Regeling vervallen per 01-01-2015

Re-integratieverordening Wet werk en bijstand 2012

Geldend van 14-02-2013 t/m 31-12-2014 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2013

Intitulé

Re-integratieverordening Wet werk en bijstand gemeente Meppel 2012

De R a a d van de gemeente Meppel;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 27 november 2012, nr. 148164;

gelet op het vastgestelde beleidsplan re-integratie en het bepaalde in artikel 147,eerste lid Gemeentewet, artikel 7, 8 en artikel 10 van de Wet werk en bijstand, de artikelen 34, 35 en 36 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke arbeidsongeschikte werknemers en de artikelen 34, 35 en 36 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen.

B e s l u i t :

vast te stellen de:

Re-integratieverordening Wet werk en bijstand gemeente Meppel 2012.

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

a. Wwb: de Wet werk en bijstand;

b. Ioaw: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

c. Ioaz: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

d. uitkeringsgerechtigden: personen met een uitkering ingevolge de Wwb, de Ioaw of de Ioaz.

e. Anw-ers: personen met een uitkering volgens de Algemene nabestaandenwet die ingeschreven staan bij het UWV-werkbedrijf;

f. niet uitkeringsgerechtigden (nuggers): personen als bedoeld in de Wwb, artikel 6 onder a;

g. jongeren: personen van 18 jaar of ouder doch jonger dan 27 jaar die aanspraak hebben op ondersteuning;

h. ondersteuning: het geheel aan activiteiten, al dan niet onderdeel uitmakend van een plan van aanpak, dat bijdraagt aan arbeidsinschakeling dan wel het leveren van een tegenprestatie voor de uitkering, met activiteiten wordt in dit verband hetzelfde als instrumenten bedoeld;

i. tegenprestatie: onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden, welke worden verricht naast of in aanvulling op reguliere arbeid en niet leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt;

j. arbeidsinschakeling: het verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van een voorziening als bedoeld in artikel 7,eerste lid, onder a van de Wwb.

k. algemeen geaccepteerde arbeid: alle arbeid niet zijnde arbeid in het kader van de Wet sociale werkvoorziening die men naar vermogen kan verrichten en die niet in strijd is met de wet of iemands persoonlijke integriteit,

l. startkwalificatie: een diploma van een opleiding als bedoeld in artikel 7.2.2,eerste lid onder b tot en met e, van de Wet educatie en beroepsonderwijs of een diploma hoger algemeen voortgezet onderwijs of voorbereiden wetenschappelijk onderwijs, bedoeld in artikel 7 onderscheidenlijk 8 van de Wet op het voortgezet onderwijs.

m. re-integratievoorziening; een voorziening, waaronder begrepen sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 7, eerste lid onder a van de Wwb, en hoofdstuk 5 van deze verordening;

n. plan van aanpak: het plan van aanpak zoals omschreven in artikel 44a Wwb;

o. participatieladder: instrument om eenvoudig en eenduidig de maatschappelijke participatie van een persoon in beeld te

brengen;

p. participatietrede: trede van de participatieladder waarop de klant participeert, waarbij de hoogste haalbare trede 6 voor betaald werk staat, trede 5 voor betaald werk met ondersteuning, trede 4 voor onbetaald werk, trede 3 voor deelname aan georganiseerde activiteiten, trede 2 voor sociale contacten buitenshuis en trede 1 voor geïsoleerd levend;

q. loonkostensubsidie: een ( gedeeltelijke) vergoeding van de brutoloonkosten die de de werkgever maakt voor de werknemer die in dienst is op grond van een tijdelijke arbeidsovereenkomst;

r. vrijwilligerswerk: onbetaalde onverplichte activiteiten bij non-profit instellingen als gevolg waarvan de re-integratie van uitkeringsgerechtigde wordt bevorderd en gericht is op arbeidsinschakeling of maatschappe

lijke participatie;

s. participatieplaats: een arbeidsplaats waar met behoud van uitkering additionele werkzaamheden worden verricht door uitkeringsgerechtigden die op grond van persoonlijke belemmeringen niet direct bemiddelbaar zijn onder de voorwaarden zoals genoemd in artikel 10a van de Wwb

t. sociale activering: het verrichten van onbeloonde maatschappelijk zinvolle activiteiten gericht op arbeidsinschakeling of als arbeidsinschakeling nog niet mogelijk is, op zelfstandige maatschappelijke participatie.

u. college: het college van burgemeester en wethouders van Meppel;

v. de raad: de gemeenteraad van de gemeente Meppel;

Hoofdstuk 2 Beleid en financien

Artikel 2 Opdracht college

1. Het college biedt aan uitkeringsgerechtigden, jongeren, Anw-ers en Nuggers alsmede aan personen als bedoeld in artikel 10 tweede lid van de Wwb, ondersteuning bij de arbeidsinschakeling aan en, voor zover het college dat noodzakelijk acht, een voorziening gericht op die arbeidsinschakeling. Artikel 40, eerste lid van de Wwb is overeenkomstig van toepassing.

2. Het college kan, in overeenstemming met het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen Werkbedrijf, ondersteuning bij de arbeidsinschakeling en voorzieningen als bedoeld in deze verordening aanbieden aan personen aan wie het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen een uitkering verstrekt.

3. Het college kan een voorziening, als bedoeld in deze verordening, aanbieden aan personen, die behoren tot de doelgroep, als beschreven in artikel 1, sub 1,2 en 3 van de Wet Participatiebudget.

4. Bij toepassing van het eerste, tweede of derde lid, beoordeelt het college of een voorziening noodzakelijk is voor inschakeling naar arbeid van de uitkeringsgerechtigde, de jongere , de Anw-er en de nugger.

5. Bij de keuze van de mogelijkheden van ondersteuning en het aanbieden van voorzieningen als bedoeld in lid 1,2 en 3 wordt door het college een afweging gemaakt, of de ondersteuning of de voorziening, gelet op de mogelijkheden en capaciteiten van een persoon, het meest doelmatig is met het oog op inschakeling in arbeid.

6. Het college kan, in afwijking van lid 1 besluiten een tegenprestatie te vragen voor de verstrekte uitkering zonder dat hierbij de aansluiting bij de arbeidsmarkt betrokken is. Het college werkt de criteria voor het vragen van een tegenprestatie uit in nadere regels.

7. Het college draagt zorg voor voldoende diversiteit in het aanbod van ondersteuning en voorzieningen

Artikel 3 Re-integratie en beleidsprioriteiten

1. De gemeenteraad heeft kaders vastgesteld voor re-integratie waarin beleidskeuzes zijn vastgelegd.

2. Het college monitort de voortgang en doelmatigheid van de re-integratiedoelstellingen. 3. Binnen de planning en control-cyclus vindt periodiek verantwoording plaats aan de raad

Artikel 4 Aanspraak op ondersteuning

1. Personen behorende tot de doelgroep hebben aanspraak op ondersteuning bij arbeidsinschakeling en op de naar het oordeel van het college noodzakelijk geachte voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling. 2. Het college heeft de bevoegd om naast of in aanvulling op de in door de raad benoemde specifieke doelgroepen prioritaire doelgroepen aan te wijzen wanneer ontwikkelingen op de arbeidsmarkt of uitkeringsbestand daarvoor aanleiding geven. 3. Niet uitkeringsgerechtigden ( Nuggers) en Anw-ers met een ( gezamenlijk) inkomen tot 120% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm hebben recht op dezelfde ondersteuning als uitkeringsgerechtigden van de gemeente, met uitzondering van de instrumenten genoemd in de artikelen 14, 15,17,18 en 20 tot en met 26 van deze verordening. Deze instrumenten zullen niet voor deze groep worden ingezet.

Artikel 5 Geen aanspraak op ondersteuning

1. De aanspraak op een voorziening als bedoeld in artikel 4 lid 1 kan worden geweigerd indien naar het oordeel van het college een dergelijke voorziening niet noodzakelijk is.

2. Geen aanspraak op ondersteuning bestaat indien sprake is van een voorliggende voorziening welke naar mening van het college in voldoende mate bijdraagt aan de arbeidsinschakeling van de belanghebbende.

3. Niet uitkeringsgerechtigden( Nuggers) en Anw-ers waarvan het (gezamenlijk) inkomen hoger is dan 120% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm kunnen geen aanspraak maken op re-integratievoorzieningen.

4. Jongeren hebben op grond van artikel 41 lid 4 van de Wet werk en bijstand tijdens de zoekperiode geen aanspraak op re-integratievoorzieningen.

Artikel 6 Verplichtingen van de client

1. Een uitkeringsgerechtigde die door het college een voorziening wordt aangeboden is verplicht hiervan gebruik te maken.

2. Uitkeringsgerechtigden die deelnemen aan een voorziening zijn gehouden aan de verplichtingen die voortvloeien uit de wet, de Wet Structuur Uitvoering Werk en Inkomen, alsmede aan de verplichtingen die het college aan de deelname aan de voorziening heeft verbonden.

3. Indien een uitkeringsgerechtigde, die deelneemt aan een voorziening, niet voldoet aan het gestelde in het eerste en tweede lid , kan het college een maatregel opleggen conform hetgeen hierover is bepaald in de maatregelenverordening.

4. Indien de belanghebbende, niet zijnde een uitkeringsgerechtigde, die gebruik maakt van een voorziening niet voldoet aan het gestelde in het tweede lid, kan hij gehouden worden de kosten van de voorziening dan wel de subsidie geheel of gedeeltelijk terug te betalen.

5. Personen aan wie het college een voorziening aanbiedt in het kader van deze verordening en uitvoeringsinstanties die zijn betrokken bij het uitvoeren van deze verordening zijn verplicht om uit eigen beweging of desgevraagd het college onmiddellijk schriftelijk mededeling te doen van feiten en omstandigheden die van belang kunnen zijn voor de uitvoering van deze verordening, eventueel onder overlegging van bewijsstukken.

Artikel 7 Ontheffing plicht tot arbeidsinschakeling

1. Het college kan met inachtneming van artikel 9 lid 2 tot en met lid 5 en artikel 9a Wwb, onderscheidenlijk artikel 37a van de Ioaw en Ioaz in individuele gevallen bepalen dat aan uitkeringsgerechtigden tijdelijk, geheel of gedeeltelijk vrijstelling wordt verleend van de in artikel 6 van deze genoemde verplichtingen.

2. Ontheffing van de plicht tot arbeidsinschakeling betreft geen ontheffing van de participatieplicht. Iedereen heeft een participatieplicht: iedereen heeft een plicht tot een tegenprestatie conform artikel 9 lid 1 sub c van de Wwb. 3. Het college stelt ten aanzien van het eerste lid nadere regels vast.

Artikel 8 Sluitende aanpak

1. Het college stelt voor iedere nieuwe uitkeringsgerechtigde binnen 3 maanden vast welke voorziening of ondersteuning, gericht op inschakeling in algemeen geaccepteerde arbeid, de gemeente aanbiedt.

2. Het college stelt voor iedere jongere die een aanvraag indient, binnen 3 maanden een plan van aanpak vast. Het plan van aanpak is beschreven in artikel 44 van de wet.

3. De jongere heeft niet eerder aanspraak op bijstand of ondersteuning dan vier weken na de melding. De melding is beschreven in artikel 44 van de wet.

4. Het college stelt nadere regels vast op welke wijze getoetst wordt of de jongere nog ’s Rijks kas bekostigend onderwijs kan volgen. 5. Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing indien het college heeft bepaald dat voor deze persoon een volledige ontheffing van de arbeidsverplichting geldt.

Artikel 9 Budget- en subsidieplafonds

1. Het college kan, rekening houdende met de door de raad ter beschikking gestelde middelen en het door de raad vastgestelde beleidskader bij uitvoeringsbesluit een of meerdere subsidie of budgetplafonds vaststellen voor de verschillende voorzieningen.

2. het college kan, rekening houdende met de door de raad ter beschikking gestelde middelen en het door de raad vastgestelde beleidskader bij uitvoeringsbesluit een plafond instellen voor het aantal personen dat in aanmerking komt voor een specifieke voorziening.

3. Een door het college ingesteld subsidie of budgetplafond vormt een weigeringsgrond bij aanspraak op een specifieke voorziening

Hoofdstuk 3 Voorzieningen

Artikel 10 Algemene bepalingen

1. In het beleidsplan als bedoeld in artikel 3 wordt vastgesteld welke voorzieningen het college in ieder geval kan aanbieden evenals de voorwaarden die daarbij gelden voor zover daarover in deze verordening geen nadere bepalingen zijn opgenomen.

2. Het college kan, in aanvulling op de verplichtingen die voortvloeien uit de Wwb en deze verordening, aan een voorziening nadere verplichtingen verbinden.

3. Het college kan ten aanzien van de voorzieningen, bedoeld in artikel 11 tot en met 20, met inachtneming wat daarover in het beleidsplan is bepaald, nadere regels stellen. Deze regels kunnen betrekking hebben op: a. de voorwaarden waaronder een voorziening wordt aangeboden; b. de weigeringsgronden bij het aanbieden van voorzieningen; c. de intrekking of wijziging van de subsidieverlening of-vaststelling; d. de aanvraag, van en de besluitvorming over subsidies en premies; e. de betaling van subsidies en het verlenen van voorschotten; f. overige criteria voor het aanbieden van voorzieningen en het verstrekken van subsidi.es

4. Het college kan een voorziening beëindigen: a. indien de persoon die aan de voorziening deelneemt zijn verplichtingen als bedoeld in artikel 6 lid 2 van deze verordening niet nakomt; b. indien de persoon die deelneemt niet meer behoort tot de doelgroep van de wet; c. indien de persoon algemene geaccepteerde arbeid aanvaardt, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van deze voorziening; d. indien naar oordeel van het college de voorziening onvoldoende bijdraagt aan een snelle arbeidsinschakeling.

Artikel 11 Diagnose

1. Het college stelt met betrekking tot een belanghebbende een diagnose teneinde te te bepalen welke afstand de betrokkene heeft tot de arbeidsmarkt en welke re- integratie-instrumenten noodzakelijk zijn om reguliere arbeid te vinden.

2. Het college maakt hierbij gebruik van de participatieladder en stelt de participatietrede vast.

3. Het college kan, een onderzoek ( laten) doen naar de mogelijkheid tot arbeidsinschakeling van betrokkene.

4. Het doel van onderzoek is het vaststellen van de meest geschikte voorziening. Het onderzoek kan mede gericht zijn op het vaststellen van de capaciteiten en de belastbaarheid van betrokkene.

Artikel 12 Participatieladder/participatietrede

1. Het participatiebeleid richt zich op de gehele doelgroep ( sluitende aanpak), waarbij de participatiemedewerker verantwoordelijk is voor de activering van personen op de eerste twee treden en de re-integratiecoach voor de re-integratiebegeleiding voor de treden 3 tot en met 6.

2. Bij instroom, uitstroom en tenminste één keer per jaar wordt de actuele positie en het groeipotentieel van de persoon op de participatieladder bepaald en vastgelegd. 3. Bij aanvang en bij het einde van de inzet van een re-integratievoorziening, wordt de positie van de persoon op de participatieladder vastgelegd.

Artikel 13 Re-integratiebemiddeling

1. Het college kan een vorm van bemiddeling aanbieden ten behoeve van de persoon die direct bemiddelbaar naar reguliere arbeid wordt geacht.

2. Deze bemiddeling heeft als doel de persoon zo snel mogelijk toe te leiden naar een dienstbetrekking.

3. De bemiddeling kan worden gecombineerd met het volgen van een kortdurende cursus of training.

Artikel 14 Werkstages (als onderdeel van een leerwerktraject

1. Het college kan uitkeringsgerechtigden en jongeren met behoud van uitkering een tijdelijke stage of werkervaringsplaats aanbieden gericht op arbeidsinschakeling.

2. Het doel van deze werkstage is het opdoen en up to date houden van werkervaring dan wel het laten functioneren in een arbeidsrelatie.

3. De werkstage duurt maximaal 3 maanden.

4. Gedurende de werkstage wordt, re-integratiebemiddeling aangeboden.

5. Het college plaatst de persoon alleen indien de concurrentieverhoudingen, naar het oordeel van het college niet onverantwoord wordt beïnvloed en indien door zijn plaatsing geen verdringing plaatsvindt.

6. In een schriftelijke overeenkomst wordt tenminste het doel van de werkstage alsmede de wijze waarop de begeleiding plaatsvindt, vastgelegd.

Artikel 15 Werkfitaanpak (onbetaald werk)

1. het college kan uitkeringsgerechtigden ( participatietrede 3 en 4) en jongeren met arbeidsmarktperspectief en die niet direct bemiddelbaar zijn naar reguliere arbeid specifieke ondersteuning aanbieden in de vorm van Werkfitaanpak.

2. Het doel van de Werkfitaanpak is de vaardigheden van werkzoekenden op peil te houden en te laten aansluiten op de vraag van de arbeidsmarkt door middel van opdoen van werkervaring en training.

3. De maximale duur van de Werkfitaanpak bedraagt 24 maanden.

4. Indien er na de periode genoemd in het 3e lid geen perspectief is op reguliere arbeid, vindt toeleiding naar duurzaam onbetaald werk plaats.

5. Het team leerwerkcentrum en re-integratiecoaches van de afdeling Klantcontacten voeren de Werkfitaanpak uit.

Artikel 16 Scholing

1. Het college kan een vorm van scholing aanbieden gericht op arbeidsinschakeling.

2. Scholing dient gericht te zijn op, en bij te dragen aan het vergroten van de kans op het krijgen van een ( reguliere) baan.

3. Het college stelt nadere regels vast ten aanzien van noodzakelijkheid van de scholing, de duur en de maximale kosten.

Artikel 17 Loonkostensubsidie gericht op re-integratie

1. Het college kan subsidie verstrekken aan werkgevers die met uitkeringsgerechtigden en/of jongeren een arbeidsovereenkomst sluiten gericht op arbeidsinschakeling;

2. Het college stelt regels ten aanzien van de duur van de subsidie, de hoogte, en de verplichtingen die aan de subsidie worden verbonden;

3. De subsidie wordt alleen verstrekt indien hierdoor de concurrentieverhou

dingen naar het oordeel van het college niet onverantwoord worden beïnvloed en geen verdringing plaatsvindt.

Artikel 18 Participatieplaats

1. Het college kan aan uitkeringsgerechtigden ( niet zijnde jongeren) die vooralsnog niet bemiddelbaar zijn naar werk gedurende maximaal twee jaar onbeloonde additionele werkzaamheden laten verrichten als bedoeld in artikel 10a van de Wet werk en bijstand.

2. Met betrekking tot degene die op grond van het eerste lid additionele werkzaamheden verricht, beoordeelt het college na een periode van negen maanden na de aanvang van de werkzaamheden of de toepassing van dit artikel zijn kans op inschakeling in het arbeidsproces heeft vergroot. Indien dat niet het geval is wordt het verrichten van de additionele werkzaamheden twaalf maanden na aanvang van die werkzaamheden beëindigd.

3. Met betrekking tot degene die op grond van het eerste lid additionele werkzaamheden verricht, beoordeelt het college voor afloop van de periode van twee jaar, bedoeld in het eerste lid, of voortzetting daarvan met het oog op inde persoon gelegen factoren, zijn kans op arbeidsinschakeling aanmerkelijk verbetert. Indien dat het geval is, kan het college de termijn van twee jaar verlengen met een jaar, onder de voorwaarde dat de belanghebbende in het derde jaar in een andere omgeving de additionele werkzaamheden verricht dan die hij in de eerste twee jaar heeft verricht.

4. Indien de termijn van twee jaar is verlengd op grond van het derde lid, beoordeelt het college voor afloop van het derde jaar of de voortzetting daarvan met het oog op de in de persoon gelegen factoren zijn kans op inschakeling in het arbeidsproces aanmerkelijk verbetert. Indien dat het geval is, kan het college de termijn nogmaals verlengen met een jaar.

5. Het college verstrekt aan personen, bedoeld in het eerste lid, die onbeloonde activiteiten verrichten conform artikel 10a, zesde lid van de Wwb, een premie van € 1,00 per gewerkt uur met een maximum van € 520,00 per zes maanden.

6. Het recht op een premie als bedoeld in het eerste lid wordt elke zes maanden beoordeeld.

7. de premie wordt geweigerd indien bij de beoordeling blijkt dat de belanghebbende de aan de onbeloonde additionele werkzaamheden verbonden verplichtingen in de voorgaande zes maanden heeft geschonden. 8. Voor zover de belanghebbende niet beschikt over een startkwalificatie wordt binnen zes maanden na aanvang van de onbeloonde additionele werkzaamheden door het college beoordeeld in hoeverre scholing of opleiding kan bijdragen aan de vergroting van de kans op inschakeling in het arbeidsproces.

9. Het college betrekt bij deze beoordeling:

a. het oordeel van degene in wiens opdracht de belanghebbende de additionele werkzaamheden uitvoert;

b. de scholingswens van de belanghebbende.

10. In een schriftelijke overeenkomst wordt tenminste het doel van de participatieplaats, en de wijze waarop begeleiding plaatsvindt, vastgelegd.

Artikel 19 Sociale activering

1. Het college kan aan uitkeringsgerechtigden ( participatietrede 1 en 2) activiteiten aanbieden in het kader van sociale activering.

2. Onder sociale activering wordt verstaan het aanbieden van activiteiten bedoeld om de uitkeringsgerechtigde vaardigheden aan te leren waardoor deze in staat is om zoveel als mogelijk zelfstandig te functioneren in de samenleving, met als doel het verkleinen van de afstand tot de arbeidsmarkt of het voorkomen van sociaal isolement.

Artikel 20 Vrijwilligerswerk

1. Het college kan aan uitkeringsgerechtigden (participatietrede 3) vrijwilligerswerk aanbieden.

2. Onder vrijwilligerswerk wordt verstaan: onbetaalde, onverplichte werkzaamheden bij een non-profitorganisatie als gevolg waarvan de re-integratie van de uitkeringsgerechtigde wordt bevorderd en gericht is op arbeidsinschakeling of maatschappelijke participatie. 3. Voor het verrichten van vrijwilligerswerk kan het college aan uitkeringsgerechtigden ( niet zijnde jongeren) een onkostenvergoeding verstrekken. 4. Het college stelt nadere regels vast ten aanzien van de hoogte en de voorwaarden die aan de onkostenvergoeding zijn gebonden.

Artikel 21 Tegenprestatie

Het college kan aan een uitkeringsgerechtigde opdragen om specifiek benoemde maatschappelijk nuttige activiteiten te verrichten, bedoeld als tegenprestatie voor de uitkering die hij ontvangt. Daarbij hoeft geen koppeling te zijn met het doel de belanghebbende kennis en ervaring op te laten doen om de afstand tot de arbeidsmarkt te verkleinen.

Artikel 22 Overige voorzieningen ( externe voorzieningen en projecten)

1. Het college kan aanvullend op de in deze verordening genoemde voorzieningen, bestaande en in experimentele zin een nieuwe door de re-integratiemarkt ontwikkelde voorzieningen aanbieden. Mits deze gericht zijn op inschakeling in algemeen geaccepteerde arbeid.

2 . Op grond van bijzondere onvoorzienbare omstandigheden kan het college voorzieningen toestaan die niet in deze verordening zijn opgenomen. 3. Het college stelt nadere regels vast ten aanzien van de duur, hoogte en verplichtingen ten aanzien van de voorziening.

Hoofdstuk 6 Inkomstenvrijlating, premies en overige vergoedingen

Artikel 23 Inkomstenvrijlating

1. Het college kan besluiten tot vrijlating van inkomsten uit arbeid tot 25% van die inkomsten tot het wettelijk vastgesteld maximum per maand, gedurende ten hoogste een periode van zes aaneengesloten maanden.

2. Het college stelt nadere regels vast over de voorwaarden waaronder zij oordeelt dat het werk bijdraagt aan de arbeidsinschakeling van de uitkeringsgerechtigde.

3. De inkomstenvrijlating is niet van toepassing op jongeren.

Artikel 24 Aanvullende inkomensvrijlating voor alleenstaande ouders

1. Het college kan besluiten om in aansluiting op de inkomstenvrijlating genoemd in artikel 21 lid 1, inkomsten uit arbeid tot 12,5% van die inkomsten vrij te laten tot het wettelijk vastgesteld maximum per maand, gedurende ten hoogste een periode van dertig aaneengesloten maanden.

2. Het college stelt nadere regels vast over de voorwaarden waaronder zij oordeelt dat het werk bijdraagt aan de arbeidsinschakeling van de uitkeringsgerechtigde.

3. De aanvullende inkomstenvrijlating is niet van toepassing op jongeren.  

Artikel 25 Premie

1. Het college kan uitkeringsgerechtigden een premie toekennen voor zover dit naar het oordeel van het college bijdraagt aan zijn arbeidsinschakeling. 2. het college stelt nadere regels vast over de voorwaarden waaronder zij oordeelt dat het werk bijdraagt aan de arbeidsinschakeling van de uitkeringsgerechtigde. 3. De premie is niet van toepassing op jongeren.

Artikel 26 Overige vergoedingen

1. Het college kan aan de deelnemer van een arbeidsgerichte re-integratieactiviteit een bijdrage verstrekken in de directe kosten die hiervoor moeten worden gemaakt.

2. Geen aanspraak op de in het eerste lid genoemde vergoedingen bestaat indien een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening die gezien haar aard en doel wordt geacht voor de belanghebbende toereikend en passend te zijn.

Hoofdstuk 7 Slotbepalingen

Artikel 27 Hardheidsclausule en onvoorzienbare omstandigheden

1. Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

2. In gevallen waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

Artikel 28 Inwerkingtreding

1. Deze verordening treedt in werking met ingang van 8 dagen na bekendmaking en werkt terug tot en met 1 januari 2013.

2. Met ingang van die datum wordt de Reïntegratieverordening Wet werk en bijstand gemeente Meppel ingetrokken.

Artikel 29 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als Re-integratieverordening gemeente Meppel 2012.

Nota-toelichting Toelichting Re-integratieverordening Wet werk en bijstand gemeente Meppel 2012

Wetstechnische informatie: Deze verordening is gebaseerd op artikel 7, 8 eerste lid onder a en f en artikel 10 van de Wet werk en bijstand.

Artikel 8 Wwb. Opdracht raad 1. De raad stelt bij verordening regels met betrekking tot: a. het ondersteunen bij arbeidsinschakeling en het aanbieden van voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling bedoeld in artikel 7, eerste lid onder a; f. de premie, bedoeld in artikel 10a zesde lid.

In bovengenoemd artikel wordt verwezen naar ondersteuning en voorzieningen volgens artikel 7 van de Wwb: Artikel 7 Wwb Opdracht college 1. het college is verantwoordelijk voor: a. het ondersteunen van personen die algemene bijstand ontvangen, personen als bedoeld in artikel 10, tweede lid, personen met een nabestaande- of halfwezenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet en niet-uitkeringsgerechtigden bij arbeidsinschakeling en, indien het college daarbij het aanbieden van een voorziening, waaronder begrepen sociale activering noodzakelijk acht, voor het bepalen en aanbieden van deze voorziening

In artikel 10 is geregeld wie aanspraak hebben op ondersteuning zie hiervoor artikel 7.

Algemene toelichting: Meer mensen aan het werk en participatiebevordering is het motto. Werk biedt mensen perspectief, zelfrespect, sociale contacten en sociale betrokkenheid. Mensen mogen niet worden afgeschreven en aan de kant komen zitten. Iedereen telt mee. De bijstand is er alleen voor mensen die het echt nodig hebben. Wanneer het perspectief op reguliere arbeid ( al dan niet met ondersteuning) ontbreekt is de taak mensen te stimuleren en in staat te stellen maatschappelijk mee te (blijven) doen.

Gemeenten hebben de plicht een re-integratieverordening vast te stellen. In deze verordening wordt vastgelegd hoe de cliënten worden ondersteund bij de arbeidsinschakeling dan wel participeren in de samenleving

In beginsel worden aan iedere cliënt de arbeidsverplichtingen opgelegd. De algemene verplichting staat in de wet genoemd. In de re-integratieverordening wordt aangegeven op welke manier werkzoekenden ondersteund kunnen worden bij arbeidsinschakeling en participatie. De vertaling daarvan vindt plaats in de individuele beschikking die de klant ontvangt naar aanleiding van het traject of het plan van aanpak.

Met deze verordening wordt inhoudelijk invulling gegeven aan de uitgangspunten van het beleidsplan re-integratie zoals dat door de raad in 2012 is vastgesteld. Uitgangspunt is een verordening vast te stellen waarin de hoofdlijnen geregeld zijn, die een aantal jaren meekunnen. Beleidsregels geven burgemeester en wethouders de mogelijkheden in individuele gevallen af te wijken en maatwerk te bieden. De Wwb vraagt aan gemeenten evenwichtig aandacht te besteden aan de diverse doelgroepen. Dit betekent niet dat alle doelgroepen in aanmerking hoeven te komen voor dezelfde voorzieningen onder dezelfde voorwaarden. De gemeente kan hier eigen beleid op formuleren. Ten aanzien van twee aspecten kan de gemeente accenten aanbrengen, de bekostiging en de aard van de voorziening. Van deze mogelijkheid wordt gebruik gemaakt in onderhavige verordening.

Ten aanzien van de bekostiging rekent de gemeente een eigen bijdrage bij een inkomen dat hoger is dan 120% van de relevante bijstandsnorm. Daarnaast maakt de gemeente onderscheid in de mate waarin de voorzieningen beschikbaar worden gesteld aan de doelgroep.

Artikelsgewijs

Artikel 1 Begripsbepalingen De definities behoeven geen nadere toelichting, zij zijn voor een groot deel overgenomen uit de wet, met uitzondering van algemeen geaccepteerde arbeid en het plan van aanpak. Ten aanzien van algemeen geaccepteerde arbeid. Er mag van een persoon onder andere niet verwacht worden dat hij werk verricht dat in strijd is met de wet ( criminele activiteiten), of dat werk in strijd is met zijn persoonlijke integriteit, bijvoorbeeld prostitutie, seksindustrie of defensie.

Het plan van aanpak dient te worden opgesteld ( 9a lid 7 en artikel 44 Wwb) voor de meerderjarige rechthebbende personen jonger dan 27 jaar en voor alleenstaande ouders met een kind tot vijf jaar die p eigen verzoek een ontheffing hebben van de arbeidsverplichting hebben gekregen. Ook in het plan van aanpak wordt opgenomen wat de consequenties zijn, indien de verplichtingen niet worden nagekomen.

In overige situaties is een plan van aanpak niet verplicht. Daar waar er sprake is van een re-integratieverplichting ligt het voor de hand de wederzijdse verplichtingen schriftelijk vast te leggen. Het gaat dan ook om de vorm van ondersteuning en de verplichtingen die hierbij horen en de consequenties wanneer de verplichtingen niet worden nagekomen. Een dergelijke schriftelijke vastlegging verschilt niet of nauwelijks van het plan van aanpak zoals genoemd in artikel 44a Wwb. Om die reden wordt dit ook een plan van aanpak genoemd.

Artikel 2 Opdracht college In het eerste lid is de opdracht van het college vormgegeven analoog aan artikel 7 Wwb. Hiervoor is gekozen uit oogpunt van herkenbaarheid en consistentie. Alle voorzieningen die het college inzet zijn primair gericht op de ondersteuning bij arbeidsinschakeling en het wegenemen van belemmeringen daartoe. De doelmatigheid van de voorzieningen wordt in de praktijk beoordeeld door de re-integratiecoaches. Zij plaatsen personen uit de doelgroep op trajecten waarvan zij verwachten dat deze het meest bijdragen aan de arbeidsinschakeling. Meedoen naar vermogen is het uitgangspunt. Hieronder wordt verstaan, iedereen zo hoog mogelijk zien te krijgen op de participatieladder.

In het zesde lid is opgenomen dat het college de bevoegdheid heeft mensen met een Wwb-uitkering te verplichten om onbeloonde nuttige werkzaamheden te verrichten. Deze plicht om naar vermogen een tegenprestatie te verrichten hoeft niet direct samen te hangen met arbeidsinschakeling. De tegensprestatie kent geen verplichte samenloop met een re-integratietraject. Tevens mogen ze niet in de weg staan aan acceptatie van algemeen geaccepteerde arbeid of aan re-integratie gericht op arbeidsinschakeling, aangezien het uitgangspunt werk voor uitkering vooropstaat.

Artikel 3 Re-integratie en beleidsprioriteiten De Wwb vraagt aan de gemeenteraad om het re-integratiebeleid in een verordening vast te leggen. Gekozen is de voor de systematiek van een procedurele verordening. Deze bevat de wettelijke bepalingen en de procedures, maar geen invulling van het beleid. Het beleid is vastgesteld in het beleidsplan re-integratie 2012-2015. Deze verordening is een nadere uitwerking van dit beleidsplan. Het voordeel van een procedureel ingerichte verordening is flexibiliteit: het beleid kan verder ontwikkeld en/of bijgesteld worden zonder dat de verordening aangepast moet worden. De gemeenteraad stelt het beleidskader vast.

Het derde lid biedt de basis voor de verantwoording van het beleid. Het college verantwoordt via tussentijdse rapportages aan de gemeenteraad over de rechtmatigheid, doeltreffendheid en de effecten van het beleid.

Artikel 4 Aanspraak op ondersteuning Naast de verantwoordelijkheid om voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling aan te beiden, is in de wet een aanspraak van de betrokkene opgenomen op ondersteuning door de gemeente bij re-integratie. Het gaat daarbij niet om het recht op een specifieke voorziening, maar om het recht om door de gemeente geholpen te worden bij re-integratie. Een dergelijke aanspraak stimuleert de eigen verantwoordelijkheid van de betrokkene voor zijn re-integratie en kan ertoe bijdragen dat de gemeente niet ten onrechte personen negeren of over het hoofd zien bij het aanbieden van voorzieningen. Het is aan de gemeente om te beoordelen op welke wijze het verzoek van betrokkene wordt gehonoreerd. De gemeente bepaalt allereerst op basis van de op dat moment beschikbare informatie of een ondersteuning richting arbeidsinschakeling noodzakelijk is. Vervolgens moet de gemeente bepalen uit welke elementen deze ondersteuning bestaat. Het uiteindelijk aanbod zal moeten passen binnen wat de gemeente, mede gelet op de beschikbare financiële kaders in een verordening over het re-integratiebeleid heeft opgenomen. Van belang is een actieve op stelling van de cliënt in de contacten met de re-integratiecoach en de instantie die het traject uitvoert. Cliënten die hun eigen traject mee kunnen samenstellen, zijn meestal gemotiveerd. Inspelen op persoonlijke voorkeur en de persoonlijke aandacht zijn belangrijke succesfactoren voor een geslaagde re-integratie. De aanspraak op ondersteuning door de gemeente geldt ook voor personen aan wie de gemeente een tijdelijke ontheffing heeft verleend. In lid 3 is opgenomen dat niet uitkeringsgerechtigden en Anw-ers met een laag inkomen recht hebben op ondersteuning met uitzondering van die instrumenten die louter voor uitkeringsgerechtigden gelden.

Artikel 5 Geen aanspraak op ondersteuning Lid 1: geen voorziening wordt aangeboden als deze niet bijdraagt aan arbeidsinschakeling of maatschappelijke participatie. Het college bepaalt de noodzaak en maakt daarbij een zorgvuldige afweging. Lid 2 geen voorziening wordt aangeboden als gebruik gemaakt kan worden van een andere voorziening, bijvoorbeeld een subsidie of regulier onderwijs mogelijk is en dit bijdraagt tot arbeidsinschakeling. Lid 3 Niet uitkeringsgerechtigden en Anw-ers met een inkomen hoger dan 120% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm zijn zelf financieel verantwoordelijk voor hun re-integratie Lid 4 wettelijk is bepaald dat jongeren gedurende de wachttijd geen aanspraak hebben op voorzieningen.

Artikel 6 Verplichtingen van de cliënt In de Wwb wordt al uitgebreid aangegeven welke verplichtingen gelden bij een uitkering, maar eveneens uit het oog van herkenbaarheid en consistentie is ervoor gekozen om in het eerste lid en het tweede lid de verplichtingen conform de wet op te nemen. Deelname aan re-integratie is niet vrijblijvend. Uitkeringsgerechtigden zijn al door het ontvangen van de uitkering aan bepaalde verplichtingen gehouden. Voor diegenen zonder uitkering moeten net als uitkeringsgerechtigden voorwaarden aan het re-integratietraject gekoppeld worden. Het niet nakomen van de verplichtingen geeft de mogelijkheid om een traject af te breken, de gevraagde ondersteuning te weigeren bijvoorbeeld als iemand niet mee wil werken aan een onderzoek, een maatregel op te leggen (lid 3) of de kosten terug te vorderen (lid 4).

Artikel 7 Ontheffing plicht tot arbeidsinschakeling De Wwb kent o.a. een arbeids- en participatieverplichting. Een ontheffing kan slechts betrekking hebben op de arbeidsverplichting. De participatieverplichting geldt voor iedereen. De ontheffing is altijd tijdelijk en individueel en geldt nooit voor het gezin als geheel. Het onderscheid in verplichtingen vergroot de mogelijkheden tot participatie naar het uitgangspunt iedereen doet mee naar vermogen. De Wwb kent ten aanzien van de arbeidsverplichtingen een aantal situaties waarbij ontheffing van de plicht tot arbeidsinschakeling mogelijk is. Rekening houdend met de wettelijke bepalingen wordt dit in beleidsregels uitgewerkt.

Artikel 8 Sluitende aanpak In dit artikel is in het eerste en tweede lid beschreven binnen welke termijn de vorm van ondersteuning gericht op arbeidsinschakeling aan nieuwe uitkeringsgerechtigden en jongeren aanbiedt. Het plan van aanpak is inde wet omschreven ( artikel 44 Wwb) De termijn van 3 maanden zal in veel gevallen veel korter zijn. In het derde lid is de wachttijd voor jongeren, die gehanteerd moet worden alvorens een aanvraag in behandeling wordt genomen, expliciet genoemd. Deze wachttijd is opgenomen in de wet. Voorde jongere die een aanvraag doet voor bijstand of ondersteuning moet getoetst worden of de jongere regulier onderwijs kan volgen ( 4e lid). In dit lid is opgenomen dat de gemeente nadere regels opstelt voor de criteria waaraan getoetst wordt. De sluitende aanpak geldt niet in die situaties waarbij sprake is van een tijdelijke ontheffing van de arbeidsplicht. Hiervan is sprake als de persoon op grond van psychisch of medische gronden volledig arbeidsongeschikt is. Een gedeeltelijke ontheffing bijvoorbeeld van de sollicitatieplicht bij alleenstaande ouders is geen beletsel om een traject aan te bieden gericht op arbeidsinschakeling of participatie.

Artikel 9 Budget- en subsidieplafonds Het college kan om de financiële risico’s te beheersen een verdeling maken van de middelen over de verschillende voorzieningen. Het instellen van plafonds dient twee doelen a) het voorkomt dat (posten in) de begroting worden overschreden en b) het vormt een juridische weigeringsgrond voor het beschikbaar stellen van een specifieke voorziening. Als het budget voor een specifieke voorziening is uitgeput, dan kan deze voorziening niet meer worden aangeboden. In dat geval wordt een andere voorziening ingezet. Een subsidieplafond geldt voor voorzieningen die subsidies inhouden. Een subsidieplafond dient wel bekend gemaakt te worden vóór de periode waarvoor deze geldt ( artikel 4:27 lid 1 Algemene wet bestuursrecht). De wettelijke basis voor het instellen van subsidieplafonds is gelegen in artikel 4:22 van de algemene wet bestuursrecht.

Artikel 10 Algemene bepalingen Dit artikel is opgenomen om enkele zaken te regelen die te maken hebben met alle voorzieningen ook die voorzieningen die niet in de verordening zijn opgenomen.

Het tweede lid geeft het college de bevoegdheid om aan een voorziening nadere verplichtingen te verbinden. Dit kunnen verplichtingen van diverse aard zijn. Zo kan bijvoorbeeld worden bepaald dat een cliënt gedurende het traject op gezette tijden met de re-integratiecoach de voortgang bespreekt.

Het derde lid geeft het college de bevoegdheid om voor voorzieningen nadere regels te stellen. Dit heeft in het bijzonder tot doel om bij subsidieverstrekking de uitvoering zoveel mogelijk aan het college over te laten.

Het vierde lid geeft aan dat het college een voorziening kan beëindigingen en in welke gevallen zij dit kan doen. Onder beëindigen wordt hierbij ook verstaan het stopzetten van de subsidies bijvoorbeeld aan een werkgever.

Artikel 11 Diagnose Om te kunnen bepalen welke ondersteuning nodig is voor arbeidsinschakeling en participatie is een goede diagnose onontbeerlijk. Hiermee kan worden voorkomen dat trajecten die worden ingezet mislukken. Een hulpmiddel dat de gemeente hanteert is de participatieladder. Dit is een eenvoudig instrument om de maatschappelijke participatie van een persoon in beeld te brengen. Trede 1: staat voor geïsoleerd levend: eerst dienen de specifieke problemen die de persoon ondervindt opgelost te worden. Het doel is om zelfredzaamheid te bevorderen. Trede 2: staat voor personen die buitenshuis nog wel contacten hebben bijvoorbeeld met familie en kennissen maar verder niet maatschappelijk actief zijn. Doel is om de maatschappelijke zelfredzaamheid te bevorderen door bijvoorbeeld gebruik te maken van welzijnsvoorzieningen. Voor trede 1 en 2 is een re-integratietraject niet aan de orde. Trede 3 staat voor maatschappelijk actief, hier ligt de nadruk op duurzame maatschappelijke participatie. Trede 4 staat voor het ontwikkelen van vaardigheden van werknemersvaardigheden, het doel is met ondersteuning de betrokkene toe te leiden naar werk en indien dit niet mogelijk is naar onbetaalde arbeid. Trede 5 staat voor betaald werk met ondersteuning. Hierbij dient gedacht te worden aan een kort traject bijvoorbeeld kortdurende scholing, sollicitatietraining e.d. Trede 6 staat voor betaald werk, er zijn in feite geen belemmeringen om arbeid te aanvaarden. De nadruk ligt op handhaving ( actief solliciteren).

Lid 3 en 4: een goede diagnose is onontbeerlijk om te kunnen bepalen welke ondersteuning nodig is. Mogelijke belemmeringen zijn hiervan op invloed. Wanneer de expertise niet aanwezig is, kan er aanleiding zijn hierover extern advies in te winnen. Een voorbeeld hiervan is een belastbaarheidsonderzoek.

Artikel 12 Participatieladder/participatietrede Voor alle uitkeringsgerechtigden wordt de trede op de participatieladder bepaald. Om de effecten van het re-integratiebeleid goed te kunnen meten is het nodig dat de trede bij aanvang, tussentijds, bij einde van de uitkering en bij het afsluiten van een traject wordt vastgesteld.

Artikel 13 Re-integratiebemiddeling De bemiddeling is gericht op directe arbeidsinschakeling en is bedoeld voor uitkeringsgerechtigden die geplaatst zijn op trede 5 en 6. Te denken valt aan matching met openstaande vacatures, ondersteunen bij sollicitaties ( sollicitatiebrief, opstellen cv). Het principe van steunen en niet leunen is hierbij van toepassing. Bewaakt wordt of belanghebbende zich maximaal inspant om arbeid te aanvaarden door zich ruim op te stellen en actief te solliciteren.

Artikel 14 Werkstages ( als onderdeel van een leerwerktraject). Voor uitkeringsgerechtigden en jongeren met een korte afstand tot de arbeidsmarkt is het behouden en opdoen van werkervaring een belangrijk aspect om te kunnen instromen op de arbeidsmarkt. De stage is bij een externe werkgever. Van cliënt wordt verwacht dat hiertoe ook zelf initiatief wordt genomen. De bemiddeling van de gemeente is behulpzaam zijn bij het zoeken naar een stageplaats waarbij gebruik kan worden gemaakt van de contacten die de gemeente heeft met werkgevers. Daarnaast wordt actieve re-integratiebemiddeling aangeboden zoals omschreven in artikel 13 van deze verordening. Gedurende het traject kan eventueel ook aanvullende scholing worden aangeboden. De duur van de stage is beperkt tot 3 maanden om verdringing op de arbeidsmarkt te voorkomen. Indien na afloop van de stage cliënt niet uitgestroomd is richting betaalde arbeid, zal een nieuw traject worden aangeboden.

Artikel 15 Werkfitaanpak ( onbetaald werk) Hoe kleiner de afstand tot de arbeidsmarkt hoe groter de kans op een succesvolle re-integratie. Werkzoekenden verliezen verworven kennis en vaardigheden, wanneer zij langdurig buiten het arbeidsproces staan. De werkfitaanpak beoogd dat kennis en vaardigheden van werkzoekenden met arbeidsmarktperspectief op peil blijft, verder ontwikkeld wordt en aansluit op de vraag van de arbeidsmarkt. De duur van de werkfitaanpak is maximaal 24 maanden. Indien het in deze periode niet gelukt is uitstroom te realiseren of een traject wordt gevolgd dat gericht is op directe arbeidsinschakeling, dan mag er vanuit worden gegaan dat er geen direct uitzicht is op betaald werk. In dat geval vindt toeleiding naar duurzaam onbetaald werk plaats. De Werkfitaanpak wordt door de gemeente in eigen beheer uitgevoerd.

Artikel 16 Scholing Uitgangspunt is uitstroom, de kortste weg naar regulier algemeen geaccepteerde arbeid. Als het vinden van algemeen geaccepteerde arbeid niet lukt, komt pas scholing aan de orde. Bij de beoordeling van scholing staat arbeidsrelevantie voorop.

Alleenstaande ouders zonder startkwalificatie, die de volledige zorg hebben van een of meer tot zijn last komende kinderen tot 5 jaar en die om ontheffing van de arbeidsplicht hebben verzocht, hebben bij voorrang recht op scholing of opleiding om de toegang tot de arbeidsmarkt te bevorderen. Mits dit de capaciteiten van de alleenstaande ouder niet te boven gaat, en de alleenstaande ouder geen startkwalificatie heeft. Dit is wettelijk verplicht op grond van artikel 9a Wwb. Welke scholing zal worden aangeboden is afhankelijk van de individuele omstandigheden en wordt in samenspraak met de betrokkene door het college vastgesteld. Het college stelt nadere regels met betrekking tot de voorwaarden, duur en kosten van de studie of opleiding.

Artikel 17 Loonkostensubsidie gericht op re-integratie Het instrument loonkostensubsidie gericht op re-integratie en is een subsidie aan de werkgever die een uitkeringsgerechtigde of jongere in dienst neemt. Het instrument wordt ingezet wanneer uitkeringsgerechtigde nog over onvoldoende vaardigheden beschikt om de opgedragen taken volledig uit te voeren. Het college stelt regels vast onder welke voorwaarden een subsidie wordt verstrekt.

Artikel 18 Participatieplaats De bepalingen zoals die gelden voor participatieplaatsen zijn opgenomen in artikel 10 a Wwb. Uit oogpunt van herkenbaarheid en consistentie zijn een aantal bepalingen in de verordening opgenomen. Artikel 10a Wwb is het gevolg van de inwerkingtreding per 1 april 2009 van de Wet stimulering arbeidsparticipatie. Conform artikel 8 van de Wwb stelt de gemeenteraad bij verordening regels met betrekking tot de hoogte van de premie, alsmede de inzet van scholing of opleiding, indien er sprake is van een persoon die algemene bijstand ontvangt en die in het kader van een door het college aangeboden voorziening onbeloonde additionele arbeid verricht. Bij de vaststelling van de hoogte van de premie is overwogen dat een premie van dien aard geen risico vormt met betrekking tot de armoedeval. In artikel 10a Wwb. zijn verder bepalingen opgenomen over de maximale duur van de voorzieningen ( 24 maanden) en onder welke voorwaarden deze verlengd kan worden met respectievelijk 12 tot maximaal nog eens 12 maanden. Artikel 19 Sociale activering Sociale activering is bedoeld voor personen die op de eerste twee treden van de participatieladder. Doel is om de afstand naar de arbeidsmarkt zo veel mogelijk te verkleinen, ondersteuning te bieden bij het zelfstandig functioneren en het voorkomen van een sociaal isolement. De activiteiten worden in onze gemeente uitgevoerd door de MensA.

Artikel 20 Vrijwilligerswerk Het doen van vrijwilligerswerk kan op zichzelf of als onderdeel van een breder re-integratie/participatietraject een goed instrument zijn om door te stromen naar werk of volledig participeren in de samenleving. Het gaat om onverplichte activiteiten die structureel bij een non-profit organisatie of vereniging verricht worden. Gekozen is om een kostenvergoeding toe te kennen en geen premie gericht op arbeidsinschakeling volgens artikel 31 lid 1 sub j om te voorkomen dat de afweging of het al dan niet een traject gericht is op arbeidsinschakeling afhankelijk kan worden van een subjectieve beoordeling. In de praktijk blijkt dat veel mensen die maatschappelijk actief zijn op grond van persoonlijke belemmeringen zoals gezondheid, leeftijd geen reëel perspectief hebben op arbeid in loondienst.

Artikel 21 Tegenprestatie De gemeente kan aan mensen die een bijstandsuitkering krijgen of hebben aangevraagd de verplichting opleggen om naar vermogen bepaalde onbeloonde maatschappelijk nuttige activiteiten te verrichten. De werkzaamheden worden verricht naast of in aanvulling op reguliere arbeid en mogen niet leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt. Men noemt dit de plicht tot het leveren van een tegenprestatie naar vermogen. Het doel van de verplichting is om een tegenprestatie te verlangen voor het beroep op de solidariteit van de samenleving. Eisen die hiervoor gelden zijn: • onbeloond; • maatschappelijk nuttig; • geen belemmeringen voor het accepteren van werk; • geen belemmeringen voor de re-integratie; • beperkt in omvang; • beperkt in tijdsduur; • worden verricht naast of in aanvulling op reguliere arbeid in de organisatie waar ze worden verricht; • leiden niet tot verdringing op de arbeidsmarkt; • de uitkeringsgerechtigde moet in staat zijn ze te verrichten; • de uitkeringsgerechtigde is verzekerd tegen arbeidsongeschiktheid en aansprakelijkheid. De plicht tot het leveren van een tegenprestatie staat in principe los van de arbeidsplicht. Het is geen re-integratievoorziening en verschilt daarmee van de participatieplaats. In de gemeente is nog geen specifiek beleid ontwikkeld over dit onderwerp. Door dit artikel in de verordening op te nemen wordt de mogelijk beleid te ontwikkelen zonder dat de verordening hiervoor gewijzigd dient te worden.

Artikel 22 Overige voorzieningen Met dit artikel wordt de mogelijkheid opengehouden om in de toekomst voorzieningen in te zetten die nog niet bekend of niet ontwikkeld zijn. Dit artikel is vergelijkbaar met experimenteerartikel 83 van de Wwb. Tevens biedt dit de mogelijkheid om in bijzondere omstandigheden bijzondere instrumenten in te zetten.

Artikel 23 Inkomstenvrijlating Uitkeringsgerechtigden die recht hebben op ondersteuning en een inkomensvoorziening ontvangen en daarnaast inkomsten hebben uit arbeid mogen naast hun uitkering /inkomensvoorziening gedurende een periode van zes maanden een deel van inkomsten behouden. Omdat de bedragen regelmatig wijzigen wordt verwezen naar de wetgeving in de Wwb, en Ioaw/Ioaz. ( artikel 31 lid 2 sub n Wwb en artikel 8 lid 2 Ioaw/Ioaz). De inkomstenvrijlating geldt expliciet niet voor jongeren.

Artikel 24 Aanvullende inkomensvrijlating voor alleenstaande ouders. In aansluiting op de vrijlating van een deel van de inkomsten zoals aangegeven in artikel 23, kan van alleenstaande ouders ouder dan 27 jaar een deel van de inkomsten worden vrijgelaten. Omdat de bedragen regelmatig wijzigen wordt verwezen naar de wetgeving in de Wwb, en Ioaw/Ioaz ( artikel 31 lid 2 sub r Wwb en artikel 8 lid 2 Ioaw/Ioaz).

Artikel 25 Premie De in dit artikel genoemde premies zijn beloningen, uitsluitend bestemd voor uitkeringsgerechtigden ( artikel 31 lid 2 sub j Wwb). De premie is niet voor jongeren.

Artikel 26 Overige vergoedingen Deelnemers die deelnemen aan een re-integratie traject kunnen geconfronteerd worden met kosten die zij redelijkerwijs niet van hun inkomen kunnen betalen, bijvoorbeeld reiskosten. Dit artikel biedt de mogelijkheid om deze kosten aan deelnemer te vergoeden.

Artikel 27 Hardheidsclausule en onvoorzienbare omstandigheden Dit artikel hoeft geen nadere toelichting.

Artikel 28 Inwerkingtreding Dit artikel hoeft geen nadere toelichting.

Artikel 29 Citeertitel Dit artikel hoeft geen nadere toelichting.