Regeling vervallen per 01-01-2013

Verordening tegemoetkoming kosten kinderopvang gemeente Medemblik 2011a

Geldend van 01-01-2013 t/m 31-12-2012

Intitulé

Verordening tegemoetkoming kosten kinderopvang gemeente Medemblik 2011

De raad van de gemeente Medemblik, gelezen het bijbehorend voorstel van het college van burgemeester en wethouders van Medemblik d.d. 31 augustus 2011; gelet op artikel 1.25 van de Wet kinderopvang en gelet op artikel 149 van de Gemeentewet; overwegende dat het noodzakelijk is de verlening en de vaststelling van de tegemoetkoming van de gemeente in de kosten van kinderopvang bij verordening te regelen;

     B E S L U I T: vast te stellen de Verordening tegemoetkoming kosten kinderopvang gemeente Medemblik 2011

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

a.   Awb: de algemene wet bestuursrecht;

b.   BSN: Burgerservicenummer;

c.   het college: het college van burgemeester en wethouders;

d.   sociaal medisch geïndiceerde: de ouder die een lichamelijke, zintuiglijke,

      Verstandelijke of psychische beperking heeft en voor wie is vastgesteld dat één of

      Meer van deze beperkingen kinderopvang noodzakelijk maken of een kind heeft

      waarbij is vastgesteld de kinderopvang noodzakelijk is voor een goede en gezonde

      ontwikkeling van het betreffende kind;

e.   tegemoetkoming: de tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang;

f.   de wet: de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (Wkkp);

g.   wettelijke doelgroep: doelgroep zoals omschreven in artikel 1.22 van de wet.

Hoofdstuk 2. Het recht en de hoogte op een tegemoetkoming

Artikel 2 Recht op tegemoetkoming

Recht op tegemoetkoming heeft de ouder die:

1. Onder de wettelijke doelgroep valt;

2. Een sociaal- medische indicatie heeft.

Artikel 3 Hoogte tegemoetkoming

1. De hoogte van de tegemoetkoming op grond van de wettelijke doelgroepbepaling wordt toegekend conform de bepalingen in de wet.

2. De hoogte van de tegemoetkoming op grond van een sociaal medische indicatie wordt verleend op basis van de kosten van de noodzakelijk geachte omvang van de kinderopvang.

3. De kosten van kinderopvang op grond van sociaal medische indicatie worden vergoed onder aftrek van een eigen bijdrage van 6% van deze kosten.

4. Diegenen met een inkomen tot 120 procent van de voor hun geldende bijstandsnorm zijn vrijgesteld van een eigen bijdrage.

Hoofdstuk 3. Gegevens en besluit

Artikel 4 Te verstrekken gegevens bij de aanvraag

1. Een aanvraag voor een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang bevat:

    a. naam, adres en BSN van de ouder;

    b. wanneer van toepassing: naam en BSN van de partner en wanneer deze een ander adres heeft als de ouder: het adres van de partner;

    c. naam, geboortedatum en BSN van het kind of de kinderen waarop de aangevraagde tegemoetkoming betrekking heeft;

    d. een offerte of contract van het kindercentrum of gastouderbureau dat de kinderopvang gaat verzorgen waarin in ieder geval staat: het aantal uren kinderopvang per kind, de kostprijs per uur en de aanvangsdatum van de opvang;

    e. gegevens of een verwijzing waaruit blijkt dat de ouder behoort tot de groep personen als bedoeld in artikel 1.22 van de wet;

    f. gegevens waaruit blijkt dat de ouder tot de doelgroep van de sociaal medisch Geïndiceerde behoort en

    g. overige gegevens die het college nodig heeft om te kunnen besluiten over de aanvraag van de tegemoetkoming.

2. Het college kan bepalen dat de aanvraag via een door het college vastgesteld aanvraagformulier gedaan wordt.

3. Indien de ouder een partner heeft, ondertekent de partner de aanvraag ook.

Artikel 5 Inhoud van de beschikking

Het besluit tot vaststelling van een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang bevat in ieder geval:

a. de vaststelling tot welke doelgroepen de ouder behoort;

b. de naam en geboortedatum van het kind of de kinderen waarop de tegemoetkoming betrekking heeft;

c. de naam en adres van het kindercentrum of gastouderbureau waar de kinderopvang plaatsvindt;

d. de periode en de omvang van de kinderopvang per tijdvak waarvoor de tegemoetkoming wordt verleend;

e. de wijze waarop het bedrag van de tegemoetkoming wordt bepaald en het bedrag dat op basis hiervan wordt verleend;

f. de wijze waarop de tegemoetkoming wordt uitbetaald;

g. de verplichtingen van de ouder(s).

Artikel 6 Weigeringsgronden

Het college kent geen tegemoetkoming toe op grond van een sociaal-medische indicatie, wanneer de ouder of de partner aanspraak kan maken op een tegemoetkoming op grond van de wet of een andere voorliggende voorziening.

Artikel 7 Ingangsdatum van de tegemoetkoming

1. De tegemoetkoming wordt vastgesteld met ingang van de datum waarop de aanvraag voor de tegemoetkoming door het college in ontvangst is genomen.

2. Als op deze datum nog geen kinderopvang plaatsvindt, wordt de tegemoetkoming vastgesteld met ingang van de datum waarop de kinderopvang zal plaatsvinden.

Artikel 8 De periode waarvoor de tegemoetkoming wordt vastgesteld

1. De tegemoetkoming wordt vastgesteld voor de periode van een kalenderjaar.

2. In afwijking van het eerste lid kan het college de tegemoetkoming voor een andere periode vaststellen.

Artikel 9 Omvang van de kinderopvang

Het college verleent de tegemoetkoming voor het aantal uren kinderopvang dat naar zijn oordeel redelijkerwijs noodzakelijk is voor de combinatie van arbeid en zorg.

Hoofdstuk 4. Verplichtingen van de ouder

Artikel 11 Inlichtingenplicht

1. De ouder of de partner licht het college schriftelijk in over wijzigingen. De ouder of partner doet dit onmiddellijk na het bekend worden daarvan en uit eigen beweging.

2. Wanneer het college dit vraagt levert de ouder of partner alle gegevens in die voor de aanspraak op en de hoogte van de tegemoetkoming van belang zijn. Het college stelt hiervoor een redelijke termijn.

Hoofdstuk 5. Slotbepalingen

Artikel 12 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen afwijken van bepalingen in deze verordening wanneer strikte toepassing daarvan zou leiden tot onbillijkheden van overwegende aard.

Artikel 13 Inwerkingtreding en citeertitel

Deze verordening is van toepassing na bekendmaking.

De oude verordeningen worden ingetrokken op het moment dat de nieuwe verordening in werking treedt.

De verordening wordt aangehaald als: Verordening tegemoetkoming kosten kinderopvang gemeente Medemblik 2011.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Medemblik,
gehouden op 22 december 2011   De griffier,       De voorzitter,
 

Nota-toelichting

ALGEMENE TOELICHTING Inleiding

De Wet kinderopvang is op 1 januari 2005 in werking getreden. Deze wet beoogt het ouders of verzorgers gemakkelijk te maken om werk en zorg voor kinderen te combineren. Niet alleen werkenden kunnen een beroep doen op de Wet kinderopvang. Een aantal in de wet benoemde doelgroepen kan een beroep doen op de gemeente voor het betalen van een deel van de kosten die zij maken voor kinderopvang. De vergoeding door de gemeente van een deel van de kosten voor kinderopvang wordt aangeduid met de term “tegemoet-koming kosten kinderopvang”.

Het kindercentrum of gastouderbureau dat de kinderopvang gaat verzorgen, moet ingeschreven staan in een landelijk register. Een gemeentelijke tegemoetkoming is mogelijk naast een kinderopvangtoeslag van de belastingdienst.

Per 1 augustus 2010 is de wet gewijzigd in Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuter-speelzalen.

Deze verordening betreft alleen de tegemoetkoming kosten kinderopvang.

Artikel 1.25 van de Wet kinderopvang bepaalt dat de gemeenteraad bij verordening regels vaststelt over de tegemoetkoming van de gemeente. Deze regels hebben betrekking op de verlening, de voorschotverlening en de vaststelling van de tegemoetkoming. Deze verordening geeft invulling aan de wettelijke bepaling.

De tegemoetkoming is een subsidie in de zin van artikel 4:21 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), te weten: een aanspraak op financiële middelen door een bestuursorgaan verstrekt met het oog op een bepaalde activiteit van de aanvrager, in casu de ouder(s). De Awb stelt regels over subsidies.

Op de verstrekking van tegemoetkomingen in de kosten van kinderopvang door gemeenten zijn meerdere regelingen van toepassing:

1. de gemeentelijke verordening tegemoetkoming kosten kinderopvang 2011;

2. de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen; met onderliggende Besluiten

    en Regelingen;

3. de subsidieregels in titel 4:2 van de Awb.

De verordening staat los van bestaande gemeentelijke subsidieverordeningen en -regelingen. Deze zijn dan ook niet van toepassing op de verstrekking van tegemoet-komingen. Hoofdlijnen van het proces van verstrekking van de tegemoetkomingen

In deze verordening zijn de hoofdlijnen vastgelegd van het proces van verstrekking van de

tegemoetkomingen door het college. Daarbij zijn twee uitgangspunten gehanteerd:

• de uitvoeringslasten voor zowel de gemeente als de aanvragers van de tegemoet-koming moet zo beperkt mogelijk zijn en

• de gemeentelijke uitgaven die gemoeid zijn met de verstrekking van de tegemoet-

            komingen moeten zo goed mogelijk beheersbaar zijn. Bepalingen om de beheersbaarheid van de gemeentelijke uitgaven te bevorderen

De gemeentelijke tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang is een zogeheten 'open-einde regeling'. Dit betekent dat iedereen die op grond van de Wet kinderopvang behoort tot de gemeentelijke doelgroep recht heeft op een tegemoetkoming van de gemeente.

Om als gemeente in staat te zijn greep te houden op de kosten die gepaard gaan met de verstrekking van de tegemoetkomingen, zijn in deze verordening de volgende bepalingen opgenomen:

• de omvang van de aanspraak van ouders op een tegemoetkoming van de gemeente wordt aan beperkingen gebonden. In de verordening wordt bepaald dat de tegemoetkoming wordt verstrekt voor het aantal uren kinderopvang dat naar het oordeel van het college voor de ouder redelijkerwijs noodzakelijk is om de combinatie van arbeid en zorg mogelijk te maken, c.q. die noodzakelijk is in verband met een afgegeven sociaal-medische indicatie;

• er worden geen tegemoetkomingen met terugwerkende kracht verstrekt. Een gemeentelijke tegemoetkoming wordt niet eerder verstrekt dan de datum waarop de aanvraag voor een tegemoetkoming door de gemeente in ontvangst is genomen;

• de tegemoetkoming wordt maandelijks uitbetaald op basis van de maandelijks

            ingeleverde facturen;

• betaling vindt in principe door middel van een machtiging rechtstreeks plaats aan het kindercentrum of gastouderbureau waar de opvang plaatsvindt.

Hierdoor blijft de omvang van eventuele onverschuldigde betalingen, die de gemeente van de ouders moet terugvorderen, beperkt en

• de tegemoetkoming wordt uiteindelijk alleen verstrekt voor het daadwerkelijk aantal geleverde kinderopvanguren.

Tegemoetkomingen voor de duur van een kalenderjaar

Een tegemoetkoming wordt in principe verstrekt voor de duur van een kalenderjaar. Daarmee wordt aangesloten bij de wijze waarop de betalingen van de kinderopvangtoeslag door de Belastingdienst worden verstrekt. Dit betekent dat een tegemoetkoming in principe elk jaar opnieuw moet worden aangevraagd.

Een uitzondering wordt gemaakt voor de gevallen waarin bij de aanvraag al duidelijk is dat de aanspraak op de tegemoetkoming beperkt is tot een bepaalde periode (bijvoorbeeld de duur van een re-integratietraject die in het trajectplan is vastgelegd of de datum waarop het kind naar de basisschool gaat of de basisschool verlaat). Verstrekking van de tegemoetkoming in één stap

Hoewel een subsidie in twee stappen kan worden vastgesteld door eerst een besluit tot verlening van de tegemoetkoming te nemen (voorwaardelijke aanspraak) en daarna de definitieve vaststelling, verzet de Awb zich niet tegen vaststelling in één stap.

Dit houdt in dat de toekenning in één vaststellingsbeschikking kan plaatsvinden.

In de praktijk is niet gebleken dat herziening van de hoogte van de tegemoetkoming diende plaats te vinden, mede omdat alleen betaling plaatsvond op basis van maandelijkse facturen wegens daadwerkelijk geleverde kinderopvang, gebaseerd op de toekennings-beschikking.

Jaarlijkse controle aan het einde van het kalenderjaar kan dan ook achterwege blijven.

Het risico van eventuele terugvordering van teveel betaalde tegemoetkoming is dan ook zeer klein, omdat er voldoende controlemomenten zijn bij de maandelijkse betaling.

Overigens voorziet artikel 4:49 van de Awb in de mogelijkheid de subsidievaststelling in te trekken of te wijzigen indien daartoe gegronde redenen bestaan. Zie ook de toelichting op artikel 10 van deze verordening. Beslistermijnen

De verordening bevat geen voorschriften over beslistermijnen. Dat houdt in dat de gebruikelijke regeling van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing is, d.w.z. dat binnen een redelijke termijn (acht weken) op een aanvraag moet worden beslist. De termijn kan eenmaal met een redelijke termijn worden verlengd. Zie de artikelen 4:13 t/m 4:15 van de Awb. Bij termijnoverschrijding kan de aanvrager een beroep doen op de dwangsom-regeling in artikel 4:17 e.v. van de Awb.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING Hoofdstuk 1.  Algemene bepalingen Artikel 1  Begripsbepalingen

Hierbij wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de begripsbepalingen uit de Wet kinder-opvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen.   Hoofdstuk 2.  De hoogte en het recht op een tegemoetkoming Artikel 2  Recht op tegemoetkoming

Het eerste lid behoeft geen toelichting.

Op grond van het tweede lid kan de ouder of partner die een sociaal medische indicatie heeft aanspraak maken op een tegemoetkoming. In de Wkkp hebben artikel 1.23, artikel 1.6 lid 1 onderdeel k en artikel 1.6 lid 1 onderdeel I betrekking op de doegroep met sociaal medische indicatie.

Artikel 1.23 van de Wkkp is vooralsnog nog niet in werking getreden vanwege het ontbreken van een landelijk indicatieorgaan. Er is momenteel nog geen zicht op de komst van een dergelijk indicatieorgaan.

Vanaf 2005 is er via het gemeentefonds geld beschikbaar om deze (buitenwettelijke) doel-groep te financieren. Deze financiering is vanaf 2010 structureel voortgezet. De gemeente moet eigen beleid maken over de financiering van deze doelgroep. Hierbij wordt zo nauw mogelijk aangesloten op de wettelijke bepalingen. Ten eerste omdat in beide gevallen sprake is van een vergoeding in de vorm van een subsidie. Ten tweede omdat op deze wijze een efficiënte manier van uitvoeringmogelijk wordt. Zowel vanuit de ouder als vanuit het kind kan sprake zijn van een sociaal-medische indicatie. Voor de ouder kan het bijvoorbeeld gaan om gezondheidsproblemen, pedagogische onmacht, psychische problematiek of verslaving. Door kinderopvang wordt de ouder ontlast.

Voor kinderen met een (dreigende) ontwikkelingsachterstand kan plaatsing in een kindercentrum een stimulans geven ter verbetering van de ontwikkeling van het kind. Gedacht kan worden aan: sociaal emotionele, verstandelijke of lichamelijke ontwikkeling of taalachterstand.

De noodzaak en omvang van de opvang wordt vastgesteld door een onafhankelijke deskundige. Het advies van deze deskundige is voor de gemeente niet bindend, maar afwijking daarvan vraagt wel een goed onderbouwde motivering (artikel 3:50 Awb). In het advies wordt in ieder geval het aantal opvanguren vermeld en de duur van de indicatie. Artikel 3

Lid 1. De hoogte van de tegemoetkomingen wordt in of bij de wet bepaald. Gemeenten hebben hierin geen beleidsvrijheid. De tegemoetkoming bedraagt in beginsel 1/6 (alleenstaande ouder) of 1/3 (echtpaar) van de kosten voor kinderopvang, in sommige gevallen verhoogt met een toeslag.

Naast de kinderopvangtoeslag van het Rijk en de tegemoetkoming van de gemeente bestaat er een eigen bijdrage voor de ouder. Voor bepaalde doelgroepen heeft de gemeente de wettelijke plicht om deze eigen bijdrage te vergoeden. De hoogte van de vergoeding is vastgelegd in artikel 3 van de Regeling Wet kinderopvang. Lid 2, 3 en 4 regelt de hoogte van de tegemoetkoming voor de sociaal-medisch geïndiceer-den. Aanvragers uit deze doelgroep kunnen, in tegenstelling tot andere wettelijke doelgroepen, geen beroep doen op een inkomensafhankelijke kinderopvangtoeslag van de belastingdienst.

Bij de gemeentelijke doelgroep met een sociaal-medische indicatie stelt het college het aantal opvanguren vast dat naar zijn oordeel redelijkerwijs noodzakelijk is. Het hierbij ingewonnen onafhankelijke advies is niet bindend, maar vergt bij afwijking daarvan een goede onderbouwing van het besluit (artikel 3:50 Awb).

In verband met een eenvoudige en praktische uitvoerbaarheid worden de kosten van kinderopvang, overeenkomstig het advies van de VNG, vergoed onder aftrek van een eigen bijdrage van 6% van deze kosten. Geen eigen bijdrage wordt in rekening gebracht indien het inkomen minder bedraagt dan 120% van de voor hen geldende bijstandsnorm.

Hoofdstuk 3. Gegevens en besluit Artikel 4

De tegemoetkoming wordt door de ouder aangevraagd bij het college (artikel 1.26 Wkkp). Het moet dan gaan om het college van de gemeente waar de ouder woont (artikel 1.22, derde lid, Wkkp). De aanvraag moet schriftelijk gebeuren (artikel 4:1 Awb).

Omdat een tegemoetkoming voor de duur van een tegemoetkomingsjaar/kalenderjaar wordt verstrekt moet dit elk jaar opnieuw worden aangevraagd. Onderdeel d van het eerste lid bepaalt dat bij de aanvraag een offerte of contract van het kindercentrum of gastouderbureau dat de kinderopvang gaat verzorgen moet worden gevoegd. Dit betekent dat de aanvraag voor een tegemoetkoming pas bij de gemeente kan worden ingediend als de ouder over een offerte of contract beschikt. Op basis van de offerte of het contract kan de gemeente de hoogte van de tegemoetkoming vaststellen.

Het kindercentrum of gastouderbureau dat de kinderopvang gaat verzorgen, moet ingeschreven staan in een gemeentelijk register (artikel 1.5, eerst lid, Wkkp). Onderdeel e van het eerste lid bepaalt dat bij de aanvraag gegevens of een verwijzing naar gegevens wordt gevoegd waaruit blijkt dat de ouder behoort tot een gemeentelijke doelgroep. In een aantal gevallen kan de ouder volstaan met een verwijzing naar die gegevens omdat de gemeente over de gegevens beschikt:

• de ouder of partner ontvangt een uitkering in het kader van de WWB/WIJ, IOAW/IOAZ of Anw én maakt gebruik van een voorziening gericht op arbeidsin-schakeling;

• de ouder een niet-uitkeringsgerechtigde (NUG-er) is, als werkzoekende geregistreerd bij het Werkplein en gebruik maakt van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling;

• de ouder is een nieuwkomer die een inburgeringsprogramma volgt en

• het college heeft sociaal-medische indicatie vastgesteld. In andere gevallen zal de ouder de volgende gegevens aan de gemeente moeten verstrekken:

• de ouder of partner ontvangt een uitkering op grond van de Wet inkomens-voorziening Kunstenaars (indien de uitkering wordt verkregen in een andere gemeenten, naam van deze gemeente);

• de ouder heeft de leeftijd van 18 jaar nog niet bereikt, volgt scholing of een opleiding en ontvangt algemene bijstand op grond van de WWB/WIJ of kan een dergelijke uitkering ontvangen (bewijs van inschrijving school of opleidingsinstituut);

• de ouder of diens partner zijn ingeschreven bij een school of instelling als bedoeld in paragraaf 2.2 of 2.4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdragen of in de artikelen 2.8 tot en met 2.11 van de Wet Studiefinanciering 2000 (bewijs van inschrijving school of opleidingsinstituut en beschikking studiefinanciering - Dienst Uitvoering Onderwijs);

• de ouder of diens partner ontvangt een WW-uitkering en maakt gebruik van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling (trajectplan van het UWV) en

• de ouder of diens partner is arbeidsgehandicapte en maakt gebruik van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling (trajectplan van het UWV). Onderdeel f. Om aan te kunnen tonen dat de aanvrager behoort tot de groep sociaal medisch geïndiceerden dient hij/zij een objectieve verklaring van het consultatiebureau, bureau Jeugdzorg van een indicatiestelling voor AWBZ-zorg te overleggen, waaruit de sociaal-medische noodzaak blijkt.  Onder overige gegevens wordt o.a. verstaan inkomensgegevens een geldig legitimatie-bewijs en/of verblijfsvergunning. In het derde lid wordt bepaald dat indien de aanvrager een partner heeft, deze partner de aanvraag mede ondertekent. Deze bepaling is volledigheidshalve in de verordening opgenomen. De verplichting is al neergelegd in artikel 1.26, derde lid, Wkkp. Om de lasten voor de aanvragers zo beperkt mogelijk te houden, verdient het aanbeveling dat de gemeente het aanvraagformulier voor een vervolgaanvraag aan de ouders toestuurt, waarbij het formulier reeds is ingevuld met de gegevens die bij de gemeente bekend zijn. De ouders hoeven dan alleen de mutaties op het aanvraagformulier aan te geven.

Een verhoging van de tegemoetkoming in verband met een verhoging van het aantal uren of dagdelen kinderopvang, zal ook moeten worden aangevraagd. Een verlaging van de tegemoetkoming in verband een vermindering van de omvang van de kinderopvang hoeft niet te worden aangevraagd. De ouder moet hiervan wel onmiddellijk mededeling doen aan het college (artikel 1.28, derde lid, Wkkp en artikel 1.16, eerste lid).

Artikel 5  Inhoud van de beschikking

In het besluit tot het vaststellen van de tegemoetkoming wordt de – maximale – hoogte, de periode (indien van toepassing, de geldigheidsduur van de indicatie) en de berekenings-wijze van het bedrag, waarop recht bestaat, meegedeeld.

Tevens worden de verplichtingen van aanvrager en eventuele partner opgenomen en wordt de betaalwijze vermeld. Ook al wordt het bedrag op grond van een machtiging gestort op de rekening van het kindercentrum of gastouderbureau, er blijft juridisch sprake van een betaling van de tegemoetkoming van de gemeente aan de ouder.

Het besluit is een beschikking in de zin van artikel 1:3 Awb. Dit betekent dat tegen het besluit bezwaar kan worden gemaakt en beroep kan worden ingesteld.

De in dit artikel genoemde inhoud is overigens niet limitatief.

Artikel 6  Weigeringsgronden

De weigeringsgrond geeft aan dat een tegemoetkoming op grond van een sociaal   medische indicatie een vangnetvoorziening is. Dit betekent dat alleen de ouder en/of partner die niet op grond van een andere bepaling in de Wkkp (voorliggende voorziening) aanspraak kan maken op een gemeentelijke tegemoetkoming, aanspraak kunnen maken op deze tegemoetkoming.

Indien er geen sociaal medische indicatie is vastgesteld vindt afwijzing plaats. Hoewel artikel 1.6 lid 1 sub k en l van de Wet kinderopvang nog niet in werking is getreden, wordt in de verordening uitgegaan van deze doelgroepen.

Artikel 7  Ingangsdatum van de tegemoetkoming

De ingangsdatum van de tegemoetkoming is in principe gelijk aan de datum van ontvangst van de aanvraagbij de gemeente, tenzij de opvang op een latere datum plaatsvindt. De tijdige indiening is een verantwoordelijkheid van de aanvrager. Terugwerkende kracht is in principe niet aan de orde. Tenzij er sprake is van bijzondere omstandigheden die het rechtvaardigen om de tegemoetkoming te verlenen met ingang van een datum gelegen vóór de datum van melding of  voor kosten die vóór de datum van melding zijn gemaakt.

Artikel 8  De periode waarvoor de tegemoetkoming wordt vastgesteld

Vaststelling van de tegemoetkoming van beide doelgroepen vindt plaats per kalenderjaar, tenzij een andere periode aangewezen is, zoals bijvoorbeeld bij de duur van een re-integratietraject.

In principe wordt jaarlijks – voor 1 januari – een aanvraag bij het college ingediend.

Artikel 9  Omvang van de kinderopvang

De Wet kinderopvang regelt uitsluitend de aanspraak op een tegemoetkoming en niet de omvang van die aanspraak. Om de kosten te beheersen voor wettelijke doelgroepen met een minimuminkomen die geen eigen bijdragen verschuldigd zijn, bepaalt het college het aantal uren dat de ouder redelijkerwijs nodig heeft om de arbeid te combineren met zorgtaken. In tegenstelling tot kinderopvang op grond van een sociaal-medische indicatie, hoeft voor deze beoordeling geen advies te worden aangevraagd.

Hoofdstuk 5.  Verplichtingen van de ouder Artikel 10  Inlichtingenplicht

Deze verplichtingen zijn afgeleid van artikel 1.28 van de wet.

Als een ouder de inlichtingenplicht schendt en als gevolg hiervan ten onrechte een tegemoetkoming heeft ontvangen of een te hoog bedrag, kan het college de beschikking tot de vaststelling van de tegemoetkoming intrekken of wijzigen en het te veel betaalde bedrag terugvorderen. Intrekking of lagere vaststelling

De intrekking of wijziging werkt terug tot en met het tijdstip waarop de subsidie is toegekend, tenzij bij de intrekking of wijziging anders is bepaald (artikel 4:49 Awb). Het gaat om de volgende gevallen:

a. er is sprake van feiten of omstandigheden waarvan het college bij de vaststelling van de

    tegemoetkoming redelijkerwijs niet op de hoogte kon zijn en op grond waarvan de

    tegemoetkoming lager dan overeenkomstig de verlening van de tegemoetkoming zou

    zijn vastgesteld;

b. de vaststelling van de tegemoetkoming was onjuist en de ontvanger van de tegemoet-

    koming wist dit of behoorde dit te weten;

c. de ontvanger van de tegemoetkoming heeft na de vaststelling van de tegemoetkoming

    niet voldaan aan de aan de tegemoetkoming verbonden verplichtingen.

De subsidievaststelling kan niet meer worden ingetrokken of ten nadele van de ontvanger worden gewijzigd, indien vijf jaren zijn verstreken sinds de dag waarop zij is bekend-gemaakt.

Terugvordering en invordering (artikel 58 t/m 60 WWB en 1.38 Wkkp).

Indien de beschikking tot het vaststellen van de tegemoetkoming is ingetrokken of ten

nadele is gewijzigd, kan de gemeente het al betaalde bedrag van de ouder terugvorderen.

In artikel 1.38 van de Wkkp worden de bepalingen in de Wet werk en bijstand (WWB) over de terugvordering en invordering van bijstand van overeenkomstige toepassing verklaard op het terugvorderen en invorderen van een tegemoetkoming. De invordering geschiedt bij dwangbevel.

Hoofdstuk 6.  Slotbepalingen Artikel 11  Hardheidsclausule

Dit artikel maakt het mogelijk om in het voordeel van de ouder af te wijken van wat in de verordening is vastgelegd op grond van bijzondere omstandigheden.

Artikel 12  Inwerkingtreding en citeertitel

Behoeft geen nadere uitleg.