Regeling vervallen per 01-01-2015

Beleidsregels Re-integratie Gemeente Meppel 2012

Geldend van 14-02-2013 t/m 31-12-2014 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2013

Intitulé

Beleidsregels Re-integratie gemeente Meppel 2012

Deze beleidsregels zijn gebaseerd op:

- de wet werk en bijstand, artikel 31 lid 2 sub j, sub k, sub n, sub r en lid 5.

- de Re-integratieverordening, artikel 7, 8, 9, 9a, 16, 17, 20, 22, 23, 24, 25 en 26.

- Beleidsplan Re-integratie 2012-2015.

Artikel 1 Inkomstenvrijlating

In artikel 31 lid 2 sub n staat beschreven dat niet tot de middelen van de belanghebbende worden gerekend inkomsten uit arbeid tot 25 procent van deze inkomsten, met een wettelijk vastgesteld maximum per maand, voor zover hij algemene bijstand ontvangt, waarbij voor een persoon jonger dan 65 jaar geldt dat die inkomsten gedurende ten hoogste zes aaneengesloten maanden niet tot de middelen worden gerekend en dit naar het oordeel van het college moet bijdragen aan zijn arbeidsinschakeling

Lid 1. Inkomstenvrijlating bij inkomsten uit arbeid lager dan de algemene bijstand.

Van uitkeringsgerechtigden die naast hun bijstandsuitkering inkomsten uit arbeid hebben, wordt een deel van de inkomsten conform de wettelijke bepalingen en artikel 23 van de verordening vrijgelaten als aan de voorwaarden zoals vermeld in artikel 1.2. wordt voldaan.

Lid 2. Voorwaarden inkomstenvrijlating

a. de werkzaamheden die de uitkeringsgerechtigde verricht dragen bij tot arbeidsinschakeling;

b. aanvang van de werkzaamheden heeft plaatsgevonden tijdens de uitkeringsperiode;

Lid 3. Hoogte en uitbetaling van de inkomstenvrijlating

De vrijlating is 25 procent van de netto inkomsten uit arbeid ( bruto bij Ioaw en Ioaz) en zijn wettelijk gemaximeerd. Uitbetaling vindt maandelijks plaats middels verrekening met de bijstandsuitkering.

Artikel 2 Vrijlating inkomsten uit arbeid alleenstaande ouder

In artikel 31 lid 2 sub r staat beschreven dat niet tot de middelen van de belanghebbende worden gerekend inkomsten uit arbeid van een alleenstaande ouder tot 12,5 procent van deze inkomsten, tot een wettelijk maximum per maand, gedurende een aaneengesloten periode van 30 maanden.

Lid 1. Vrijlating inkomsten uit arbeid lager dan de algemene bijstand

Van alleenstaande ouders die naast hun bijstandsuitkering inkomsten uit arbeid hebben

worden conform de wettelijke bepalingen en artikel 24 van de verordening een deel van de inkomsten vrijgelaten als aan de voorwaarden zoals vermeld in artikel 2.2. wordt voldaan.

Lid 2. Voorwaarden inkomstenvrijlating alleenstaande ouders

a. de uitkeringsgerechtigde de volledige zorg heeft voor een tot zijn last komendekind tot 12 jaar en

b. de periode van zes maanden, bedoeld in artikel 31 lid 2 sub n, is verstreken en

c. de werkzaamheden die uitkeringsgerechtigde verricht dragen bij tot arbeidsinschakeling en

d. de uitkeringsgerechtigde solliciteert actief naar een dienstbetrekking en

e. uitkeringsgerechtigde maakt gebruik van de mogelijkheid cq spant zich in om aantal uren uit te breiden.

Aan alle bovenstaande voorwaarden moet worden voldaan tenzij:

- uitbreiding uren of een volledige baan is gezien belastbaarheid niet mogelijk;

- uitbreiding uren of een volledige baan is niet mogelijk vanwege zorgtaken

( zorgbehoevend kind)

Na afloop van een periode van zes maanden wordt tussentijds beoordeeld of nog aan de voorwaarden wordt voldaan. De inkomstenvrijlating wordt beëindigd wanneer niet

( meer)aan de voorwaarden wordt voldaan

Lid 3. Hoogte en uitbetaling van de inkomstenvrijlating

De vrijlating is 12,5 procent van de netto inkomsten uit arbeid ( bruto bij Ioaw en Ioaz) en zijn wettelijk gemaximeerd. Uitbetaling vindt maandelijks plaats middels verrekening met de bijstandsuitkering.

Artikel 3 Premie

In artikel 31 lid 2 sub j Wet werk en bijstand staat beschreven dat niet tot de middelen van de belanghebbende worden gerekend een een-of tweemalige premie van ten hoogste een maximaal bedrag per kalenderjaar, voor zover dit naar het oordeel van het college bijdraagt aan de arbeidsinschakeling van de uitkeringsgerechtigde.

Lid 1. Premie bij inkomsten uit arbeid lager dan de algemene bijstand.

Uitkeringsgerechtigden die naast hun bijstandsuitkering inkomsten uit arbeid hebben ( parttime werkzaamheden) hebben in aansluiting op de inkomstenvrijlatingen genoemd in de artikelen 23 en 24 van de Re-integratieverordening recht op een premie als aan de voorwaarden zoals vermeld in artikel 3.2 wordt voldaan.

Lid 2. Voorwaarden premie

a. voorafgaande aan de premie is er recht op de inkomstenvrijlating ingevolge artikel 31 lid sub n ( artikel 23 van de verordening) en indien van toepassing artikel 31

lid 2 sub r.( artikel 24 van de verordening) en

b. de werkzaamheden die uitkeringsgerechtigde verricht dragen bij aan arbeidsinschakeling en

c. uitkeringsgerechtigde solliciteert actief naar een volledige dienstbetrekking en

d. uitkeringsgerechtigde maakt gebruik van de mogelijkheid cq spant zich in om aantal uren uit te breiden.

Aan alle bovenstaande voorwaarden moet worden voldaan, tenzij

- uitbreiding uren of een volledige baan is gezien belastbaarheid niet mogelijk;

- uitbreiding uren of volledige baan is niet mogelijk vanwege zorgtaken

( zorgbehoevend kind).

Lid 3. Hoogte en uitbetaling van de premie

De premie bedraagt 10 procent van de netto verdiensten met een maximum van € 100,00 per maand en wordt achteraf na zes maanden uitbetaald, als na beoordeling blijkt dat aan de voorwaarden is voldaan

De premie wordt geweigerd wanneer niet aan de gestelde voorwaarden is voldaan.

Artikel 4 Vrijwilligerswerk

Artikel 4. Vrijwilligerswerk

Uitkeringsgerechtigden kunnen als onderdeel van een traject richting werk of ter bevordering van maatschappelijke participatie vrijwilligerswerk verrichten. De doelgroep is uitkeringsgerechtigden met geen of nauwelijks perspectief op betaald werk.

( participatietrede 3).

Lid 1. Kostenvergoeding vrijwilligerswerk

In artikel 31 lid s sub k staat beschreven dat niet tot de middelen wordt gerekend een kostenvergoeding voor het verrichten van vrijwilligerswerk van ten hoogste een bij ministeriële regeling vast te stellen bedrag. Uitkeringsgerechtigden tot en met participatietrede 3 hebben recht op een kostenvergoeding als aan de voorwaarden zoaols vermeld in artikel 4.2 wordt voldaan.

Lid 2. Voorwaarden kostenvergoeding vrijwilligerswerk

a. er is geen reëel uitzicht op betaald werk ( participatietrede 3) en

b. het vrijwilligerswerk vindt niet plaats op grond van een arbeidsovereenkomst en

c. de activiteiten worden verricht bij een non-profit instelling of vereniging en

d. voor zover geen kostenvergoeding wordt ontvangen zoals bedoeld in artikel 31,lid 2 onder k van de wet van de organisatie waarbij het vrijwilligerswerk wordt verricht.

Aan alle bovenstaande voorwaarden moet worden voldaan.

Lid 3. Hoogte en uitbetaling van de kostenvergoeding

- bij activiteiten van meer dan 5 uur per week gedurende tenminste zes aaneengesloten maanden bedraagt de vergoeding € 300,00

per half jaar.

- bij activiteiten van minder dan 5 uur per week gedurende tenminste zes

aaneengesloten maanden bedraagt de vergoeding € 150,00 per half jaar.

- indien de activiteiten korter dan zes maanden hebben plaatsgevonden wordt de kostenvergoeding naar rato van de periode vastgesteld.

Uitbetaling van de kostenvergoeding vindt na beoordeling achteraf plaats.

Artikel 5 Afwijkingen voor jongeren

De artikelen 1 tot en met 4 zijn op grond van artikel 32 lid 5 van de Wet werk en bijstand niet van toepassing op jongeren.

Artikel 6 Tijdelijke ontheffing van de arbeidsverplichtingen

In individuele gevallen en voor bepaalde groepen is tijdelijke ontheffing mogelijk van een of meerdere van onderstaande verplichtingen:

a. naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en te aanvaarden.

b. gebruik te maken van een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling.

c. naar vermogen door het college opgedragen onbeloonde maatschappelijk nuttige

activiteiten te verrichten.

- Ontheffing van de plicht tot arbeidsinschakeling wordt slechts voor een door het college vast te stellen periode verleend.

- Op basis van een herbeoordeling kan het college besluiten een ontheffing na afloop van de vastgestelde periode te verlengen.

Lid 1. Ontheffing medische en / of psychische gronden

1. Indien belanghebbende als gevolg van lichamelijke dan wel psychische beperkingen niet in staat is om te werken, kan ontheffing worden verleend van een of meer verplichtingen genoemd in artikel 9 eerste lid van de wet en artikel 7 eerste lid van de verordening.

2. Bij gerede twijfel over de mate van arbeidsgeschiktheid wordt, voor het beoordelen van beperkingen als bedoeld in het eerste lid, medisch- en / of arbeidskundig advies gevraagd. Het uitgebrachte advies wordt door het college meegewogen in het besluit.

Lid 2. Ontheffing in verband met zorgtaken

1. Indien de combinatie van zorg en arbeid of de combinatie van zorg en activiteiten als bedoeld in artikel 13 tot en met 22 van de verordening niet mogelijk is voor een alleenstaande ouder met gehandicapte kinderen van 12 tot 18 jaar, kan ontheffing worden verleend van de verplichtingen als bedoeld in artikel 6 sub a tot en met c.

2. Indien belanghebbende mantelzorg verleent aan inwonende zieke en /of anderszins hulpbehoevende bloed-dan wel aanverwanten en combinatie van zorg en arbeid niet mogelijk is, kan ontheffing worden verleend van de verplichtingen als genoemd in artikel 6 sub en c voor zolang de zorgtaak bestaat.

3. Het bestaan, de omvang en de duur van de zorgplicht als bedoeld in het tweede lid, dient uit een sociaal/medisch onderzoek te blijken, tenzij het reeds op een andere wijze is aangetoond.

Lid 3. Ontheffing in verband met zorgtaken alleenstaande ouders met kinderen tot 12 jaar.

De verplichting om algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden geldt voor de

alleenstaande ouder met kinderen tot 12 jaar slechts nadat het college zich genoegzaam heeft overtuigd van de beschikbaarheid van passende kinderopvang, de toepassing van voldoende scholing en de belastbaarheid van betrokkene. ( artikel 9 lid 4 Wwb).

De ontheffing heeft betrekking op de verplichting genoemd in artikel 6 sub a.

De afweging of tijdelijk ontheffing wordt verleend zal altijd individueel gemaakt worden. Hierbij wordt in ieder geval rekening gehouden met:

- de aanwezigheid van passende kinderopvang

- de belastbaarheid van betrokkene, met eventueel inschakeling van een keuringsinstantie;

- bijzonderheden met betrekking tot de opvoeding van het kind.

Aan betrokkene kan wel de verplichting worden opgelegd deel te nemen aan een

voorbereidend traject gericht op arbeidsinschakeling. Er dient dan wel afstemming plaats

te vinden met de mogelijkheden van de betrokkene, bijvoorbeeld een traject onder

schooltijd van de kinderen.

Lid 4. Ontheffing alleenstaande ouders met kinderen tot 5 jaar.

Alleenstaande ouders, die de zorg voor een kind hebben die de leeftijd van vijf jaar nog niet bereikt heeft worden op verzoek ontheven van de arbeidsplicht ( artikel 9a Wwb). Deze ontheffing ontslaat hen echter niet van de re-integratieplicht. Het college dient de ontheven ouder een re-integratietraject aan te bieden.

Lid 5. Ontheffing in verband met langdurig ontbreken arbeidsmarktperspectief.

Er zijn situaties denkbaar waarin het blijven vasthouden aan de arbeidsverplichting niet

langer zinvol is. Hiervan kan bijvoorbeeld sprake zijn indien:

- meerdere partijen van oordeel zijn dat zij arbeidsinschakeling niet meer mogelijk achten;

- door een combinatie van individuele beperkingen zoals leeftijd, belastbaarheid, gebrek aan werkervaring er geen reëel arbeidsmarktperspectief is.

Op grond van de wet kan nooit een blijvende ontheffing worden verleend. Als blijkt dat er blijvend geen perspectief is op arbeidsinschakeling wordt zo regelarm mogelijk de tijdelijke ontheffing verleend.

Lid 6. Ontheffing doelgroep Wet sociale werkvoorziening

Op grond van artikel 9 lid van de Wwb zijn de verplichtingen genoemd in artikel 6 sub a en b niet van toepassing op de persoon die blijkens een indicatiebeschikking of herindicatiebeschikking tot de doelgroep van de Wet sociale werkvoorziening.

Lid 7. Ontheffing tijdens een scholingstraject.

Indien belanghebbende is opgenomen in een scholingstraject kan het college afhankelijk van de situatie, tijdelijk een vrijstelling verlenen van de arbeidsplicht. Gelet op het risico van terugval in de bijstand ligt het voor de hand eerst het scholingstraject af te ronden. Een vrijstelling van de re-integratieplicht is hier niet aan de orde.

Lid 8. Duur van de ontheffing

Tenzij anders bepaald ( artikel 9 lid 5 en artikel 9a Wwb) bedraagt wordt gedurende maximaal 1 jaar ontheffing verleend van de arbeidsverplichtingen.

Artikel 7 Toetsingscriteria voor het volgen van uit 's Rijks kas bekostigd onderwijs door jongeren

De regels voor jongeren zijn in de Wet werk en bijstand aangescherpt. Er is geen recht op ondersteuning ( artikel 7 lid 3 sub a) en algemene bijstand ( artikel 13 lid 2 sub c) als de jongere uit ’s Rijks kas bekostigend onderwijs kan volgen.

Uitgangspunt is dat de jongere beschikt over een startkwalificatie ( HAVO,VWO of MBO2 niveau.

Tenzij: van de jongere redelijkerwijs niet gevergd kan worden in verband met ontbreken capaciteiten een startkwalificatie te halen. Dit kan getoetst worden aan de hand van een:

- verklaring van een functionaris van het Regionaal Meld en Coördinatiepunt bij voortijdig schoolverlaters;

- een afschrift van een bindend studieadvies.

Indien belanghebbende over een startkwalificatie beschikt is ter beoordeling of er binnen de wet Studiefinanciering nog mogelijkheden zijn om een ( vervolg) studie te volgen die

bijdraagt aan arbeidsinschakeling en de belanghebbende in staat is om de opleiding af te maken.

Artikel 8 Scholing

Onder scholing wordt verstaan, elke activiteit in het kader van een gestructureerde leersituatie die gericht is op het ontwikkelen of vergroten van kennis en/of van de belanghebbende, die noodzakelijk is om diens arbeidsinschakeling mogelijk te maken of de reeds verkregen arbeid te behouden, eventueel in combinatie met andere voorzieningen.

Lid 1. Voorwaarden scholing

a. Het college kan scholing aanbieden aan personen in een re-integratietraject, indien het zonder deze scholing niet mogelijk is, instroom in algemeen geaccepteerde arbeid te realiseren. Het college beoordeelt of deze scholing bijdraagt tot arbeidsinschakeling of verbetering van de uitgangspositie en verbindt

hieraan een nader te bepalen termijn.

b. De te starten scholing moet aansluiten bij de mogelijkheden van de betrokkene en de behoeften op de arbeidsmarkt.

c. Indien het scholingsverzoek wordt ingediend door een extern re-integratiebedrijf moet dit worden gemotiveerd. Welke scholing is achten zij noodzakelijk, van welke aard, op welk niveau en voor welke duur.

d. Als belanghebbende voor het volgen van een noodzakelijk geachte scholing aanspraak kan maken op studiefinanciering of op een tegemoetkoming in de studiekosten dan wordt de uitkering beëindigd, indien betrokkene een uitkering ontvangt.

e. Als scholing voor een persoon als verplichting is opgenomen in het trajectplan of plaan van aanpak worden de kosten door het college vergoed. Het gaat hierbij om de directe scholingskosten ( kosten scholing zelf, verhoogd met de aanschafkosten van boeken en ander lesmateriaal). De kosten van scholing zelf worden rechtstreeks betaalbaar gesteld aan de scholingsinstelling. Voor wat betreft reiskosten gelden de bepalingen zoals genoemd bij overige vergoedingen.

Lid 2. Overige bepalingen ten aanzien van scholing

a. De duur van de scholing is in eerste instantie beperkt tot 12 maanden eventueel te verlengen met nog eens een periode van 12 maanden, indien er in het 2e jaar of na afloop van het 2e jaar een reële kans is op uitstroom naar betaald werk.

b. Voor de directe scholingskosten geldt een plafond van in totaal € 5.000,00.

Artikel 9 Loonkostensubsidie

Loonkostensubsidie is een instrument waarbij een subsidie wordt verstrekt aan de werkgever die een arbeidsovereenkomst afsluit met de uitkeringsgerechtigde.

Lid 1. Voorwaarden en hoogte loonkostensubsidie

a. Aan een werkgever die een persoon in dienst neemt kan een loonkostensubsidie worden verstrekt.

b. De subsidie wordt alleen verstrekt als de werkgever een overeenkomst heeft afgesloten met een werknemer van wie vooraf door of namens het college is vastgesteld dat deze tot de beoogde doelgroep behoort.

c. De subsidie wordt slechts verstrekt als het gaat om een arbeidsovereenkomst gedurende een periode van minimaal zes maanden en voor een dusdanig aantal uren, dat zijn netto salaris meer bedraagt dan het voor hem geldende bijstandsniveau.

d. De duur en hoogte van de subsidie zijn afhankelijk van de potentiële productiviteit van de kandidaat en de afstand tot de arbeidsmarkt

e. De hoogte van de subsidie bedraagt maximaal 40 procent van het brutoloon van de kandidaat.

f. De duur van de subsidie is maximaal 12 maanden.

Lid 2. Betaling van de loonkostensubsidie

a. De loonkostensubsidie wordt per kwartaal achteraf betaald na indiening van een declaratie door de werkgever.

b. Geen subsidie wordt verstrekt voor kosten waarvoor al dan niet door de gemeente, al een andere subsidie wordt verstrekt.

Artikel 10 Overige voorzieningen

Het re-integratiebeleid wordt grotendeels in eigen beheer uitgevoerd. Om maatwerk te kunnen bieden en te kunnen inspelen op ontwikkelingen op het gebied van re-integratie kan het college op grond van artikel 22 van de verordening gebruik maken van externe voorzieningen. Hieronder worden ook verstaan bestaande voorzieningen die niet als zodanig in de verordening zijn opgenomen.

Lid 1. Voorwaarden overige voorzieningen

a. De kosten van de voorziening inclusief bijkomende kosten is gemaximeerd op € 5.000,00 per uitkeringsgerechtigde;

b. De duur van de voorziening is maximaal 12 maanden.

c. Verlening van de duur van de voorziening met nog eens 12 maanden is

mogelijk wanneer uitkeringsgerechtigde is gestegen op de participatieladder en er een reële kans is op uitstroom naar betaald werk in het tweede jaar.

Artikel 11 Overige vergoedingen

Deelnemers aan een re-integratieactiviteit kunnen geconfronteerd worden met directe kosten die redelijkerwijs niet van een inkomen op bijstandsniveau kunnen worden betaald. Op grond van artikel 26 van de verordening kan het college voor de kosten een bijdrage verstrekken.

Lid 1. Voorwaarden overige vergoedingen

a. Het gaat om aantoonbare (meer) kosten waarin niet op een andere wijze is of kan worden voorzien

b. Reiskosten worden vergoed op basis van openbaar vervoer 2e klasse of bij gebruik auto volgens de fiscaal onbelaste reiskostenvergoeding bij een enkele reisafstand van meer dan 10 kilometer.

c. Reiskosten woon-werk verkeer gedurende maximaal 6 maanden, voor zover de reiskosten ertoe leiden dat het netto inkomen van betrokkene lager is dan de van toepassing zijnde bijstandsnorm. De bepalingen zoals genoemd onder b zijn hierbij van toepassing.

d. Kosten kinderopvang die nodig zijn om een traject naar werk te volgen voor zover deze kosten niet volledig worden gecompenseerd door voorliggende voorzieningen zoals de belastingdienst Dit laatste geldt alléén voor uitkeringsgerechtigden.

e. Naast bovengenoemde onkostenvergoedingen kan het college op individuele gronden beoordelen of uitkeringsgerechtigde in aanmerking komt voor een onkostenvergoeding in verband met het volgen van een traject mits dit bijdraagt aan inschakeling in arbeid.

Artikel 12 Budget- en subsidieplafonds

Het college kan om financiële risico’s te beheersen plafonds instellen voor de verschillende voorzieningen waarbij rekening wordt gehouden met de door de raad ter beschikking gestelde middelen.

Lid 1. Hoogte budget en subsidieplafonds

a. activeringspremies ( artikel 18 van de verordening) en kostenvergoeding vrijwilligerswerk (artikel 20 van de verordening): € 12.500,00.

b. premies op grond van artikel 25 van de verordening € 14.000,00.

c. loonkostensubsidies op grond van artikel 17 van de verordening € 100.000,00

d. externe voorzieningen en projecten ( artikel 22 van de verordening) waaronder ook scholing (artikel 16 van de verordening) in totaal € 597.000

Artikel 13 Slotbepalingen

Lid 1. Beslissing college

In die gevallen waarin deze beleidsregels niet voorzien beslissen burgemeester en wethouders.

Lid 2. Inwerkingtreding

Deze beleidsregels treden 8 dagen na bekendmaking inwerking en werken terug tot en met 1 januari 2013.

Lid 3. Citeeertitel

Deze beleidsregels worden aangehaald als beleidsregels Re-integratie gemeente Meppel 2012

Ondertekening

Ondertekening.
Aldus vastgesteld in de collegevergadering
van 27 november 2012,
de secretaris, de burgemeester,