Besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Meppel houdende regels omtrent protocol huisbezoeken voor nadere verificatie en/of vermoeden van fraude in het sociaal domein

Geldend van 01-01-2020 t/m heden

Intitulé

Besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Meppel houdende regels omtrent protocol huisbezoeken voor nadere verificatie en/of vermoeden van fraude in het sociaal domein

Protocol huisbezoeken:

voor nadere verificatie en/of vermoeden van fraude in het sociaal domein.

Inleiding

Het huisbezoek is een effectief middel om de woon- en leefsituatie van een betrokkene in kaart te brengen. Een huisbezoek wordt als het gaat om verificatie of vermoeden van fraude vaak ervaren als een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer. De bedoeling van dit protocol is dat de regels voor inwoners en medewerkers van de gemeente Meppel duidelijk zijn. Dit protocol is van toepassing op huisbezoeken die worden verricht in het kader van de uitvoering van de Participatiewet, de Wmo en de Jeugdwet.

Voor huisbezoeken die worden verricht in het kader van (ongevraagde) hulpverlening vanuit het Sociaal Team van de gemeente Meppel worden de landelijke richtlijnen huisbezoeken gevolgd van de OGGZ. Voor huisbezoeken waarbij samen wordt gewerkt met andere organisaties kunnen mogelijk aanvullende richtlijnen gelden.

Omwille van de leesbaarheid is er steeds “hij” gebruikt in de tekst.

Deel 1 Theoretisch kader, huisbezoek

Er is geen eenduidig antwoord te geven op de vraag wanneer er precies voldoende aanleiding is om een huisbezoek uit te voeren en welke consequenties moeten worden verbonden aan het weigeren van een huisbezoek. De medewerker dient bij elk individueel onderzoek op basis van de beschikbare feiten en omstandigheden een zorgvuldige afweging te maken. Het zelfde geldt voor de vraag wanneer een huisbezoek aangekondigd of onaangekondigd dient plaats te vinden. Als er gegronde redenen zijn voor het afleggen van een huisbezoek mogen er consequenties worden verbonden aan de weigering.

Uit uitspraken van de Centrale Raad van Beroep kan worden geconcludeerd dat het huisbezoek een geoorloofd controle instrument is. De Centrale Raad verbindt hieraan de voorwaarde dat de betrokkene toestemming moet hebben gegeven om binnen te treden in het huis, nadat betrokkene expliciet en volledig is geïnformeerd over:

  • -

    de aanleiding van het huisbezoek;

  • -

    het doel van het huisbezoek;

  • -

    de consequenties voor de betrokkene als deze het huisbezoek weigert.

Het is daarom dat binnen de rechtspraak een aantal criteria zijn ontwikkeld, de zogenaamde gegronde redenen voor een huisbezoek. Meer specifiek gaat het erom dat:

  • -

    ook redelijkerwijs getwijfeld mag worden aan de juistheid of volledigheid van de door betrokkene verstrekte gegevens;

  • -

    de te verkrijgen informatie ook echt noodzakelijk is voor de vaststelling van de rechtmatigheid; en

  • -

    deze niet op een andere - minder ingrijpende - wijze kan worden verkregen.

Deel 2 Interne afspraken voor de medewerkers van de gemeente Meppel

De beslissing om onaangekondigd op huisbezoek te gaan wordt te allen tijde genomen door een medewerker handhaving of de leidinggevende. Als de medewerker handhaving kiest voor het uitvoeren van een (on)aangekondigd huisbezoek moet deze keuze worden onderbouwd in de rapportage. De medewerker handhaving is altijd aanwezig tijdens een (on)aangekondigd huisbezoek als dit controle instrument wordt ingezet. Een medewerker van de afdeling klantcontacten of, in bijzondere omstandigheden, een medewerker van een andere afdeling kan hier bij aanwezig zijn.

  • Het huisbezoek wordt afgelegd door twee medewerkers.

  • Het huisbezoek vindt altijd alleen met reden omkleed (on)aangekondigd plaats.

  • Het huisbezoek vindt bij voorkeur overdag plaats tijdens kantooruren. Afwijking hiervan is mogelijk indien daartoe specifiek aanleiding aanwezig is. Hiervoor dient overleg plaats te vinden met de leidinggevende, om eventuele veiligheidsmaatregelen te kunnen treffen. De medewerker vermeld ook naderhand in het verslag/rapportage als hij buiten de kantooruren op bezoek is geweest en als dat kan waarom dat zo is geweest.

  • Als er voorafgaand aan een mogelijk huisbezoek eerst een gesprek wordt gepland op het stadhuis, dan wordt in de uitnodiging aangegeven hoeveel tijd betrokkene moet reserveren voor de afspraak. Anders is het risico dat een huisbezoek direct na het gesprek niet mogelijk is, omdat betrokkene al een andere afspraak heeft gepland.

De medewerker:

  • stelt zich correct en zakelijk op. Hij benadert de betrokkene met respect, kortom op een manier zoals hij zelf in vergelijkbare omstandigheden zou willen worden behandeld.

  • legitimeert zich direct en ongevraagd en verklaart dat hij medewerker van de gemeente Meppel is. Dit geldt voor alle aanwezige medewerkers.

  • deelt de aanleiding, het doel van de komst mee.

  • legt uit dat betrokkene niet verplicht is om medewerking te verlenen aan het huisbezoek.

  • vertelt welke consequenties het weigeren van huisbezoek voor de betrokkene kan hebben. Hij geeft de betrokkene de ruimte om hierover vragen te stellen.

  • probeert vast te stellen of alles duidelijk is, maar vermijdt de discussie.

  • vraagt of hij mag binnen komen.

  • treedt nooit tegen de wil van de bewoner de woning binnen.

  • geeft aan dat deze toestemming tijdens het bezoek mag worden ingetrokken.

  • vraagt naar de reden waarom de betrokkene weigert om te kunnen bepalen of dat wellicht een geldige dringende reden is.

  • wijst de betrokkene nogmaals op de eventuele gevolgen voor het recht op uitkering/ de voorziening als toestemming wordt geweigerd/ingetrokken en legt een hersteltermijn op.

  • verlaat de woning als de toestemming wordt geweigerd of ingetrokken.

  • houdt de grenzen van zijn bevoegdheden in de gaten. Hij beperkt zich tijdens het huisbezoek tot datgene wat relevant is voor het onderzoek.

  • opent zelf nooit deuren en kasten maar vraagt de betrokkene deze handelingen te verrichten, of biedt dit aan als betrokkene dit zelf niet kan vanwege en handicap. Hij opent zelf geen documenten maar vraagt de betrokkene inzage te verlenen.

  • stelt alleen vragen die relevant en redelijkerwijs noodzakelijk zijn voor het onderzoek.

  • legt uit waarom hij een vraag stelt.

  • geeft de betrokkene aan het einde van het huisbezoek de ruimte om nog vragen te stellen en vraagt tenslotte of alles duidelijk is.

  • Legt alles vast in een formulier verklaring gesprek huisbezoek. In dit formulier worden naast de objectieve bevindingen ook het nummer en het soort legitimatiebewijs vastgelegd. Daarnaast staan er in het formulier de naam, geboortedatum, eventueel cliënt nummer bij de gemeente, het volledige adres.:

  • Leest het verslag van bevindingen voor en vraagt om een handtekening.

  • Vraagt wat de reden is als betrokkene weigert te tekenen.

  • Legt bij het einde van het huisbezoek uit hoe het vervolg van de procedure is en dat inzage in het dossier op een later moment is toegestaan.

  • geeft een kaartje af met contactgegevens er op van de gemeente Meppel. Hierop staan niet de persoonlijke gegevens van de medewerkers.

Deel 3 Regels voor de inwoner(s) van de gemeente Meppel

De betrokkene:

  • is niet verplicht om medewerking te verlenen aan het huisbezoek.

  • Waarbij een derde in de woning is, kan gevraagd worden wie de derde is. Als de betrokkene weigert de vraag te beantwoorden kan dit gevolgen voor de uitkering/de voorziening hebben. Dit is afhankelijk van de vraag in hoeverre de identiteit van de derde van belang is voor het vaststellen van de rechtmatigheid. De derde kan niet worden verplicht zich tijdens het huisbezoek te legitimeren.

  • kan tijdens het huisbezoek de toestemming voor het huisbezoek alsnog intrekken.

  • hoeft geen antwoord te geven op de gestelde vragen.

  • die hoofdbewoner is van het pand en daarvan ruimtes verhuurt kan soms geen toegang geven tot deze ruimtes.

  • In dat geval dient er toestemming van de kamerhuurder te zijn alvorens deze ruimtes kunnen worden betreden. Als hierdoor de rechtmatigheid van de uitkering/de voorziening niet kan worden vastgesteld kan dit consequenties hebben voor de uitkering/de voorziening van de hoofdbewoner.

  • die kamerbewoner is, kan te maken krijgen met de hoofdbewoner die bezwaar maakt tegen het huisbezoek. In dat geval mag de woning niet worden binnengetreden. Als hierdoor de rechtmatigheid van de uitkering/de voorziening niet kan worden vastgesteld kan dit wel consequenties hebben voor de uitkering/de voorziening van kamerbewoner.

  • is zelf verantwoordelijk voor de consequentie van het weigeren van een huisbezoek. De consequenties kunnen zeer uit een lopend zijn, afhankelijk van de wet en het gemeentelijke beleid waarvoor het huisbezoek wordt afgelegd en of de reden gegrond of ongegrond is.

  • krijgt aan het einde van het huisbezoek de geschreven verklaring tijdens het huisbezoek en kan deze zelf lezen of laten voorlezen.

  • heeft zelf de keus of hij deze verklaring ondertekent.

  • krijgt een kaartje met contactgegevens van de gemeente Meppel.

Ondertekening

Bijlage 1 Juridisch kader

Artikel 8 Europees Verdrag van de rechten van de mens

Recht op eerbiediging van privé, familie- en gezinsleven

  • 1.

    Een ieder heeft recht op respect voor zijn privé leven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie.

  • 2.

    Geen inmenging van enig openbaar gezag is toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.

Artikel 10 Grondwet - Eerbiediging en bescherming persoonlijke levenssfeer

  • 1.

    Ieder heeft, behoudens bij of krachtens de wet te stellen beperkingen, recht op eerbiediging van zijn persoonlijke levenssfeer.

  • 2.

    De wet stelt regels ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer in verband met het vastleggen en verstrekken van persoonsgegevens.

  • 3.

    De wet stelt regels inzake de aanspraken van personen op kennisneming van over hen vastgelegde gegevens en van het gebruik dat daarvan wordt gemaakt, alsmede op verbetering van zodanige gegevens.

Artikel 12 Grondwet - Binnentreden woningen

  • 1.

    Het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner is alleen geoorloofd in de gevallen bij of krachtens de wet bepaald, door hen die daartoe bij of krachtens de wet zijn aangewezen.

  • 2.

    Voor het binnentreden overeenkomstig het eerste lid zijn voorafgaande legitimatie en mededeling van het doel van het binnentreden vereist, behoudens bij de wet gestelde uitzonderingen.

  • 3.

    Aan de bewoner wordt zo spoedig mogelijk een schriftelijk verslag van het binnentreden verstrekt.

Artikel 1 Awbi – Legitimatieplicht

  • 1.

    Degene die bij of krachtens de wet belast is met de opsporing van strafbare feiten of enig ander onderzoek, met de uitvoering van een wettelijk voorschrift of met het toezicht op de naleving daarvan, dan wel een bevoegdheid tot vrijheidsbeneming uitoefent, en uit dien hoofde in een woning binnentreedt, is verplicht zich voorafgaand te legitimeren en mededeling te doen van het doel van het binnentreden. Indien twee of meer personen voor hetzelfde doel in een woning binnentreden, rusten deze verplichtingen slechts op degene die bij het binnentreden de leiding heeft.

  • 2.

    Een persoon in dienst van een bestuursorgaan die zich ingevolge het eerste lid legitimeert, toont een legitimatiebewijs dat is uitgegeven door of in opdracht van dat bestuursorgaan. Het legitimatiebewijs bevat een foto van de houder en vermeldt diens naam en hoedanigheid. Indien de veiligheid van de houder van het legitimatiebewijs vordert dat zijn identiteit verborgen blijft, kan in plaats van zijn naam zijn nummer worden vermeld.

  • 3.

    De persoon, bedoeld in het eerste lid, die met toestemming van de bewoner wenst binnen te treden, vraagt voorafgaand aan het binnentreden diens toestemming. De toestemming moet blijken aan degene die wenst binnen te treden.

Artikel 370 Wetboek van Strafrecht - Onrechtmatige binnentreding

  • 1.

    De ambtenaar die, met overschrijding van zijn bevoegdheid of zonder inachtneming van de bij de wet bepaalde vormen, in de woning of het besloten lokaal of erf, bij een ander in gebruik, diens ondanks binnentreedt of, wederrechtelijk aldaar vertoevende, zich niet op de vordering van of vanwege de rechthebbende aanstonds verwijdert, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de derde categorie.

  • 2.

    Met gelijke straf wordt gestraft de ambtenaar die ter gelegenheid van het doorzoeken van plaatsen met overschrijding van zijn bevoegdheid of zonder inachtneming van de bij de wet bepaalde vormen, geschriften, boeken of andere papieren onderzoekt of in beslag neemt.

Artikel 17 P wet – Inlichtingenplicht

  • 1.

    De belanghebbende doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand. Deze verplichting geldt niet indien die feiten en omstandigheden door het college kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor welke gegevens de tweede zin van toepassing is.

  • 2.

    De belanghebbende verleent het college desgevraagd de medewerking die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze wet.

  • 3.

    Het college stelt bij de uitvoering van deze wet de identiteit van de belanghebbende vast aan de hand van een document als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder 1° tot en met 3°, van de Wet op de identificatieplicht.

  • 4.

    Een ieder is verplicht aan het college desgevraagd een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht terstond ter inzage te verstrekken, voorzover dit redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze wet.

Artikel 53a P wet - Verstrekking en onderzoek gegevens

  • 1.

    Onverminderd 30c, tweede, vierde en vijfde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, bepaalt het college welke gegevens ten behoeve van de verlening van bijstand dan wel de voortzetting daarvan en de arbeidsinschakeling door de belanghebbende in ieder geval worden verstrekt en welke bewijsstukken worden overgelegd, alsmede de wijze en het tijdstip waarop de verstrekking van gegevens plaatsvindt. De gegevens en bewijsstukken worden door het college niet verkregen van de belanghebbende voor zover ze zijn verkregen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen dan wel voor zover zij verkregen kunnen worden uit de polisadministratie, bedoeld in artikel 33 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, de verzekerdenadministratie, bedoeld in artikel 35 van die wet, alsmede uit de basisregistratie personen, tenzij hierdoor een goede vervulling van de taak van het college op grond van dit artikel wordt belet of bij wettelijk voorschrift anders is bepaald. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen andere administraties worden aangewezen waarvoor de tweede zin van toepassing is, worden regels gesteld over de gegevens die het betreft en kunnen administraties worden aangewezen waarvoor de tweede zin tijdelijk niet van toepassing is. Indien het authentieke gegevens uit andere basisregistraties betreft, is dit lid van overeenkomstige toepassing.

  • 2.

    In aanvulling op het eerste lid kan het college de belanghebbende verzoeken aan te tonen dat:

    • a.

      hij een belanghebbende is als bedoeld in artikel 20, eerste lid, aanhef en onderdeel a, of artikel 20, tweede lid, aanhef en onderdeel a, of artikel 21, aanhef en onderdeel a, of artikel 22, aanhef en onderdeel a of dat op hem artikel 22a niet van toepassing is, dan wel dat er niet meer dan het door hem gestelde aantal kostendelende medebewoners als bedoeld in artikel 19a in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft;

    • b.

      de feitelijke woonsituatie van hemzelf, van zijn echtgenoot of van een kind in overeenstemming is met het door hem verstrekte adres van hemzelf, zijn echtgenoot of van een kind. Teneinde hem daartoe in de gelegenheid te stellen kan het college bij die verzoeken de belanghebbende aanbieden met diens toestemming zijn woning binnen te treden.

  • 3.

    Indien de belanghebbende niet desgevraagd aantoont dat hij een belanghebbende is als bedoeld in artikel 20, eerste lid, aanhef en onderdeel a, of artikel 20, tweede lid, aanhef en onderdeel a, of artikel 21, aanhef en onderdeel a, of artikel 22, aanhef en onderdeel a, of dat artikel 22a niet op hem van toepassing is, dan wel dat hij niet aantoont dat er niet meer dan het door hem gestelde aantal kostendelende medebewoners als bedoeld in artikel 19a in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft:

    • a.

      kent het college, onverminderd de toepassing van artikel 27, de uitkering toe respectievelijk herziet het de uitkering naar 30% van de in artikel 22a, eerste lid, bedoelde norm;

    • b.

      wordt de belanghebbende voor de toepassing van de artikelen 9, vierde lid, en 9a niet als alleenstaande ouder aangemerkt.

  • 4.

    Indien de belanghebbende niet desgevraagd de woonsituatie, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, aantoont op de wijze bedoeld in de laatste zin van dat lid, schort het college de betaling van de bijstand op, niet dan nadat het college aan belanghebbende gelegenheid heeft gegeven op andere wijze aan te tonen dat het feitelijke woonadres overeenkomt met het verstrekte adres, indien daartoe niet eerder aan belanghebbende gelegenheid is geboden.

  • 5.

    Het college doet schriftelijke mededeling van de opschorting aan de belanghebbende en stelt hem daarbij in de gelegenheid om aan te tonen dat het feitelijke woonadres overeenstemt met het verstrekte adres. Artikel 40, derde lid, aanhef en onderdeel c, en vijfde lid, tweede zin, zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 6.

    Het college is bevoegd onderzoek in te stellen naar de juistheid en volledigheid van de verstrekte gegevens en zonodig naar andere gegevens die noodzakelijk zijn voor de verlening dan wel de voortzetting van bijstand. Indien het onderzoek daartoe aanleiding geeft kan het college besluiten tot herziening of intrekking van de bijstand.

  • 7.

    De voordracht voor een krachtens het eerste lid, derde zin, vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan twee weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.

Artikel 13 IOAW

  • 1.

    De belanghebbende doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling en het recht op uitkering, de hoogte of de duur van de uitkering, of op het bedrag van de uitkering dat aan hem wordt betaald. De verplichting geldt niet indien die feiten en omstandigheden door burgemeester en wethouders kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor welke gegevens de tweede zin van toepassing is.

  • 2.

    De belanghebbende is verplicht aan het college desgevraagd de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze wet.

  • 3.

    Het college stelt bij de uitvoering van deze wet de identiteit van de belanghebbende vast aan de hand van een document als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder 1º tot en met 3º, van de Wet op de identificatieplicht.

  • 4.

    Een ieder is verplicht aan het college desgevraagd een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht terstond ter inzage te verstrekken, voorzover dit redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze wet.

Artikel 14 IOAW

  • 1.

    Onverminderd artikel 30c, tweede, vierde en vijfde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, bepaalt het college welke gegevens ten behoeve van de verlening van de uitkering dan wel de voortzetting daarvan door de belanghebbende in ieder geval worden verstrekt en welke bewijsstukken worden overgelegd, alsmede de wijze en het tijdstip waarop de verstrekking van gegevens plaatsvindt. De gegevens en bewijsstukken worden door het college niet verkregen van de belanghebbende voor zover ze zijn verkregen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen dan wel voor zover zij verkregen kunnen worden uit de polisadministratie, bedoeld in artikel 33 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, de verzekerdenadministratie, bedoeld in artikel 35 van die wet, alsmede uit de basisregistratie personen, tenzij hierdoor een goede vervulling van de taak van het college op grond van dit artikel wordt belet of bij wettelijk voorschrift anders is bepaald. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen andere administraties worden aangewezen waarvoor de tweede zin van toepassing is, worden regels gesteld over de gegevens die het betreft en kunnen administraties worden aangewezen waarvoor de tweede zin tijdelijk niet van toepassing is. Indien het authentieke gegevens uit andere basisregistraties betreft, is dit lid van overeenkomstige toepassing.

  • 2.

    In aanvulling op het eerste lid kan het college de belanghebbende verzoeken aan te tonen dat:

    • a.

      hij een werkloze werknemer is als bedoeld in artikel 5, vierde lid;

    • b.

      de feitelijke woonsituatie van hemzelf, van zijn echtgenoot of van een kind in overeenstemming is met het door hem verstrekte adres van hemzelf, zijn echtgenoot of van een kind. Teneinde hem daartoe in de gelegenheid te stellen kan het college bij die verzoeken de belanghebbende aanbieden met diens toestemming zijn woning binnen te treden.

  • 3.

    Indien de belanghebbende niet desgevraagd aantoont dat hij een werkloze werknemer is als bedoeld in artikel 5, vierde lid:

    • a.

      kent het college de uitkering toe respectievelijk herziet het de uitkering naar de helft van de grondslag, bedoeld in artikel 5, derde lid, onderdeel a;

    • b.

      wordt de belanghebbende voor de toepassing van de artikelen 37a, tweede lid, en 38 niet als alleenstaande ouder aangemerkt.

  • 4.

    Indien de belanghebbende niet desgevraagd de woonsituatie, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, aantoont op de wijze bedoeld in de laatste zin van dat lid, schort het college de betaling van de uitkering op, niet dan nadat het college aan belanghebbende gelegenheid heeft gegeven op andere wijze aan te tonen dat het feitelijke woonadres overeenkomt met het verstrekte adres, indien daartoe niet eerder aan belanghebbende gelegenheid is geboden.

  • 5.

    Het college doet schriftelijke mededeling van de opschorting aan de belanghebbende en stelt hem daarbij in de gelegenheid om aan te tonen dat het feitelijke woonadres overeenstemt met het verstrekte adres. Artikel 17a, vierde lid, tweede zin, is van overeenkomstige toepassing.

  • 6.

    Het college is bevoegd onderzoek in te stellen naar de juistheid en volledigheid van de verstrekte gegevens en zonodig naar andere gegevens die noodzakelijk zijn voor de vaststelling van het recht op uitkering. Indien het onderzoek daartoe aanleiding geeft kan het college besluiten tot herziening van de uitkering.

  • 7.

    De voordracht voor een krachtens het eerste lid, derde zin, vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan twee weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.

Artikel 13 IOAZ

  • 1.

    De belanghebbende doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling en het recht op uitkering, de hoogte of de duur van de uitkering, of op het bedrag van de uitkering dat aan hem wordt betaald. De verplichting geldt niet indien die feiten en omstandigheden door burgemeester en wethouders kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor welke gegevens de tweede zin van toepassing is.

  • 2.

    De belanghebbende is verplicht aan het college desgevraagd de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze wet.

  • 3.

    Het college stelt bij de uitvoering van deze wet de identiteit van de belanghebbende vast aan de hand van een document als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder 1º tot en met 3º, van de Wet op de identificatieplicht.

  • 4.

    Een ieder is verplicht aan het college desgevraagd een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht terstond ter inzage te verstrekken, voorzover dit redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze wet.

Artikel 14 IOAZ

  • 1.

    Onverminderd artikel 30c, tweede, vierde en vijfde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, bepaalt het college welke gegevens ten behoeve van de verlening van de uitkering dan wel de voortzetting daarvan door de belanghebbende in ieder geval worden verstrekt en welke bewijsstukken worden overgelegd, alsmede de wijze en het tijdstip waarop de verstrekking van gegevens plaatsvindt. De gegevens en bewijsstukken worden door het college niet verkregen van de belanghebbende voor zover zij verkregen kunnen worden uit de polisadministratie, bedoeld in artikel 33 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, de verzekerdenadministratie, bedoeld in artikel 35 van die wet, alsmede uit de basisregistratie personen, tenzij hierdoor een goede vervulling van de taak van het college op grond van dit artikel wordt belet of bij wettelijk voorschrift anders is bepaald. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen andere administraties worden aangewezen waarvoor de tweede zin van toepassing is, worden regels gesteld over de gegevens die het betreft en kunnen administraties worden aangewezen waarvoor de tweede zin tijdelijk niet van toepassing is. Indien het authentieke gegevens uit andere basisregistraties betreft, is dit lid van overeenkomstige toepassing.

  • 2.

    In aanvulling op het eerste lid kan het college de belanghebbende verzoeken aan te tonen dat:

    • a.

      hij een gewezen zelfstandige is als bedoeld in artikel 5, vierde lid, onderdeel b;

    • b.

      de feitelijke woonsituatie van hemzelf, van zijn echtgenoot of van een kind in overeenstemming is met het door hem verstrekte adres van hemzelf, zijn echtgenoot of van een kind. Teneinde hem daartoe in de gelegenheid te stellen kan het college bij die verzoeken de belanghebbende aanbieden met diens toestemming zijn woning binnen te treden.

  • 3.

    Indien de belanghebbende niet desgevraagd aantoont dat hij een gewezen zelfstandige is als bedoeld in artikel 5, vierde lid, onderdeel b:

    • a.

      kent het college de uitkering toe respectievelijk herziet het de uitkering naar de helft van de grondslag, bedoeld in artikel 5, vierde lid, onderdeel a;

    • b.

      wordt de belanghebbende voor de toepassing van de artikelen 37a, tweede lid, en 38 niet als alleenstaande ouder aangemerkt.

  • 4.

    Indien de belanghebbende niet desgevraagd de woonsituatie, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, aantoont op de wijze bedoeld in de laatste zin van dat lid, schort het college de betaling van de uitkering op, niet dan nadat het college aan belanghebbende gelegenheid heeft gegeven op andere wijze aan te tonen dat het feitelijke woonadres overeenkomt met het verstrekte adres, indien daartoe niet eerder aan belanghebbende gelegenheid is geboden.

  • 5.

    Het college doet schriftelijke mededeling van de opschorting aan de belanghebbende en stelt hem daarbij in de gelegenheid om aan te tonen dat het feitelijke woonadres overeenstemt met het verstrekte adres. Artikel 17a, vierde lid, tweede zin, is van overeenkomstige toepassing.

  • 6.

    Het college is bevoegd onderzoek in te stellen naar de juistheid en volledigheid van de verstrekte gegevens en zonodig naar andere gegevens die noodzakelijk zijn voor de vaststelling van het recht op uitkering. Indien het onderzoek daartoe aanleiding geeft kan het college besluiten tot herziening van de uitkering.

  • 7.

    De voordracht voor een krachtens het eerste lid, derde zin, vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan twee weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.

Artikel 2.3.8 Wmo 2015

  • 1.

    De cliënt doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6.

  • 2.

    De verplichting, bedoeld in het eerste lid, geldt niet indien die feiten en omstandigheden door het college kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij regeling van Onze Minister aan te wijzen administraties.

  • 3.

    De cliënt is verplicht aan het college desgevraagd de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze wet.

Artikel 6.1 Wmo 2015

  • 1.

    Het college wijst personen aan die belast zijn met het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet.

  • 2.

    De toezichthoudende ambtenaren zijn, voor zover dat voor de vervulling van hun taak noodzakelijk is en in afwijking van artikel 5:20, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, bevoegd tot inzage van dossiers.

  • 3.

    Voor zover de toezichthoudende ambtenaar door inzage in bescheiden bij de vervulling van zijn taak dan wel door verstrekking van gegevens in het kader een melding als bedoeld in artikel 3.4, gegevens, daaronder begrepen bijzondere persoonsgegevens, heeft verkregen, ter zake waarvan de beroepskracht uit hoofde van zijn beroep tot geheimhouding verplicht is, geldt gelijke verplichting voor de toezichthoudende ambtenaar, onverminderd het bepaalde in artikel 5.2.4.

Artikel 6.2 Wmo 2015

  • 1.

    De ambtenaren van de Inspectie gezondheidszorg en jeugd dienen de toezichthoudende ambtenaren, bedoeld in artikel 6.1, desgevraagd van advies inzake het houden van toezicht en inzake de handhaving van de bij of krachtens deze wet gestelde regels.

  • 2.

    De in het eerste lid bedoelde ambtenaren rapporteren jaarlijks aan Onze Minister omtrent de uitvoering van het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet door de toezichthoudende ambtenaren, bedoeld in artikel 6.1, en de effecten daarvan op het niveau van de maatschappelijke ondersteuning.