De in deze richtlijn opgenomen tijdsnormeringen zijn daarom slechts indicatief.

Voor de onderbouwing van de maatwerkvoorziening hulp bij het huishouden, maken we gebruik van de opzet en tijdsnormering van het Normenkader Huishoudelijke Ondersteuning 2019 (bureau HHM). De tijdsnormeringen voor de het resultaat wasverzorging zijn – gelet op de jurisprudentie - ontleend aan de normering van het Centrum indicatiestelling Zorg (2006).

2. Gemiddelde cliëntsituatie

Het vertrekpunt is steeds een ‘gemiddelde cliëntsituatie’. Op basis van deze gemiddelde cliëntsituatie krijgen de normtijden een algemeen karakter en wordt voorkomen dat op alle mogelijk denkbare uitzonderingen apart beleid moet worden ontwikkeld. De gemiddelde cliëntsituatie is als volgt omschreven:

Gemiddelde cliëntsituatie:

  • Een huishouden met 1 of 2 volwassenen zonder thuiswonende kinderen;

  • Wonend in een zelfstandige huisvestingssituatie, gelijkvloers of met een trap;

  • Er zijn geen huisdieren aanwezig die extra inzet van ondersteuning vragen;

  • De cliënt kan de woning dagelijks op orde houden (bijvoorbeeld aanrecht afnemen, algemeen opruimen) zodat deze gereed is voor de schoonmaak;

  • De cliënt heeft geen mogelijkheden om zelf bij te dragen aan de activiteiten die moeten worden uitgevoerd;

  • Er is geen ondersteuning vanuit mantelzorgers, netwerk en vrijwilligers bij activiteiten die moeten worden uitgevoerd;

  • Er zijn geen beperkingen of belemmeringen aan de orde bij de cliënt die maken dat de woning extra vervuilt of dat de woning extra schoon moet zijn;

  • De woning heeft geen uitzonderlijke inrichting en is niet extra bewerkelijk of extra omvangrijk.

Niet iedere cliënt past in deze omschrijving van de gemiddelde cliëntsituatie. Voor cliënten waarbij de gemiddelde situatie niet van toepassing is, kunnen invloedsfactoren worden meegewogen. Deze staan in het normenkader als ‘meer inzet’ of ‘minder inzet’. Daarmee wordt voor iedere cliënt maatwerk gerealiseerd.

Let op dat de aanwezigheid van deze kenmerken niet automatisch leidt tot meer inzet. Het is steeds de vraag aan de toegang of een kenmerk leidt tot extra vervuiling of vraagt om een extra niveau van schoon, waardoor meer inzet nodig is.

Bij toepassing van het normenkader wordt een optelsom van de resultaatgebieden gemaakt waarbij de cliënt ondersteuning nodig heeft. Zo nodig wordt ‘meer inzet’ opgeteld en ‘minder inzet’ afgetrokken.

Het normenkader wordt op de volgende manier geïnterpreteerd:

  • De ondersteuningstijd zoals in het kader weergegeven bij de gemiddelde cliëntsituatie, betreft volledige professionele overname van alle activiteiten. Dit vormt de basis die voor de individuele cliënt op maat moet worden gemaakt.

  • Het betreft uren/minuten per week,

  • De professionele hulp verdeelt zelf de uit te voeren werkzaamheden en de beschikbaar gestelde uren in de tijd, uiteraard in overleg met de cliënt. Zo worden uiteindelijk alle activiteiten uit het ondersteuningsplan met de overeengekomen frequentie uitgevoerd (dus ook de activiteiten die niet elke week hoeven worden uitgevoerd). In paragraaf 4 is een overzicht opgenomen van de activiteiten en frequentie van uitvoering hiervan waarop het normenkader is gebaseerd.

  • Het normenkader betreft de voor de hulp beschikbare totale tijd. Het betreft dus geen instructietijd voor het uitvoeren van bepaalde activiteiten. In ieder huishouden, in iedere situatie, is sprake van net weer wat andere verdelingen van activiteiten en van de tijd die dit kost.

  • In het normenkader is naast de directe tijd ook indirecte tijd opgenomen. Dit is tijd die nodig is voor binnenkomen, afspraken maken, interactie met de cliënt en bijvoorbeeld het pakken en opruimen van schoonmaakmiddelen. Deze indirecte tijd is even noodzakelijk als de directe tijd om de beoogde resultaten te behalen.

  • De totale tijd die conform het normenkader beschikbaar wordt gesteld, zien wij als het jaarlijks aantal uren dat is te besteden ten behoeve van de te bereiken resultaten. Uit diverse onderzoeken is gebleken dat deze totaaltijd toereikend is om te doen wat nodig is in de gemiddelde cliëntsituatie. Voorwaarde hiervoor is daarom dat goed onderzoek is gedaan naar de individuele situatie van de cliënt (keukentafelgesprek).

  • Met dit normenkader kan een verantwoord niveau van een schoon, opgeruimd en georganiseerd huishouden worden gerealiseerd. Aandachtspunt is dat persoonlijke opvattingen van cliënten of hulpen soms anders zijn dan waarop dit normenkader is gebaseerd. In deze is dan het normenkader leidend, omdat deze op basis van onderzoek bij en met vele cliënten en in afstemming met diverse deskundigen tot stand is gekomen.

3. Normkader in uren/minuten per week1

afbeelding binnen de regeling

Normenkader: activiteiten en frequenties

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

Bijlage 4: Richtlijn begeleiding

  • 1.

    Inleiding

Deze bijlage bevat de beleidsregels voor de toekenning van de dienstverlening begeleiding. Met het opnemen van deze beleidsregels in het besluit maatschappelijke ondersteuning maakt de gemeente duidelijk wanneer en in welke mate begeleiding aan de orde is. Tevens wordt transparant welke indeling wordt gehanteerd bij de dienstverlening begeleiding individueel en begeleiding groep.

De beleidsregels bieden consulenten handvatten voor het maken van de indeling van de zorgbehoefte van de cliënt in de door gemeenten gehanteerde cliëntprofielen. Belangrijk is te onderstrepen dat in alle gevallen de individuele situatie van de cliënt het uitgangspunt blijft. Ook de in deze richtlijn opgenomen tijdsnormeringen zijn slechts indicatief.

  • 2.

    Definiëring begeleiding

Begeleiding omvat activiteiten voor inwoners met een somatische, psychogeriatrische of psychiatrische aandoening of beperking, of een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap die matige of zware beperkingen hebben op het terrein van:

  • de sociale redzaamheid;

  • het bewegen en verplaatsen;

  • het psychisch functioneren;

  • het geheugen en de oriëntatie, of;

  • (matig of zwaar probleem)gedrag.

Begeleiding is gericht op bevordering, behoud of compensatie van de zelfredzaamheid en strekt tot voorkoming van opname in een instelling of van verwaarlozing.

De activiteiten bestaan uit:

  • het ondersteunen bij of oefenen met vaardigheden of handelingen;

  • het ondersteunen bij of oefenen met het aanbrengen van structuur of het voeren van regie, of;

  • het overnemen van toezicht op de cliënt.

  • 3.

    Begeleiding individueel of begeleiding groep

Met betrekking tot de functie begeleiding wordt er onderscheid gemaakt tussen begeleiding individueel en begeleiding groep.

Of de cliënt is aangewezen op begeleiding individueel of begeleiding in groepsverband, wordt bepaald door de afweging wat zorg inhoudelijk het meest doelmatig is. Begeleiding in groepsverband is voorliggend op begeleiding individueel, als hetzelfde doel wordt beoogd. Wanneer de begeleiding gericht is op het daadwerkelijk bieden van dagstructuur is begeleiding groep de aangewezen vorm van begeleiding. Echter, wanneer de zorgbehoefte gelegen is in het bijvoorbeeld één of meerdere keren per week bieden van hulp bij het doornemen van de dag- of weekstructuur en de zorgbehoefte is niet gelegen in het daadwerkelijk bieden van die dagstructuur, dan is begeleiding individueel de aangewezen vorm om de zorgbehoefte van de cliënt in te vullen. Ook als er medische contra-indicaties zijn voor begeleiding in groepsverband, kunnen de activiteiten in de vorm van begeleiding individueel worden geïndiceerd. Eén dagdeel begeleiding in groepsverband staat in die situatie niet gelijk aan vier uur begeleiding individueel, maar is afhankelijk van het zorgdoel. Het gaat dan met name om personen waarvoor op medische gronden een contra-indicatie geldt voor deelname aan een groep geboden door een instelling, zoals infectiegevaar of ernstige energetische beperkingen.

Op basis van het zorgdoel voor de cliënt kunnen begeleiding individueel en begeleiding in groepsverband gecombineerd zijn aangewezen. Bij de toewijzing wordt er rekening mee gehouden dat deze vormen van zorg niet op hetzelfde moment van de dag kunnen plaatsvinden.

  • 4.

    Indeling begeleiding individueel

  • 4.1.

    Algemeen

De dienstverlening begeleiding individueel wordt ingedeeld in cliëntprofielen. Deze indeling wordt gemaakt op basis van drie criteria:

  • Doelperspectief (zie 4.2.)

  • Complexiteit (zie 4.3.)

  • Omvang (zie 4.4.)

  • 4.2.

    Doelperspectief

Het Wmo arrangement begeleiding individueel wordt onderverdeeld naar doelperspectief. Daarbij wordt de volgende indeling gehanteerd.

  • a.

    Ontwikkeling

  • b.

    Behoud

Ad a. Het arrangement is primair gericht op ontwikkeling. Aanbieder richt zich op het bevorderen, aanleren en stimuleren van de zelfredzaamheid van de cliënt. De begeleiding is gericht op het actief herstellen van het regelvermogen van de cliënt, waardoor hij weer zelf regie over het eigen leven kan voeren. Het gaat dan om zaken als het helpen plannen van activiteiten, regelen van dagelijkse zaken, het nemen van besluiten en het structureren van de dag. De mogelijkheid om af te schalen liggen hier zowel in de ontwikkeling van de regievoering van de cliënt, alsmede in het vergroten van (de rol van) het sociaal netwerk, informele- en/of algemeen toegankelijke alternatieven.

Ad b. Het arrangement is primair gericht op behoud. Aanbieder richt zich op het handhaven en controleren van de zelfredzaamheid van de cliënt en compenseert diens afwezige regelvermogen. Hij biedt praktische hulp en ondersteuning bij het uitvoeren van handelingen die zelfredzaamheid tot doel hebben. De mogelijk om af te schalen liggen hier met name in het vergroten van (de rol van) het sociaal netwerk, informele- en/of algemeen toegankelijke alternatieven.

  • 4.3.

    Complexiteit

Het Wmo arrangement begeleiding individueel wordt onderverdeeld in twee niveaus op basis van complexiteit. Het onderscheid bepaalt uitsluitend het tarievenniveau met aanbieders maar heeft geen invloed op de aanspraken van de cliënt. De aanbieder is in alle gevallen – ongeacht deze indeling – verantwoordelijk voor het leveren van de ondersteuning die aansluit bij de behoefte van de cliënt.

 

Vanaf 1 januari 2017

Individuele begeleiding

Individuele begeleiding hoog

Individuele begeleiding laag

  • 4.4.

    Omvang van begeleiding individueel

De omvang van de functie begeleiding individueel wordt berekend in tijdeenheden(uren, minuten). De omvang wordt vervolgens herleid naar de meest passende intensiteit. Voor de bepaling van de omvang van een individuele aanspraak is de individuele situatie van de cliënt het uitgangspunt. Als referentiekader voor de gevraagde tijdsinvestering per activiteit kan gebruik gemaakt worden van de tijdsnormeringen in de onderstaande tabel. De optelsom van de duur van de betreffende activiteiten resulteert in een indicatieve omvang van de begeleiding in tijd. De omvang van de begeleiding wordt in alle gevallen gemotiveerd.

Schema indicatieve tijd en frequentie activiteiten 2

Overzicht van te adviseren activiteiten

Frequentie

Gemiddelde in minuten per keer

Omvang per week in uren

Oefenen

 

60- 180 minuten

1 – 3 uur

Het ondersteunen bij het aanbrengen van structuur, c.q. het voeren van regie en/of

Het ondersteunen bij vaardigheden/handelingen ten behoeve van de zelfredzaamheid

1 x per week

60 - 180 minuten

1 - 3 uur

2 x per week

60 - 180 minuten

2 - 6 uur

3 x per week

30 - 90 minuten

1,5 - 4,5 uur

4 x per week

30 - 90 minuten

2 - 6 uur

5 x per week

15 – 90 minuten

1,25 – 7,5 uur

6 x per week

15 – 90 minuten

1,5 – 9 uur

1 x per dag

15 – 90 minuten

1,75 – 9,9 uur

2 x per dag

15 – 45 minuten

3,5 – 9,9 uur

3 x per dag

15 – 30 minuten

5,25 – 9,9 uur

4 x per dag

15 – 20 minuten

7 – 9,33 uur

1 en/of 2 + oefenen

 
 

2 – 12,9 uur

Het bieden van toezicht

 
 

3,9 uur

1 en/of 2 +3

 
 

4,9 – 12,9 uur

1 en/of 2 +3 + oefenen

 
 

5,9 – 15,9 uur

1 en/of 2 +3 + oefenen + zeer ernstige gedragsproblematiek3

 
 

6,9 – 19,9 uur

Het Wmo arrangement begeleiding individueel wordt onderverdeeld in vijf verschillende intensiteiten:

  • -

    Licht

  • -

    Gemiddeld

  • -

    Bovengemiddeld

  • -

    Intensief

  • -

    Zeer intensief

Iedere intensiteit is gekoppeld aan een referentieomvang in uren/minuten per maand gebaseerd op de ervaringsgegevens van de afgelopen jaren. Omdat de zorgbehoefte van de cliënt fluctueert hebben aanbieders de vrijheid hun inzet per kwartaal te middelen.

Alleen wanneer de cliënt een expliciet beroep doet op zijn aanspraken op basis van zijn indicatie, is aanbieder gehouden de aan de intensiteit gerelateerde referentie-uren daadwerkelijk op maandbasis te leveren.

Schematische weergave indeling omvang Wmo begeleiding individueel 2022

Intensiteit

Referentie-inzet

Begeleiding individueel

Uren per week

Uren per maand

Uren per kwartaal

Zeer intensief

13,31

57,69

173,03

Intensief

8,39

36,38

109,07

Bovengemiddeld

4,09

17,76

53,17

Gemiddeld

2,08

9,04

27,04

Licht

1,14

4,97

14,82

  • 5.

    Indeling begeleiding groep

  • 5.1.

    Algemeen

De dienstverlening begeleiding groep wordt ingedeeld in cliëntprofielen. Deze indeling wordt gemaakt op basis van drie criteria:

  • Doelperspectief (zie 4.2.)

  • Complexiteit (zie 4.3.)

  • Omvang (zie 4.4.)

  • 5.2.

    Doelperspectief

Het Wmo arrangement begeleiding groep wordt onderverdeeld naar doelperspectief. Daarbij wordt de volgende indeling gehanteerd.

  • a.

    Ontwikkeling

  • b.

    Behoud

Ad a. Het arrangement is primair gericht op ontwikkeling. Aanbieder richt zich op het bevorderen, aanleren en stimuleren van de zelfredzaamheid van de cliënt. De begeleiding is gericht op het actief herstellen van het regelvermogen van de cliënt, waardoor hij weer zelf regie over het eigen leven kan voeren. Het gaat dan om zaken als het helpen plannen van activiteiten, regelen van dagelijkse zaken, het nemen van besluiten en het structureren van de dag. De mogelijkheid om af te schalen liggen hier zowel in de ontwikkeling van de regievoering van de cliënt, alsmede in het vergroten van (de rol van) het sociaal netwerk, informele- en/of algemeen toegankelijke alternatieven.

Ad b. Het arrangement is primair gericht op behoud. Aanbieder richt zich op het handhaven en controleren van de zelfredzaamheid van de cliënt en compenseert diens afwezige regelvermogen. Hij biedt praktische hulp en ondersteuning bij het uitvoeren van handelingen die zelfredzaamheid tot doel hebben. De mogelijk om af te schalen liggen hier met name in het vergroten van (de rol van) het sociaal netwerk, informele- en/of algemeen toegankelijke alternatieven.

  • 5.3.

    Complexiteit

Het Wmo arrangement begeleiding groep wordt onderverdeeld in drie niveaus op basis van complexiteit. Het onderscheid bepaalt uitsluitend het tarievenniveau met aanbieders maar heeft geen invloed op de aanspraken van de cliënt. De aanbieder is alle gevallen – ongeacht deze indeling – verantwoordelijk voor het leveren van de ondersteuning die aansluit bij de behoefte van de cliënt.

 

Vanaf 1 januari 2017

Groepsbegeleiding

 

Groepsbegeleiding hoog

Groepsbegeleiding midden

Groepsbegeleiding laag

  • 5.4.

    Omvang van begeleiding groep

De omvang van de functie begeleiding groep wordt berekend in dagdelen. Een dagdeel staat gelijk aan (maximaal) vier aaneengesloten uren.

De omvang van de indicatie voor begeleiding groep wordt bepaald door de individuele omstandigheden van de cliënt en het doel van de zorg.

Daarbij kan het gaan om:

  • 1.

    het bieden van een dagprogramma met als doel al dan niet aangepaste vormen van arbeid (ook vrijwilligerswerk) of school te vervangen;

  • 2.

    het bieden van activiteiten met als doel een andersoortige vorm van dagstructurering dan arbeid of school (denk aan 65-plussers of mensen zonder arbeidsverleden) en tevens zelfredzaamheid en cognitieve capaciteiten en vaardigheden zoveel mogelijk te handhaven en/of gedragsproblematiek te reguleren;

  • 3.

    toezicht in een instelling.

De dagactiviteiten in groepsverband zoals hiervoor vermeld onder 1 en 2 moeten programmatisch/ methodisch zijn, gericht op het structureren van de dag, op praktische ondersteuning en op het oefenen van vaardigheden die de zelfredzaamheid bevorderen. Dagbesteding houdt in een structurele tijdsbesteding met een welomschreven doel waarbij de cliënt actief wordt betrokken en die hem zingeving verleent. Hieronder wordt niet verstaan een reguliere dagstructurering zoals die in de woon-/verblijf situatie wordt geboden of een welzijnsactiviteit zoals zang, bingo, uitstapjes en dergelijke.

Als er sprake is van dagactiviteiten zoals vermeld onder 1 en/of 2 kan er hiernaast aanvullend toezicht in een instelling noodzakelijk zijn. Hiervoor kunnen additionele dagdelen worden geïndiceerd.

De omvang in dagdelen wordt vervolgens herleid naar de meest passende intensiteit.

Het Wmo arrangement begeleiding individueel wordt onderverdeeld in vier verschillende intensiteiten:

  • -

    Licht

  • -

    Gemiddeld

  • -

    Intensief

  • -

    Zeer intensief

Iedere intensiteit is gekoppeld aan een referentieomvang in dagdelen per maand gebaseerd op de ervaringsgegevens van de afgelopen jaren. Omdat de zorgbehoefte van de cliënt fluctueert hebben aanbieders de vrijheid hun inzet per kwartaal te middelen.

Alleen wanneer de cliënt een expliciet beroep doet op zijn aanspraken op basis van zijn indicatie, is aanbieder gehouden de aan de intensiteit gerelateerde referentie-dagdelen daadwerkelijk op maandbasis te leveren.

Intensiteit

Referentie-inzet

Begeleiding groep

Dagdelen per week

Dagdelen per maand

Dagdelen per kwartaal

Zeer intensief (was 6-9)

7,5

32,50

97,5

Intensief (was 4-6)

5

21,67

65,01

Gemiddeld (was 2-4)

3

13,00

39

Licht (was 0-2)

1,5

6,50

19,50

  • 5.5.

    Begeleiding groep en vervoer

Binnen de toewijzing voor begeleiding groep is een vervoerscomponent opgenomen. Dit houdt in dat de aanbieder verantwoordelijk is voor de beoordeling in hoeverre en/of op welke dagen vervoer van en naar de dagbesteding in de individuele situatie nodig is. Daarbij zijn eigen kracht en mogelijkheden binnen het sociaal netwerk voorliggend, met dien verstande dat deze niet afdwingbaar zijn. Daar waar vervoer noodzakelijk is, draagt de aanbieder hier zorg voor.

  • 5.6

    Toeslag rolstoelvervoer

Voor wat betreft rolstoelvervoer wordt een aparte component voorzien. Daarmee wordt aangesloten op de hogere kostenstructuur en het onderscheid zoals dit ook in het verleden werd gemaakt. De gemeentelijke toegang kent deze toeslag toe wanneer cliënt:

  • afhankelijk is van een rolstoel,

  • als gevolg van zijn beperkingen niet in staat is zelfstandig met vervoer te komen en

  • geen mogelijkheden heeft in het sociaal netwerk vervoer te regelen.

  • 6.

    Doelstelling begeleiding

  • 6.1.

    Algemeen

De functie begeleiding is gericht op het bevorderen, het behoud of het compenseren van zelfredzaamheid van de cliënt. De begeleiding is bedoeld voor inwoners die zonder deze begeleiding zouden moeten verblijven in een instelling of zouden verwaarlozen.

De cliënt kan zijn aangewezen op begeleiding in de vorm van individuele begeleiding (begeleiding individueel) en/of begeleiding in groepsverband (begeleiding groep).

  • 6.5.

    Het bevorderen, behouden of compenseren van zelfredzaamheid

Bij zelfredzaamheid in relatie tot de functie begeleiding gaat het om de lichamelijke, cognitieve en psychische mogelijkheden die de cliënt in staat stellen om binnen de persoonlijke levenssfeer te functioneren. In de eerste plaats kan het gaan om het compenseren en actief herstellen van het beperkte of afwezige regelvermogen van de cliënt, waardoor hij onvoldoende of geen regie over het eigen leven kan voeren. Het gaat dan om zaken als het helpen plannen van activiteiten, regelen van dagelijkse zaken, het nemen van besluiten en het structureren van de dag. De grens tussen de persoonsgebonden sociale omgeving en participatie is niet altijd scherp te trekken. Daarom is voor cliënt met matige en zware beperkingen binnen de functie begeleiding ook ondersteuning mogelijk in de vorm van het stimuleren tot en het voorbereiden van gesprekken met instanties op het terrein van wonen, school, werk, enzovoort. Inde tweede plaats kan begeleiding de vorm aannemen van praktische hulp en ondersteuning bij het uitvoeren of het eventueel ondersteunen bij het oefenen van handelingen/vaardigheden die zelfredzaamheid tot doel hebben.

  • 7.

    Toewijzingscriteria begeleiding

  • 7.1.

    Algemeen

Om in aanmerking te komen voor de functie begeleiding moet zijn vastgesteld dat de cliënt matige tot zware beperkingen heeft op één of meer van de volgende vijf terreinen:

  • sociale redzaamheid;

  • bewegen en verplaatsen;

  • probleemgedrag;

  • psychisch functioneren of;

  • geheugen- en oriëntatiestoornissen.

  • 7.2.

    Sociale redzaamheid

Bij sociale redzaamheid gaat het om de volgende aspecten:

  • begrijpen wat anderen zeggen;

  • een gesprek voeren;

  • zich begrijpelijk maken;

  • initiëren en uitvoeren eenvoudige taken;

  • kunnen lezen, schrijven en rekenen;

  • communicatiehulpmiddel gebruiken;

  • dagelijkse bezigheden;

  • problemen oplossen en besluiten nemen;

  • dagelijkse routine regelen;

  • zelf geld beheren;

  • initiëren en uitvoeren complexere taken;

  • zelf administratie zaken bijhouden.

Lichte beperkingen houden dan in dat de cliënt lichte problemen heeft met de dagelijkse routine en met het uitvoeren van vooral complexere activiteiten. Met enige stimulans en/of toezicht is hij in staat zijn sociale leven zelfstandig vorm te geven, aankopen te doen en zijn geld te beheren. Wat betreft het aangaan en onderhouden van sociale relaties, op school, op het werk, met het sociale netwerk, is er met praten bij te sturen: vanuit gezin, het sociale netwerk en/of school. De cliënt kan zelf om hulp vragen en er is geen noodzaak tot het daadwerkelijk overnemen van taken.

Matige beperkingen houden dan in dat het oplossen van problemen, het zelfstandig nemen van besluiten, het regelen van dagelijkse bezigheden en de dagelijkse routine (gebrek aan dag- en nachtritme) voor de cliënt niet vanzelfsprekend zijn. Dit levert af en toe zodanige problemen op dat de cliënt afhankelijk is van hulp. De communicatie gaat niet altijd vanzelf door dat de cliënt soms niet goed begrijpt wat anderen zeggen

en/of zichzelf soms niet voldoende begrijpelijk kan maken. Het niet inzetten van begeleiding kan leiden tot verwaarlozing/opname.

Zware beperkingen houden dan in dat complexe taken voor de cliënt moeten worden overgenomen. Ook het uitvoeren van eenvoudige taken en communiceren gaan moeizaam. De cliënt kan niet zelfstandig problemen oplossen en/of besluiten nemen, hij kan steeds minder activiteiten zelfstandig uitvoeren. De zelfredzaamheid wordt problematisch. Voor de dagstructuur en het voeren van de regie is de cliënt afhankelijk van de hulp van anderen.

  • 7.3.

    Bewegen en verplaatsen

Bij zich bewegen en verplaatsen gaat het om de volgende aspecten:

  • lichaamspositie handhaven;

  • grove hand- en armbewegingen maken;

  • fijne handbewegingen maken;

  • lichtere voorwerpen tillen;

  • gecoördineerde bewegingen maken met benen en voeten;

  • lichaamspositie veranderen;

  • trap op en af gaan zonder hulp(middelen);

  • zich verplaatsen met hulp(middelen);

  • voortbewegen binnenshuis, zonder hulp(middelen);

  • gebruik maken van openbaar vervoer;

  • eigen vervoermiddel gebruiken;

  • voortbewegen buitenshuis zonder hulp(middelen);

  • korte afstanden lopen;

  • zwaardere voorwerpen tillen.

Lichte beperkingen houden dan in dat de cliënt niet meer zelf kan fietsen of autorijden en zich buitenshuis niet meer zonder hulpmiddel (bijvoorbeeld een rollator) kan voort bewegen. Met het gebruik van hulpmiddelen kan er nog veel, maar niet alles. Daarnaast kan de cliënt geen zware voorwerpen tillen. Het optillen van lichte voorwerpen levert soms problemen op, maar met wat hulp en eenvoudige aanpassingen lukt dit nog wel. De cliënt kan de genoemde beperkingen in voldoende mate compenseren door hulp uit de omgeving en zo nodig door de inzet van hulp bij het huishouden en/of voorzieningen uit de Wmo.

Matige beperkingen houden dan in dat het zelfstandig opstaan uit een stoel en gaan zitten soms problemen oplevert. Fijne handbewegingen worden minder vanzelfsprekend, maar ook de grove hand- en armbewegingen beginnen problemen te geven. De cliënt kan zich, ook met behulp van een rollator of rolstoel, moeilijker zelfstandig verplaatsen. Openbaar vervoer is eigenlijk ontoegankelijk voor de cliënt geworden, maar vanuit eigen middelen of de Wmo zijn hiervoor alternatieven mogelijk.

Zware beperkingen houden dan in dat bij het opstaan uit een stoel, het gaan zitten en het in- en uit bed komen de cliënt volledig moet worden geholpen. Binnenshuis is de cliënt voor zijn verplaatsing en zowel naar een andere verdieping of gelijkvloers volledig afhankelijk van hulpmiddelen. Voor het oppakken of vasthouden van lichte voorwerpen is hulp nodig. Ondanks het gebruik van hulpmiddelen kan de cliënt de beperkingen onvoldoende compenseren in het dagelijks leven.

  • 7.4.

    Gedragsproblemen

Bij gedragsproblemen gaat het om de volgende aspecten:

  • destructief gedrag (gericht op zichzelf en/of de ander, zowel letterlijk als figuurlijk);

  • dwangmatig gedrag;

  • lichamelijk agressief gedrag;

  • manipulatief gedrag;

  • verbaal agressief gedrag;

  • zelfverwondend of zelfbeschadigend gedrag;

  • grensoverschrijdend seksueel gedrag.

Lichte beperkingen houden dan in dat de cliënt lichte gedragsproblemen vertoont die bijsturing vereisen, maar geen directe of acute belemmering vormen voor de zelfredzaamheid. Het vertoonde gedrag kan relatief eenvoudig worden bijgestuurd door de omgeving van de cliënt, het gezin en/of de school. Bijsturing is voldoende zonder dat de overname noodzakelijk is.

Matige beperkingen houden dan in dat de cliënt gedrag vertoont dat bijsturing en soms (gedeeltelijke) overname van taken vereist. De omgeving van de cliënt kan slechts gedeeltelijk in de bijsturing van de cliënt voorzien. Het vertoonde gedrag vereist bijsturing door een (deskundige) professional. Als er geen deskundige bijsturing wordt geboden, verslechtert de situatie van de cliënt.

Zware beperkingen houden in dat de cliënt ernstig probleemgedrag vertoont en hierdoor ontstaan zelfredzaamheidproblemen. Er is deskundige professionele sturing nodig om het gedrag in goede banen te leiden. Omdat er risico's zijn voor veiligheid van de cliënt of zijn omgeving is er continu hulp of begeleiding nodig.

  • 7.5.

    Psychisch functioneren

Bij psychisch functioneren, gaat het om de volgende aspecten:

  • concentratie;

  • geheugen en denken;

  • perceptie van omgeving.

Lichte beperkingen houden dan in dat de cliënt lichte problemen heeft met concentreren, geheugen en denken. De oorzaak kan in verschillende problemen liggen, zoals lichte sociaal-emotionele instabiliteit, stemmingsproblemen, of prikkelgevoeligheid. De concentratie en/of capaciteit tot informatieverwerking laat af en toe te wensen over. Met hulpmiddelen en enige aansturing is de zelfredzaamheid van de cliënt voldoende te ondersteunen. Er is geen noodzaak tot het overnemen van taken.

Matige beperkingen houden dan in dat de cliënt vaak zodanige problemen heeft met de concentratie en informatieverwerking dat hiervoor hulp noodzakelijk is. Als er niet met regelmaat deskundige hulp wordt geboden, ervaart de cliënt in het dagelijks leven problemen bij de zelfredzaamheid.

Zware beperkingen houden dan in dat de cliënt ernstige problemen heeft met de concentratie, het geheugen en denken en ook de waarneming van de omgeving. Hierdoor is volledige overname van taken door een deskundige professional noodzakelijk.

  • 7.6.

    Oriëntatiestoornissen

Bij oriëntatiestoornissen gaat het om de volgende aspecten:

  • oriëntatie in persoon;

  • oriëntatie in ruimte;

  • oriëntatie in tijd;

  • oriëntatie naar plaats.

Lichte beperkingen houden dan in dat de cliënt lichte problemen heeft met het besef van tijd en/of plaats. Het herkennen van personen en de omgeving levert geen problemen op. De problemen doen zich af en toe voor en de cliënt kan zich zelfstandig redden met hulp vanuit zijn netwerk. De beperkingen vormen geen bedreiging voor zijn zelfredzaamheid, want de cliënt kan veel taken op basis van gewoonten zelfstandig uitvoeren.

Matige beperkingen houden dan in dat d e cliënt problemen heeft met het herkennen van personen en zijn omgeving. De zelfredzaamheid van de cliënt staat onder druk. De cliënt heeft vaak hulp nodig van anderen bij het uitvoeren van taken en het vasthouden van een normaal dagritme. Als er geen deskundige begeleiding wordt geboden, verslechtert de situatie van de cliënt.

Zware beperkingen houden dan in dat de cliënt ernstige problemen vertoont in het herkennen van personen en van zijn omgeving. Hij is gedesoriënteerd en zijn zelfredzaamheid is aangetast. Ondersteuning bij dagstructurering en bij het uitvoeren van taken is noodzakelijk, ook is het overnemen van taken aan de orde. Als er geen deskundige begeleiding geboden wordt, is opname het enige alternatief.

  • 7.7.

    Indicatiecriteria voor oefenen

In geval van het oefenen moet bovendien zijn vastgesteld:

  • dat de cliënt gemotiveerd en leerbaar is om te oefenen en trainbaar is;

  • dat het oefenen programmatisch en doelmatig plaatsvindt

  • en/of dat de mantelzorg in de directe omgeving en/of de gebruikelijke zorger van de cliënt gemotiveerd en leerbaar is om te oefenen en trainbaar is.

  • 7.8.

    Indicatiecriteria voor begeleiding bij kinderen van 0 tot 12 maanden

Bij een kind in de leeftijd van o tot 12 maanden dat als gevolg van een somatische aandoening of beperking aanspraak heeft op Persoonlijke Verzorging of Verpleging in combinatie met het leefklimaat permanent toezicht en bij wie deze zorgbehoefte leidt tot (dreigende) overbelasting van de ouder(s), is er ook aanspraak op de functie begeleiding.

Deze kinderen kunnen ook toegang krijgen tot de functie begeleiding zonder dat is vastgesteld dat er ernstige tot zware beperkingen zijn op een of meer van de vijf terreinen die toegang geven tot de functie begeleiding. De reden hiervoor is dat de beperkingen op grond van de jonge leeftijd nog niet goed zijn vast te stellen ten opzichte van gezonde kinderen van dezelfde leeftijd. Toegang tot de functie begeleiding kan nodig zijn als er bij deze kinderen sprake is van permanent toezicht. Dit permanente toezicht kan leiden tot (dreigende) overbelasting bij de ouders. Wanneer dit het geval is en de functie begeleiding (individueel of in groepsverband), al dan niet in de vorm van respijtzorg, is een doelmatige oplossing om deze (dreigende) overbelasting op te heffen, dan is er op basis van het bovenstaande toegang tot de functie begeleiding.

Bij kleine kinderen in de thuissituatie zijn de zorgverleners veelal de ouders. Het verschil in intensiteit van zorg door de ouders aan een somatisch ziek kind ten opzichte van een gezond kind, kan een dreigende overbelasting objectiveerbaar maken.

Notabene: bij kinderen met andere grondslagen en kinderen ouder dan 12 maanden is het beperkingenbeeld zodanig dat vanwege de stoornissen en beperkingen op basis van de reguliere criteria de toegang tot de functie begeleiding kan worden bepaald.

  • 8.

    Activiteiten begeleiding

Onder de functie begeleiding vallen de volgende activiteiten.

Tabel activiteiten begeleiding

Overzicht activiteiten als onderdeel van begeleiding Overzicht van handelingen die onderdeel kunnen uitmaken van de activiteit

Overzicht activiteiten als onderdeel van begeleiding

Overzicht van handelingen die onderdeel kunnen uitmaken van de activiteit

1

Het ondersteunen bij het aanbrengen van structuur, c.q. het voeren van regie.

hulp bij initiëren of compenseren van eenvoudige of complexe taken, besluiten nemen en gevolgen daarvan overwegen;

regelen van randvoorwaarden op het gebied van wonen, onderwijs, werk, inkomen, iets kopen/betalen, het stimuleren tot en voorbereiden van een gesprek met dit type instanties' (dit betreft in principe niet het meegaan naar/aanwezig zijn bij het gesprek);

hulp bij plannen, stimuleren en voorbespreken van activiteiten;

hulp bij initiëren of compenseren van op/bijstellen van dag/weekplanning;

dagelijkse routine;

inzicht geven in (mogelijke) gevolgen van besluiten;

hulp bij zich aan regels/afspraken houden, corrigeren van besluiten of gedrag.

 

Deze activiteit richt zich vooral op de

beperkingen en stoornissen in de zelfredzaamheid, oriëntatiestoornissen,

probleemgedrag en psycho- sociale functies.

2

Het ondersteunen bij praktische vaardigheden/ handelingen ten behoeve van

zelfredzaamheid.

hulp bij uitvoeren of overnemen van eenvoudige of complexe taken/activiteiten, of bij oplossen van praktische problemen die buiten de dagelijkse routine vallen;

hulp bij uitvoeren van vaardigheden die geleerd zijn tijdens Zorgverzekeringswet- of GGZ‑ behandeling, zoals sociale vaardigheden;

hulp bij het beheren van (huishoud)geld;

hulp bij de administratie (alleen in de zin van oefenen);

hulp bij gebruik van openbaar vervoer (alleen in de zin van oefenen);

hulp bij of overnemen van post openmaken, voorlezen en regelen, afhandeling praktische zaken;

hulp bij of overnemen van oppakken, aanreiken, verplaatsen van dagelijks noodzakelijke dingen zoals het oppakken van dingen die op de grond zijn gevallen als een leesbril, het aanreiken van dingen die buiten bereik zijn geraakt zoals een kussen, het verplaatsen van een boek, telefoon en dergelijke;

hulp bij plannen en stimuleren van contact in persoonsgebonden sociale omgeving;

hulp bij communicatie in de persoonsgebonden omgeving bij bijvoorbeeld afasie.

 

Deze activiteit richt zich vooral op de beperkingen in de sociale redzaamheid en het

zich bewegen en verplaatsen.

3

Het bieden van toezicht.

toezicht op- en het aansturen van gedrag ten gevolge van een stoornis, thuis of elders;

toezicht gericht op het bieden van fysieke zorg, zodat tijdig in kan worden gegrepen

bij bijvoorbeeld bij gevaar, of complicaties bij een ziekte.

4

Oefenen met het aanbrengen van structuur, c.q. het voeren van regie en/of het uitvoeren

van handelingen die zelfredzaamheid tot doel hebben.

oefenen door de cliënt zelf: oefenen met vaardigheden (al dan niet aangeleerd tijdens behandeling) zoals gebruik geleidestok en gebruik hulpmiddelen voor communicaties stimuleren van wenselijk gedrag, inslijpen van gedrag;

oefenen van de mantelzorger/ gebruikelijke zorger hoe om te gaan met de gevolgen van de aandoening, stoornis of beperking van de cliënt.

  • 8.1.

    Zelfredzaamheid

Zelfredzaamheid (in relatie tot de functie begeleiding) betreft de lichamelijke, cognitieve en psychische mogelijkheden die de cliënt in staat stellen om binnen de persoonlijke levenssfeer te functioneren.

De cliënt:

  • heeft het vermogen om zelfzorghandelingen uit te voeren of de regie te voeren over de zelfzorghandelingen;

  • heeft het vermogen tot sociaal functioneren in de dagelijkse leefsituaties, zoals thuis en in relatie met vrienden en familie;

  • heeft het vermogen om zelf in zijn dagstructurering te voorzien;

  • kan zelf besluiten nemen en regie voeren.

Hieronder wordt een logisch verband gelegd tussen de terminologie van de internationale classificatie van het menselijk functioneren en zelfredzaamheid.

De International Classifiction of Functioning (ICF) maakt onderscheid in de volgende gebieden:

  • 1.

    leren en toepassen van kennis;

  • 2.

    algemene taken en eisen;

  • 3.

    communicatie;

  • 4.

    mobiliteit;

  • 5.

    zelfverzorging;

  • 6.

    huishouden;

  • 7.

    tussenmenselijke interacties en relaties;

  • 8.

    belangrijke levensgebieden (opleiding, beroep en werk, economisch leven, waaronder ook vrijwilligerswerk);

  • 9.

    maatschappelijk, sociaal en burgerlijk leven.

Beperkingen op de ICF-gebieden 1t/m 7 komen overeen met beperkingen ten aanzien van zelfredzaamheid. Bij begeleiding gaat het echter om de zelfredzaamheid op de gebieden 1, 2,3,4 en 7. Beperkingen op gebied 5 worden voornamelijk gecompenseerd door de functies Verpleging, Persoonlijke Verzorging en op gebied 6 door huishoudelijke hulp. De beperkingen op de gebieden 8 en 9 zijn beperkingen op het gebied van participatie (integratie in de samenleving) en vallen dus niet (meer) onder begeleiding.

Het betreft situaties waarin het niet mogelijk is de beperkingen te genezen of te verbeteren, en het ook niet mogelijk is de cliënt zo met de gevolgen van die beperkingen om te leren gaan dat hij zelfstandig kan functioneren. In die gevallen gaat het om het overnemen van verloren functionaliteit.

  • 8.2.

    Oefenen

Oefenen is aan de orde in de zin van 'inslijten' van vaardigheden/handelingen en voor het aanbrengen van structuur of het voeren van regie. Deze vaardigheden zijn in een (para)medisch voortraject als onderdeel van behandeling in het kader van de Zorgverzekeringswet al aangeleerd. In deze zin betreft het dus het leren toepassen van al aangeleerde vaardigheden of gedrag.

Oefenen in de zin van begeleiding kan ook aan de orde zijn wanneer de beperkingen als een gegeven worden beschouwd en er op basis van deze beperkingen op zichzelf staande praktische vaardigheden en gedrag worden aangeleerd die de zelfredzaamheid ten doel hebben en er geen multidisciplinaire aanpak wordt vereist. Het gaat dan bijvoorbeeld om cliënten die vertraagd leren, waarvoor om die reden zorg vanuit de eerste lijn geen oplossing biedt. Dit leren van praktische vaardigheden/activiteiten en gedrag kan zowel ten goede komen aan de cliënt als aan zijn directe omgeving. Er kan geen toewijzing voor 'oefenen' worden gesteld wanneer het oefenen deel uitmaakt van een Zorgverzekeringswet traject en/of tot de gebruikelijke zorg behoort.

  • 8.3.

    Toezicht

Toezicht op de cliënt kan worden overgenomen als deze gericht is op:

  • toezicht op- en het aansturen van gedrag ten gevolge van een stoornis; thuis of elders en/of;

  • het bieden van fysieke zorg, zodat tijdig in kan worden gegrepen bijvoorbeeld valgevaar, of

  • complicaties bij een ziekte.

  • 9.

    Afbakening begeleiding

  • 9.1.

    Behandeling en begeleiding

Algemeen

Onder behandeling vallen activiteiten die gericht zijn op het verbeteren (tegengaan van verslechtering) van de met de grondslag samenhangende aandoening, stoornis of beperking. Daarbij hoort het verbeteren van algemene competenties en vaardigheden (zoals beheersen van gedrag, verbeteren van fysieke vaardigheden als conditie, bewegingsvermogen, en/of mentale vaardigheden als oriëntatievermogen, concentratievermogen, enzovoort). Het gaat om gerichte professionele interventies, waarvoor expertise op het niveau van een specifiek medicus (specialist ouderengeneeskunde, arts verstandelijk gehandicapten, enzovoort), specifiek paramedicus (bijvoorbeeld ergotherapeut), vaktherapeut (bijvoorbeeld drama/speltherapeut) of gedragswetenschapper (bijvoorbeeld orthopedagoog, gz-psycholoog) noodzakelijk is. De behandeling vindt plaats vanuit een instelling, onder coördinatie van een hoofdbehandelaar, met specifieke (op Zorg gerichte) deskundigheid.

Het begeleiden bij het praktisch uitvoeren van concrete handelingen en gedrag is begeleiding. Dat begeleiden houdt qua activiteiten in:

  • het verder verbeteren van het praktisch handelen/regievoeren en het gedrag door oefening/inslijten en bijsturing/correctie in het dagelijks leven;

  • het onderhouden ervan door herhaling, bijsturing/correctie

  • het overnemen van handelingen en regie en ingrijpen bij gedragsproblemen.

Aanleren en oefenen

Tot behandeling wordt ook de behandeling gerekend die gericht is op het aanleren van nieuwe vaardigheden of gedrag (tot 2009 was dit tot de functie Activerende begeleiding), als dit tenminste een specifieke en programmatische aanpak vereist waarvoor een behandelaar nodig is. Het betreft een complex probleem dat een specifieke benadering vraagt om bepaalde, niet op zichzelf staande vaardigheden te kunnen aanleren. Bijvoorbeeld een minderjarige cliënt met zowel een verstandelijke als een lichamelijke handicap moet vaardigheden aanleren om te kunnen doorstromen naar (speciaal) onderwijs. De concentratie en taakgerichtheid moeten verbeterd worden. Om de communicatie te verbeteren wordt, naast gesproken taal, geleerd om gebruik te maken van gebaren en pictogrammen. Hierdoor leert cliënt tevens een dagstructuur te volgen en herkent het begin en het einde van de taak. Naast de aandacht voor de cognitieve en communicatieve vaardigheden wordt de motoriek verbeterd en/of gezocht naar hulpmiddelen om de beperkingen te compenseren. Bij het aanleren van deze vaardigheden/activiteiten zijn meerdere disciplines betrokken, zoals pedagogisch medewerkers, een logopedist, een fysiotherapeut, een ergotherapeut en een gedragsdeskundige. Het behandelprogramma is ingebed in het hele zorgprogramma, alle betrokkenen hanteren dezelfde therapeutische aanpak. De gedragsdeskundige coördineert als hoofdbehandelaar de behandeling en is verantwoordelijk voor het evalueren en bijstellen van het behandelplan.

Naast de training behoort ook de herhaling tijdens de behandelperiode tot het aanleren.

Het door oefenen recent aangeleerde vaardigheden inslijten of bestaande vaardigheden in een andere situatie kunnen gebruiken, wordt niet gerekend tot de functie behandeling, maar tot de functie begeleiding. In geval van begeleiding heeft de behandelaar zich kunnen terugtrekken en kan de zorg na enige instructie worden overgenomen door een persoon, niet zijnde een behandelaar.

Oefenen in de zin van begeleiding kan ook aan de orde zijn wanneer de beperkingen als een gegeven worden beschouwd en er op basis van deze beperkingen op zichzelf staande praktische vaardigheden en gedrag wordt aangeleerd die de zelfredzaamheid ten doel hebben. Het gaat dan bijvoorbeeld om cliënten die handelingen niet kunnen generaliseren of om cliënten met een vertraagde leerbaarheid, waarvoor de zorg vanuit de eerste lijn geen oplossing biedt. Dit leren van praktische vaardigheden/activiteiten en gedrag kan zowel ten goede komen aan de cliënt als aan zijn directe omgeving. Denk hierbij aan het leren lopen met een taststok aan een visueel gehandicapte en/of het zich binnen en rondom de woning kunnen oriënteren. De directe omgeving krijgt adviezen over de inrichting van de woonomgeving en de achtergrond hiervan. Ook kan worden gedacht aan het leren koken, wassen van kleding en dergelijke aan een verstandelijk gehandiepte, bijvoorbeeld bij het zelfstandig gaan wonen. Een ander voorbeeld is een cliënt met een psychiatrische aandoening die tijdens de behandeling geleerd heeft om stapsgewijs een maaltijd te bereiden, maar omdat producten in de winkel veranderd zijn, is er begeleiding nodig in de vorm van oefenen om een andere bereidingswijze aan te leren en toe te passen.

Notabene: tot de te verzekeren prestatie hulpmiddenzorg in de Zorgverzekeringswet hoort ook een basale uitleg en training om met het hulpmiddel om te kunnen gaan. Als intensieve en langdurige training nodig is, kan begeleiding aan de orde zijn.

Begeleiding en behandeling naast elkaar

Begeleiding individueel en behandeling

Individuele begeleiding en behandeling - gericht op dezelfde vaardigheid - kunnen naast elkaar bestaan als een vaardigheid eerst nog moet worden overgenomen (BG) totdat deze is aangeleerd (BH).

Herhaling van aan te leren vaardigheden of gedrag behoort tijdens de behandelperiode tot behandeling. Om deze reden kunnen individuele begeleiding en behandeling - in de zin van het aan leren/oefenen -in principe niet naast elkaar bestaan wanneer het aanleren (BH) en het oefenen (BG) gericht zijn op dezelfde (gedrags)vaardigheid. Eerst wordt een (gedrags)vaardigheid aangeleerd (BH) en vervolgens kan deze vaardigheid worden geoefend (BG). Oefenen kan naast aanleren worden geïndiceerd wanneer de, via de behandeling aan te leren, vaardigheid/ gedrag zich in het stadium bevindt dat deze vaardigheid/gedrag in de thuissituatie kan worden toegepast en voor zover het geen gebruikelijke zorg betreft. Dit kan wanneer wordt verwacht dat het oefenen naast de behandeling en het overnemen van de activiteit via de begeleiding individueel bijdraagt aan een snellere zelfstandigheid op de activiteit.

Begeleiding groep met behandeling of behandeling groep

Als een cliënt is aangewezen op een dagprogramma en tijdens dit dagprogramma is behandeling noodzakelijk in de vorm van 'behandeling gericht op herstel en/of het aanleren van vaardigheden of gedrag' wordt behandeling groep geïndiceerd en geen BG groep met behandeling.

Ook als er sprake is van een noodzaak voor groepsgewijze nadere functionele diagnostiek (bijvoorbeeld zogenaamde observatiegroepen) gaat het om behandeling groep.

Als er naast het dagprogramma (in de vorm van begeleiding groep of behandeling groep) een noodzaak is voor individuele behandeling in de zin van 'aanvullende functionele diagnostiek' kan naast de BG groep of BH groep aanvullend BH individueel worden geïndiceerd. Dit voor zover deze behandeling al geen deel uitmaakt van behandeling groep.

Behandeling in de vorm van 'consultatie' of 'medebehandeling' kan naast begeleiding groep worden geïndiceerd.

  • 9.2.

    Hulp bij het Huishouden en begeleiding

Bij Hulp bij het Huishouden gaat het om het overnemen van huishoudelijke taken al dan niet in combinatie met het overnemen van de organisatie van deze taken. Wanneer de cliënt deze huishoudelijke taken wel zelf kan uitvoeren maar iemand anders moet toezien/stimuleren en de hulpverlener moet tijdens het uitvoeren van deze huishoudelijke taken aanwezig zijn, dan behoort deze ondersteuning tot de dienstverlening huishoudelijke hulp Dit ook wanneer de cliënt deze huishoudelijke taken soms wel of soms niet zelf kan uitvoeren. Als de hulp bij de regie/structuur van het huishouden zich richt op het plannen, stimuleren en voorbespreken van deze huishoudelijke taken, waarna de cliënt die taken zelf uitvoert, dan kan deze hulp een aanspraak zijn op begeleiding. De cliënt heeft op basis van een grondslag/ aandoening beperkingen bij de sociale redzaamheid en/of het psychisch functioneren.

  • 9.3.

    Bemoeizorg en begeleiding

Zorgmijding betekent dat de zorg die nodig is om verwaarlozing te voorkomen niet gezocht of geaccepteerd wordt; deze wordt geweigerd. Bemoeizorg is een onderdeel van de (0)GGZ in het kader van de Wmo/GGZ. Het bestaat onder meer uit het bereiken van zorgmijders, het contact leggen met deze doelgroep, zorgcoördinatie en praktische ondersteuning.

Op het moment dat er bereidheid is om zorg te accepteren bijvoorbeeld in de thuissituatie of in een voorziening van Maatschappelijke Opvang, is er geen sprake meer van zorgmijding. De cliënt kan aanspraak maken op begeleiding als hij hierop is aangewezen op basis van een (vermoeden van een) grondslag in combinatie met matige tot zware beperkingen op de vijf terreinen die toegang geven tot begeleiding.

  • 9.4.

    Begeleiding en de Zorgverzekeringswet

Zorg die medisch specialisten bieden, behoort tot de geneeskundige zorg die in het kader van de Zorgverzekeringswet is verzekerd. De zorg is gericht op behandeling van een stoornis en heeft als doel herstel of voorkomen van verergering van deze stoornis. De behandeling is niet beperkt tot de medische interventies, maar omvat -afhankelijk van de aard van de ingreep -in de Zorgverzekeringswet ook de nodige begeleiding (RZA 2006, 187; RZA 2008, 58). Het kan hier gaan om individuele begeleiding, maar ook om dagbesteding vanwege de psychiatrische behandeling. Deze begeleidingsactiviteiten zijn een onlosmakelijk onderdeel van de behandeling en hebben een geneeskundig doel.

Notabene: als er sprake is van ambulante Zorgverzekeringswet-behandeling dan is het van belang om te onderzoeken of deze behandeling de totale zorgbehoefte van de cliënt op het gebied van de zelfredzaamheid compenseert. Als dat niet het geval is, kan er aanspraak zijn op de functie begeleiding.

  • 10.

    Behandelmijding en verwaarlozing

Behandelmijding betekent dat de psychiatrische behandeling die nodig is vanwege de aandoening niet gezocht of geaccepteerd wordt; de cure wordt geweigerd. Vaak ligt de oorzaak hiervan in een gestoorde oordeelsvorming, het ontbreken van ziektebesef en/of ziekte-inzicht.

Soms kan bij een cliënt door behandelmijding verwaarlozing optreden, doordat de cliënt onvoldoende voor zichzelf zorgt en er daardoor risico is op ziekte, ondervoeding en/of vervuiling. Veelal ontbreken de structuur en regie in het dagelijks leven. De verwaarlozing kan niet door een eigen netwerk of een voorliggende voorziening worden gecompenseerd.

Indien de cliënt behandelmijder is en er risico is op verwaarlozing, kan er aanspraak zijn op begeleiding als de cliënt hierop is aangewezen op basis van een (vermoeden van een) grondslag in combinatie met matige tot zware beperkingen op de vijf terreinen die toegang geven tot begeleiding. Ondanks dat er behandeling mogelijk is als voorliggende voorziening, kan er in deze situatie voor de periode van een jaar minimale zorg inzet worden geïndiceerd ter voorkoming van verwaarlozing. Hiermee wordt de cliënt geprikkeld om zich (toch)te laten behandelen.

    

Bijlage 5: Beschrijving arrangementen Beschermd wonen

1.Landelijke toegankelijkheid Maatschappelijke opvang en Beschermd wonen.

Bij de voorzieningen maatschappelijke opvang en Beschermd wonen geldt - in tegenstelling tot de andere Wmo voorzieningen - niet het woonplaatsbeginsel.

Inwoners van Nederland kunnen zich bij elke gewenste gemeente melden als zij gebruik willen maken van de voorzieningen Maatschappelijke Opvang of Beschermd Wonen. In veel plaatsen werd de afgelopen jaren het beginsel van regiobinding gehanteerd. Dit staat op gespannen voet met de bepaling in de Wmo 2015 waarin de gemeentekeuze dus aan de burger wordt gelaten.

Hiertoe is door de VNG een handreiking opgesteld en in 2017 zal deze vervat worden in een landelijk convenant.

Voor 2017 hanteren wij deze handreiking Landelijke Toegankelijkheid. Concreet houdt dit in dat een cliënt afkomstig uit een andere regio primair wel opvang wordt geboden, maar dat in overleg met deze cliënt wordt bepaald in welke gemeente/regio de beste zorg op maat geleverd kan worden.

Indien dit een andere gemeente betreft, dan wordt de cliënt ‘warm’’ overgedragen naar de betreffende gemeente.

2. Beschermd wonen

Het Wmo arrangement beschermd wonen (met verblijf) wordt per 1 januari 2017 onderverdeeld in twee niveaus op basis van complexiteit met daarbij optioneel een toeslag Verpleging en Verzorging. Hiermee worden de mogelijkheden om flexibel op- en af te schalen vergroot.

afbeelding binnen de regeling

3.Beschermd wonen basis

Beschermd wonen basis is de intramurale variant van beschermd wonen, inclusief zogenaamde ‘hotelfuncties’ (voeding, dagstructuur, verzorging, basisinrichting kamer/woning etc.) waarbij sprake van een verblijfsetting met aanwezige 24-uurs ondersteuning of toezicht door professionals.

3.1.Indicatie

Dit arrangement is bedoeld voor zeer kwetsbare burgers met een intensieve begeleidingsvraag die zijn aangewezen op 24-uurs toezicht en ondersteuning, inclusief verblijf en zogenaamde ‘hotelfuncties’. De component 24/7 toezicht is met name van belang bij de cliënt die verblijft in de intramurale setting omdat de cliënt niet in staat is om zelfstandig een inschatting te kunnen maken wanneer hij hulp dient in te roepen. Daarnaast kan er sprake zijn van een vergroot risico op (gewelds)escalaties door onaangepast gedrag van de cliënt.

  • Er is sprake van een psychi(atri)sche stoornis, eventuele bijkomende aandoening(en) en daarmee samenhangende beperkingen in “sociale redzaamheid” gepaard gaand met matig of zwaar regieverlies of met een matige of zware, invaliderende aandoening of beperking;

  • Er is noodzaak van 24/7 aanwezige professionele begeleiding en/of toezicht;

  • Er is sprake van een hoge mate van onplanbare zorg (structureel);

  • Er is zeer beperkt zicht op vooruitgang of stabilisering op de zelfredzaamheid.

Vergelijkbaar met voormalige ZZP 4 en hoger.

3.2.Verblijf

De aanbieder draagt zorg voor een beschermde en veilige woonomgeving voor de cliënt in een accommodatie van de aanbieder:

  • a.

    de zorgaanbieder is zelf eigenaar van het pand of is de hoofdhuurder. De aanbieder zorgt voor een ingerichte kamer/ appartement. De inrichting bestaat uit vloerbedekking, gordijnen en (eenvoudig) meubilair: een tafel, een stoel, een kast en lampen. Maar ook een bed, matras, beddengoed en handdoeken. Indien nodig zorgt aanbieder voor aanpassingen aan de kamer/appartement vanwege een ziekte of aandoening, bijvoorbeeld een verhoogd toilet en handgrepen.

  • b.

    Deze inrichting is eigendom van de aanbieder. Uiteraard mag de cliënt toegestaan worden om de kamer/appartement geheel of gedeeltelijk zelf in te richten. De kosten van de inrichting zijn dan voor rekening van de cliënt;

  • c.

    bij voorkeur heeft de cliënt in deze kamer/appartement de beschikking over eigen sanitair (wc en douche);

  • d.

    de aanbieder zorgt voor kabel/telefoon/internet aansluitingen in het appartement of de kamer. De bewoner betaalt zelf abonnements- en gebruikskosten. Aanbieder zorg voor televisies, radio’s of cd-spelers in de gemeenschappelijke ruimten.

Waarbij de zorgaanbieder zorg draagt voor:

  • a.

    hygiëne: de aanbieder dient erop toe te zien of ervoor te zorgen dat het appartement of kamer er netjes en schoon uitziet. Evenals de gemeenschappelijke ruimten;

  • b.

    Verzekering: de aanbieder zorgt voor de opstal- en inboedelverzekering van het appartement of kamer en de inboedelspullen;

  • c.

    Nutsvoorzieningen: de aanbieder betaalt de kosten voor gas, water en elektra waaronder het opladen van een scootmobiel of andere hulpmiddelen.

Waarbij de instelling zorgt voor voeding:

  • a.

    de aanbieder zorgt voor het eten van de bewoners. Het gaat hierbij om de gebruikelijke voeding: 3 maaltijden per dag en voldoende drinken, zoals koffie, thee en frisdranken. Ook fruit en tussendoortjes horen daarbij, in overleg met de bewoners. Als de bewoner een dieet moet volgen (medisch noodzakelijk), zorgt de aanbieder daarvoor.

  • b.

    Indien mogelijk en gewenst biedt de aanbieder aan de cliënt de mogelijkheid om middels een eigen kookgelegenheid eenvoudige maaltijden te kunnen bereiden. De inrichting hiervan komt voor rekening van de cliënt, of wordt door aanbieder in bruikleen gegeven.

3.3.Begeleiding

Aanbieder draagt zorg voor professionele begeleiding aan cliënten zodat hun zelfredzaamheid wordt bevorderd en zij volwaardig kunnen participeren in de samenleving.

Doelen: verbetering/stabilisering/gecontroleerde achteruitgang.

Hierbij worden de acties op de verschillende leefgebieden aan de hand van de ZRM-methode vastgelegd in het ondersteuningsplan.

Primaire leefgebieden:

  • 1.

    Huisvesting

Zie onder Verblijfscomponent.

  • 2.

    Financiën

    • a.

      De aanbieder ondersteunt de cliënt bij het omgaan met geld, helpt hem de uitgaven en inkomsten in evenwicht te houden;

    • b.

      Hierbij initieert aanbieder zo nodig professionele hulp in het kader van schuldhulpverlening.

  • 3.

    Geestelijke gezondheid

  • 4.

    Lichamelijke Gezondheid

    • a.

      Aanbieder heeft zorg voor de geestelijke- en lichamelijke gezondheid van de cliënt, en schakelt zonodig nadere professionele zorg in;

    • b.

      Aanbieder ziet toe op juist gebruik van medicatie door de cliënt;

    • c.

      Aanbieder begeleidt de cliënt bij doktersbezoek als hij niet alleen kan reizen. Uiteraard kan daarvoor eerst een beroep gedaan worden op familieleden, kennissen of vrijwilligers.

  • 5.

    Verslaving

    • a.

      Aanbieder heeft zorg voor verslavings-problematiek van de cliënt, en schakelt zonodig nadere professionele zorg in;

    • b.

      Aanbieder stelt duidelijke huisregels ten aanzien van gebruik van verslavende middelen, waarbij de nadruk ligt op de veiligheid binnen de accommodatie en de gezondheid van de cliënten.

  • 6.

    Dagbesteding

  • 7.

    Maatschappelijke participatie

    • a.

      de aanbieder zoekt met de cliënt naar een passende, stimulerende dagactiviteit, waarbij zoveel mogelijk gebruik maakt van algemene voorzieningen en van de mogelijkheden van de cliënt om als vrijwilliger, in arbeidsmatige werkprojecten of in een beschutte omgeving, werkzaamheden te verrichten. Vrijwilligerswerk moet aansluiten bij de mogelijkheden van de cliënt en tegelijk uitdagend zijn. De dagbesteding is bij voorkeur zo dichtbij de woonplek dat de cliënt hier zelfstandig naartoe kan. Aanbieder werkt hier nauw samen met aanbieders van dagbesteding/ activeringstrajecten.Nadrukkelijk dient bekeken te worden of de cliënt als vrijwilliger bij kan dragen en zijn kwaliteiten in kan zetten voor de samenleving, de buurt (of buurtgenoten), de woonplek (of medebewoners) of anderen;

    • b.

      De aanbieder stimuleert de cliënt deel te nemen aan sociale activiteiten familie- of theaterbezoek, bioscoop), sport en ontspanningsactiviteiten.

  • 8.

    Sociaal netwerk en huiselijke relaties

    • a.

      Aanbieder begeleidt de cliënt in zijn herstel van familiebanden en zijn sociaal netwerk;

    • b.

      De aanbieder draagt zorg voor een goed nabuurschap in de buurt en wijk van de accommodatie en stimuleert integratie-activiteiten van de cliënten in de buurt;

    • c.

      de aanbieder ziet erop toe dat de cliënt in en buiten de woning geen overlast veroorzaakt.

  • 9.

    ADL

    • a.

      de aanbieder ziet erop toe dat de cliënt zichzelf goed verzorgt (persoonlijke hygiëne);

    • b.

      aanbieder zorgt voor verzorging dan wel verpleging van de cliënt indien dit noodzakelijk is. Hierbij dient aandacht te zijn voor voorliggende voorzieningen in het kader van ZVW/WLZ.

  • 10.

    Justitie

    • a.

      Aanbieder begeleidt de cliënt in diens contacten met politie en justitie;

    • b.

      Aanbieder spreekt de cliënt aan op diens gedrag en verantwoordelijkheid, en confronteert hem met de mogelijke gevolgen.

3.4.Kwaliteit

Accommodatie

  • Aanbieder draagt zorg voor het bieden van een kwalitatief verantwoorde, veilige, adequate en passende woonomgeving, waarbij rekening gehouden wordt met de zorgzwaarte van de gehuisveste cliënten;

  • Maaltijden worden verstrekt volgens de Voedingswijzer van het Voedingscentrum.

Kwaliteit van maatwerkvoorziening

  • Aanbieder dient de maatwerkvoorziening af te stemmen op de persoonlijke situatie van de cliënt. Met daarbij een passende combinatie van intensieve begeleiding met – indien nodig – verzorging / gedragsregulering / verpleging en verzorging;

  • Aanbieder hanteert de ZRM-methode bij de bepaling van de maatwerkvoorziening en de voortgang ervan.

Kwaliteit van personeel

  • Aanbieder is verplicht bij de uitvoering van de overeenkomst te werken met voldoende gekwalificeerd personeel (mbo en hbo geschoold), om de continuïteit van zorg te garanderen;

  • Er wordt aantoonbaar voldaan aan de (wettelijke) eisen gesteld aan bevoegdheid en bekwaamheid zoals geformuleerd in de handreiking beschermd wonen door VNG. Hiertoe gelden een HKZ- of ISO-certificering;

  • Indien er gewerkt wordt met BIG geregistreerde medewerkers ( of zelfstandigen) zijn deze ingeschreven in het landelijk BIG register. Een kopie van het BIG register is te allen tijde inzichtelijk voor de opdrachtgever;

  • Indien er sprake is van verpleegtechnisch handelen, moet er sprake zijn van bekwaamheid van de betrokken zorgprofessional onder eindverantwoordelijkheid van de aanbieder en medici.

Medezeggenschap

  • Aanbieder organiseert medezeggenschap voor cliënten via het instellen van een cliëntenraad.

Kwaliteitstoetsing

  • Deelname aan een nog nader te bepalen systeem van intercollegiale toetsing.

4.Beschermd Wonen licht

Beschermd wonen licht is een lichtere variant van beschermd wonen met verblijf. Hier is sprake van een verblijfsetting waar op maat – liefst in afbouw – de zogenaamde ‘hotelfuncties’ (voeding, dagstructuur, verzorging, basisinrichting kamer/woning etc.) worden geboden. De frequentie van ondersteuning en toezicht is afhankelijk van de zorgvraag van de cliënt. Er is overdag en/of in de avond professionele ondersteuning/toezicht aanwezig op de woonlocatie en in de nacht is dit gerealiseerd op afroep. In de nacht kan de professional binnen 15-30 minuten ter plaatse aanwezig zijn.

4.1.Indicatie

Deze variant is voor zeer kwetsbare burgers met een intensieve begeleidingsvraag die zijn aangewezen op 24 uurs toezicht en ondersteuning, intramuraal verblijf en zogenaamde ‘hotelfuncties’ op maat.Er is bij hen sprake van een psychi(atri)sche stoornis, eventuele bijkomende aandoening(en) en daarmee samenhangende beperkingen in “sociale redzaamheid” gepaard gaand met matig of zwaar regieverlies of met een matige of zware, invaliderende aandoening of beperking

Er is bij beschermd wonen met verblijf licht sprake van één van onderstaande situaties:

  • 1.

    Het gaat om cliënten met beperkingen in de zelfredzaamheid die het gevolg zijn van een min of meer gestabiliseerde psychi(atri)sche stoornis waarbij evenwel weinig tot geen vooruitzicht op verbetering van die zelfredzaamheid bestaat.

  • 2.

    Het gaat om cliënten die vanuit een BW zonder verblijf of extramurale situatie als gevolg van decompensatie/ deregulatie tijdelijke intensivering van begeleiding en ondersteuning nodig hebben. Er is tijdelijk behoefte aan verblijf met 24-uurs aanwezigheid/ beschikbaarheidniveau van de professionele zorg in combinatie met hotelfuncties. Hierbij is sprake van een perspectief op herstel van wonen zonder verblijf.

Vergelijkbaar met voormalige ZZP 3 en 4

4.2.Verblijf

Idem als Beschermd wonen basis.

4.3.Begeleiding

Idem als Beschermd wonen basis, zij het minder in intensiteit.

4.4 Kwaliteit

Idem als Beschermd wonen basis.

5.Toeslag Verpleging en Verzorging

In de huidige intramurale settingen komen we mensen tegen die tijdelijk of permanent aangewezen zijn op intensieve verpleging en verzorging.

5.1.Indicatie

Naast de criteria die gelden voor de arrangementen Beschermd wonen met verblijf, geldt voor deze doelgroep:

  • Ten aanzien van ADL is betreffende op alle aspecten hulp of overname van zorg nodig. Waaronder eten en drinken, kleine verzorgingstaken, persoonlijke zorg voor tanden, haren, nagels, huid, toiletgang, het wassen en aankleden;

  • Ten aanzien van mobiliteit hebben de cliënten vaak hulp of overname van zorg nodig. Binnenshuis kan de cliënt zich beperkt zelfstandig bewegen al dan niet met hulpmiddelen, buitenshuis is dat veelal met hulpmiddelen en/of ondersteuning van begeleiding;

  • Als gevolg van de kwetsbare gezondheid is verpleegkundige aandacht noodzakelijk.

Contra-indicatie: Kosten van verpleging en verzorging kunnen voor rekening van de Wet Langdurige Zorg of Zorgverzekeringswet komen.

5.2.Verblijf

Idem als Beschermd wonen basis.

Aanvullend:

  • Het gebouw dient toegankelijk te zijn voor de specifieke cliëntengroep (lift, drempelloos, ruime kamer);

  • Cliënt heeft een eigen natte cel;

  • Voor deze doelgroep moet de infrastructuur ook aangepast zijn, degelijke, gebruiksvriendelijk en hanteerbare meubels;

  • Verpleging en verzorging gerelateerde hulpmiddelen in en rond de kamer, denkend aan douchestoel, handvaten, toilet verhogers, hoog/laag bedden, handgrepen op de gang, domotica/alarmering.

5.3.Begeleiding

Aanvullend op het arrangement Beschermd wonen basis:

4. Lichamelijke gezondheid

  • Aanbieder draagt zorg voor verpleegkundige zorg zoals zuurstoftoediening, voorkoming decubitus en infectie, medicatieverstrekking of toediening;

  • Verzorgingsmiddelen en materialen behoren tot het arrangement en zijn voor rekening van de aanbieder.

7 en 8 Maatschappelijke participatie en sociaal netwerk en huiselijke relaties

Aanbieder draagt zorg voor de benodigde hulpmiddelen en ondersteuning van de mobiliteit van cliënt.

9. ADL

Aanbieder draagt zorg voor hulp of overname van de ADL-functies, waaronder eten en drinken, kleine verzorgingstaken, persoonlijke zorg voor tanden, haren, nagels, huid, toiletgang, het wassen en aankleden.

5.4.Kwaliteit

Aanvullend op het arrangement Beschermd wonen basis:

  • Indien er sprake is van verpleegtechnisch handelen, moet er sprake zijn van bekwaamheid van de betrokken zorgprofessional onder eindverantwoordelijkheid van de aanbieder en medici.

6.Beschermd wonen zonder verblijf

Het arrangement beschermd wonen zonder verblijf past binnen de transformatie van de zorg. Het is een intensieve vorm van ondersteuning waarin sprake is van scheiden van wonen en zorg. De cliënt woont in een eigen woning (is zelf huurder of eigenaar).

Bij beschermd wonen zonder verblijf is er noodzaak tot overname van taken op het gebied van levensonderhoud (bijv. het regelen van het huishouden, zelfzorg, vasthouden van een normaal dagritme) of heeft de cliënt daar dagelijks hulp en toezicht bij nodig. Kenmerkend is dat er regelmatig een beroep wordt gedaan op onplanbare zorg, terwijl dit bij ‘begeleiding individueel’ de uitzondering is en in de regel kan worden volstaan met geplande ondersteuning en hulp op afspraak enkele keren per week.

Daarnaast hebben we het, als het gaat om de doelgroep in beschermd wonen, niet over mensen die we ‘zomaar’ los moeten en kunnen laten in een zelfstandige woonsituatie. Het (maatschappelijk) herstel en het leren omgaan en leven met een ernstige psychiatrische aandoening kenmerkt zich niet als een lineair proces van ziek naar beter. Het is eerder een wisselend proces met ups- en downs, waarbij ondersteuningsbehoeften (soms sterk) wisselen en niet eenduidig zijn. Het zorgvuldig kunnen op- en afschalen van zorg is hierbij van belang.

6.1.Indicatie

Beschermd wonen zonder verblijf is een vorm van intensieve begeleiding die ingezet wordt bij burgers met een intensieve begeleidingsvraag op verschillende levensgebieden zoals wonen, werken, vrije tijd, financiën, persoonlijke ontwikkeling, sociale contacten, gezondheid enz.

  • Er is bij hen sprake van een psychi(atri)sche stoornis, eventuele bijkomende aandoening(en) en daarmee samenhangende beperkingen in “sociale redzaamheid”;

  • gepaard gaand met matig of zwaar regieverlies of met een matige of zware, invaliderende aandoening of beperking.

Er is bij beschermd wonen zonder verblijf sprake van één van onderstaande situaties:

  • 1.

    Het gaat om cliënten met beperkingen in de zelfredzaamheid die het gevolg zijn van een min of meer gestabiliseerde psychi(atri)sche stoornis waarbij weinig tot geen vooruitzicht op verbetering van die zelfredzaamheid bestaat.

  • 2.

    Het gaat om cliënten die vanuit een zelfstandige woonsituatie als gevolg van decompensatie/deregulatie tijdelijke intensivering van begeleiding en ondersteuning nodig hebben. Er is hierbij tijdelijk behoefte aan intensivering van professionele zorg met 24-uurs beschikbaarheidniveau.Hierbij is sprake van een perspectief op herstel van zelfstandig wonen.

Vergelijkbaar met de voormalige VPT 1 t/m 3

6.2.Verblijf

De aanbieder draagt zorg voor een beschermde woonomgeving voor de cliënt in diens eigen woning; de verblijfscomponent maakt geen deel uit van het arrangement(tarief):

  • Alle woonlasten worden door de cliënt zelf betaald;

  • Wel is het mogelijk dat aanbieder eigenaar/hoofdhuurder is en de woning onderverhuurt aan cliënt. Cliënt betaalt dan huur aan de aanbieder uit eigen middelen;

  • De cliënt zorgt primair zelf voor zijn voeding en de kosten hiervan;

  • Indien noodzakelijk neemt de aanbieder de volledige of gedeeltelijke zorg voor voeding over van de cliënt. E.e.a. is onderdeel van het ondersteuningsplan. De kosten hiervan behoren dan tot het arrangementstarief;

  • Cliënt draagt zelf zorg voor schoonmaak en hygiëne in de woning, en wordt hierin zonodig begeleid via de aanbieder;

  • Indien noodzakelijk neemt de aanbieder de volledige of gedeeltelijke zorg voor schoonmaak en hygiëne over van de cliënt. E.e.a. is onderdeel van het ondersteuningsplan. De kosten hiervan behoren dan tot het arrangementstarief.

6.3.Begeleiding

Idem als Beschermd wonen basis.

Bij beschermd wonen zonder verblijf is er sprake van beschikbare professionele 24/7 ondersteuning of toezicht op afspraak. Er is bovendien een 24-uurs bereikbaarheid georganiseerd en ondersteuning kan – indien – nodig binnen 15-30 minuten ter plaatse aanwezig zijn (afhankelijk van de zorgvraag van de cliënt).

6.4.Kwaliteit

Idem als Beschermd wonen basis met uitzondering van de kwaliteitseisen mbt de accommodatie.

7.Groepsbegeleiding beschermd wonen

Dit arrangement is vanaf 2017 altijd een aparte voorziening waarvoor een aparte indicatie/beschikking afgegeven wordt.

Groepsbegeleiding dient evenwel een integraal onderdeel van het ondersteuningsplan uit te maken.

7.1.Indicatie

Groepsbegeleiding beschermd wonen is een arbeidsmatige voorziening voor mensen die reeds een indicatie beschermd wonen hebben. Voorts is dit arrangement bedoeld voor mensen die intensieve ondersteuning nodig hebben in het handhaven en vergroten van hun zelfredzaamheid en integratie in de samenleving, door middel van:

  • Het bieden van structuur;

  • Ontwikkelen en trainen van vaardigheden en persoonlijke ontplooiing.

Contra-indicatie:

  • Indien de cliënt gebruik kan maken van een Algemene Voorziening;

  • Indien cliënt aanspraak kan maken op een voorliggende voorziening (bv via WLZ of Participatiewet).

7.2.Verblijf

Nvt

7.3.Begeleiding

De aanbieder draagt zorg voor een veilige stimulerende leer- en oefenomgeving, waarin de cliënt wordt begeleid in zijn ontwikkeltraject naar:

  • Resocialisatie

Hier wordt via arbeidsgerelateerde werkzaamheden gewerkt aan de verbetering van het leven van de cliënt op alle leefgebieden. De cliënt bouwt aan stabiliteit in zijn dagelijks leven, aan zijn eigenwaarde, en aan zijn motivatie om weer volwaardig deel te nemen aan de maatschappij.

  • Arbeidsrehabilitatie

Hier wordt gewerkt aan vergroting van de vaardigheden van de cliënt rekening houdend met diens talenten en voorkeuren.

7.4.Kwaliteit

  • Aanbieder is verplicht bij de uitvoering van de overeenkomst te werken met voldoende gekwalificeerd personeel (mbo en hbo geschoold), om de continuïteit van zorg te garanderen;

  • Aanbieder werkt volgens een praktijkbeproefde methodiek.

Aanbieder werkt binnen het integrale ondersteuningsplan nauw samen met de begeleidende instantie die het arrangement Beschermd Wonen biedt.

Bijlage 6: Normen woonvoorzieningen

(Maximale) normbedragen bij woningaanpassingen en/of roerende woonvoorziening, als gevolg van artikel 10 van dit besluit

rubriek

voorziening

afschrijf-termijn

per

normbedrag 2024, incl. btw (all-in)

1.

Toegang

 

01.03

verbreden buitendeur berging

(zie ook toelichting volgende pagina)

20 jaar

stuk

€ 3.474,85

01.04.01

verbreden binnendeur nastelkozijn

20 jaar

stuk

€ 1.203,89

01.04.02

verbreden binnendeur inmetselkozijn

20 jaar

stuk

€ 1.404,95

01.07.01

verhogen toegangspad

20 jaar

m2

€ 97,40

01.07.02

verhogen + verbreden toegangspad

20 jaar

m2

€ 136,93

01.08.01

hellingbaan buiten staal recht (Stabag o.g.)

15 jaar

m2

€ 338,24

01.08.02

hellingbaan buiten staal met bordes (Stabag o.g.)

15 jaar

m2

€ 338,24

01.09

vlonder nabij toegangsdeur (Q-Netics o.g.)

7 jaar

stuk

€ 363,08

01.10

vlonder balkon (Q-Netics o.g.)

15 jaar

m2

€ 363,08

2.

Sanitair

 

02.01.01

douchevloer op afschot (anti-slip norm R11)

20 jaar

m2

€ 300,24

02.01.01a

Slidex tot 5 m2

6 jaar

m2

€ 419,66

02.01.01b

Slidex tot 10 m2

6 jaar

m2

€ 503,59

02.02

vervangen wandtegels

20 jaar

m2

€ 168,02

02.04.01

toiletbeugel opklapbaar 600 mm.

8 jaar

stuk

€ 218,27

02.04.02

toiletbeugel opklapbaar 830 mm.

8 jaar

stuk

€ 224,99

02.04.03

toiletbeugel opklapbaar 830 mm.

+ toiletrolhouder

8 jaar

stuk

€ 268,23

02.05.01

beugel opklapbaar met statief 600 mm.

8 jaar

stuk

€ 450,39

02.05.02

beugel opklapbaar met statief 830 mm.

8 jaar

stuk

€ 457,10

02.05.03

beugel opklapbaar met statief 830 mm.

+ toiletrolhouder

8 jaar

stuk

€ 500,34

02.13

rolstoelspiegel bij wastafel

10 jaar

stuk

109,50

02.14

stoma-wastafel

10 jaar

stuk

€ 3.619,32

02.15

(Vaste)wastafel onderrijdbaar

10 jaar

stuk

€ 627,64

02.20

demonteren fonteintje

nvt

stuk

€ 41,88

02.21

vervangen tegel met boorgaten

nvt

stuk

€ 31,95

2A.

Sanitair A

 

02.A.01

Bad verwijderen en creëren douchehoek onder afschot incl. verplaatsen kraan (muv asbest verwijderen) (zie verder ook toelichting volgende pagina)

20 jaar

stuk

€ 6.135,94

02.A.02

Douchebak/-cabine verwijderen en creëren douchehoek onder afschot incl. verplaatsen kraan (muv asbest verwijderen) (zie verder ook toelichting volgende pagina)

20 jaar

stuk

€ 5.355,66

3.

Keuken

 
 
 

03.01.01

keuken onderrijdbaar

10 jaar

stuk

€ 6.720,75

03.01.02

hoekkeuken onderrijdbaar

10 jaar

stuk

€ 7.588,59

03.02.01

keuken onderrijdbaar en verstelbaar

10 jaar

stuk

€ 11.527,71

03.03

aanpassen keuken t.b.v. onderrijdbaarheid

10 jaar

stuk

offerte

(met losse onderkasten)

03.04

aanpassen keuken t.b.v. onderrijdbaarheid

10 jaar

stuk

offerte

(met onderblok)

03.06

verplaatsen keukenkast

10 jaar

stuk

€ 48,54

4.

Verticaal probleem

 
 
 

04.01.11

smetplank verwijderen

10 jaar

m1

€ 43,95

04.01.12

wand op verdieping verplaatsen

15 jaar

m2

€ 121,80

04.02

aanbrengen extra trapleuning

10 jaar

m1

€ 64,22

5.

Deuropenersystemen

 

05.01

deurautomaat op buitendeur (incl. voordeurontgrendeling)

10 jaar

stuk

€ 4.751,07

05.03

deurautomaat voor grote belasting (incl. veiligheidsgordijn)

10 jaar

stuk

€ 3.918,52

05.04

Binnendeurautomaat (incl. veiligheidsgordijn)

10 jaar

stuk

€ 3.918,52

05.05

schuifdeur met automaat

10 jaar

stuk

offerte

05.08

garagedeuropener

10 jaar

stuk

€ 1.224,59

05.09

plaatsen schuifdeur met lange handel

10 jaar

stuk

offerte

6.

Diversen

 

06.01

aanleg wandcontactdoos binnen

15 jaar

stuk

€ 258,90

06.02

aanleg wandcontactdoos buiten 10 m. (excl. Aanpassen meterkast)

15 jaar

stuk

€ 749,20

 

Trapspilbeugel

 

stuk

€ 211,06

 

L-vormige beugel

 

stuk

€ 198,13

06.08

Scootmobielstalling inclusief bestrating en electra

15 jaar

stuk

€ 5.044,25

nieuw

Douche-föhntoilet

 
 

offerte

Toelichting op inhoud van enkele onderdelen:

01.03

verbreden buitendeur berging

Bestaande deur/kozijn en dorpel verwijderen. Verbreden metselwerk naar 115 cm. Nieuw kozijn (hardhout) en volle deur 103 cm plaatsen, onderdorpel en hang en sluitwerk. Schilderwerk 2-zijdig.

02.A.01

Bad verwijderen en creëren douchehoek onder afschot incl. verplaatsen kraan en tegelwerk

Bad verwijderen, aanpassen leidingwerk (inbouw) en creëren douchehoek onder afschot incl. verplaatsen en vervangen kraan en plaatsen tegelwerk anti-slip (10m2 wand en 2,5m2 vloer) en plaatsen 2 meter hardstenen douchedorpel incl. doucheputje

02.A.02

Douchebak/-cabine verwijderen en creëren douchehoek onder afschot incl. verplaatsen kraan.

douchebak/-cabine verwijderen, aanpassen leidingwerk (inbouw) en creëren douchehoek onder afschot incl. verplaatsen en vervangen kraan en plaatsen tegelwerk anti-slip (5m2 wand en 1m2 vloer) en plaatsen 2 meter hardstenen douchedorpel incl. doucheputje

Normen niveau Sociale Woningbouw bij beoordeling van woningaanpassingen en uitbreiding van ruimten, ingevolge artikel 10 en 11 van dit besluit

Als het gaat om uitbreiding van ruimten, worden de volgende maximaal aantal m2 aangehouden waarvoor een financiële tegemoetkoming wordt verstrekt:

soort vertrek

Norm - aanbouw

uitbreiding van een reeds aanwezig vertrek

woonkamer

maximaal 30 m2

maximaal 6 m2

keuken

maximaal 10 m2

maximaal 4 m2

éénpersoons slaapkamer

maximaal 10 m2

maximaal 4 m2

tweepersoons slaapkamer

maximaal 18 m2

maximaal 4 m2

toiletruimte

maximaal 2 m2

maximaal 1 m2

badkamer - wastafelruimte

maximaal 2 m2

maximaal 1 m2

badkamer - doucheruimte

maximaal 3 m2

maximaal 2 m2

entree / hal / gang

maximaal 5 m2

maximaal 2 m2

berging

maximaal 6 m2

maximaal 4 m2

(Maximale) normbedragen per 1 januari 2024 bij woningsanering als gevolg van artikel 11 van dit besluit

 

Bedrag incl. btw

per

Vloerbedekking (vinyl)

€ 63,01

meter (4 meter breed)

Jaloezieën

€ 25,83

meter (175 cm hoog)

Alle normbedragen worden als volgt geïndexeerd:

  • 1.

    Jaarlijks per 1 januari op basis van de stand oktober van het voorafgaande jaar van de “index nieuwbouwwoningen; input prijsindex bouwkosten 2015=100 bouwkosten totaal”: https://opendata.cbs.nl/statline/#/CBS/nl/dataset/83887NED/table?ts=155910803364

  • 2.

    Tussentijds:

    • a.

      Indien het verschil in indexering tussen stand okt en april meer dan 5 procentpunten bedraagt. De normbedragen worden dan tussentijds per 1 juli naar de stand van 1 april van dat jaar geïndexeerd.

    • b.

      Indien aan een begin van een kwartaal het verschil meer dan 10 procentpunten bedraagt dan het laatste ijkpunt wordt het bedrag het volgende kwartaal aangepast naar de stand van 3 maanden ervoor (1 januari stand okt, 1 april stand januari, 1 juli stand april, 1 oktober stand juli, zodra – eventueel voorlopige- indexcijfers bekend zijn. Er wordt gerekend met de index die op dat moment bekend is. Er vindt geen verrekening plaats met eventuele definitieve indexcijfers van dezelfde maand).

Dit geldt voor zowel stijging als daling van het indexcijfer.

Bijlage 6A Verantwoordelijkheidsverdeling woningaanpassingen

Woningaanpassing

Maatwerkvoorzieningen

Bekostiging

Plaatsing /Realisatie 1

Onderhoud

Kosten onderhoud2

Aanbouw/unit (casco)

Gemeente

Woningcorporatie / Eigenaar woning

Woningcorporatie / Eigenaar woning

Woningcorporatie / Eigenaar woning

Antislipvloer

Gemeente

Woningcorporatie / Eigenaar woning

Woningcorporatie / Eigenaar woning

Woningcorporatie / Eigenaar woning

Automatische deuropener (in collectieve ruimte), incl. handzender indien van toepassing

Gemeente

Woningcorporatie / Eigenaar woning

Woningcorporatie / Eigenaar woning

Gemeente

Automatische deuropener (in individuele ruimte), incl. handzender indien van toepassing

Gemeente

Woningcorporatie / Eigenaar woning

Woningcorporatie / Eigenaar woning

Gemeente

Realiseren inloopdouche

Gemeente

Woningcorporatie / Eigenaar woning

Woningcorporatie / Eigenaar woning

Woningcorporatie / Eigenaar woning

Beugels vast

Huurder

Huurder

-

Nvt

Beugels opklapbaar

Huurder tot € 250,-Gemeente boven

€ 250,-

Woningcorporatie / Eigenaar woning

-

Huurder of

Gemeente

Centrale Verwarming

Woningcorporatie

/eigenaar woning

Woningcorporatie / Eigenaar woning

Woningcorporatie / Eigenaar woning

Woningcorporatie / Eigenaar woning

Douchebrancard

Gemeente

Woningcorporatie / Eigenaar woning

Of huurder (bij PGB)

Woningcorporatie / Eigenaar woning

Of huurder (bij PGB)

Gemeente

Douche-Föhn toilet

Gemeente

Afhankelijk van de situatie: leverancier, huurder (bij PGB), woningcorporatie / Eigenaar woning

Afhankelijk van de situatie: leverancier, huurder (bij PGB) , woningcorporatie / Eigenaar woning

Gemeente

Drempelhulp (niet in woning)

Huurder tot € 250,-Gemeente boven

€ 250,-

Woningcorporatie / Eigenaar woning

Woningcorporatie / Eigenaar woning

Huurder of

Gemeente

Vlonders

Gemeente

Woningcorporatie / Eigenaar woning

Woningcorporatie / Eigenaar woning

Woningcorporatie / Eigenaar woning

Drempels nivelleren (niet in woning, evt. incl. balustrade)

Gemeente

Woningcorporatie / Eigenaar woning

Woningcorporatie / Eigenaar woning

Woningcorporatie / Eigenaar woning

Elektriciteit in schuur/berging t.b.v. vervoersvoorziening

Gemeente

Woningcorporatie / Eigenaar woning

Woningcorporatie / Eigenaar woning

Woningcorporatie / Eigenaar woning

Onderrijdbare keuken

Gemeente

Woningcorporatie / Eigenaar woning

Woningcorporatie / Eigenaar woning

Woningcorporatie / Eigenaar woning

Hoog-laagkeuken

Gemeente

Woningcorporatie / Eigenaar woning

Woningcorporatie / Eigenaar woning

Gemeente

Lichtschakelaars verplaatsen (als deel van een werk)

Gemeente

Woningcorporatie / Eigenaar woning

Woningcorporatie / Eigenaar woning

Woningcorporatie / Eigenaar woning

Ophogen balkon + ballustrade / drempels

Huurder tot € 250,-Gemeente boven

€ 250,-

Woningcorporatie / Eigenaar woning

Woningcorporatie / Eigenaar woning

Woningcorporatie / Eigenaar woning

Pakpaal

Gemeente

Afhankelijk van de situatie: Huurder (bij PGB), woningcorporatie / Eigenaar woning

Afhankelijk van de situatie: huurder (bij PGB), Woningcorporatie / Eigenaar woning

Gemeente

Plafondlift

Gemeente

Leverancier

Leverancier

Gemeente

Speciale douchestoelen

Kantelbare en verrijdbare

Gemeente

Leverancier

Leverancier

Gemeente

Scootmobielsafe

Gemeente

Woningcorporatie / Eigenaar woning

Woningcorporatie / Eigenaar woning

Gemeente

Verbreden poort

Gemeente

Huurder / woningcorporatie / Eigenaar woning3

Huurder / woningcorporatie / Eigenaar woning4

Huurder / woningcorporatie / Eigenaar woning5

Standaard douchestoeltjes/ krukjes

Huurder

Huurder

Huurder

Huurder

Thermostatische kraan/eenhendel-mengkraan

Huurder

(tenzij als deel van een werk: badkameraanpassing of een keukenaanpassing, dan gemeente: hoort dan bij badkamer of keukenaanpassing)

Huurder (tenzij als deel van een werk: zie dan badkamer- en/of keukenaanpassing), woningcorporatie/ woningeigenaar

(afhankelijk van de afspraken tussen huurder en verhuurder)

Woningcorporatie/ Eigenaar woning

Huurder

Toiletstoel

Huurder

Huurder

Huurder

Huurder

Traplift6

Gemeente

Leverancier of eigenaar woning

Leverancier of eigenaar woning

Gemeente

Verhoogd toilet

Huurder

Huurder

Huurder

Huurder

Stelregel is en blijft: Vanuit de WMO wordt beoordeeld of iets noodzakelijk is. De WMO gaat daarbij uit van de goedkoopst adequate oplossing. Aanpassingen voor therapeutische doeleinden worden niet vergoed: dit wordt als behandeling gezien en valt buiten de strekking van de WMO.

Aanpassingen onder de 250 euro komen niet voor vergoeding vanuit de WMO in aanmerking.

Woningaanpassingen algemeen gebruikelijke voorzieningen

 
 
 
 

Algemeen Gebruikelijke voorzieningen (zie bijlage 3)

Huurder

Huurder

Huurder

Huurder

Overige voorzieningen

In overleg

 
 
 

Bijlage 7 Richtlijn indicatiestelling Collectief Vraagafhankelijk Vervoer Wmo “Omnibuzz”

Algemeen 

In de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo2015) wordt onder andere geregeld dat mensen met een beperking ondersteuning bij hun lokale verplaatsingsbehoefte kunnen krijgen. Indien mobiliteitsbeperkingen aan de orde zijn, is mogelijk het Vervoer op Maat, ook bekend als Collectief Vraagafhankelijk Vervoer (CVV) een (deel van de) oplossing. Voorliggende richtlijn gaat in op de indicatiestelling van deze Wmo-voorziening.

   

In het gesprek dat de gemeente voert met de inwoner wordt zoveel als mogelijk gekeken naar het benutten en versterken van de eigen mogelijkheden van mensen. Het heeft bijvoorbeeld de voorkeur dat iemand gebruik maakt c.q. leert maken van het OV, alvorens een individuele voorziening te verstrekken. Het gebruik van reguliere vervoermiddelen (waaronder ook de auto, e-bike, etc.) draagt sterker bij aan de zelfredzaamheid, mobiliteitsvrijheid en maatschappelijke participatie van cliënten dan geïndiceerde voorzieningen.

   

Enkel wanneer in het (keukentafel)gesprek geconcludeerd is dat de cliëntzelf en zijn naaste omgeving onvoldoende mogelijkheden hebben om het door de cliënt ervaren probleem op te lossen, moet worden beoordeeld of een voorziening in het kader van deWmo de oplossing kan zijn. Het kader waarbinnen deze beoordeling plaatsvindt is dat het enerzijds om een lokale vervoersbehoefte gaat en anderzijds dat het frequent sociaal-recreatief vervoer betreft. De gemeente heeft daarbij de opdracht om de goedkoopst-adequate/compenserende voorziening te beoordelen.

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

Opmerkingen ten aanzien van het afwegingskader 

Ruime aandacht dient te worden besteed aan de mogelijkheden om gebruik te maken van het OV. De Provincie Limburg en gemeenten hebben de afgelopen jaren geïnvesteerd in het toegankelijk maken van het OV, ook voor senioren en mensen met een beperking (ook met rollator of rolstoel). Dit proces zal ook de komende jaren tot verdere verbetering leiden. Wijs de cliënt op ondersteunende informatie rond het (openbaar)vervoer. Maar ook op lokale aanvullende, soms vrijwillige initiatieven om het vervoer vorm te geven. Zie hiertoe www.ikwilvervoer.nl  of www.9292ov.nl.

Uit onderzoek is gebleken dat 25% tot 40%van de cliënten met een Wmo indicatie voor Collectief Vraagafhankelijk Vervoer (CVV) gebruik (kunnen) maken van het OV. Dit is met name aan de orde in steden, waar sprake is van een uitgebreid lijnennet en ruime dienstregeling. Soms biedt dit geen oplossing voor alle verplaatsingen, maar het is belangrijk dat de cliënt het OV blijft gebruiken daar waar dat kan. Ook om doelmatig om te gaan met het toegekende reisbudget. Wijs de cliënt in dit verband daarom ook altijd op de Voor Elkaar Pas (VEP). Met de VEP kan de cliënt zowel in het OV alsmet Omnibuzz-vervoer reizen. De begeleider van de VEP-kaarthouder kan gratis meereizen in het OV, hetgeen een drempel wegneemt om hiervan gebruik te maken. Met de VEP krijgt de cliëntkorting op het reguliere OV-tarief van Arriva in Limburg. In de OV-bussen van Arriva krijgt hij/zij altijd 37% korting. In de treinen van Arriva krijgt men na 09.00 uur 25% korting. De VEP kost, zonder begeleiderspas, € 6,50 en met begeleiderspas, € 8,00 per jaar (tarieven 2021).

Bepalen vervoersbehoefte

Het onderzoek naar de vervoersbehoefte is een belangrijk onderdeel bij het beoordelen welke vervoersvoorziening de beperkingen compenseert. Hierbij gaat de indicatiesteller in op de kenmerken van de aanvrager, zijn beperkingen en zijn vervoersbehoeften. Bij het onderzoek naar het verplaatsingspatroon van de aanvrager worden de volgende aspecten meegenomen:

  • Wat zijn de redenen voor de verplaatsingen (verplaatsingsmotief)?

  • Waar gaat de aanvrager naar toe, ofwel wat is zijn verplaatsingsbestemming?Het gaat hierbij om zowel de korte (minder dan 100 meter) als om langere afstanden.

  • Wat is de frequentie van de verplaatsingen?

  • Hoe verplaatst de aanvrager zich tot op heden (auto, fiets, OV, e.d.)?

Hierbij moet de vraag worden beantwoord of deze verplaatsingen voor betrokken cliënt redelijkerwijs relevant zijn om deel te (blijven) nemen aan het maatschappelijk leven en de wezenlijke sociale contacten te onderhouden. Uitgangspunt hierbij is dat wat mensen normaal gesproken van dag tot dag doen wanneer zij zich buitenshuis zelfstandig verplaatsen in de directe omgeving (max. 25 kilometer c.q. 5 zones). Het gaat hier in de regel om het onderhouden van sociale contacten, boodschappen doen en recreatieve doeleinden. Hierbij hoeft de gemeente niet te voldoen aan alle bij cliënten levende wensen.

De gemeente heeft voor de bovenlokale vervoersbehoefte, meer dan ± 25 km/5 zones, geen compensatieplicht. In deze behoefte kan worden voorzien middels het vervoersysteem Valys (onder verantwoordelijkheid van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport).

Vervoersbehoefte ten behoeve van werk, school, behandeling op grond van Wlz, dagopvang, dagverzorging, medische afspraken of behandeling van bepaalde ziektes behoren eveneens niet tot de Wmo compensatieplicht. Deze bestemmingen zijn niet te vatten onder de (sociaal-recreatieve) verplaatsingen die mensen normaliter van dag tot dag plegen te ondernemen. Hierbij zijn voorliggende voorzieningen waarnaar verwezen dient te worden (zie ook hieronder bij Zittend Ziekenvervoer).

De Centrale Raad van Beroep heeft daarnaast ook bepaald dat een vervoerbehoefte in verband met vrijwilligerswerk geen aanleiding is voor het verstrekken van een vervoersvoorziening. De Centrale Raad gaat ervan uit dat vervoerskosten betaald kunnen worden door de organisatie waarvoor het vrijwilligerswerk verricht wordt.

Zittend ziekenvervoer

In sommige gevallen vergoedt de zorgverzekeraar uit de Zorgverzekeringswet (Zvw) het vervoer naar en van een ziekenhuis, zorgverlener of instelling. Dat hangt onder meer af van de ziekte die iemand heeft. Het vervoer kan per ambulance plaatsvinden of met (eigen) auto, taxi of openbaar vervoer (zittend ziekenvervoer). Als begeleiding nodig is, kan de zorgverzekeraar de kosten van vervoer van een begeleider ook vergoeden. Bij zittend ziekenvervoer geldt een eigen bijdrage per kalenderjaar en bij alle vervoer is het eigen risico van toepassing. De zorgverzekeraar vergoedt alleen kosten voor het gebruik van de (eigen) auto, taxi of openbaar vervoer als een verzekerde. De basisverzekering dekt de volgende vervoerssituaties:

  • 1.

    Rolstoel: Men kan zich alleen met een rolstoel verplaatsen.

  • 2.

    Behandeling van vormen van kanker: Men krijgt chemotherapie, radiotherapie of immuuntherapie. Of heeft onderzoeken of controles nodig voor deze behandelingen.

  • 3.

    Visuele handicap: Men kan door een visuele handicap niet zonder begeleiding reizen.

  • 4.

    Kinderen in verzorghuis: Men is jonger dan 18 jaar en aangewezen op verzorging in een verpleegkundig kinderdagverblijf of kinderzorghuis (intensieve kindzorg).

  • 5.

    Nierdialyse: Men krijgt nierdialyse of heeft onderzoeken of controles hiervoor.

  • 6.

    Revalidatiezorg voor ouderen: Men krijgt geriatrische revalidatiezorg.

  • 7.

    Dagbehandeling voor kwetsbare patiënten (GZSP): zoals ouderen met multiproblematiek, mensen met Parkinson, Korsakov en MS, mensen met een lichamelijk handicap of niet-aangeboren hersenletsel of mensen met de ziekte van Huntington.

Hardheidclausule

Vergoeding van ziekenvervoer is beperkt tot een aantal gevallen (zie hierboven). Wanneer verzekerden niet tot de genoemde categorieën behoren, kunnen zij soms toch in aanmerking komen voor vergoeding van vervoerskosten. Dat is het geval als iemand voor de behandeling van een langdurige ziekte of aandoening voor langere tijd vervoer nodig heeft. Deze mogelijkheid staat ook bekend als de 'hardheidsclausule'. Het is zaak hier aandacht voor te hebben en een cliënt aan te sporen deze optie te benutten.

Loopafstandscriterium

De bepaling ‘het openbaar vervoer niet kunnen bereiken of geen gebruik kunnen maken van het openbaar vervoer’ wordt door de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep toegelicht middels het loopafstandscriterium “maximale loopafstand 800 meter”. Kan men geen 800 meter zelfstandig, al dan niet met hulpmiddelen en in een redelijk tempo (binnen 20 minuten),afleggen dan wordt men verondersteld het openbaar vervoer niet te kunnen bereiken. Kan men de halte wel bereiken, maar is het onmogelijk in het openbaar vervoer te komen of hiervan gebruik te maken, dan ook komt men eventueel voor een vervoersvoorziening in aanmerking.

N.B. Maastricht kent een hoge dichtheid aan OV-haltes, welke in het merendeel van de gevallen op (veel) kortere afstand liggen dan de in jurisprudentie genoemde 800 meter. Ook zijn alle haltes opgehoogd en wordt met hoge frequentie gereden met lagevloerbussen. Daarmee is het OV laagdrempeliger bereikbaar dan in kleinere (plattelands)gemeenten in Limburg. Hier dient bij de indicatiestelling beargumenteerd rekening mee te worden gehouden.

Een mobiliteitsbeperkte ondersteuningsbehoevende dient tenminste een afstand van 1500 - 2000 km per jaar te kunnen reizen. Compensatie kan aan de orde zijn indien dit aantal kilometers niet op eigen kracht gerealiseerd kan worden. Dit blijkt uit uitspraken van de CRvB waarin deze ondergrens is bepaald. Bij het bepalen van dit aantal kilometers dient het gebruik van een andere (verstrekte) voorziening zoals een scootmobiel, eigen auto, e-bike, etc. te worden meegenomen. Dit kan van invloed zijn op de toekenning van CVV.

Afwegingskader CVV

  • 1.

    Is het verplaatsingspatroon noodzakelijk om deel te (blijven) nemen aan het leven van alle dag?

  • 2.

    Is de maximale loopafstand van de cliënt minder dan 800 meter, af te leggen binnen 20minuten? Let op de Maastrichtse dichtheid van haltes.

  • 3.

    Behoren de verplaatsingen tot de compensatieplicht van de gemeenten?

  • 4.

    Kan CVV voorzien in compensatie van de noodzakelijke vervoersbehoefte?

Als al deze vragen met ‘ja’ beantwoord worden, kan een vervoersindicatie “Omnibuzz” worden verstrekt. De basisindicatie betreft deur-tot-deur-vervoer en zal in het merendeel van de gevallen toereikend zijn.

Aanvullende dienstverlening binnen CVV

In individuele gevallen kan aanvullende dienstverlening aan de orde zijn. De diverse aanvullende indicaties die Omnibuzz kent, staan hieronder opgesomd. Tevens is per onderdeel beschreven welk financieel effect – een toeslag per rit – dit heeft voor de gemeente (dit wordt niet doorberekend aan de reiziger). Ken die optie(s) dus alleen maar toe als deze ook echt noodzakelijk is/zijn.

  • 1)

    TaxiDe cliënt is fysiek niet in staat om plaats te nemen in een busje. Denk hierbij aan mensen, die niet – ook niet met hulp van de chauffeur - de treden van het busje kunnen nemen. Het is dan noodzakelijk een personenauto in te zetten. 

    Toeslag:10%

  • 2)

    Bus

    De cliënt is fysiek niet in staat om plaats te nemen in een personenauto. Denk hierbij bijvoorbeeld aan zeer corpulente personen of mensen die de knieën niet kunnen buigen. Er moet dan in alle gevallen een busje worden ingezet.

    Toeslag:10%

    Let op: bij reizen met een scootmobiel of rolstoel komt automatisch altijd een bus, anders kan de rit niet uitgevoerd worden. Hiervoor dient de indicatie ‘Bus’ niet te worden aangevinkt.

  • 3)

    Voorin

    De cliënt moet altijd voorin kunnen zitten (noodzaak).

    Toeslag: 10%

  • 4)

    Direct (rechtstreeks vervoer)

    De cliënt moet zo snel mogelijk naar zijn bestemming. Er mag gecombineerd worden, maar hij/zij wordt altijd als eerste naar de bestemming gebracht. (Denk hierbij aan beperkingen door incontinentie, zuurstof, wagenziekte etc). 

    Toeslag:10%

  • 5)

    Individueel

    De cliënt mag niet gecombineerd wordenmet andere passagiers. Denk hierbij aan een gedragsstoornis, bijvoorbeeld autisme. Maak de overweging of direct vervoer en/of voorin geen alternatief is!

    Toeslag:25%

  • 6)

    Kamer/Kamer

    De cliënt moet worden opgehaald en afgezet in de woning/wooneenheid. De chauffeur dient de cliëntte ondersteunen bij het begeleiden naar de kamer. 

    Toeslag:25%

  • 7)

    Verplicht reizen met begeleider

    Reiziger mag uitsluitend met begeleider reizen. Kan op medisch advies, of op basis van beperking zelfregie/extra zorg. 

    Toeslag: geen

  • 8)

    Indicatie Extra Zorg

    Bijvoorbeeld als gevolg van alzheimer/dementie, cognitieve of angststoornissen, gedragsproblemen, reiziger kan niet praten. De indicatie bevat o.a.:

    • i.

      Indien gewenst, speciale afspraken bij de ritreservering;

    • ii.

      Reist verplicht op rekening, geen contante betaling;

    • iii.

      Reizen zonder pas is toegestaan;

    • iv.

      Wachttijd van 2 minuten naar maximaal 5 minuten;

    • v.

      Chauffeur wijkt nooit af van geboekte bestemming.

  • Toeslag:10%

  • 9).

    Indicatie Persoonlijke Overdracht

    Aanvullend op de criteria bij de indicatie ‘Extra Zorg’ moet de chauffeur op de bestemming erop toezien dat iemand de cliënt overneemt. De chauffeur mag niet vertrekken zonder dat deze persoonlijke overdracht heeft plaatsgevonden. In het uiterste geval moet hij de cliënt weer meenemen.

    Toeslag: 20%

Let op dat bij het toekennen van opties, deze elkaar niet overlappen. Bijvoorbeeld de combinatie van optie 5 met optie 3 en/of 4. Houd er ook rekening mee dat de toeslagen van verschillende opties worden opgeteld, 2 + 5 betekent dus in totaal 35% toeslag per rit.

Reisbudget

Zoals eerder aangegeven, blijkt uit jurisprudentie van de CRvB dat mensen met een beperking de mogelijkheidmoeten hebben om met een vervoersvoorziening of een combinatie van vervoersvoorzieningen op jaarbasis 1.500 tot 2.000 kilometer af te leggen. Als dit vertaald wordt naar zones, waarbij rekening gehouden wordt met de extra opstapzone, komt dit neer op ongeveer 590 zones op jaarbasis. Daarmee voldoet de gemeente aan de compensatieplicht. Het gaat hier om een budget per kalenderjaar. Eventueel resterende zones vervallen zodoende aan het einde van het kalenderjaar en kunnen niet meegenomen worden naar een volgend kalenderjaar.

De 590 zones van het reisbudgetkunnen verdeeld worden in de volgende vervoersbehoeften:

V er d elin g basisbudget in vervoersbehoeften en bijbehorende zones

Vervoersbehoeften

Zones (inclusief opstapzone)

Wekelijks boodschappen doen

160

Wekelijks verenigingen of clubs bezoeken (kienen, harmonie, voetbalclub etc.)

120

Wekelijks familie bezoeken

120

Eens per maand er op uit gaan (markt bezoeken, shoppen, steden bezoeken, sociaal culturele instellingen bezoeken etc.)

90

Eens in de 3 maanden ziekenhuisbezoek

40

Onvoorziene vervoersbehoeften

60

Totaal

590

De vervoersbehoeften in de tabel zijn gebaseerd op onderzoekgegevens van Omnibuzz uit het reguliere cliënttevredenheidsonderzoek. Uit deze cijfers blijkt dat familiebezoek, boodschappen doen, verenigingen/clubs bezoeken, ziekenhuisbezoek en er eens op uitgaan, de vijf meest gebruikte doeleinden zijn waarvoor de Omnibuzz ingezet wordt.

Daarnaast blijkt dat een gelimiteerd persoonlijk reisbudget met goede afstemming van prijsprikkels (zoals de VEP) ertoe leidt dat mensen bewuster kiezen voor een vervoerswijze die op dat moment ook echt nodig is. Met andere woorden: als het mogelijk is om een keer met het openbaar vervoer te reizen zal men over het algemeen sneller geneigd zijn dat ook te doen, om te voorkomen dat het persoonlijke reisbudget onnodig wordt aangesproken.

Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat het hier een financiële afbakening betreft. Omnibuzz-reizigers die het budget hebben overschreden en niet in aanmerking komen voor een maatwerk-ophoging, kunnen namelijk regulier met Omnibuzz blijven reizen, maar dan niet meer tegen het lage (gesubsidieerde) tarief maar tegen het commercieel tarief.

Lager reisbudget

Er kan een korting worden toegepast op het basisbudget als de cliënt de beschikking heeft over een voorziening waarmee hij/zij al deels in de vervoersbehoefte kan voorzien. Hierbij kan gedacht worden aan een indicatie “hulp in het huishouden”waarbij de component “boodschappen doen” is meegenomen. Conform bovenstaande tabel zou dat een korting van 160 zones op het basisbudget betekenen. Ook het verblijf in een zorginstelling legitimeert een korting op het basisbudget van maximaal 295 zones. Immers boodschappen en ontspanningsactiviteiten kunnen, in elk geval voor een deel, in de zorginstelling plaats vinden.

Daarnaast kan uit het onderzoek naar de vervoersbehoefte blijken dat de aanvrager gedurende een deel van het jaar gebruik moet maken van Omnibuzz en voor de rest van de tijd gebruik kan maken van het OV, bijvoorbeeld vanwege de weersomstandigheden. Ook dit rechtvaardigt een evenredige korting van het basisbudget.

Tenslotte moet ook het gebruik van de scootmobiel worden meegewogen aangezien met een dergelijke voorzieningen in principe alle lokale verplaatsing mogelijk zijn. 

Hoger reisbudget in uitzonderingsgevallen

In bijzondere individuele gevallen, op aanvraag en enkel na onderzoek door de Wmo-consulent, kan in een kalenderjaar een hoger reisbudget worden toegekend. Het betreft hier maatwerk. Bijvoorbeeld bij cliënten die Omnibuzz in overwegende mate gebruiken voor bezoek en/of verzorging van partner/kind in een zorginstelling. Deze ophoging dient periodiek (tenminste jaarlijks) herbeoordeeld te worden.


Noot
1

Omdat de Centrale Raad van Beroep recent geoordeeld heeft dat het voor wasverzorging onvoldoende duidelijk is of de tijdsnormering van bureau HHM deugdelijk tot stand is gekomen wordt voor dit resultaat afgeweken van de normering van bureau HHM. De tijdsnormering voor het resultaat wasverzorging is ontleend aan de normering van het CIZ (2006).

Noot
2

De in deze tabel opgenomen tijdsnormeringen bevatten de tijdsbesteding die direct gemoeid is met de directe zorg/handeling. Maar ook het binnen komen, gedag zeggen, handen wassen, zorgdossier kort inkijken of bijwerken en vertrekken (indirecte zorg).

Noot
3

Er is sprake van zeer ernstige gedragsproblematiek als op ten minste drie van de volgende vijf terreinen zware beperkingen zijn: oriëntatiestoornissen, stoornissen in psychisch functioneren, stoornissen op gebied van probleemgedrag/veiligheid, stoornissen in het psychisch (on)welbevinden en beperkingen in de sociale redzaamheid. Voor de objectivering van de zeer ernstige gedragsproblematiek is informatie van één ter zake deskundige gewenst.

Noot
1

Waarbij de door de woningcorporaties gecontracteerde uitvoerders voor werken zijn gecontracteerd n.a.v. een meervoudig onderhandse aanbesteding.

Noot
2

Bij badkamer- en keukenaanpassingen geldt bij kosten voor onderhoud, dat de volledige kosten voor de woningcorporatie zijn indien standaard materialen zijn gebruikt. Bij onderdelen die niet standaard in corporatiewoningen aanwezig zijn, zoals bijvoorbeeld een temperatuurbegrenzer, aangepaste kastdeurtjes hoog-laagkeuken e.d. zijn de meerkosten t.o.v. de standaard materialen voor rekening van gemeente.

Noot
3

Afhankelijk van wie volgens het huurcontract verantwoordelijk is voor plaatsing en onderhoud van de erfafscheiding

Noot
4

Afhankelijk van wie volgens het huurcontract verantwoordelijk is voor plaatsing en onderhoud van de erfafscheiding

Noot
5

Afhankelijk van wie volgens het huurcontract verantwoordelijk is voor plaatsing en onderhoud van de erfafscheiding

Noot
6

Trapliften worden conform contract met de leverancier geplaatst en verwijderd door de leverancier. Wanneer het oude WMO-trapliften betreft van een oude leverancier, kan de een woningcorporatie toestemming vragen aan de gemeente om deze zelf te verwijderen. Indien toestemming gegeven wordt, ontvangen zij hiervoor dan een bedrag van € 320,-.