Regeling vervallen per 01-01-2015

Verordening krediethypotheek en pandrecht bijstand gemeente Medemblik

Geldend van 21-01-2011 t/m 31-12-2014 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2011

Intitulé

Verordening krediethypotheek en pandrecht bijstand gemeente Medemblik

De raad van de gemeente Medemblik;

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders;

gelet op artikel 34, lid 2 onder d en artikel 50 van de Wet werk en bijstand en op artikel 149 van de Gemeentewet;

B E S L U I T:

vast te stellen de verordening krediethypotheek en pandrecht bijstand gemeente Medemblik.

 

Artikel 1 Krediethypotheek

1.    Indien voor de belanghebbende die eigenaar is van een door hemzelf of zijn gezin  bewoonde woning met bijbehorend erf, recht op bijstand bestaat als bedoeld in artikel 50, eerste lid van de Wet werk en bijstand én die bijstand de vorm heeft van een geldlening, als bedoeld in artikel 50, tweede lid van de Wet werk en bijstand, wordt die verleend onder verband van hypotheek.  

2.    Indien bijzondere bijstand wordt verleend, kunnen burgemeester en wethouders, wanneer wordt voldaan aan de in artikel 50, tweede lid van de Wet werk bijstand genoemde voorwaarden, deze bijstand verstrekken in de vorm van een geldlening onder verband van hypotheek, tenzij de belanghebbende recht heeft op een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen kunstenaars.

3.    Het eerste en het tweede lid zijn niet van toepassing op de zelfstandige.

 

Artikel 2 Pandrecht

1.    Indien voor de belanghebbende die eigenaar is van een door hemzelf of zijn gezin bewoonde woonwagen met bijbehorend erf of een bewoond woonschip onder een bepaald tonnage met bijbehorend erf, overeenkomstig het bepaalde in artikel 50, eerste lid van de Wet werk en bijstand recht op bijstand bestaat én die bijstand de vorm heeft van een geldlening, als bedoeld in artikel 50, tweede lid van de Wet werk en bijstand, wordt die verleend onder vestiging van een pandrecht.  

2.    Indien bijzondere bijstand wordt verleend, kunnen burgemeester en wethouders, wanneer wordt voldaan aan de in artikel 50, tweede lid van de Wet werk bijstand genoemde voorwaarden, deze bijstand verstrekken in de vorm van een geldlening onder vestiging van een pandrecht, tenzij de belanghebbende recht heeft op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen kunstenaars.

3.    Het eerste en het tweede lid zijn niet van toepassing op de zelfstandige.

 

Artikel 3 Medewerkingsplicht en afstemming

1.    Burgemeester en wethouders verbinden aan de verlening van bijstand onder verband van hypotheek c.q. onder vestiging van pandrecht als bedoeld in artikel 1 en 2 de verplichting dat de belanghebbende meewerkt aan vestiging van hypotheek dan wel pandrecht.    

2.    Indien belanghebbende in een voorkomend geval niet meewerkt aan het vestigen van hypotheek c.q. pandrecht, dan dient de bijstand in zijn geheel te worden geweigerd vanaf ingangsdatum van de bijstand. Reeds verleende bijstand is terstond opeisbaar.

 

Artikel 4 Waardebepaling

1.    De geldlening, bedoeld in artikel 1 en 2, is ten hoogste de waarde van de woning in het economisch verkeer bij vrije oplevering, verminderd met de daarop drukkende schulden en met het vrij te laten vermogen als bedoeld in artikel 34, tweede lid, onder d van de Wet werk en bijstand.

2.    Ter vaststelling van de waarde van de woning vindt taxatie plaats door een taxateur voor onroerende zaken die door burgemeester en wethouders in overeenstemming met de belanghebbende wordt aangewezen of door een gemeentelijk taxateur.

3.    De kosten verbonden aan de taxatie, de hypotheekakte en de inschrijving van de hypotheek, de pandovereenkomst, alsmede de bijkomende kosten, komen ten laste van de belanghebbende. De bijstand voor deze kosten wordt aangemerkt als algemene bijstand, tenzij aan de belanghebbende uitsluitend bijzondere bijstand wordt verleend.

4.    Indien bijstand wordt verleend in de vorm van een geldlening onder verband van hypotheek c.q. onder vestiging van pandrecht als bedoeld in artikel 1 en 2 van deze Verordening, wordt daartoe mede gerekend de eventuele bijstand in de kosten, genoemd in het derde lid van dit artikel.

 

Artikel 5 Voorwaarden

1.    Aan de geldlening worden in elk geval verbonden de voorwaarden, genoemd in de artikelen 6 en 7 van deze verordening.

2.    De in het eerste lid bedoelde voorwaarden worden tezamen met de gebruikelijke bedingen opgenomen in de hypotheekakte c.q. pandovereenkomst.

 

Artikel 6 Aflossing

1.    Aflossing van de geldlening vindt plaats gedurende ten hoogste tien jaar.

2.    De aflossing vangt aan op het moment van beëindiging van de bijstandverlening en vindt maandelijks plaats.

3.    Het maandbedrag van de aflossing wordt telkens voor een periode van één jaar vastgesteld.

4.    Bij een inkomen als bedoeld in artikel 32 van de Wet werk en bijstand dat niet uitgaat boven de van toepassing zijnde bijstandnorm, bedoeld in hoofdstuk 3, paragraaf 3.1 t/m 3.3 van genoemde wet, wordt geen aflossing gevergd. Tevens wordt geen aflossing gevergd indien belanghebbende een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen kunstenaars ontvangt.

5.    Indien de omstandigheden daartoe aanleiding geven, stellen burgemeester en wethouders, zo nodig tussentijds, het maandbedrag van de aflossing op een lager dan wel hoger bedrag vast.

6.    Bij de beoordeling van de omstandigheden als bedoeld in het vijfde lid wordt rekening gehouden met noodzakelijke, voor eigen rekening van belanghebbende komende, bijzondere bestaanskosten. Deze worden in mindering gebracht op het inkomen.

7.    Indien belanghebbende tijdens de aflossingsperiode van tien jaar nalatig is in het voldoen van de vastgestelde aflossing, is het nog niet afgeloste deel van de geldlening terstond opeisbaar en is daarover tevens de wettelijke rente verschuldigd.

 

Artikel 7 Rentevordering

1.    Indien door toepassing van artikel 6, vierde tot en met het zesde lid, na afloop van de aflossingsperiode van tien jaar een deel van de geldlening nog niet is afgelost, is vanaf dat moment maandelijks rente verschuldigd over het nog niet afgeloste deel van de geldlening.

2.    De rente, bedoeld in het eerste lid, is de wettelijke rente, verminderd met 3 procent.

3.    Indien belanghebbende naar het oordeel van burgemeester en wethouders de rente geheel of gedeeltelijk kan betalen, doch niet kan aflossen, wordt een betaling eerst tot ten hoogste het bedrag van de verschuldigde maandrente aangemerkt als aflossing en wordt de rente die daardoor niet wordt betaald bijgeschreven bij het nog niet afgeloste deel van de geldlening.

4.    Indien belanghebbende naar het oordeel van burgemeester en wethouders geen rente kan betalen, wordt de verschuldigde rente bijgeschreven bij het nog niet afgeloste deel van de geldlening.

5.    Over een bijgeschreven rentevordering is geen rente verschuldigd.

 

Artikel 8 Aflossing geldlening bij vererving en verkoop

1.    Bij verkoop of bij vererving van de woning, de woonwagen of het woonschip en indien het een echtpaar betreft bij vererving na overlijden van de langstlevende echtgenoot, wordt het nog niet afgeloste deel van de geldlening, alsmede de op grond van artikel 7, derde en vierde lid, bijgeschreven rente, terstond afgelost.

2.    Bij verkoop van de woning kunnen burgemeester en wethouders wegens bijzondere omstandigheden van medische of sociale aard van belanghebbende, na toepassing van het eerste lid, besluiten tot het verlenen van een nieuwe geldlening eveneens onder verband van hypotheek voor de aankoop van een andere woning, tot ten hoogste het bedrag van de ingevolge het eerste lid afgeloste geldlening, onder de voorwaarde dat belanghebbende het na aflossing vrijgekomen vermogen met inbegrip van het in het derde lid bedoelde bedrag volledig inzet voor de aankoop van de andere woning.

3.    Indien bij verkoop van de woning, de woonwagen of het woonschip op basis van de waarde in het economisch verkeer bij vrije oplevering het voor de afrekening beschikbare bedrag lager is dan het resterende bedrag van de geldlening en van de rentevordering, wordt het verschil kwijtgescholden.

 

Artikel 9 Hernieuwde bijstandsverlening

Indien binnen een periode van twee jaar na beëindiging van de bijstandverlening onder verband van hypotheek c.q. onder vestiging van pandrecht wederom recht op bijstand bestaat, wordt deze/dit verleend met toepassing van de laatst gevestigde hypotheek c.q. het laatst gevestigde pandrecht.

Artikel 10 Jaarlijkse opgave restantschuld en rentevorderingen

Aan belanghebbende wordt telkens na afloop van een kalenderjaar een opgave verstrekt van de stand van de geldlening en van de rentevorderingen.

Artikel 11 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2011.

Artikel 12 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: “Verordening krediethypotheek en pandrecht bijstand gemeente Medemblik’.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Medemblik, gehouden op 3 januari 2011.
De griffier,                        De voorzitter,