Regeling vervallen per 01-01-2024

Verordening op de gecombineerde commissie Welstand en Erfgoed 2011

Geldend van 01-04-2011 t/m 31-12-2023

Intitulé

Verordening op de gecombineerde commissie Welstand en Erfgoed 2011

De raad van de gemeente Midden-Delfland;

Gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders d.d. 22 februari 2011;

Gelet op artikel 149 van de Gemeentewet, de artikelen 12, 15 en 38 van de Monumentenwet 1988, Woningwet artikel 1, lid 1 sub n, artikel 12b en artikel 12c, Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, artikel 2.2;

BESLUIT:

Vast te stellen de volgende Verordening op de gecombineerde commissie Welstand en Erfgoed 2011.

HOOFDSTUK 1. Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Inleidende bepaling

Er is een gecombineerde commissie Welstand en Erfgoed om het bevoegd gezag te adviseren over welstand en erfgoed op grond van het bepaalde in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de Woningwet en de Monumentenwet 1988.

Artikel 1.2 Begripsbepaling

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    de commissie: de gecombineerde commissie Welstand en Erfgoed.

  • b.

    bevoegd gezag: het bevoegd gezag overeenkomstig artikel 1.1, lid 1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

  • c.

    burgemeester en wethouders: burgemeester en wethouders van Midden-Delfland.

  • d.

    burgerlid welstand: het burgerlid dat betrokken wordt bij de welstandsadviezen.

  • e.

    burgerlid erfgoed: een burgerlid dat namens een van de historische verenigingen betrokken wordt bij de erfgoedadviezen.

  • f.

    erfgoed: monumenten, archeologie, cultuurhistorie en cultuurlandschap. De verenigingen: de Historische Vereniging Oud-Schipluiden en de Historische Vereniging Maasland.

  • g.

    de uitvoeringsorganisatie: de organisatie die door burgemeester en wethouders is belast met de uitvoering van de advisering over welstand en erfgoed, zoals beschreven in deze verordening.

  • h.

    ensemblewaarde: de waarde behorend bij een complex, die wordt bepaald door de ruimtelijke, historische en functionele relatie tussen de verschillende complexonderdelen.

  • i.

    complex: een verzameling van bij elkaar behorende gebouwen en/of objecten met een gemeenschappelijke functie of betekenis.

Artikel 1.3 Onafhankelijkheid

De commissie is een onafhankelijke commissie. De voorzitter en de leden van de commissie zijn onafhankelijk ten opzichte van het gemeentebestuur en de gemeentelijke organisatie. Er bestaan geen bindingen of relaties op basis waarvan de adviezen over welstand en erfgoed worden beïnvloed.

Artikel 1.4 Grondslag overwegingen bij advisering

  • a.

    Bij het uitbrengen van haar adviezen laat de commissie zich uitsluitend leiden door overwegingen waaraan het algemene belang wegens schoonheid, architectuur- en bouwhistorische waarde, archeologische waarde, cultuurhistorische waarde, wetenschappelijke waarde, volkskundige waarde of geschiedkundige herinneringen en landschappelijke waarde aan ten grondslag ligt.

  • b.

    De commissie houdt bij het uitbrengen van haar adviezen rekening met de ensemblewaarde van het erfgoed. Indien er sprake is van relaties tussen het monument en de direct omringende omgeving die betrekking hebben op de onder a. genoemde waarden, dan betrekt zij ook de voor die relatie relevante zaken in de directe omgeving bij haar advies.

HOOFDSTUK 2. Taakomschrijving

Artikel 2.1 Taakomschrijving van de commissie

De commissie is belast met zowel wettelijke als niet wettelijke taken.

Artikel 2.1.1 Wettelijke taken

  • a. De commissie adviseert op grond van artikel 2.26, lid 3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht juncto artikel 6.2 van het Besluit omgevingsrecht aan burgemeester en wethouders over de welstandsaspecten van aanvragen om omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, sub a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

  • b. De commissie adviseert burgemeester en wethouders ten aanzien van situaties als bedoeld in artikel 12, lid 1 van de Woningwet (ernstige strijdigheid met redelijke eisen van welstand) en daaruit voortvloeiende aanschrijvingen op grond van artikel 13a van de Woningwet.

  • c. De commissie adviseert op grond van artikel 2.1, lid 1, sub h van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht aan het bevoegd gezag over aanvragen om omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk in een beschermd stads- of dorpsgezicht.

  • d. De commissie adviseert het bevoegd gezag over de monumentenaspecten van aanvragen om omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, sub f van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de Erfgoedverordening gemeente Midden-Delfland 2011.

  • e. De commissie legt de gemeenteraad eenmaal per jaar een verslag voor van de door haar verrichte werkzaamheden.

Artikel 2.1.2 Niet wettelijke taken

  • a. De commissie adviseert burgemeester en wethouders in die gevallen dat in het bestemmingsplan voor een beschermd dorpsgezicht (’t Woudt of de Historische Kern Maasland) is bepaald dat de Commissie Beschermd Dorpsgezicht moet worden gehoord.

  • b. De commissie adviseert burgemeester en wethouders gevraagd of ongevraagd ten aanzien van de zorg voor de instandhouding en de bevordering van de schoonheid van de beschermde dorpsgezichten, inclusief de inrichting van de openbare ruimten, waaronder plantsoenen, wegen en de overige groenvoorzieningen binnen de plangebieden van de dorpsgezichten.

  • c. De commissie beoordeelt de welstandsaspecten in het kader van aanvragen om omgevingsvergunning voor het maken of voeren van handelsreclame op of aan een onroerende zaak, als bedoeld in artikel 2.2, lid 1 sub h van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht dan wel in het kader van aanvragen op grond van de APV voor het plaatsen van reclame-objecten anderszins (plaatsen van voorwerpen op, in, over of boven de weg).

  • d. De commissie beoordeelt op verzoek van burgemeester en wethouders schetsplannen en principeverzoeken.

  • e. De commissie doet aanbevelingen ten aanzien van de ruimtelijke kwaliteit.

  • f. De commissie adviseert en signaleert gevraagd en ongevraagd aangaande stedenbouwkundige en architectonische ontwikkelingen, alsmede ontwikkelingen op het gebied van de monumentenzorg, waaronder archeologie, die van belang zijn voor de ruimtelijke kwaliteit van de gemeente.

  • g. De commissie brengt desgevraagd adviezen uit aan de afdeling Bouwen, Milieu en Handhaving en/of burgemeester en wethouders over de welstandsaspecten c.q. erfgoedaspecten van in voorbereiding zijnde structuurplannen, bestemmingsplannen, stedenbouwkundige plannen, beeldkwaliteitplannen, inrichting openbare ruimten en overige relevante plannen.

  • h. De commissie overlegt met de betrokken ambtelijke afdelingen, burgemeester en wethouders en de gemeenteraad over het opstellen van welstandscriteria en welstandsbeleid.

  • i. De commissie levert op verzoek van burgemeester en wethouders een bijdrage aan het bevorderen van de openbaarheid van het welstand- en erfgoedtoezicht, het maatschappelijk draagvlak voor welstand- en erfgoedtoezicht en het stimuleren van de discussie over ruimtelijke kwaliteit in de gemeente.

  • j. De commissie adviseert gevraagd over de toepassing van de Monumentenwet 1988 alsmede toepassing en wijziging van de Erfgoedverordening gemeente Midden-Delfland 2011, de subsidieverordening restauratie gemeentelijke monumenten en deze verordening.

Artikel 2.1.3

De wettelijke taken van de commissie worden uitgevoerd op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de Woningwet, de Bouwverordening 2010 Midden-Delfland, de Monumentenwet 1988 en de Erfgoedverordening gemeente Midden-Delfland 2011.

Artikel 2.1.4

Met betrekking tot de advisering is de commissie beleidsmatig gebonden aan het vigerende beleid van de gemeente Midden-Delfland en baseert erfgoedadviezen op het handboek erfgoed Midden-Delfland en welstandsadviezen op de in de welstandsnota genoemde welstandscriteria, alsmede op door de raad vastgestelde aanvullende welstandscriteria, zoals:

  • a.

    een welstandsparagraaf of;

  • b.

    een beeldkwaliteitplan waaraan welstandscriteria zijn toegevoegd.

Artikel 2.2 Taakomschrijving van de commissieleden

Artikel 2.2.1 Taken van de voorzitter

  • a. De voorzitter draagt verantwoordelijkheid voor het functioneren van de commissie en de kwaliteit van de advisering. Hij/zij let erop dat de commissie adviseert binnen de kaders van het gemeentelijk welstand- en erfgoedbeleid en draagt zorg voor consistentie en continuïteit in de beoordeling en de adviesgang.

  • b. De voorzitter geeft leiding aan de vergadering en biedt alle commissieleden de gelegenheid om hun mening voldoende naar voren te brengen. Hij/zij zorgt ervoor dat, na een inhoudelijke discussie over een adviesaanvraag, voor alle aanwezigen een korte en heldere samenvatting van het uit te brengen advies wordt gegeven, als basis voor de schriftelijke uitwerking door de secretaris.

  • c. Tijdens de openbare vergadering treedt de voorzitter op als gastheer/-vrouw voor alle aanwezigen.

  • d. De voorzitter bewaakt de vergaderorde en de voortgang van de agenda.

  • e. Bij het overleg met de gemeente (bestuurders en ambtenaren) treedt de voorzitter namens de commissie naar buiten.

  • f. De voorzitter organiseert met de commissie een jaarlijkse, inhoudelijke evaluatie van de werkzaamheden. De uitkomsten van het evaluatiegesprek worden opgenomen in het jaarverslag van de commissie.

Artikel 2.2.2 Taken van de deskundige leden

  • a. De leden geven vanuit hun ervaring en inzicht in het vakgebied een onafhankelijke en oplossingsgerichte visie op de adviesaanvragen, binnen de kaders van het vastgestelde beleid.

  • b. Wanneer een lid op enigerlei wijze een zakelijke en/of persoonlijke binding heeft met een bouwplan waarvoor een advies wordt gevraagd, treedt hij/zij voor de duur van de behandeling van de aanvraag terug uit de commissie.

  • c. De leden overleggen ter vergadering met aanvragers, architecten en andere ontwerpers. Zij dienen daarbij respect te tonen voor allen die bij de advisering een rol spelen. Dit vraagt naast vakinhoudelijke kennis vaardigheden op het gebied van communicatie.

  • d. Een van de deskundige leden kan door de welstandsorganisatie worden aangewezen als vakinhoudelijk secretaris van de grote commissie.

  • e. Een van de deskundige leden (welstandgemandateerde) kan worden gemandateerd tot het uitbrengen van welstandsadviezen voor bouwplannen van een relatief geringe ruimtelijke betekenis en/of voor bouwplannen waar gelet op meerdere vergelijkbare gevallen de mening van de commissie als bekend mag worden verondersteld.

  • f. Een van de deskundig leden (monumentgemandateerde) kan worden gemandateerd tot het uitbrengen van erfgoedadviezen voor veranderingen van een relatief geringe betekenis aan monumenten of voor veranderingen aan monumenten waar gelet op meerdere vergelijkbare gevallen de mening van de commissie als bekend mag worden verondersteld.

  • g. Een van de deskundige leden kan in samenspraak met de voorzitter en de overige leden worden gemandateerd tot het voeren van bouwplanoverleg met architecten en aanvragers van bouwplannen.

  • h. Een van de deskundige leden kan in samenspraak met de voorzitter en de overige leden worden gemandateerd tot het voeren van overleg met vertegenwoordigers van de Minister over veranderingen aan rijksmonumenten.

Artikel 2.2.3 Taken van een burgerlid

  • a. Een burgerlid geeft vanuit een andere dan architectonische of stedenbouwkundige deskundigheid een onafhankelijke en oplossingsgerichte visie op de adviesaanvragen, binnen de kaders van het vastgestelde beleid.

  • b. Een burgerlid is verantwoordelijk voor de inbreng van kennis over de lokale omstandigheden.

  • c. Een burgerlid draagt mede zorg voor waarborging van de begrijpelijkheid van de uit te brengen adviezen, specifiek voor niet deskundige aanvragers.

  • d. Wanneer een burgerlid op enigerlei wijze een zakelijke en/of persoonlijke binding heeft met een bouwplan waarvoor een advies wordt gevraagd, treedt hij/zij voor de duur van de behandeling van de aanvraag terug uit de commissie.

Artikel 2.2.4 Taken van een adviseur uit de ambtelijke organisatie

  • a. Een medewerker van de afdeling Bouwen, Milieu en Handhaving treedt op als ambtelijk plantoelichter. Deze medewerker onderhoudt ook de ambtelijke contacten met de planindiener.

  • b. De plantoelichter vervult de rol van ambtelijk secretaris van de kleine commissie, zoals bedoeld in artikel 3.1 onder c.

  • c. Een adviseur uit de ambtelijke organisatie adviseert desgevraagd (ad hoc) de commissie vanuit zijn/haar ervaring en inzicht in het vakgebied waarin hij/zij specifieke expertise bezit.

Artikel 2.2.5 Taken van de secretaris

  • a.

    De secretaris draagt zorg voor de inhoudelijke en praktische voorbereiding alsmede de organisatie van de commissievergaderingen, het agendaoverleg en alle overige aspecten, betrekking hebbend op de werkzaamheden van de commissie, zoals het opstellen van het vergaderrooster, de financiële administratie, de voorbereiding van het jaarverslag, het opstellen van het rooster van aftreden van de leden.

  • b.

    De secretaris verzorgt de agendering en administratieve afwikkeling van de commissievergaderingen. Tijdens de commissievergaderingen introduceert de secretaris de bouwplannen.

  • c.

    De secretaris bewaakt mede de continuïteit en consistentie in de beoordeling en advisering van de adviesaanvragen, alsmede de juridische aspecten van de advisering.

  • d.

    De secretaris redigeert de definitieve teksten van schriftelijk uit te brengen adviezen aan het college van burgemeester en wethouders.

  • e.

    De secretaris onderhoudt de contacten met vergunningverleners, toezichthouders en handhavers en neemt de adviesaanvragen voor bouwplannen in en controleert op volledigheid van alle relevante informatie.

  • f.

    De secretaris voert overleg met architecten, aanvragers, collega-ambtenaren alsmede overige belanghebbenden over adviesaanvragen, door de commissie verstrekte adviezen alsmede over het gemeentelijk welstand- en erfgoedbeleid. De secretaris neemt deel aan overleggroepen c.q. werkgroepen waarbij het welstand - en erfgoedbeleid aan de orde is.

HOOFDSTUK 3. Samenstelling en benoeming van de commissie

Artikel 3.1 Samenstelling van de commissie

  • a. De commissie is onderverdeeld in een grote commissie en een kleine commissie.

  • b. De grote commissie betreft de Welstandscommissie die door de uitvoeringsorganisatie wordt aangeduid als Commissie Ruimtelijke Kwaliteit.

  • c. De kleine commissie betreft het overleg tussen de gemandateerden op grond van artikel 2.2.2 onder e en f en de burgerleden die de verenigingen vertegenwoordigen.

Artikel 3.1.1 Samenstelling grote commissie

  • a. De grote commissie bestaat ten minste uit drie leden, waaronder een voorzitter en een secretaris, die deskundig zijn op het gebied van architectuur, ruimtelijke kwaliteit, erfgoed dan wel cultuurhistorie.

  • b. Ten behoeve van advisering ten aanzien van monumenten, voorbereiding en of toetsing van integrale bouwplannen, in voorbereiding zijnde bestemmingsplannen, stedenbouwkundige plannen en andere relevante beleidsstukken kan de grote commissie worden uitgebreid met leden die kennis hebben op stedenbouwkundig, cultuurhistorisch of landschaparchitectonisch gebied. De grote commissie wordt in dat geval door de uitvoeringsorganisatie aangeduid als plenaire commissie.

  • c. Aanvullend worden ten behoeve van de advisering over erfgoed twee burgerleden benoemd die respectievelijk de Historische Vereniging Oud-Schipluiden en de Historische Vereniging Maasland vertegenwoordigen in de plenaire commissie en lokale kennis inbrengen.

  • d. Aanvullend kan ten hoogste één burgerlid welstand benoemd worden die niet verbonden is aan de uitvoeringsorganisatie of aan een van de twee verenigingen.

Artikel 3.1.2 Samenstelling kleine commissie

  • a.

    De kleine commissie bestaat uit ten minste twee leden, waaronder een van de gedelegeerden en een burgerlid.

  • b.

    Indien er alleen zaken worden besproken ten aanzien van welstand, dan bestaat de kleine commissie uit de welstandsgedelegeerde en het burgerlid welstand. De welstandsgemandateerde zit het overleg voor.

  • c.

    Indien er alleen zaken worden besproken ten aanzien van erfgoed, dan bestaat de kleine commissie uit de erfgoedgedelegeerde en ten minste een burgerlid erfgoed. De erfgoedgedelegeerde zit het overleg voor.

  • d.

    Indien er zowel zaken ten aanzien van welstand als ten aanzien van erfgoed worden besproken, bestaat de commissie ten minste uit de welstandsgedelegeerde, de monumentgelegeerde, het burgerlid welstand en ten minste een burgerlid erfgoed. In overleg wordt bepaald welke van de twee gedelegeerden het overleg voorzit.

  • e.

    Bij de kleine commissie is altijd een medewerker van de afdeling Bouwen, Milieu en Handhaving in de hoedanigheid van plantoelichter aanwezig om zo nodig de commissie nadere informatie te verschaffen over de aanvraag en/of de feitelijke omstandigheden. De plantoelichter heeft een ondersteunende rol en is geen lid van de commissie.

  • f.

    Ten behoeve van de advisering van monumenten, voorbereiding en of toetsing van integrale bouwplannen, in voorbereiding zijnde bestemmingsplannen, stedenbouwkundige plannen en andere relevante beleidsstukken kan de kleine commissie incidenteel worden uitgebreid met deskundigen die kennis hebben op stedenbouwkundig, cultuurhistorisch, archeologisch of landschaparchitectonisch gebied.

Artikel 3.2 Verhindering

  • a. Indien een deskundig lid van de commissie verhinderd is, draagt de uitvoeringsorganisatie zorg voor een plaatsvervanger met vergelijkbare deskundigheid op het gebied van architectuur, ruimtelijke kwaliteit, erfgoed of cultuurhistorie.

  • b. Indien een burgerlid verhinderd is, die een van de verenigingen vertegenwoordigt, dan draagt de betreffende vereniging zorg voor een voldoende gemachtigd plaatsvervanger.

  • c. Indien een burgerlid erfgoed verhinderd is voor de kleine commissie, dan mag hij/zij zich laten vervangen door het burgerlid dat de andere vereniging vertegenwoordigt.

  • d. Indien een burgerlid erfgoed verhindert is voor de kleine commissie en er geen plaatsvervanger is, dan kan worden volstaan met een schriftelijke inbreng van dat lid.

Artikel 3.3 Benoemingprocedure

  • a. De voorzitter en alle leden en plaatsvervangend leden van de commissie worden benoemd en ontslagen door het college van burgemeester en wethouders.

  • b. De voorzitter en de deskundige leden van de grote commissie worden voorgedragen aan burgemeester en wethouders door de uitvoeringsorganisatie.

  • c. Een burgerlid (welstand) wordt voorgedragen door het hoofd van de afdeling Bouwen, Milieu en Handhaving.

  • d. Een burgerlid (erfgoed) als bedoeld in artikel 3.1, onder d wordt voorgedragen door de betreffende vereniging.

Artikel 3.4 Zittingsduur

Artikel 3.4.1 Zittingsduur deskundige leden

  • a. Benoemingen gelden voor een periode van drie jaar met een mogelijkheid tot herbenoeming voor een periode van nog eens drie jaar. Omwille van de continuïteit van de welstandsadvisering worden de leden van de commissie bij voorkeur benoemd en herbenoemd in een alternerend systeem.

  • b. Door de uitvoeringsorganisatie wordt een rooster van aftreden bijgehouden. De uitvoeringsorganisatie doet drie maanden voor het verstrijken van een benoemingstermijn een voorstel tot herbenoeming aan de verantwoordelijke wethouder toekomen. De wethouder stelt het voorgedragen commissielid ter benoeming voor aan het college van burgemeester en wethouders.

  • c. De voorzitter en leden van de commissie kunnen te allen tijde kenbaar maken hun benoeming te willen beëindigen. Zij geven hiervan schriftelijk drie maanden tevoren kennis aan het college van burgemeester en wethouders en aan de uitvoeringsorganisatie.

  • d. Burgemeester en wethouders kunnen in voorkomende gevallen, na overleg met de uitvoeringsorganisatie de benoeming van de voorzitter, een lid of van alle leden van de commissie voortijdig beëindigen.

  • e. De aftredende voorzitter en de aftredende leden van de commissie blijven hun functie vervullen totdat in de opvolging is voorzien.

Artikel 3.4.2 Zittingsduur burgerleden

  • a. De zittingsduur van een burgerlid is maximaal drie jaar en is eenmaal herkiesbaar.

  • b. Een burgerlid als bedoeld in artikel 3.1 kan meerdere malen worden herkozen, indien duidelijk is dat er geen andere vertegenwoordiger beschikbaar is die voldoet aan de in deze verordening gestelde functie-eisen.

  • c. Indien een burgerlid de hoedanigheid verliest op grond waarvan hij/zij in de commissie zitting heeft, verliest hij/zij het lidmaatschap.

  • d. De burgerleden kunnen tussentijds ontslag nemen. Zij geven hiervan schriftelijk kennis aan het college van burgemeester en wethouders en in het geval zij een vereniging vertegenwoordigen aan het bestuur van de betreffende vereniging.

  • e. Degene die ter vervulling van een tussentijds opengevallen plaats tot lid van de commissie is benoemd, treedt af op het tijdstip waarop degene die is vervangen had moeten aftreden.

  • f. Een vacature wordt zo spoedig mogelijk, doch in ieder geval binnen drie maanden na het ontstaan daarvan vervuld. Aftredende burgerleden blijven hun functie vervullen totdat in de opvolging is voorzien.

Artikel 3.5 Functie-eisen

Artikel 3.5.1 Functie-eisen voor alle leden van de commissie

  • a. De leden van de commissie hebben geen professionele binding met de gemeente, maar moeten geïnteresseerd zijn in Midden-Delfland en de gemeente kennen of willen leren kennen.

  • b. De leden van de commissie Ruimtelijke Kwaliteit zijn bereid zich te verdiepen in het ruimtelijk kwaliteitsbeleid van de gemeente Midden-Delfland in brede zin.

  • c. De leden van de commissie hebben een geheimhoudingsplicht inzake de aan hen voorgelegde plannen en beleidsdocumenten, niet zijnde aanvragen voor een omgevingsvergunning.

Artikel 3.5.2 Functie-eisen voor de voorzitter

  • a. De voorzitter heeft aantoonbare belangstelling voor en/of betrokkenheid bij de ruimtelijk/architectonische kwaliteit.

  • b. De voorzitter beschikt over inhoudelijk inzicht in het werkterrein van de commissie en bestuurlijke ervaring.

  • c. De voorzitter is in staat om een openbare vergadering strak te leiden.

  • d. De voorzitter is in staat ruimte te scheppen voor inbreng van alle leden.

  • e. De voorzitter is in staat te zorgen voor consistentie en continuïteit in de beoordeling en de adviesgang.

  • f. De voorzitter kan beraadslagingen kernachtig en begrijpelijk samenvatten.

  • g. De voorzitter beschikt in ruime mate over communicatieve vaardigheid.

  • h. De voorzitter heeft gevoel voor verhoudingen tussen deskundige en niet-deskundige leden. Hij/zij dient ruimte te scheppen voor een zinvolle inbreng door niet-deskundige leden en verbinding aan te brengen waar dit nodig of gewenst is.

  • i. De voorzitter stelt zich beschikbaar voor tussentijds en informeel overleg met het ambtelijk apparaat en het gemeentebestuur, en treedt als zodanig namens de commissie naar buiten.

Artikel 3.5.3 Functie-eisen voor de deskundige leden

  • a. Commissieleden hebben professionele ervaring in het vakgebied van architectuur, stedenbouw en/of monumentenzorg en/of bouwhistorie. Zij zijn op de hoogte van belangrijke (inter)nationale architectuur- en stedenbouwkundige ontwikkelingen en hebben een brede interesse in maatschappij en cultuur.

  • b. Commissieleden hebben een brede voeling met Midden-Delfland en zijn motiverend en enthousiasmerend.

  • c. Commissieleden beheersen niet slechts één architectuurstijl, doch kunnen alle handschriften c.q. stromingen op hun merites beoordelen.

  • d. Commissieleden hebben blijk gegeven een professionele bijdrage te leveren aan de gebouwde omgeving.

  • e. Commissieleden communiceren over kwaliteit, zijn goede raadgevers en vertegenwoordigen, onafhankelijk, het algemeen belang.

  • f. Commissieleden zijn in staat de ingediende plannen goed te kunnen lezen in detail, verschijningsvorm en effect op de omgeving.

  • g. Commissieleden hebben kennis van de stedenbouwkundige en architectonische opbouw van de stad en de buurten.

  • h. Commissieleden zijn in staat in het openbaar te vergaderen.

  • i. Commissieleden hebben gevoel voor bestuurlijk/politieke verhoudingen.

  • j. Commissieleden kunnen in teamverband, met deskundigen op het gebied van andere vakdisciplines samenwerken.

  • k. Commissieleden brengen respect op voor architecten en stedenbouwkundigen die plannen ontwerpen.

  • l. Commissieleden streven hetzelfde (hoge) ambitieniveau na als het gemeentebestuur van Midden-Delfland.

  • m. Commissieleden zijn in staat in begrijpelijke taal over bouwplannen en erfgoed te communiceren, ook naar niet-deskundigen.

  • n. Commissieleden die gemandateerd zijn op grond van artikel 2.2.2, e of f en de kleine commissie voorzitten dienen te beschikken over de functie-eisen die genoemd worden in artikel 3.5.2.

Artikel 3.5.4 Functie-eisen voor de burgerleden

  • a.

    Het burgerlid heeft aantoonbare affiniteit met de ruimtelijk-architectonische kwaliteit c.q. de welstands- en/of monumentenzorg alsmede met lokale vraagstukken op het gebied van ruimtelijke ordening, bouwopgaven, erfgoed en cultuurhistorie van de dorpen en het buitengebied van Midden-Delfland.

  • b.

    Het burgerlid kan rekenen op een zeker maatschappelijk draagvlak in Midden-Delfland.

  • c.

    Het burgerlid is in staat bouwkundige tekeningen te lezen.

  • d.

    Het burgerlid heeft gevoel voor bestuurlijke en maatschappelijke verhoudingen en heeft oog voor het algemeen belang.

  • e.

    Het burgerlid beschikt over goede communicatieve vaardigheden en toont respect voor allen die bij de advisering een rol spelen.

  • f.

    Het burgerlid heeft een oplossingsgerichte houding.

  • g.

    Het burgerlid is onafhankelijk van het gemeentebestuur en het ambtelijk apparaat.

  • h.

    Het burgerlid vertegenwoordigt in de commissie geen enkele instantie, organisatie of groepering (geen “achterban”) met uitzondering van de burgerleden (erfgoed) die een vereniging vertegenwoordigen in de zin van artikel 1.2 onder e.

  • i.

    Het burgerlid heeft geen professionele betrokkenheid bij bouwactiviteiten.

  • j.

    Het burgerlid is woonachtig in Midden-Delfland.

  • k.

    Een burgerlid (erfgoed) die een vereniging vertegenwoordigt kan rekenen op draagvlak binnen die vereniging.

HOOFDSTUK 4. Werkwijze van de commissie

Artikel 4.1 De agenda

  • a. De commissie vergadert volgens een jaarlijks vastgesteld vergaderschema dat door de secretaris wordt opgesteld. De data, het tijdstip en de locatie van de welstandsvergaderingen worden vermeld op de gemeentelijke website.

  • b. De kleine commissie vergadert in beginsel elke twee weken op een locatie in Midden-Delfland.

  • c. Vanaf één werkdag voorafgaand aan de vergaderingen van de commissie kan de agenda van de vergadering worden ingezien op de gemeentelijke website.

  • d. Er is ambtelijk overleg tussen de betrokken medewerkers van de afdeling Bouwen, Milieu en Handhaving over de agenda van de grote en kleine commissie. In dit overleg komen de volgende zaken aan de orde: ontvankelijkheid, proceduregang onder andere relatie met ruimtelijke ordening, noodzakelijke ambtelijke pre-adviezen en maatschappelijk belang.

  • e. In het geval van grote maatschappelijke belangen worden de betrokken portefeuillehouders geïnformeerd.

  • f. De agenda wordt ter kennisname gebracht aan het college van burgemeester en wethouders.

Artikel 4.2 Behandelingswijze van adviesaanvragen

Artikel 4.2.1 Behandeling door het gemandateerde deskundig lid

  • a. Het gemandateerde deskundig lid brengt advies uit over bouwplannen waarvan het oordeel van de commissie als bekend mag worden verondersteld.

  • b. Het gemandateerde deskundig lid heeft volledig mandaat om zowel positieve als negatieve adviezen uit te brengen.

  • c. In het geval van een monument of beschermd dorpsgezicht stemmen beide gemandateerde deskundige leden van de commissie hun advies af met inbreng van lokale kennis door burgerleden (kleine commissie).

  • d. De commissie is verantwoordelijk voor de onder mandaat uitgebrachte adviezen.

  • e. Bij iedere vorm van twijfel legt het gemandateerde deskundig lid een adviesaanvraag alsnog voor aan de grote commissie. In het geval van een monument of beschermd dorpsgezicht wordt deze keuze gemaakt in samenspraak met de andere leden van de kleine commissie.

  • f. Ook de behandeling van plannen onder mandaat is openbaar.

Artikel 4.2.2 Behandeling in de (kleine en grote) commissievergadering

  • a. De adviesaanvragen die niet in aanmerking komen voor mandaatbehandeling, worden ter beoordeling aan de grote commissie voorgelegd.

  • b. De commissie kan geen besluit nemen indien niet ten minste drie leden aanwezig zijn, waarvan ten minste twee deskundige leden. Een besluit wordt genomen bij meerderheid van stemmen.

  • c. Indien bij een stemming de stemmen staken, beslist de stem van de voorzitter.

  • d. Een lid van de commissie mag niet aanwezig zijn bij de beraadslaging over en de vaststelling van een advies over een eigen ontwerp of over een ontwerp, waarbij hij als belanghebbende betrokken is, noch een opdracht aanvaarden tot het verbeteren van een afgekeurd ontwerp of tot het maken van een nieuw ontwerp in de plaats daarvan.

Artikel 4.3 Toelichting opdrachtgever/ontwerper

  • a.

    Als een planindiener en/of ontwerper hierom bij het indienen van het plan heeft verzocht, wordt deze door de ambtelijk plantoelichter uitgenodigd voor het geven van een toelichting tijdens de vergadering waarin het plan wordt behandeld.

  • b.

    Als de commissie, dan wel een namens haar gemandateerd lid, een nadere toelichting gewenst acht dan wordt de planindiener en/of de ontwerper door de ambtelijk plantoelichter uitgenodigd voor het geven van een toelichting tijdens de vergadering waarin het plan wordt behandeld.

  • c.

    Een plantoelichting is bedoeld voor een korte toelichting op de planfilosofie en de gemaakte keuzes in relatie tot de welstandscriteria en/of de monumentale waarden door planindiener en/of ontwerper.

Artikel 4.4 Openbaarheid

  • a. De behandeling van adviesaanvragen door de commissie is openbaar. De openbaarheid geldt voor de beraadslaging, de beoordeling en voor de advisering. De commissievergadering of een gedeelte daarvan is niet openbaar in gevallen als bedoeld in artikel 10, eerste lid, van de Wet openbaarheid van bestuur of gevallen waarin het belang van openbaarheid niet opweegt tegen de in artikel 10, tweede lid, van die wet genoemde belangen.

  • b. Belangstellenden kunnen de vergadering van de commissie op verzoek bijwonen. In dat geval maken zij een afspraak via de plantoelichter.

  • c. De behandeling en advisering van plannen van gemeentelijke organisatieonderdelen waarvoor aan de commissie een interne beoordeling wordt gevraagd en waarvoor geen wettelijk vereiste welstandstoetsing noodzakelijk is, is niet openbaar.

  • d. Goedgekeurde verslagen van de openbare vergadering zijn openbaar en kunnen op afspraak bij de publieksbalie worden ingezien.

Artikel 4.5 Spreekrecht

  • a. Opdrachtgevers/ontwerpers hebben als direct belanghebbenden bij de behandeling van hun plan spreekrecht.

  • b. Tijdens de openbare vergadering van de grote commissie hebben toehoorders geen spreekrecht.

  • c. Belanghebbenden in de zin van artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht kunnen voor het begin van de vergadering van de commissie spreektijd aanvragen bij de voorzitter of in het geval van de kleine commissie, de plantoelichter. De voorzitter of plantoelichter stelt, afhankelijk van de agenda, de maximale spreektijd van eenieder vast. Spreektijd kan slechts worden gebruikt voor het geven van een visie op de welstand en erfgoedaspecten van het plan. Een belangenafweging of beoordeling, anders dan op basis van de vastgestelde welstandscriteria of beleidsregels erfgoed vindt niet plaats tijdens de welstandsbeoordeling.

Artikel 4.6 Vooroverleg / Bouwplanoverleg

  • a.

    Het gemeentebestuur biedt de mogelijkheid om, voorafgaand aan het indienen van een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen, door middel van het indienen van een aanvraag voor een preadvies vooroverleg te plegen met de commissie dan wel een namens haar gemandateerd lid Welstand, over de interpretatie van de welstandscriteria in het concrete geval van het bouwplan. Indien het plan een beschermd monument betreft of een beschermd dorpsgezicht betreft, dan worden ook de regels van het erfgoedbeleid en het gemandateerd lid Erfgoed betrokken bij het overleg.

  • b.

    Dit vooroverleg kan in principe pas starten nadat duidelijkheid bestaat over de planologische aanvaardbaarheid van het plan. Daarbij kan het gemeentebestuur de planologische aanvaardbaarheid mede laten afhangen van het preadvies van de commissie.

  • c.

    De commissie dan wel de namens haar gemandateerde leden dragen uiterste zorg voor consistente beoordelingen in de verschillende planfasen.

  • d.

    Het vooroverleg is niet openbaar, tenzij de planindiener, burgemeester en wethouders en de commissie geen bezwaar hebben tegen een openbaar vooroverleg.

  • e.

    Van het vooroverleg wordt verslag gemaakt, dat met de besproken bescheiden wordt opgenomen in het dossier.

  • f.

    De commissie dan wel de namens haar gemandateerde leden geven aan in welke fase het plan werd beoordeeld en op basis van welke criteria de aanvraag voor een omgevingsvergunning uiteindelijk zal worden beoordeeld, door de (plenaire) commissie dan wel door een namens haar gemandateerd lid.

Artikel 4.6.1 Beëindiging van het vooroverleg na drie negatieve beoordelingen

  • a. Als een plan tijdens de vooroverlegfase drie keer negatief wordt beoordeeld door de commissie en als er tijdens het proces geen noemenswaardige vooruitgang wordt geconstateerd, zal de commissie het vooroverleg beëindigen en via de ambtelijk plantoelichter contact opnemen met de portefeuillehouder om de (politieke) consequenties hiervan te bespreken.

  • b. Beëindiging van het vooroverleg vindt niet plaats indien het plan niet tenminste éénmaal, bijvoorbeeld de laatste maal, door de (plenaire) commissie is beoordeeld.

Artikel 4.6.2 Geldigheidstermijn van een principeaanvraag

  • a. Indien een principeaanvraag niet binnen zes maanden na de laatste beoordeling door de commissie dan wel een namens haar gemandateerd lid, wordt gevolgd door een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen en/of het veranderen van een monument, wordt de welstand- en/of erfgoedbehandeling gesloten.

  • b. Deze termijn geldt niet indien de commissie en de planindiener schriftelijk een andere termijn overeenkomen.

Artikel 4.7 Het advies

Artikel 4.7.1 Inhoud van het advies

  • a. Het welstandsadvies geeft aan of het uiterlijk en de plaatsing van een bouwwerk of een standplaats, zowel op zichzelf als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, al dan niet in strijd is met redelijke eisen van welstand, uitsluitend te beoordelen aan de hand van de criteria zoals opgenomen in de welstandsnota, dan wel aanvullende welstandscriteria (bijvoorbeeld bij herontwikkelingsprojecten) en beeldkwaliteitplannen met welstandscriteria, mits deze dezelfde vaststellingsprocedure hebben doorlopen als de welstandsnota. Van de in de vergadering uitgesproken bevindingen en adviezen wordt een verslag opgesteld.

  • b. Het erfgoedadvies geeft aan of de beoogde verandering van een monument of ontwikkeling nabij een monument of binnen het plangebied van een beschermd dorpsgezicht voldoende rekening houdt met de monumentale waarden en voldoet aan de regels van het handboek erfgoed Midden-Delfland.

  • c. In die gevallen dat er voor een plan zowel een welstand- als een erfgoedadvies wordt uitgebracht, is de inhoud en strekking van beide adviezen onderling op elkaar afgestemd.

  • d. Het welstandsadvies is niet gericht op zaken die geen betrekking hebben op het welstandstoezicht.

  • e. Het erfgoedadvies is niet gericht op andere zaken, dan genoemd in artikel 1.4.

  • f. Het erfgoedadvies kan worden gecombineerd met suggesties ten aanzien van het benutten van aanwezige cultuurhistorische elementen of verwijzingen naar de historie van een monument. Deze suggesties zijn vrijblijvend en staan duidelijk los van de conclusie van het erfgoedadvies zelf.

  • g. Het welstand of erfgoedadvies kan worden gecombineerd met suggesties voor beleid of procedurele zaken die naar mening van de commissie in acht genomen zouden moeten worden. Deze suggesties zijn vrijblijvend en staan duidelijk los van de conclusie van het welstandsadvies zelf.

  • h. Het welstand of erfgoedadvies zal nooit zodanig geformuleerd worden dat één der betrokkenen zich daardoor beledigd of in goede naam of eer aangetast kan voelen.

  • i. Indien een burgerlid een afwijkend standpunt heeft ten opzichte van het door de commissie uitgebrachte advies, dan wordt dit standpunt in het advies vermeld.

  • j. Van een minderheidstandpunt wordt melding gemaakt, indien die minderheid dit verlangt.

Artikel 4.7.2 Opbouw van het advies

Elk welstand en/of erfgoed advies bestaat uit:

  • a.

    beknopte karakteristiek van het bouwplan en zijn omgeving;

  • b.

    indien van toepassing: kort chronologisch overzicht van eerdere planbeoordelingen;

  • c.

    indien van toepassing: beknopt verslag van een plantoelichting door de planindieners en/of de ontwerper;

  • d.

    indien van toepassing: de inbreng van de burgerleden die de verenigingen vertegenwoordigen;

  • e.

    een verwijzing naar de bij de beoordeling toegepaste welstandscriteria en/of de regels van het Handboek Erfgoed Midden-Delfland;

  • f.

    een verwijzing naar de planologische status van het bouwplan, de proportionaliteit van de ingreep en de zichtbaarheid vanaf de openbare ruimte;

  • g.

    bevindingen en het oordeel van de commissie resulterend in het welstand- en/of erfgoedadvies;

  • h.

    bij een negatief advies de motivering daarvan;

  • i.

    indien van toepassing: aanbevelingen of suggesties van de commissie;

  • j.

    ondertekening: het advies wordt door de secretaris en de voorzitter ondertekend.

Artikel 4.7.3 Conclusie van het advies

Het welstand of erfgoedadvies kan de volgende conclusies hebben:

  • a.

    Niet strijdig / Akkoord: het plan voldoet naar mening van de commissie volgens de van toepassing zijnde welstandscriteria aan redelijke eisen van welstand en/of houdt voldoende rekening met aanwezige monumentale waarden. Het welstandadvies en/of erfgoedadvies kan worden gecombineerd met suggesties om het plan op een (nog) hoger niveau te tillen. Deze suggesties zijn vrijblijvend en staan duidelijk los van de conclusie van het welstandsadvies en/of erfgoedadvies zelf.

  • b.

    Niet strijdig mits / Akkoord mits: het plan voldoet naar mening van de commissie volgens de van toepassing zijnde welstandscriteria aan redelijke eisen van welstand en/of houdt voldoende rekening met de aanwezige monumentale waarden. Een onder mits geformuleerde opmerking betreft ondergeschikte onderdelen van het plan die nog gewijzigd, verduidelijkt of aangeleverd dienen te worden. Bijvoorbeeld monsters van de toe te passen kleuren en materialen. Een onder mits geformuleerde opmerking is niet vrijblijvend maar staat los van de algemene conclusie van het welstandsadvies en/of het erfgoedadvies.

  • c.

    In principe akkoord / Akkoord op hoofdlijnen: wordt alleen gebruikt bij principevoorstellen of pre-adviezen. De commissie staat positief tegenover de ontwikkeling van het schetsplan. Het vervolgens uit te werken bouwplan komt in een later stadium terug bij commissie voor een definitief welstandsadvies.

  • d.

    Strijdig tenzij / Niet akkoord tenzij wordt voldaan aan de voorwaarden: het plan voldoet naar mening van de commissie volgens de van toepassing zijnde welstandscriteria niet aan redelijke eisen van welstand en/of houdt onvoldoende rekening met de aanwezige monumentale waarden, tenzij het op ondergeschikte punten wordt aangepast. Deze punten worden ondubbelzinnig genotuleerd en/of op de tekening aangegeven. De ambtelijk plantoetser nodigt daarna de planindiener uit om binnen de wettelijke afhandelingstermijn een aangepast plan in te dienen. Als dit plan naar mening van de ambtenaar overeenkomstig de voorwaarden is aangepast hoeft de commissie het gewijzigde bouwplan niet opnieuw te beoordelen.

  • e.

    Strijdig / Niet akkoord, nader overleg: het plan voldoet naar mening van de commissie volgens de van toepassing zijnde welstandscriteria niet aan redelijke eisen van welstand en/of houdt onvoldoende rekening met de aanwezige monumentale waarden, de commissie wacht een nader overleg of een aangepast plan af. Een schriftelijk advies wordt door de commissie in overleg met ambtelijk plantoelichter, (nog) niet noodzakelijk geacht. De negatieve beoordeling wordt beargumenteerd op basis van de welstandscriteria.

  • f.

    Strijdig / Niet akkoord: Het plan voldoet naar mening van de commissie volgens de van toepassing zijnde welstandscriteria niet aan redelijke eisen van welstand en/of houdt onvoldoende rekening met de aanwezige monumentale waarden. Dit betekent dat ingrijpende wijzigingen in het planconcept of de uitwerking van het ontwerp noodzakelijk zijn. De commissie beargumenteert de negatieve beoordeling op basis van de welstandscriteria.

Artikel 4.7.4 Schriftelijke motivering

  • a. De commissie adviseert en motiveert haar advies schriftelijk.

  • b. Bij positieve advisering wordt in het verslag van de vergadering of op het aanvraagformulier genoteerd op welke bepalingen uit het vigerende welstand- en/of erfgoedbeleid het positieve advies is gebaseerd; een expliciete motivering kan bij positieve adviezen achterwege blijven, tenzij burgemeester en wethouders daarom specifiek verzoeken.

  • c. Een positief advies wordt altijd schriftelijk gemotiveerd als er sprake is van een bijzondere situatie waarbij wordt geadviseerd om een plan op basis van de algemene welstandscriteria, in afwijking van de van toepassing zijnde gebiedsgerichte c.q. objectgerichte welstandscriteria, goed te keuren.

Artikel 4.7.5 Toelichting op het welstandsadvies

  • a. De planindiener en/of ontwerper kan een mondelinge toelichting vragen op het welstandsadvies.

  • b. Deze toelichting wordt in eerste instantie gegeven de door ambtelijk plantoetser.

  • c. Indien de planindiener en/of ontwerper vervolgens een nadere toelichting wenst kan een afspraak worden gemaakt met de commissie dan wel een namens haar gemandateerd lid.

Artikel 4.7.6 Adviestermijnen

  • a. De commissie adviseert over de welstandsaspecten binnen de wettelijk gestelde termijn, zoals vermeld in de bouwverordening van de gemeente Midden-Delfland (in geval van een reguliere procedure om omgevingsvergunning) dan wel artikel 3.16, lid 1 Algemene wet bestuursrecht (in geval van een uitgebreide procedure om omgevingsvergunning) met dien verstande dat indien sprake is van een aanvraag om omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, sub f (veranderen van een monument) de termijn geldt zoals bepaald in de Erfgoedverordening Midden-Delfland 2011.

  • b. Indien de commissie niet binnen de in de gestelde termijn tot een advies komt, wordt de commissie geacht positief te adviseren over de welstand- en erfgoedaspecten van de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen en/of veranderen van een monument.

Artikel 4.8 Afwijken van het advies en/of criteria

  • a. Burgemeester en wethouders hebben de wettelijke mogelijkheid om af te wijken van een welstandsadvies. De redenen voor afwijking worden bij de bekendmaking van het besluit vermeld.

  • b. Burgemeester en wethouders stellen de commissie op de hoogte indien wordt afgeweken van het advies. Bovendien geven burgemeester en wethouders in de jaarlijkse verslaglegging aan de gemeenteraad aan in welke gevallen en op welke gronden is afgeweken van de advisering.

  • c. Burgemeester en wethouders kunnen, op advies van de commissie, gemotiveerd – op welstandsgronden – afwijken van de vastgestelde welstandscriteria. Dit kan bij plannen die niet voldoen aan de vastgestelde criteria maar wél aan redelijke eisen van welstand.

Artikel 4.9 Second opinion

  • a. Indien burgemeester en wethouders van oordeel zijn dat de commissie de welstandscriteria niet juist heeft toegepast, dan wel de verkeerde criteria aan het advies ten grondslag heeft gelegd, kunnen zij op welstandsgronden afwijken van dit advies. Indien een dergelijke situatie zich voordoet kan, alvorens een beslissing wordt genomen, een second opinion worden gevraagd. Ook deze second opinion heeft het karakter van een advies.

  • b. Alvorens een second opinion te vragen bieden burgemeester en wethouders eerst de commissie de mogelijkheid tot heroverweging van het eerder uitgebrachte advies. Indien alsnog een second opinion wordt gevraagd, wordt dit aan de commissie gemeld.

  • c. Bij een second opinion wordt de adviesaanvraag voorgelegd aan een commissie van een vergelijkbare gemeente, een en ander in overleg met de Federatie Welstand.

Artikel 4.10 Afdoening bij mandaat

  • a.

    De commissie kan één of meer van haar leden mandateren om bepaalde taken uit te voeren. De gemandateerde voert de taak uit onder verantwoordelijkheid en namens de commissie, wat moet blijken uit bijvoorbeeld de ondertekening.

  • b.

    Eén van de taken die door de commissie aan één of meer van haar leden kunnen worden gemandateerd is het uitbrengen van het welstandsadvies en/of erfgoedadvies over aanvragen van een omgevingsvergunning voor het bouwen en/of veranderen van een monument voor bouwplannen van relatief geringe ruimtelijke betekenis of van bouwplannen waar de mening van de commissie als bekend mag worden verondersteld. De gemandateerde heeft hierbij een volledig mandaat, dat wil zeggen dat zowel positieve als negatieve adviezen kunnen worden gegeven.

  • c.

    Eén van de taken die door de commissie aan één of meer van haar leden kunnen worden gemandateerd is het voeren van vooroverleg met de planindieners en/of ontwerpers. Dit kan zelfstandig gebeuren dan wel door deelname in een ‘kwaliteitsteam’. Bij het gemandateerd vooroverleg in het verband van een ‘kwaliteitsteam’ dient de gemandateerde zorg te dragen voor een regelmatige terugkoppeling en verantwoording van het advieswerk richting de (plenaire) commissie. Daarbij doet de gemandateerde verslag van wat er tijdens het vooroverleg (namens de commissie) is besproken en besloten.

  • d.

    Het gemandateerd vooroverleg kan worden gecombineerd met het mandaat voor het uitbrengen van het welstandsadvies over aanvragen van een omgevingsvergunning voor het bouwen. Bij enige vorm van twijfel legt de gemandateerde het betreffende bouwplan voor aan de (plenaire) commissie.

  • e.

    Voor behandeling van bouwplannen onder mandaat gelden verder dezelfde reglementen als voor behandeling van bouwplannen door de (plenaire) commissie.

  • f.

    Voordat een gemandateerd lid een advies uitbrengt over een plan met betrekking tot een monument of een beschermd dorpsgezicht, hoort hij/zij de burgerleden die de verenigingen vertegenwoordigen.

  • g.

    Het horen van de burgerleden die een vereniging vertegenwoordigen vindt in beginsel plaats tijdens de vergadering van de kleine commissie. Het is ook toegestaan dat het gemandateerd lid via elektronische weg een inbreng heeft.

  • h.

    Het gemandateerd lid neemt de inbreng van de burgerleden die de verenigingen vertegenwoordigen in overweging bij het advies.

HOOFDSTUK 5. Jaarverslag en evaluatie

Artikel 5.1 Jaarverslag Welstand en Erfgoed

  • a. De commissie stelt ter uitvoering van artikel 12b lid 3 Woningwet jaarlijks voor de gemeenteraad een verslag op van haar werkzaamheden, genoemd het jaarverslag.

  • b. Het verslagjaar loopt van januari tot en met december. Het jaarverslag wordt jaarlijks vóór 1 juli aangeboden aan de gemeenteraad.

Artikel 5.1.1 Inhoud jaarverslag

De commissie stelt voor de gemeenteraad jaarlijks een verslag op van haar werkzaamheden, waarin tenminste aan de orde komen:

  • a.

    op welke wijze toepassing is gegeven aan de welstandscriteria uit de welstandsnota alsmede de richtlijnen inzake het erfgoedbeleid;

  • b.

    de werkwijze van de commissie;

  • c.

    op welke wijze uitwerking is gegeven aan de openbaarheid van vergaderen;

  • d.

    de aard van de beoordeelde plannen;

  • e.

    de bijzondere projecten.

Artikel 5.1.2 Aanbevelingen in het jaarverslag

De commissie kan in haar jaarverslag aanbevelingen doen ten aanzien van het gemeentelijk ruimtelijk kwaliteitsbeleid in het algemeen en de aanpassing van de gemeentelijke welstandsnota en het gemeentelijk erfgoedbeleid in het bijzonder. Het jaarverslag signaleert waar de welstandsnota als beleidskader voldoende dan wel onvoldoende houvast heeft kunnen bieden bij de welstandsbeoordeling en geeft aan waarom in specifieke gevallen is afgeweken van het vastgestelde beleid.

Artikel 5.2 Evaluatie

Tenminste eenmaal per jaar vindt ten behoeve van het jaarverslag een evaluatiegesprek plaats tussen de betreffende portefeuillehouder van het gemeentebestuur, de commissie en de voorzitters van de verenigingen.

Artikel 5.3 Jaarverslag burgemeester en wethouders

Burgemeester en wethouders leggen de gemeenteraad jaarlijks een verslag voor waarin zij uiteenzetten op welke wijze zij zijn omgegaan met de adviezen van de commissie en in welke categorieën van gevallen inzake ernstige strijdigheid met redelijke eisen van welstand:

  • a.

    zij tot aanschrijving op grond van artikel 12, lid 1 juncto artikel 13a van de Woningwet zijn overgegaan, en

  • b.

    zij bij of na een aanschrijving op grond van artikel 12, lid 1 juncto artikel 13a van de Woningwet zijn overgegaan tot toepassing van bestuursdwang op grond van artikel 15 van die wet.

HOOFDSTUK 6. Slotbepalingen

Artikel 6.1 Vergoeding

De "Verordening geldelijke voorzieningen raads- en commissieleden" is voor de burgerleden van deze commissie van toepassing.

Artikel 6.2 Wijzigingen

Omtrent wijzigingen van deze verordening worden gehoord de directeur van de uitvoeringsorganisatie en de voorzitters van de verenigingen of de door hen aangewezen vertegenwoordigers.

Artikel 6.3 Onvoorziene gevallen

In alle gevallen waarin deze verordening niet voorziet, beslist het bevoegd gezag, gehoord de commissie.

Artikel 6.4. Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als: “Verordening op de commissie Welstand en Erfgoed Midden-Delfland 2011”.

Artikel 6.5 Inwerkingtreding

De verordening treedt in werking met ingang van 1 april 2011.

Artikel 6.6 Intrekking

De Verordening op de Monumentencommissie, vastgesteld 2 maart 2004, wordt ingetrokken met ingang van de dag waarop de Verordening Commissie Welstand en Erfgoed Midden-Delfland 2011, zoals hiervoor vermeld in werking treedt.

Ondertekening

Aldus besloten in de openbare raadsvergadering van 8 maart 2011.
De griffier, de voorzitter,
A. de Vos, A.J. Rodenburg