Regeling vervallen per 05-12-2013

Ontheffingenbeleid verbod om afvalstoffen te verbranden

Geldend van 27-07-2006 t/m 04-12-2013

Intitulé

Ontheffingenbeleid verbod om afvalstoffen te verbranden

De Gemeente Meppel stelt het Ontheffingenbeleid verbod om afvalstoffen te verbranden vast:

Hoofdstuk 1 Inleiding

Artikel

Voor de herindeling was het in de toenmalige gemeente Meppel verboden om afvalstoffen te verbranden. Een ontheffing was slechts mogelijk indien sprake was van mogelijke verspreiding van plantenziekten. In de toenmalige gemeente Nijeveen was het in bepaalde situaties toegestaan om afvalstoffen, met name snoeihout, te verbranden en werden paasvuren toegestaan. Om voor het verbranden toestemming te krijgen hoefde dit slechts telefonisch te worden gemeld bij de gemeente.

Na de herindeling is dit meldingensysteem voor de nieuwe gemeente Meppel gehanteerd. De meldingen kwamen binnen bij de brandweer. De brandweer gaf deze meldingen vervolgens door aan de meldkamer. Slechts voor het houden van paasvuren is in 2003 een ontheffingenbeleid ontwikkeld.

Tot op heden is deze werkwijze/beleid blijven bestaan. Er zijn diverse redenen om het bestaand werkwijze/beleid aan te passen.

1. De juridische basis voor afvalbranden is met ingang van 23 mei 2003 door de rijksoverheid veranderd. Het verbod tot het verbranden van afvalstoffen is geregeld in hoofdstuk 10 van de Wet milieubeheer. De basis is een verbod om afvalstoffen te verbranden. Burgemeester en wethouders kunnen van dit verbod een ontheffing verlenen.

2. M.u.v. paasvuren worden als gevolg van het meldingensysteem geen ontheffingen onder voorschriften verleend voor het verbranden van afvalstoffen.

3. Ten gevolge van het opnemen van een verbod tot het verbranden van afvalstoffen in de Wet milieubeheer is het artikel in de APV over het afval branden ook gewijzigd. Regelt de Wet milieubeheer de milieuhygiënisch aspecten van het afvalbranden de APV regelt de openbare orde en veiligheidsaspecten. In principe heeft iemand die afvalstoffen wil verbranden twee ontheffingen nodig.

4. Gestructureerde handhaving afvalbranden is niet of nauwelijks mogelijk.

In deze nota wordt ingegaan op de inmiddels doorgevoerde veranderingen van de Wet milieubeheer en de consequenties die daaraan verbonden zijn. Deze nota is tevens bedoeld als beleidskader waaraan de aanvragen om een ontheffing worden getoetst.

Hoofdstuk 2 Problematiek bij het verbranden van afvalstoffen

Artikel

Het verbranden van afvalstoffen buiten inrichtingen is vanuit milieuhygiënisch oogpunt in meerdere opzichten ongewenst. Verbranden in de open lucht van afval kan leiden tot lucht-, water- en bodemverontreiniging en geeft overlast door rook, roet en stank.

Eén van de cruciale problemen van het verbranden van afval buiten inrichtingen is dat de verbranding vaak ongecontroleerd plaatsvindt. Er worden dan geen of slechts minimale milieuvoorzieningen getroffen. Er kunnen extra schadelijke stoffen vrijkomen door onvolledige verbranding of dat brandstoffen gebruikt om onvoldoende droog (snoei-)hout te verbranden, zoals (afgewerkte) olie, dieselolie, benzine en andere vluchtige stoffen.

Het verbranden van afvalstoffen buiten inrichtingen druist daarnaast in tegen andere milieu-doelstellingen. Op de ladder van Lansink, waarin de voorkeursvolgorde voor de omgang met afvalstoffen is beschreven, staat het verbranden van afvalstoffen op de één na onderste sport. Andere alternatieven, zoals hergebruik en verbranden met energie terugwinning, krijgen vanuit het milieubeleid en de Wet milieubeheer de voorkeur. Organisch afval kan worden gecomposteerd, rest- of snoeihout kan door het te versnipperen worden hergebruikt als strooisel. Ook gaan verbrandingen in de open lucht ten koste van de beleidsdoelstelling om het verbranden van biomassa ten behoeve van de elektriciteitsopwekking te stimuleren.

Na de verbranding resteren de asresten. Deze moeten worden verwijderd en worden afgevoerd, zodat de bodem niet met de daarin aanwezige stoffen kan worden verontreinigd. Tot nu toe werd daar vrijwel niet op gecontroleerd en bleven asresten langere tijd liggen en konden deze verwaaien over danwel uitspoelen naar de bodem. Deze asresten bevatten diverse schadelijke stoffen, zelfs wanneer alleen onbehandeld hout is verbrand. Het gaat dan om PAK (Polycyclische Aromatische Koolwaterstoffen) en zware metalen.

Deze nota veronderstelt niet dat het milieu het meest is gediend wanneer alle verbrandingen van afvalstoffen buiten inrichtingen worden verboden. Daarvoor is de problematiek te divers. Het verbranden van afvalstoffen gebeurt namelijk zowel door bedrijven als ook door particulieren. Ook heeft, zoals al aangegeven, tot nu toe de mogelijkheid bestaan om o.a. snoei- en sprokkelhout, met name in het buitengebied, te verbranden. Er is daarom voor gekozen om niet alle verbrandingen van afvalstoffen te verbieden. Deze nota geeft duidelijkheid omtrent de keuzes die de gemeente heeft gemaakt en de afwegingen die daaraan ten grondslag liggen.

Hoofdstuk 3 Regelgeving

Artikel

In artikel 10.63 staat vermeldt dat burgmeester en wethouders, indien het belang van de bescherming van het milieu zich daar niet tegen verzet, ontheffing kunnen verlenen van het in artikel 10.2, eerste lid gesteld verbod om zich van afvalstoffen te ontdoen door deze buiten een inrichting te verbranden, voorzover het geen gevaarlijke afvalstoffen betreft.

Burgemeester en wethouders kunnen een ontheffing weigeren op grond van milieuhygiënische argumenten.

Door te spreken van een ontheffing wordt aangegeven dat alleen in uitzonderlijke gevallen een uitzondering op het algemene verbod kan worden gemaakt. Een ontheffing is alleen mogelijk wanneer het belang van de bescherming van het milieu zich niet tegen ontheffing verzet. In het kader van dit criterium mogen alle milieubelangen, naast een doelmatig beheer van afvalstoffen dus ook bijvoorbeeld de effecten op lucht, water en bodem, in beschouwing worden genomen en mogen ter voorkoming of ter beperking van deze effecten voorschriften aan de ontheffing verbonden worden.

In de toelichting op artikel 10.63, tweede lid van de Wet milieubeheer wordt er vanuit gegaan dat gemeenten terughoudend zullen zijn bij het verlenen van een ontheffing van het verbrandingsverbod. Uitgangspunt moet zijn dat eerst wordt onderzocht of er hoogwaardiger verwerkingsmethoden, zoals het versnipperen of composteren mogelijk zijn. De ontheffing is volgens de toelichting bij artikel 10.63, tweede lid ondermeer bedoeld voor het verbranden van afval dat vrijkomt bij het onderhoud van cultuurlandschappen.

Op grond van artikel 5.5.1. van de APV is het verboden in de openlucht afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben. Dit artikel biedt de mogelijkheid om -naast de ontheffing op grond van Wet milieubeheer- ontheffing te verlenen, waarin aspecten van openbare orde en veiligheid worden geregeld. Er ligt dus een ander motief ten grondslag aan de APV dan aan de Wet milieubeheer.

Hoofdstuk 4 Afvalstoffen

Artikel

Bepalend is in eerste instantie of sprake is van afvalstoffen in de zin van de Wet milieu-beheer. Deze wet geeft aan dat sprake is van afvalstoffen wanneer het stoffen, preparaten of andere producten betreft waarvan de houder zich ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of zich moet ontdoen.

In artikel 1.1 lid 1 van de Wet milieubeheer is de definitie van afvalstoffen weergegeven. Deze luidt als volgt:

Afvalstoffen: alle stoffen, preparaten of andere producten die behoren tot de categorieën die zijn genoemd in bijlage I bij richtlijn nr. 75/442/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 15 juli 1975 betreffende afvalstoffen, waarvan de houder zich ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of zich moet ontdoen.

Bij ministeriële regeling wordt aangegeven welke stoffen, preparaten of andere producten in ieder geval worden aangemerkt als afvalstoffen, indien de houder zich daarvan ontdoet, voornemens is zich daarvan te ontdoen of zich daarvan moet ontdoen. Bij besluit van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 27 maart 2002 is de afvalstoffenlijst in de Staatscourant geplaatst. Zowel hout afkomstig uit landbouw, tuinbouw en bosbouw als hout dat als huishoudelijk afval kan vrijkomen wordt op basis van deze afvalstoffenlijst als een afvalstof aangemerkt en valt daarmee onder de werkingssfeer van het verbod van artikel 10.2 van de Wet milieubeheer.

Het branden van kaarsen en fakkels is daarmee derhalve niet verboden. Het gaat dan namelijk niet om het verbranden van afvalstoffen. Het koken, bakken en braden op vuren die zijn opgebouwd uit speciaal door voor aangeschafte briketten, houtblokken e.d. is daarmee derhalve ook niet verboden. Slechts indien er daadwerkelijk afvalstoffen worden verbrand is het verbod uit artikel 10.2 aan de orde.

Op basis van artikel 10.63 van de Wet milieubeheer kan verder de conclusie worden getrokken dat geen ontheffing kan worden verleend voor het verbranden van gevaarlijke afvalstoffen.

Het college van burgemeester en wethouders kan voor alle overige categorieën van afvalstoffen wel een ontheffing verlenen, mits het belang van de bescherming van het milieu zich daartegen niet verzet en rekening wordt gehouden met de toelichting behorende bij artikel 10.63 van de Wet milieubeheer.

Hoofdstuk 5 Afvalstoffen verbranden buiten inrichtingen

Artikel

Artikel 10.2 geeft expliciet aan dat het moet gaan om het verbranden van afvalstoffen buiten een inrichting.

De Wet milieubeheer verstaat onder een inrichting:

Artikel 1.1 lid 1:

Inrichting: elke door de mens ondernomen bedrijvigheid die bedrijfsmatig of in een omvang als zijnde zij bedrijfsmatig binnen een zekere begrenzing wordt verricht.

In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat het dus gaat om het verbranden van afvalstoffen buiten een terrein dat behoort tot een inrichting als bedoelt in de Wet milieubeheer. Op basis van inmiddels vaste jurisprudentie behoren de landerijen van de akkerbouw- en veeteeltbedrijven alsmede ook de boomgaarden van de fruitteeltbedrijven niet tot het terrein van de inrichting.

Dit houdt tevens in dat het verbranden van afvalstoffen binnen inrichtingen is toegestaan, mits daarvoor een milieuvergunning is verleend of de op de inrichting van toepassing zijnde Algemene maatregel van bestuur dit toestaat. In zijn algemeenheid geldt echter als uitgangspunt in de diverse Algemene maatregelen van Bestuur dat ook binnen inrichtingen het verbranden van afvalstoffen niet is toegestaan.

Hoofdstuk 6 Afvalstoffen verbranden door particulieren -fakkels, kaarsen, vuurkorven en barbecues

Artikel

Het is zowel particulieren als ook bedrijven verboden om buiten een inrichting afvalstoffen te verbranden. De Wet milieubeheer maakt daarin geen onderscheid. Er zijn voor de huishoudens voldoende mogelijkheden om hun afvalstoffen aan de daarvoor aangewezen inzamelaars aan te bieden. Daarvoor biedt de gemeente zowel haal- als ook breng-mogelijkheden.

Het is daarnaast voorstelbaar dat het ter voorkoming van overlast naar omwonenden gewenst kan zijn om het verbranden van afvalstoffen door particulieren te verbieden. Particulieren wonen immers vaak in de kernen waar eerder sprake zal zijn van overlast als gevolg van het verbranden van afvalstoffen.

Particulieren mogen op basis van de bepalingen van de APV wel over gaan tot het branden van kaarsen en fakkels en sfeervuren, zoals terrashaarden, kampvuren en vuurkorven. Ook vuren voor koken, bakken en braden vallen niet onder het nieuwe regiem de Wet milieubeheer. In het geval van het stoken van hout in vuurkorven en terrashaarden is het verbod van artikel 10.2 van de Wet milieubeheer niet van toepassing omdat er van uit wordt gegaan dat in het geval van vuurkorven en terrashaarden hoofdzakelijk gebruik wordt gemaakt van houtblokken en briketten, die kant en klaar kunnen worden gekocht. Deze worden dan niet gezien als afvalstoffen, zoals bedoeld in artikel 10.2 van de Wet milieubeheer.

Het branden van andere afvalstoffen dan houtafval blijft ook in het geval van sfeervuren verboden. Indien dus bij een controle blijkt dat deze afvalstoffen worden mee verbrand dan kan alsnog een proces-verbaal opgemaakt wegens overtreding van artikel 10.2 van de Wet milieubeheer en de ontheffing op basis van artikel 5.5.1. van de Algemene plaatselijke verordening.

Hoofdstuk 7 Paasvuren en nieuwjaarsvuren

Artikel

Het branden van een paasvuur is al een lange traditie in de dorpen die om Meppel heen zijn gelegen. Het betreft het branden van restanten groenafval en snoeihout met Pasen. Voorts is het in de wijk Ezinge een traditie met Nieuwjaarsdag een Nieuwjaarsvuur te houden. Het branden heeft in deze gevallen een maatschappelijke betekenis.

Op 23 maart 2003 hebben burgemeester en wethouders voor paasvuren beleid vastgesteld. Dit beleid houdt in dat op verzoek ontheffingen onder bepaalde voorschriften kunnen worden verleend. Dit beleid wordt van toepassing verklaard voor het nieuwjaarsvuur.

Artikel Beleidsregel 1

De gemeente Meppel verleent een ontheffing voor het branden van een paasvuur op 2e paasdag en van het Nieuwjaarsvuur op Nieuwjaarsdag in de wijk Ezinge.

 

Hoofdstuk 8 Loof, stro, strostoppels, maaisel en riet

Artikel

In de gemeente Meppel komt akkerbouw en derhalve het hebben van loof, stro en strostoppels verhoudingsgewijs weinig voor. Voor loof, stro en strostoppels is het goed mogelijk, en ook vaak de praktijk, dat het loof, de restanten stro en de strostoppels worden ondergeploegd of ondergewerkt bij het zaai- of winterklaar maken van het land. Het stro wordt veelal in de vorm van stro(balen)pakken van de landerijen afgevoerd.

Het verbranden van loof, stro en strostoppels is geen noodzaak en er bestaan goede alternatieven voor het verbranden hiervan. Dit geldt eveneens voor het branden van slootkanten c.q. maaisel van bermen en sloten. In de gemeente Meppel komt het regelmatig voor dat rieten daken moeten worden vervangen. Ook voor het vrijkomende riet zijn voldoende goede alternatieven voor het verbranden zoals het versnipperen c.q. vermalen of het afvoeren naar een afvalverwerker. Voor genoemde zaken worden daarom geen ontheffingen verleend.

Het branden ter bestrijding van onkruid en het branden van aardappelloof met de bedoeling om de plant te laten afsterven zoals dat in de (biologische) landbouw wordt toegepast, wordt niet gezien als het verbranden van afvalstoffen als bedoeld in artikel 10.2 van de Wet milieubeheer. Een ontheffing van het college is daarvoor niet vereist.

Artikel Beleidsregel 2

De gemeente Meppel verleent geen ontheffing voor het verbranden van stro, strostoppels, loofresten, slootkanten, maaisel afkomstig van bermen en sloten en riet.

 

Hoofdstuk 9 Snoei- en sprokkelhout

Artikel

Voor de agrariërs bestond op basis van de bestaande werkwijze/beleid de mogelijkheid om snoei- en sprokkelhout te verbranden. Het snoei- en sprokkelhout afkomstig van het dunnen en vellen van bomen en het rooien van struiken bij agrariërs valt onder het verbod van artikel 10.2 van de Wet milieubeheer.

a. Ontheffing in geval van ziekte

Een ontheffing wordt verleend voor het verbranden van (hout)afval indien kan worden aangetoond dat vanwege de daarin aanwezige ziekteverschijnselen en het gevaar van verspreiding ervan het vernietigen van het aangetaste hout danwel de aangetaste planten noodzakelijk is. Een schriftelijke aanzegging van de Plantenziektenkundige Dienst is als bewijs daarvoor nodig.

Op basis van de Plantenziektenwet is de Plantenziektenkundige Dienst belast met de opsporing en bestrijding van schadelijke organismen, zoals onkruiden, insecten, bacteriën, schimmels en virussen. De Plantenziektenwet geeft de basis voor de wettelijke maatregelen ter bestrijding van de ziekten en plagen in planten. In diverse Algemene maatregelen van Bestuur kunnen deze maatregelen zijn toegesneden op een specifieke situatie.

Een voorbeeld van een dergelijke AmvB betreft het Besluit bestrijding bacterievuur 1983. In artikel 8 van dit Besluit is specifiek voorgeschreven dat de Directeur van de Plantenziektenkundige Dienst een gebruiksgerechtigde van een terrein kan aanzeggen dat binnen de daarbij aangegeven termijn maatregelen worden getroffen aangaande de in de aanzegging aangewezen planten. Deze maatregelen kunnen onder meer bestaan uit het geheel of gedeeltelijk verwijderen en vernietigen van de aangewezen planten.

Middels voorschriften kan aan de aanzegging worden verbonden op welke wijze gevolg moet worden gegeven aan de opgelegde maatregelen. Uitgangspunt daarbij is dat fyto/sanitair veilig wordt verwijderd. Aan dit uitgangspunt kan op verschillende manieren worden voldaan. Het verbranden van planten is een goedkope methode, die het risico op verdere verspreiding daadwerkelijk reduceert en daarom de voorkeur heeft. In het geval van het afvoeren en storten van planten is sprake van een restrisico wanneer het weghalen niet zorgvuldig genoeg gebeurd of wanneer de stortplaats onvoldoende wordt afgedekt. De Plantenziektenkundige Dienst ziet er op toe dat het verwijderen fyto/sanitair veilig gebeurt.

Ter beperking van de risicos is besloten dat op basis van een schriftelijke aanzegging van de Directeur van de Plantenziektekundige Dienst waarin sprake is van het geheel of gedeeltelijk verwijderen en vernietigen van de aangewezen planten een ontheffing van het verbod om afval te mogen verbranden, kan worden verkregen. De schriftelijke aanzegging dient met het verzoek om ontheffing aan het college te worden aangeboden.

In het geval van een schriftelijke aanzegging zoals hier wordt bedoeld is, om verdere besmetting tegen te gaan bij de ontheffingsprocedure haast geboden. Voorgesteld wordt per omgaande de gevraagde ontheffing af te geven.

Artikel Beleidsregel 3

De gemeente Meppel geeft per omgaande een ontheffing af voor het verbranden van houtafval enof planten waarvoor de Plantenziektekundige Dienst een aanzegging heeft afgegeven in het kader van de Plantenziektenwet of daarvan afgeleide AMvB’s.

b. Landschapsbeheer (onderhoud van cultuurlandschappen)

Vooral in het buitengebied komen waardevolle landschapselementen voor die regelmatig onderhouden moeten worden. Te denken valt aan houtwallen en houtsingels welke voor het Drenthe cultuurlandschap zeer karakteristiek zijn. Bij het onderhoud komen veelal grote hoeveelheden snoeihout vrij. Er is veel voor te zeggen om in verband met het onderhoud van waardevolle landschapelementen aan het verbranden van het vrijkomende snoeihout de voorkeur te geven boven andere verwerkingsmethoden. Daarvoor worden de volgende argumenten aangevoerd.

- Een deel van het vrijkomende snoeihout kan in een takkenril in het landschapselement worden ondergebracht. Deze takkenril mag echter niet te hoog of te dicht worden, zodanig dat daardoor de natuurlijke verjonging van de houtwal of houtsingel wordt tegengegaan. Gezien de omvang van deze landschapselementen komt nogal wat snoeihout vrij. Deze hoeveelheid zal zeker in de loop van de jaren te veel zijn om in een takkenril onder te kunnen brengen.

- Het versnipperen van het snoeihout en het terugbrengen van de snippers in de wal of singel als bodembedekker heeft zeker de eerste twee jaar tot gevolg dat het onkruid wordt geweerd. Daarna is het onkruid echter niet meer tegen te houden en schiet het de bodem uit, omdat de bodem er door wordt verrijkt.

- Het versnipperen en composteren op het eigen terrein van veelal agrarische bedrijven is een alternatief voor het in de wal of singel terugbrengen van de houtsnippers. Het Besluit akkerbouwbedrijven milieubeheer stelt in die situatie echter een vloeistofdichte ondergrond met opstaande randen of een gelijkwaardige voorziening verplicht. Het uitzakkend vocht moet dan worden afgevoerd naar een openbare riolering of naar een vloeistofdichte opslagruimte. Deze voorziening vergt een dusdanige investering dat het niet realistisch is te veronderstellen dat dit alternatief voor verbranden ook daadwerkelijk als een alternatief zal worden gezien en toegepast.

- In het geval van het versnipperen en het afvoeren van het versnipperde materiaal spelen de transportkosten en de afvoerkosten een rol in de afwegingen. De milieubelasting daarvan is niet gelijk te stellen aan de milieubelasting als gevolg van het verbranden van het afvalhout, omdat daarbij sprake is van verschillende grootheden. Echter dat aan de afvoer en de eventuele nabewerking ook nadelige gevolgen voor het milieu zijn verbonden is onmiskenbaar. Het is niet aan te geven op welk moment de voordelen van het verwerken van het snoeihout in een installatie voor het verbranden van biomassa met elektriciteitsopwekking en de bijbehorende milieubelasting als gevolg van het versnipperen, transporteren en bewerken opwegen tegen de nadelige gevolgen van het verbranden van het snoeihout. Omdat de hoeveelheid en transportafstand in deze situaties een doorslaggevende rol vervullen is besloten dat snoeihout dat vrijkomt bij het onderhoud aan houtwallen en houtsingels onder het stellen van voorschriften tot de mogelijkheden behoort. Dit past ook in de lijn zoals verwoord in de toelichting bij artikel 10.63, tweede lid van de Wet milieubeheer waarin wordt aangegeven dat deze bepaling ondermeer bedoeld is voor het verbranden van afval dat vrijkomt bij het onderhoud van cultuurlandschappen.

Besloten is dat op aanvraag een ontheffing wordt afgegeven voor het verbranden van snoeihout dat vrijkomt bij het onderhoud aan houtwallen en houtsingels

Het onderhoud van houtwallen en houtsingels zal vooral plaatsvinden in de winterperiode. Het blad is dan van de bomen en wanneer het omliggende land voldoende bevroren is, kan het onderhoud deels vanaf de landerijen worden uitgevoerd. Rekening houdend met het snoeiseizoen dient de te verlenen ontheffing een geldigheidsduur te hebben die valt in de periode 1 oktober tot en met 31 maart.

 

Artikel Beleidsregel 4

De gemeente Meppel geeft een ontheffing af die geldt van 1 oktober tot en met 31 maart voor het verbranden van snoei- en sprokkelhout dat afkomstig is van het onderhoud aan waardevolle landschapselementen zoals houtwallen en houtsingels in het buitengebied.

 

Hoofdstuk 10 Verbranden van overige afvalstoffen

Artikel

Een ieder die vanwege bijzondere omstandigheden denkt echter geen ander alternatief te hebben dan het verbranden van het vrijkomende afval kan een verzoek om ontheffing aan het college van burgemeester en wethouders voorleggen. Ieder verzoek wordt in eerste instantie getoetst aan de uitgangspunten van deze notitie. Het verzoek moet worden onderbouwd door aan te geven waaruit de bijzondere en specifieke omstandigheden bestaan. Deze omstandigheden moeten dusdanig zwaarwegend zijn dat na toetsing aan het belang van de bescherming van het milieu tot een ontheffing wordt besloten.

Hoofdstuk 11 Verzoek om ontheffing

Artikel

In artikel 10.64 van de Wet milieubeheer is de procedure aangegeven, die moet worden gevolgd in het geval van het verlenen, weigeren, wijzigen en intrekken van een ontheffing. Van toepassing zijn de bepalingen ten aanzien van vergunningen in hoofdstuk 8 van de Wet milieubeheer. Dit zou inhouden dat de uitgebreide voorbereidingsprocedure zoals omschreven in afdeling 3.4. van de Awb van toepassing is op de totstandkoming van een ontheffing. Echter op 1 juli 2005 is in de aanpassingwet uniforme voorbereidingsperiode Awb bepaald dat afdeling 3.4 van de Awb niet van toepassing is op aanvragen voor ontheffingen voor het verbranden van afvalstoffen. Daarmee hoeft niet eerst een ontwerpbesluit te worden opgesteld maar kan meteen een besluit worden genomen.

In grote lijnen verloopt deze procedure als volgt:

- Indienen aanvraag tot ontheffing

- Beoordeling ontvankelijkheid aanvraag ontheffing

- Beschikking publiceren en ter inzage leggen gedurende zes weken

Aanvraag

Het verzoek wordt gericht aan het college van burgemeester en wethouders. Het verzoek dient 6 weken voor aanvang van het verbranden te worden ingediend. De afdoening is aan de uitvoerende afdeling gemandateerd.

Leges

Voor het in behandeling nemen van een aanvraag om ontheffing op grond van artikel 10.63, tweede lid van de Wet milieubeheer worden geen leges geheven. Dit is in overeenstemming met artikel 15.34a van de Wet milieubeheer. Voor een ontheffing op basis van de Algemene plaatselijke verordening kunnen wel leges worden geheven.

Ontheffing voor een bepaalde tijd

Volgens het ministerie van VROM moet de ontheffing van een wettelijk verbod worden gezien als een uitzondering op een regel. Het verlenen van een ontheffing voor onbepaalde tijd verhoudt zich hiermee per definitie niet. Het zou daarmee een soort van vergunningstelsel worden. Een ontheffing zal derhalve altijd voor bepaalde tijd verleend moeten worden.

Er is voor gekozen om in Meppel uit te gaan van een ontheffing voor de duur van de periode die loopt van 1 oktober tot en met 31 maart.

Hoofdstuk 12 Voorschriften

Artikel

Aan de ontheffing worden voorschriften verbonden. De ontheffing geldt gedurende de daarin aangegeven periode, maar maximaal van oktober tot april. Wordt de ontheffing zodanig laat aangevraagd dat niet voor de gehele periode de ontheffing kan worden afgegeven dan geldt deze voor het resterende deel van de aaneengesloten periode.

Vlak voor het verbranden dient telefonisch te worden gemeld aan de afdeling VV&H dat daadwerkelijk tot het branden wordt overgegaan. Het telefonisch melden en het branden is alleen toegestaan op maandag tot en met vrijdag tijdens kantooruren. Dit in verband met de handhaafbaarheid.

Hoofdstuk 13 Registratie en handhaving

Artikel

Op het moment dat daadwerkelijk gebrand gaat worden wordt daarvan telefonisch melding gedaan aan de afdeling VV&H. Deze afdeling informeert de brandweer en de politie.

De brandweer geeft deze melding weer door aan de meldkamer in Assen. De toezichthouders van de afdeling VV&H nemen de handhaving voor hun rekening.

Hoofdstuk 14 Aanvullende werking APV

Artikel

Op grond van artikel 10.63, tweede lid Wet milieubeheer kan het college een ontheffing verlenen, indien het belang van de bescherming van het milieu zich daartegen niet verzet. Met andere woorden, het college kan weigeren om een ontheffing te verlenen op grond van milieuhygiënische argumenten.

Met het verbranden van afvalstoffen zijn echter meestal ook openbare orde- en veiligheidsaspecten van belang. Artikel 10.63, tweede lid van de Wet milieubeheer biedt geen mogelijkheid om de vergunning te weigeren, indien de openbare orde en veiligheid in het geding is. Bovendien kunnen de voorschriften verbonden aan een dergelijke ontheffing ook alleen dienen ter bescherming van het belang van de bescherming van het milieu. Artikel 5.5.1. van de APV vult daarom voor wat betreft deze aspecten de Wet milieubeheer aan. Op basis van artikel 5.5.1. van de APV bestaat de mogelijkheid om naast de ontheffing op grond van de Wet milieubeheer, een ontheffing te verlenen, waarin de aspecten van openbare orde en veiligheid worden geregeld. De weigeringsgronden zijn tevens in artikel 5.5.1. genoemd. Aan deze ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden die het belang van de openbare orde en veiligheid beogen te beschermen. Indien het college de openbare orde- en veiligheidsaspecten wil reguleren is het verlenen van een (tweede) ontheffing op grond van de APV noodzakelijk.

De VNG adviseert om niet over te gaan tot het combineren van de ontheffing op grond van artikel 10.63, lid 2 van de Wet milieubeheer en de ontheffing op grond van artikel 5.5.1. van de Algemene plaatselijke verordening. De gronden waarop een besluit wordt genomen zijn in dat geval gebaseerd op twee verschillende wettelijke regelingen. Het gaat om twee verschillende besluiten met verschillende afwegingskaders. Indien beide afwegingskaders in één juridisch kader worden verwerkt, is het de vraag in hoeverre een dergelijk besluit juridisch stand houdt. Bovendien wordt, indien bezwaar of beroep wordt ingesteld tegen het ene besluit, het bezwaar daarmee impliciet eveneens gericht tegen het andere besluit.

Meppel volgt het advies van de VNG.

Uit praktische overwegingen is voor een aanvraag voor een ontheffing op grond van de Wet milieubeheer en de APV één (standaard)formulier ontwikkeld.

Aangezien bij het verlenen van ontheffingen vrijwel altijd openbare orde- en veiligheidsaspecten spelen zijn twee zelfstandige (standaard)besluiten in één document opgenomen.

Hoofdstuk Beleidsregels nog eens op een rij

Artikel

Beleidsregel 1.

De gemeente Meppel verleent een ontheffing voor het branden van een paasvuur op 2e paasdag en van het Nieuwjaarsvuur op Nieuwjaarsdag in de wijk Ezinge.

Beleidsregel 2.

De gemeente Meppel verleent geen ontheffing voor het verbranden van stro, strostoppels, loofresten, slootkanten, maaisel afkomstig van bermen en sloten en riet.

Beleidsregel 3.

De gemeente Meppel geeft per omgaande een ontheffing af voor het verbranden van houtafval en of planten waarvoor de Plantenziektekundige Dienst een aanzegging heeft afgegeven in het kader van de Plantenziektenwet of daarvan afgeleide AMvB’s.

Beleidsregel 4.

De gemeente Meppel geeft een ontheffing af die geldt van 1 oktober tot en met 31 maart voor het verbranden van snoei- en sprokkelhout dat afkomstig is van het onderhoud aan waardevolle landschapselementen zoals houtwallen en houtsingels in het buitengebied.

Ondertekening

Besloten in de vergadering van 18 juli 2006.