Regeling vervallen per 11-08-1994

Verordening houdende voorwaarden, met betrekking tot het verlenen van een tegemoetkoming in de kosten, verbonden aan het geven van godsdienst- en vormingsonderwijs aan leerlingen van scholen voor openbaar en bijzonder basisonderwijs in de gemeente Marum

Geldend van 11-08-1994 t/m 10-08-1994

Intitulé

Verordening houdende voorwaarden, met betrekking tot het verlenen van een tegemoetkoming in de kosten, verbonden aan het geven van godsdienst- en vormingsonderwijs aan leerlingen van scholen voor openbaar en bijzonder basisonderwijs in de gemeente Marum

De raad der gemeente Marum;

gezien het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 12 juli 1994;

overwegende dat het door de inwerkingtreding van de Algemene wet bestuurs­recht noodzakelijk is om de verordeningen en regelingen aan te passen aan deze wet;

gelet op de Algemene wet bestuursrecht, de Gemeentewet en de Wet op het basisonderwijs;

besluit:

vast te stellen de:

"VERORDENING HOUDENDE VOORWAARDEN, MET BETREK­KING TOT HET VERLENEN VAN EEN TEGEMOETKOMING IN DE KOSTEN, VERBONDEN AAN HET GEVEN VAN GODSDIENST- EN VORMINGSON­DERWIJS AAN LEERLIN­GEN VAN SCHOLEN VOOR OPENBAAR EN BIJZONDER BASISONDER­WIJS IN DE GEMEENTE MARUM"

Artikel 1

  • 1.

    Onder godsdienstonderwijs wordt voor de toepassing van deze verorde­ning verstaan het onderricht in bijbelkennis, bijbelse geschiedenis en gods­dienst- alsmede cultuurgeschiedenis van het christendom en andere gods­diensten.

  • 2.

    Onder vormingsonderwijs wordt voor de toepassing van deze verordening verstaan het leveren van een bijdrage aan de algemeen geestelijke en zedelijke vorming van leerlingen.

Artikel 2

Aan kerkelijke gemeenten, plaatselijke kerken en verenigingen, alsmede aan genootschappen op geestelijke grondslag kan door burgemeester en wethouders op aanvraag ten laste van de gemeente Marum een tegemoetkoming worden verleend in de kosten, voortvloeiende uit het doen geven van gods­dienst- en vormingsonderwijs aan leerlingen van scholen voor openbaar en bijzonder basisonderwijs.

Artikel 3

Het godsdienst- en vormingsonderwijs wordt in de schoolgebouwen gegeven aan de leerlingen uit de daarvoor in aanmerking komende, in artikel 7 genoemde klassen wier ouders, voogden of verzorgers hiermede schriftelijk hebben ingestemd.

Artikel 4

De verantwoordelijkheid voor de inhoud van het godsdienst- en vormingson­der­wijs berust bij de instantie, welke dit onderricht doet geven.

Artikel 5

De voor het geven van godsdienst- en vormingsonderwijs aangewezen leer­krach­ten onthouden zich van het voeren van propaganda voor welk(e) kerkge­noot­schap of levensbeschouwing dan ook.

Artikel 6

  • 1.

    De in artikel 2 bedoelde tegemoetkoming bedraagt ƒ. 850,-- per jaar, per wekelijks lesuur.

  • 2.

    De tijdsduur van een les zal tenminste 45 minuten moeten bedragen.

  • 3.

    Om bij het berekenen van het subsidie in aanmerking te worden geno­men, zal de les, bedoeld in artikel 1, bezocht moeten worden door tenminste 10 leerlingen van het leerjaar of de leerjaren, waaruit de leerlingen afkomstig zijn.

  • 4.

    Voor de berekening van het aantal leerlingen wordt uitgegaan van het aantal op 16 januari van het schooljaar.

  • 5.

    Indien het tijdvak waarin godsdienst- en vormingsonderwijs wordt gegeven korter is dan een jaar, wordt de tegemoetkoming naar evenre­digheid verminderd.

Artikel 7

  • 1.

    Het vormings- en godsdienstonderwijs dient te worden gegeven door een door het bestuur van de in artikel 2 genoemde kerkelijke gemeente, kerken en verenigingen, alsmede genootschappen op geestelijke grond­slag, bevoegd geachte kracht.

  • 2.

    Deze instanties dragen er zorg voor dat het godsdienst- en vormings­onderwijs wordt gegeven op pedagogisch-didactisch verantwoorde wijze.

Artikel 8

De in artikel 6 bedoelde tegemoetkoming wordt verleend voor het doen geven van godsdienst- en vormingsonderwijs aan leerlingen van de leerjaren 6, 7 en 8.

Artikel 9

Voor het verkrijgen van de in artikel 6 bedoelde tegemoetkoming dient de in artikel 2 bedoelde instantie binnen vier weken na afloop van het schooljaar bij burgemeester en wethouders een opgave in, vermeldende voor elke school afzonderlijk:

  • a.

    de naam van de leerkracht(en), belast geweest met het geven van gods­dienst- of vormingsonderwijs;

  • b.

    het tijdvak waarin deze lessen werden gegeven;

  • c.

    het aantal lessen per week, dat gegeven werd;

  • d.

    de klassen waaraan les werd gegeven;

  • e.

    de aantallen leerlingen, die de lessen hebben bijgewoond op de in arti­kel 6, punt 4, bedoelde teldatum, waarbij de leerlingen die wegens ziekte of om andere gerechtvaardigde redenen verhinderd waren de lessen bij te wonen, kunnen worden meegerekend.

Artikel 10

De godsdienstleraren en vormingsleiders plegen regelmatig overleg met het hoofd van de school voor zover dit voor de goede gang van zaken bij het onderwijs noodzakelijk is. Zij verstrekken het hoofd alle inlichtingen, die hij in verband hiermede verlangt en gedragen zich naar zijn aanwijzingen.

Artikel 11

Elke leerling mag voor de berekening van de in artikel 6 bedoelde subsidie slechts eenmaal worden meegerekend.

Artikel 12

In gevallen, waarin de in deze verordening opgenomen bepalingen niet voor­zien, beslissen burgemeester en wethouders.

Artikel 13

  • 1.

    Deze verordening kan worden aangehaald als "Verordening tegemoetko­ming godsdienst- en vormingsonderwijs".

  • 2.

    Zij treedt in werking op de achtste dag na die waarop zij is bekend­gemaakt.

  • 3.

    Gelijktijdig met de inwerkingtreding van deze verordening vervalt de verordening vastgesteld bij raadsbesluit van 20 maart 1986, zoals sedertdien gewijzigd, behoudens overgangsrecht.

    Aldus vastgesteld in de openbare

    vergadering van de raad van 21 juli 1994.

    , voorzitter.

    , secretaris.