Regeling vervallen per 01-01-2021

Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Meppel houdende regels omtrent de heffing en de invordering van onroerende-zaakbelastingen (Verordening onroerende zaakbelastingen)

Geldend van 12-12-2019 t/m 31-12-2020

Intitulé

Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Meppel houdende regels omtrent de heffing en de invordering van onroerende-zaakbelastingen (Verordening onroerende zaakbelastingen)

De R a a d der gemeente Meppel;

gelezen het voorstel van Burgemeester en Wethouders d.d. 26 september 2017, nr. 1236097;

gelet op het bepaalde in de artikelen 216 en 220 tot en met 220h van de Gemeentewet;

b e s l u i t:

vast te stellen de:

Verordening op de heffing en de invordering van onroerende-zaakbelastingen.

Artikel 1 Belastingplicht

  • 1. Onder de naam 'onroerende-zaakbelastingen' worden ter zake van binnen degemeente gelegen onroerende zaken twee directe belastingen geheven:

    • a.

      een gebruikersbelasting van degene die bij het begin van het kalenderjaar

      een onroerende zaak die niet in hoofdzaak tot woning dient, al dan nietkrachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht gebruikt,verder te noemen: gebruikersbelasting;

    • b.

      een eigenarenbelasting van degene die bij het begin van het kalenderjaar vaneen onroerende zaak het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperktrecht, verder te noemen: eigenarenbelasting.

  • 2. Bij de gebruikersbelasting wordt:

    • a.

      gebruik door degene aan wie een deel van een onroerende zaak in gebruik isgegeven, aangemerkt als gebruik door degene die dat deel in gebruik heeftgegeven; degene die het deel in gebruik heeft gegeven, is bevoegd debelasting als zodanig te verhalen op degene aan wie dat deel in gebruik isgegeven;

    • b.

      het ter beschikking stellen van een onroerende zaak voor volgtijdig gebruikaangemerkt als gebruik door degene die die onroerende zaak ter beschikkingheeft gesteld; degene die de onroerende zaak ter beschikking heeft gesteldis bevoegd de belasting als zodanig te verhalen op degene aan wie die zaakter beschikking is gesteld.

  • 3. Met betrekking tot de eigenarenbelasting wordt als genothebbende krachtenseigendom, bezit of beperkt recht aangemerkt degene die bij het begin van hetkalenderjaar als zodanig in de kadastrale registratie is vermeld, tenzijblijkt dat hij op dat tijdstip geen genothebbende krachtens eigendom, bezit ofbeperkt recht is.

Artikel 2 Belastingobject

  • 1. Als onroerende zaak wordt aangemerkt de onroerende zaak, bedoeld in hoofdstukIII van de Wet waardering onroerende zaken.

  • 2. Een onroerende zaak dient in hoofdzaak tot woning indien de waarde die opgrond van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken is vastgesteldvoor die onroerende zaak in hoofdzaak kan worden toegerekend aan delen van dieonroerende zaak die dienen tot woning dan wel volledig dienstbaar zijn aanwoondoeleinden.

Artikel 3 Maatstaf van heffing

  • 1. De heffingsmaatstaf is de op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waarderingonroerende zaken voor de onroerende zaak vastgestelde waarde voor hetkalenderjaar bedoeld in artikel 1.

  • 2. Indien met betrekking tot een onroerende zaak geen waarde is vastgesteld op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken wordt deheffingsmaatstaf van die onroerende zaak bepaald met overeenkomstigetoepassing van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 17, 18 en 20, tweedelid, van de Wet waardering onroerende zaken.

Artikel 4 Vrijstellingen

  • 1. In afwijking in zoverre van artikel 3 wordt bij de bepaling van de

    heffingsmaatstaf buiten aanmerking gelaten, voor zover dit niet reeds is

    geschied bij de bepaling van de in dat artikel bedoelde waarde, de waarde van:

    • a.

      ten behoeve van de land- of bosbouw bedrijfsmatig geëxploiteerde

      cultuurgrond, daaronder mede begrepen de open grond, alsmede de ondergrondvan glasopstanden, die bedrijfsmatig aangewend wordt voor de kweek of teeltvan gewassen, zonder daarbij de ondergrond als voedingsbodem te gebruiken;

    • b.

      glasopstanden, die bedrijfsmatig worden aangewend voor de kweek of teelt vangewassen, voorzover de ondergrond daarvan bestaat uit de in onderdeel abedoelde grond;

    • c.

      onroerende zaken die in hoofdzaak zijn bestemd voor de openbare eredienst ofvoor het houden van openbare bezinningssamenkomsten van levensbeschouwelijkeaard, een en ander met uitzondering van delen van zodanige onroerende zakendie dienen als woning;

    • d.

      één of meer onroerende zaken die deel uitmaken van een op de voet van deNatuurschoonwet 1928 aangewezen landgoed dat voldoet aan de in artikel 1,derde lid, onderdeel b, van die wet bedoelde voorwaarden met uitzonderingvan de daarop voorkomende gebouwde eigendommen;

    • e.

      natuurterreinen, waaronder mede worden verstaan duinen, heidevelden,zandverstuivingen, moerassen en plassen, die door rechtspersonen metvolledige rechtsbevoegdheid welke zich uitsluitend of nagenoeg uitsluitendhet behoud van natuurschoon ten doel stellen, beheerd worden;

    • f.

      openbare land- en waterwegen en banen voor openbaar vervoer per rail, een enander met inbegrip van kunstwerken;

    • g.

      waterverdedigings- en waterbeheersingswerken die worden beheerd doororganen, instellingen of diensten van publiekrechtelijke rechtspersonen, metuitzondering van de delen van zodanige werken die dienen als woning;

    • h.

      werken die zijn bestemd voor de zuivering van riool- en ander afvalwater endie worden beheerd door organen, instellingen of diensten vanpubliekrechtelijke rechtspersonen, met uitzondering van de delen vanzodanige werken die dienen als woning;

    • i.

      werktuigen die van een onroerende zaak kunnen worden afgescheiden zonder dat beschadiging van betekenis aan die werktuigen wordt toegebracht en die nietop zichzelf als gebouwde eigendommen zijn aan te merken.

    • j.

      onroerende zaken voor zover die bestemd zijn te worden gebruikt voor depublieke dienst van de gemeente, met uitzondering van delen van zodanigeonroerende zaken die bestemd zijn te worden gebruikt voor het geven vanonderwijs;

    • k.

      straatmeubilair, waaronder begrepen alle zodanige gebouwde eigendommen -niet zijnde gebouwen - welke zijn geplaatst ten gerieve of in het belang vanhet publiek, ten dienste van het verkeer of ter verfraaiing van de gemeente,zoals lichtmasten, verkeersinstallaties, standbeelden, monumenten,fonteinen, banken, abri's, hekken en palen;

    • l.

      plantsoenen, parken en waterpartijen, die bij de gemeente in beheer zijn ofwaarvan de gemeente het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperktrecht, met uitzondering van delen van zodanige onroerende zaken die dienenals woning;

    • m.

      begraafplaatsen, urnentuinen en crematoria, met uitzondering van delen vanzodanige onroerende zaken die dienen als woning.

  • 2. De vrijstelling met betrekking tot de in onderdeel j van het eerste lid bedoelde onroerende zaken voor de eigenarenbelasting geldt niet voor zover de gemeente van die zaken niet het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht.

  • 3. In afwijking in zoverre van artikel 3 wordt bij de bepaling van de heffingsmaatstaf voor de gebruikersbelasting buiten aanmerking gelaten dewaarde van gedeelten van de onroerende zaak die in hoofdzaak tot woning dienendan wel in hoofdzaak dienstbaar zijn aan woondoeleinden.

Artikel 5 Belastingtarieven

Het tarief van de belasting bedraagt een percentage van de heffingsmaatstaf. Het percentage bedraagt:

  • a.

    bij de gebruikersbelasting  0,276%

  • b.

    bij de eigenarenbelasting

    • I

      voor onroerende zaken die in hoofdzaak tot woning dienen  0,127%

    • II

      voor onroerende zaken die niet in hoofdzaak tot woning dienen 0,348%

Artikel 6 Wijze van heffing

De belastingen worden bij wege van aanslag geheven.

Artikel 7 Termijnen van betaling

  • 1. De aanslagen onroerende-zaakbelastingen, rioolrechten, afvalstoffenheffing en reinigingsrechten worden voor zover van toepassing gecombineerd opgelegd op één aanslagbiljet.

  • 2. In afwijking van artikel 9, eerste lid van de Invorderingswet 1990, moeten de aanslagen worden betaald in vier gelijke termijnen waarbij de eerste termijn vervalt op de laatste dag van de eerste maand volgend op de maand, vermeld in de dagtekening van de aanslag en de tweede en volgende termijnen telkens een maand later.

  • 3. In afwijking van het tweede lid moeten de aanslagen die binnen het van toepassing zijnde belastingjaar worden opgelegd met een dagtekening 1 september en later, worden betaald in drie gelijke termijnen.

  • 4. In afwijking van het tweede en derde lid moeten aanslagen zolang en voor zover de totaal verschuldigde bedragen daarvan door middel van automatische incasso kunnen worden afgeschreven, worden betaald in zoveel gelijke termijnen als er na de maand vermeld in de dagtekening van de aanslag maanden zijn, met dien verstande dat;

    • a.

      het aantal termijnen ten hoogste tien bedraagt indien de aanslag binnen het van toepassing zijnde belastingjaar wordt geïnd;

    • b.

      het aantal termijnen drie bedraagt voor aanslagen die met een dagtekening na 1 september van het van toepassing zijnde belastingjaar worden opgelegd;de eerste termijn vervalt één maand na dagtekening van het aanslagbiljet en de tweede en volgende termijnen telkens een maand later

  • 5. Indien de automatische betalingsincasso als bedoeld in het vierde lid gedurende twee maanden niet mogelijk is, vervalt voor het betreffende aanslagbiljet de mogelijkheid tot automatische betalingsincasso en gelden de termijnen als bedoeld in het tweede en derde lid.

  • 6. Automatische incasso is alleen mogelijk voor aanslagen waarvan het aanslagbedrag minder is dan € 2500,--. Aanslagen hoger dan € 2500,-- moeten worden betaald binnen de in lid 2 en 3 gestelde termijnen.

  • 7. De Algemene Termijnenwet is niet van toepassing op de in de voorgaande leden gestelde termijnen.

Artikel 8 Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders

Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met

betrekking tot de heffing en de invordering van de onroerende-zaakbelastingen.

Artikel 9 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. Deze verordening treedt in werking met ingang van de achtste dag na die van de bekendmaking

  • 2. De datum van ingang van heffing is 1 januari 2018.

  • 3. Deze verordening wordt aangehaald als 'Verordening onroerende zaakbelastingen'.