Regeling vervallen per 24-07-2015

Reïntegratieverordening werk en bijstand

Geldend van 01-01-2005 t/m 23-07-2015

Intitulé

Reïntegratieverordening werk en bijstand

De raad van de gemeente Midden-Delfland;

Gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 15 oktober 2004, nr. 2004-10-10;

Gehoord de raadscommissie voor Samenlevingszaken d.d. 05-10-2004;

Gelet op artikel 147 van de Gemeentewet, artikel 7 en artikel 8, eerste lid, sub a van de Wet werk en bijstand, artikel 34 en 35 van de Wet inkomensvoorziening voor oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, artikel 34 en 35 van de Wet inkomensvoorziening voor oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, voorts gelet op de Verordening (EG) nr. 2204/2002 van de Europese Commissie van 12 december 2002 betreffende toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-verdrag op werkgelegenheidssteun, Pb. 202, nr. L 337;

BESLUIT:

Vast te stellen de Reïntegratieverordening werk en bijstand

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijving

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    de wet: de Wet werk en bijstand;

  • b.

    Ioaw: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

  • c.

    Ioaz: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

  • d.

    Cwi: de Centrale organisatie werk en inkomen.

  • e.

    uitkeringsgerechtigde: de persoon, jonger dan 65 jaar, die een uitkering ontvangt in de zin van artikel 5, sub b, van de wet dan wel de Ioaw of de Ioaz;

  • f.

    nabestaande: de persoon die een uitkering ontvangt ingevolgde de Algemene nabestaandenwet die als niet-werkende werkzoekende ingeschreven staat bij de Cwi;

  • g.

    niet-uitkeringsgerechtigde: de niet-uitkeringsgerechtigde zoals omschreven in artikel 6, sub a, van de wet;

  • i.

    werknemer in gesubsidieerde arbeid: de werknemer als bedoeld in artikel 10, tweede lid, van de wet;

  • j.

    voorziening: specifiek reïntegratiemiddel als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onder a, van de wet, deze verordening of het beleidsplan als bedoeld in artikel 3, eerste lid;

  • k.

    het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Midden-Delfland;

  • l.

    de raad: de gemeenteraad van de gemeente Midden-Delfland;

  • m.

    algemeen geaccepteerde arbeid: algemeen maatschappelijk aanvaarde arbeid;

  • n.

    reïntegratietraject: het geheel van activiteiten gericht op inschakeling in de arbeid of zelfstandige maatschappelijke participatie van uitkeringsgerechtigden, niet-uitkeringsgerechtigden en nabestaanden, dat in opdracht van het college, al dan niet door een andere rechtspersoon, wordt verricht;

  • o.

    Proefplaatsing: het verrichten van activiteiten met behoud van uitkering bij een instelling of werkgever gedurende maximaal 24 uur per week, met als doel het verkrijgen van werkervaring en de ontwikkeling van vaardigheden;

  • p.

    Opstapbaan: een arbeidsovereenkomst of publiekrechtelijke aanstelling waarvoor subsidie kan worden verkregen op grond van artikel 10 van deze verordening;

  • q.

    Participatiebaan: een arbeidsovereenkomst of publiekrechtelijke aanstelling waarvoor subsidie kan worden verkregen op grond van artikel 11 van deze verordening;

  • r.

    sociale activering het activeren van de uitkeringsgerechtigde, de niet-uitkeringsgerechtigde of nabestaande met een grote afstand tot de arbeidsmarkt, ter voorkoming of doorbreking van sociaal isolement en zo mogelijk (op langere termijn) inschakeling in het arbeidsproces;

  • s.

    vrijwilligerswerk het verrichten van onbeloonde maatschappelijk zinvolle activiteiten gericht op maatschappelijke participatie en zo mogelijk (op langere termijn) inschakeling in het arbeidsproces.

Hoofdstuk 2. Beleid en financiën

Artikel 2 Opdracht aan het college

  • 1.

    Het college biedt aan uitkeringsgerechtigden, niet uitkeringsgerechtigden, nabestaanden alsmede werknemers met gesubsidieerde arbeid, voorzieningen gericht op het vinden van algemeen geaccepteerde arbeid of, als dat doel niet of nog niet bereikbaar is, maatschappelijke participatie. Artikel 40, eerste lid, van de wet is van overeenkomstige toepassing.

  • 2.

    Bij het aanbieden van voorzieningen maakt het college een afweging, waarbij beoordeeld wordt of de voorziening, gelet op de mogelijkheden en capaciteiten van de belanghebbende, het meest doelmatig is met het oog op inschakeling in de arbeid.

  • 3.

    Het college kan bij het bepalen van het aanbod van voorzieningen prioriteiten stellen in verband met de financiële mogelijkheden en met maatschappelijke, economische en conjuncturele ontwikkelingen.

Artikel 3 Aanspraak

  • 1.

    De uitkeringsgerechtigde, de niet-uitkeringsgerechtigde en de nabestaande heeft van rechtswege aanspraak op ondersteuning bij arbeidsinschakeling en op een voorziening, indien de inzet daarvan door het college noodzakelijk wordt geacht. Het college bepaalt welke voorziening of combinatie van voorzieningen wordt aangeboden.

  • 2.

    De aanspraak op voorzieningen is beperkt tot personen die woonplaats hebben in de gemeente Midden-Delfland. Indien na aanvang van een voorziening de woonplaats van een belanghebbende wijzigt, is het college bevoegd om te bepalen of de voorziening desondanks kan worden voortgezet. Van toepassing is artikel 40, eerste lid, van de wet.

  • 3.

    Er bestaat geen aanspraak op ondersteuning of een voorziening indien sprake is van een voorliggende voorziening, welke naar het oordeel van het college in voldoende mate bijdraagt aan de reïntegratie van de aanvrager.

  • 4.

    Het college kan één of meerdere subsidie- of budgetplafonds vaststellen voor de verschillende voorzieningen. Een door het college ingesteld subsidie- of budgetplafond vormt een weigeringsgrond bij de aanspraak op een specifieke voorziening.

Artikel 4 Verplichtingen

  • 1.

    De uitkeringsgerechtigde is vanaf de dag van de melding bij het Cwi verplicht:

    • a.

      naar vermogen te trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen die leidt tot uitkeringsonafhankelijkheid;

    • b.

      ervoor te zorgen dat hij geregistreerd is en blijft als werkzoekende bij het Cwi;

    • c.

      algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden;

    • d.

      na te laten hetgeen inschakeling in de arbeid belemmert;

    • e.

      mee te werken aan een onderzoek naar de geschiktheid voor scholing of opleiding en aan scholing of een opleiding die het college noodzakelijk acht;

    • f.

      beschikbaar te zijn voor door het college aangeboden voorzieningen, mee te werken aan het verkrijgen van die voorzieningen, daarvan gebruik te maken en daartoe op een aangegeven tijd en plaats te verschijnen.

  • 2.

    De persoon die deelneemt aan een voorziening is gehouden aan de verplichtingen die voortvloeien uit de wet, de Wet Structuur Uitvoering Werk en Inkomen, deze verordening, alsmede aan de verplichtingen die het college aan de aangeboden voorziening heeft verbonden.

  • 3.

    Indien de uitkeringsgerechtigde die deelneemt aan een voorziening, niet voldoet aan het gestelde in het eerste en tweede lid, verlaagt het college de uitkering conform hetgeen hierover is bepaald in de Afstemmingsverordening.

  • 4.

    Indien de niet-uitkeringsgerechtigde of nabestaande die deelneemt aan een voorziening, niet voldoet aan het gestelde in het eerste en tweede lid, kan het college de kosten van de voorziening dan wel het subsidie geheel of gedeeltelijk terugvorderen.

  • 5.

    Het college kan nadere regels stellen ter uitvoering van het eerste en vierde lid.

Artikel 5 Eigen bijdrage

Aan niet-uitkeringsgerechtigden en nabestaanden aan wie een voorziening wordt aangeboden, wordt een eigen bijdrage opgelegd. Bij de vaststelling van de eigen bijdrage is de draagkrachtsystematiek van de bijzondere bijstand van overeenkomstige toepassing.

Artikel 6 Beleidsplan

  • 1.

    Het college legt ter nadere uitwerking van deze verordening jaarlijks aan de raad een beleidsplan ter vaststelling voor.

  • 2.

    Dit beleidsplan omvat in ieder geval:

    • a.

      een omschrijving van het beleid ten aanzien van de verschillende doelgroepen en prioritering binnen en tussen die groepen, waarbij een evenwichtige aanpak als uitgangspunt wordt gekozen;

    • b.

      de wijze waarop –voor zover aan de orde- de inkoop van reïntegratievoorzieningen en voorzieningen op het terrein van sociale activering wordt vorm gegeven;

    • c.

      De verdeling van de beschikbare middelen over de verschillende voorzieningen, inclusief eventuele plafonds als bedoeld in artikel 3, vierde lid.

  • 3.

    De looptijd van het beleidsplan beslaat een kalenderjaar.

  • 4.

    Het college brengt jaarlijks aan de raad verslag uit over de doeltreffendheid en de effectiviteit van het beleid.

Hoofdstuk 3. Voorzieningen

Artikel 7 Algemene bepalingen over voorzieningen

  • 1.

    Het college stelt voorzieningen beschikbaar, die een reïntegratietraject ondersteunen.

  • 2.

    Een voorziening die gericht is op arbeidsinschakeling wordt alleen ingezet als zonder die voorziening het vinden van duurzame geaccepteerde arbeid naar het oordeel van het college niet mogelijk is.

  • 3.

    Bij de inzet van voorzieningen kiest het college voor die voorziening die beschikbaar, adequaat en toereikend is voor het doel dat met het traject wordt beoogd.

  • 4.

    Het college kan een voorziening beëindigen:

    • a.

      indien de persoon die aan de voorziening deelneemt zijn verplichting als bedoeld in artikel 9 van de WWB, Ioaw en Ioaz niet nakomt;

    • b.

      indien de persoon die aan de voorziening deelneemt niet meer behoort tot de doelgroep van de WWB, de Ioaw of de Ioaz;

    • c.

      indien de persoon die aan de voorziening deelneemt geaccepteerde arbeid aanvaardt en hierdoor uitkeringsonafhankelijk wordt;

    • d.

      indien naar het oordeel van het college de voorziening onvoldoende bijdraagt aan de arbeidsinschakeling.

Artikel 8 Scholing en opleiding

Indien naar het oordeel van het college ten aanzien van de uitkeringsgerechtigde, de niet-uitkeringsgerechtigde of de nabestaande arbeidsinschakeling belemmerd wordt als gevolg van onvoldoende scholing of opleiding, kan het college scholing of opleiding als instrument aanbieden. De scholing of opleiding dient gericht te zijn op arbeidsinschakeling.

Artikel 9 De Proefplaatsing

  • 1.

    Het college kan aan een uitkeringsgerechtigde toestaan om met behoud van uitkering gedurende ten hoogste 24 uur per week activiteiten te verrichten bij een werkgever. Deze activiteiten dienen gericht te zijn op arbeidsinschakeling, zo mogelijk bij de werkgever waarbij de proefplaatsing wordt gerealiseerd.

  • 2.

    De toestemming bedoeld in het eerste lid duurt maximaal 3 maanden. Indien arbeidsinschakeling naar het oordeel van het college na een periode van drie maanden nog niet mogelijk is, kan de toestemming éénmalig met drie maanden worden verlengd.

  • 3.

    In een schriftelijke overeenkomst wordt tenminste vastgelegd het doel van de activiteiten, alsmede de wijze waarop instructie en begeleiding plaatsvindt. De overeenkomst wordt ondertekend door het college, de uitkeringsgerechtigde en de werkgever die de proefplaatsing aanbiedt.

Artikel 10 De Opstapbaan

  • 1.

    Indien arbeidsinschakeling in een reguliere werkkring naar het oordeel van het college nog niet mogelijk is, kan het ten behoeve van de uitkeringsgerechtigde een arbeidsovereenkomst tussen de uitkeringsgerechtigde en een werkgever subsidiëren, al dan niet in aansluiting op een Proefplaatsing of een andere voorziening.

  • 2.

    Het subsidie wordt toegekend voor maximaal een jaar; na deze periode kan het college het subsidie éénmaal met maximaal een jaar verlengen.

  • 3.

    Het college stelt regels met betrekking tot de hoogte van het loonkostensubsidie, de voorwaarden waaronder een dergelijk subsidie wordt toegekend en de voorwaarden die aan het ontvangen van subsidie worden verbonden.

Artikel 11 De Participatiebaan

  • 1.

    Indien arbeidsinschakeling in een reguliere baan en een Opstapbaan naar het oordeel van het college nog niet mogelijk is, kan het ten behoeve van de uitkeringsgerechtigde een arbeidsovereenkomst tussen de uitkeringsgerechtigde en een werkgever subsidiëren, al dan niet in aansluiting op één of meer andere voorzieningen.

  • 2.

    Het subsidie duurt ten hoogste drie jaren; indien arbeidsinschakeling in een reguliere baan en een Opstapbaan na deze periode nog niet mogelijk is, kan het college het subsidie éénmalig voor de duur van ten hoogste 3 jaren verlengen.

  • 3.

    Het college stelt regels met betrekking tot de hoogte van het loonkostensubsidie, de voorwaarden waaronder een dergelijk subsidie wordt toegekend en de voorwaarden die aan het ontvangen van subsidie worden verbonden.

Artikel 12 Vrijwilligerswerk

  • 1.

    Vrijwilligerswerk kan onderdeel zijn van een traject gericht op arbeidsinschakeling of, als dat niet of nog niet mogelijk is, maatschappelijke participatie.

  • 2.

    Vrijwilligerswerk heeft als doel de uitkeringsgerechtigde regelmaat te laten verkrijgen en/of behouden, alsmede sociale vaardigheden te ontwikkelen en/of vergroten. Voorts heeft het tot doel om sociaal isolement te voorkomen of te doorbreken en zo mogelijk de inschakeling in het arbeidsproces voor te bereiden.

  • 3.

    Vrijwilligerswerk wordt uitsluitend verricht bij organisaties zonder economische activiteit als bedoeld in de Europese Verordening werkgelegenheidssteun.

  • 4.

    Deze voorziening kan aangeboden worden indien het college heeft vastgesteld dat arbeidsinschakeling niet of slechts op langere termijn mogelijk is en het gebruik van deze voorziening wenselijk is gelet op het in het tweede lid genoemde doel.

Hoofdstuk 4. Slotbepalingen

Artikel 13 Uitvoering

  • 1.

    In alle gevallen waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

  • 2.

    Het college kan in bijzondere gevallen afwijken van de bepalingen in deze verordening, als toepassing daarvan tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 14 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2005.

Artikel 15 Citeerartikel

Deze verordening kan worden aangehaald als “Reïntegratieverordening werk en bijstand”.

Aldus besloten door de raad van de gemeente Midden-Delfland in zijn openbare vergadering van 26 oktober 2004.

De griffier, de voorzitter,

A.de Vos, A.J. Rodenburg

Artikelsgewijze toelichting Reïntegratieverordening werk en bijstand

Aanhef en artikel 1

In de aanhef is expliciet gewezen op de EU-verordening betreffende staatssteun, die voorschrijft dat wanneer sprake is van een gemeentelijke regeling van werkgelegenheidssteun aan bedrijven, een verwijzing naar deze verordening noodzakelijk is, inclusief de vindplaats in het Publicatieblad. Met het in de begripsomschrijving opgenomen begrip “algemeen geaccepteerde arbeid” (een in de Wet werk en bijstand geïntroduceerde term) wordt bedoeld arbeid die algemeen maatschappelijk aanvaard is. Werkzaamheden die niet algemeen geaccepteerd zijn, zoals prostitutie, worden hiermee uitgesloten. Ook werkzaamheden die gewetensbezwaren oproepen worden uitgesloten. De overige begripsomschrijvingen in artikel 1 spreken verder voor zich.

Artikel 2

De WWB geeft aan het college de verantwoordelijkheid voor het bieden van ondersteuning. Hoewel belanghebbenden aanspraak kunnen maken op ondersteuning, is er geen afdwingbaar recht op ondersteuning op de wijze waarop de belanghebbende dat wellicht het liefst zou zien. Het is aan het college om te zorgen voor een voldoende aanbod van reïntegratie-instrumenten, maar het college heeft daarbij te maken met beperkte financiële middelen, terwijl de vraag naar ondersteuning afhankelijk is van een veelheid van sociaal-economische factoren.

Artikel 3

Naast de verantwoordelijkheid van gemeenten om voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling aan te bieden, is in de wet een aanspraak van de betrokkene opgenomen op ondersteuning door de gemeente bij reïntegratie. Het gaat daarbij niet om een recht op een specifieke voorziening, maar om het recht om door de gemeente geholpen te worden bij reïntegratie. Een dergelijke aanspraak stimuleert de eigen verantwoordelijkheid van de betrokkene voor zijn reïntegratie, en kan ertoe bijdragen dat de gemeente niet ten onrechte personen negeert of over het hoofd ziet bij het aanbieden van voorzieningen. Het is aan de gemeente om te beoordelen op welke wijze het verzoek van de betrokkene wordt gehonoreerd. De gemeente bepaalt allereerst , mede op basis van het reïntegratieadvies van het Cwi, of een ondersteuning richting arbeidsproces noodzakelijk is. Vervolgens moet de gemeente bepalen uit welke elementen deze ondersteuning bestaat. De gemeente kan door middel van een beleidsplan of de begroting een verdeling maken van de middelen over de verschillende voorzieningen. Het ontbreken van financiële middelen alleen kan geen reden zijn voor het geheel niet toekennen van een reïntegratie-instrument. Wel kan een specifiek gevraagde of noodzakelijk gebleken voorziening worden geweigerd. De gemeente dient in een dergelijk geval na te gaan welke andere of goedkopere alternatieven beschikbaar zijn waar naartoe kan worden uitgeweken. Artikel 40 van de wet bepaalt dat recht op bijstand bestaat jegens het college van de gemeente waar men woonplaats heeft. Deze bepaling is van overeenkomstige toepassing verklaard op de ondersteuning en voorzieningen in het kader van reïntegratie. Omdat bij verhuizing naar een (rand)gemeente het niet altijd logisch is iemand het recht op voltooiing van een voorziening te ontzeggen, uitsluitend op grond van die verhuizing, maakt deze bepaling het college bevoegd om van de algemene regel af te wijken en de voorziening voort te zetten totdat deze is afgerond. Het is aan het college om te bepalen hiervoor te zijner tijd regels te stellen.

Artikel 4

Deelname aan reïntegratie is niet vrijblijvend. Uitkeringsgerechtigden zijn reeds door het ontvangen van een uitkering aan bepaalde verplichtingen gebonden. Hiervoor wordt verwezen naar de Afstemmingsverordening. De Afstemmingsverordening regelt het opleggen van een maatregel indien de uitkeringsgerechtigde niet aan zijn verplichtingen voldoet. Deze maatregel bestaat uit het verlagen van de uitkering met een bepaald percentage voor een bepaalde periode. Aan niet-uitkeringsgerechtigden en nabestaanden kan niet een dergelijke maatregel worden opgelegd. Vanzelfsprekend moeten ook deze personen zich aan hun verplichtingen houden. Om te voorkomen dat lichtvaardig zou worden besloten om niet meer aan de voorziening mee te werken, dan wel het traject verwijtbaar mislukt, kan het gewenst zijn om de gemaakte kosten geheel of gedeeltelijk van de betrokkene terug te vorderen.

Artikel 5

Het opleggen van een eigen bijdrage voor een voorziening kan in de rede liggen indien sprake is van een niet-uitkeringsgerechtigde met een partner met een inkomen. Indien dit inkomen hoger is dan de van toepassing zijnde bijstandsnorm, dan is het redelijk om een eigen bijdrage op te leggen. De aangeboden voorziening kan in dat geval immers leiden tot inkomensverbetering, waardoor het niet onredelijk is de voorziening niet geheel gratis aan te bieden. Tevens kan van een eigen bijdrage een stimulerende werking uitgaan in het afronden van een traject.

Artikel 6

De WWB draagt aan de raad op een verordening vast te stellen waarin het beleid van de gemeente ten aanzien van haar reïntegratietaak wordt neergelegd. Hier is gekozen voor een systematiek waarin niet alles tot in de finesse in de verordening wordt geregeld, maar waarin ook gebruik wordt gemaakt van een beleidsplan en beleidsregels. Op deze wijze kan flexibel worden ingespeeld op ontwikkelingen die noodzaken tot aanpassing van de aard en omvang van de in te zetten reïntegratie-instrumenten. Zo kunnen prioriteiten gesteld worden en kan rekening worden gehouden met de jaarlijkse beschikbaarheid van financiële middelen. In het tweede lid wordt een niet-limitatieve opsomming gegeven van onderwerpen die in een beleidsplan aan de orde dienen te komen.

Artikel 7

Dit artikel strekt ertoe enkele zaken te regelen die te maken hebben met alle voorzieningen, ook die voorzieningen die niet met name genoemd zijn in de verordening. Reïntegratie-instrumenten worden alleen ingezet als zonder die inzet het vinden van algemeen geaccepteerde arbeid niet mogelijk is. Bovendien worden de instrumenten alleen dan ingezet als aan de hand van onderzoek is gebleken dat door de inzet van die instrumenten het vinden van algemeen geaccepteerde arbeid binnen afzienbare tijd mogelijk wordt. Het vierde lid geeft aan dat het college een voorziening kan beëindigen, en in welke gevallen dit kan plaats vinden. Het betreft hier een niet-limitatieve opsomming.

Artikel 8

Scholing wordt aangeboden indien dit noodzakelijk is om een reïntegratietraject met succes te voltooien. Het gegeven dat scholing gewenst kan zijn om een betere werkkring te verkrijgen dan noodzakelijk is om zelfstandig in de noodzakelijke bestaanskosten te voorzien, is op zich geen noodzaak om het scholingsinstrument in te zetten. Wel van belang is te beoordelen of arbeidsinschakeling zonder scholing duurzaam kan zijn.

Artikel 9

Een periode van leren en werken bij een werkgever, met behoud van uitkering, kan er toe bijdragen dat de kansen op de arbeidsmarkt worden vergroot. Om te voorkomen dat de te verrichten activiteiten teveel het karakter van produktieve arbeid krijgen, dient aan de Proefplaatsing een aantal vereisten te worden gesteld. Eén daarvan is dat de activiteiten gedurende niet meer dan 24 uur per week worden verricht. Dat past bovendien in het uitgangspunt dat een Proefplaatsing er mede toe dient om werkervaring en werkritme op te doen. Daarnaast dient de werkgever de begeleiding te bieden en instructie op de te verrichten activiteiten. Een Proefplaatsing mag niet een te lange periode in beslag nemen. Na drie maanden beoordeelt de gemeente of verlenging geïndiceerd is, of dat directe arbeidsinschakeling (liefst bij dezelfde werkgever) mogelijk is. Verlening kan echter plaatsvinden voor maximaal drie maanden. Het spreekt voor zich dat een Proefplaatsing zo mogelijk wordt gevolgd door een reguliere baan. Indien arbeidsinschakeling in een reguliere baan nog niet mogelijk is, kan een Opstapbaan het logische gevolg zijn op de Proefplaatsing. Omdat de uitkeringsgerechtigde de activiteiten met behoud van uitkering gaat verrichten, dient een waarborg te worden ingebouwd dat zowel de werkgever als de betrokkene zich houden aan gemaakte afspraken over doel, periode van aanwezigheid, begeleiding en instructie. Voorts heeft de gemeente belang bij de goede nakoming van alle afspraken, gelet op het karakter (reïntegratie) van de activiteiten. Daarom is bepaald dat de afspraken worden vastgelegd in een schriftelijke overeenkomst, die door alle partijen wordt ondertekend.

Artikel 10

De Opstapbaan is een arbeidsovereenkomst tussen een werkgever en een uitkeringsgerechtigde, die gesubsidieerd wordt door de gemeente. Uitgangspunt is dat subsidie alleen mogelijk is nadat het college heeft vastgesteld dat de uitkeringsgerechtigde , gezien de afstand tot de arbeidsmarkt nog geen reguliere (niet-gesubsidieerde) baan zal kunnen vinden. De werkgever dient de intentie te hebben om de “opstapper” uiteindelijk regulier, zonder loonkostensubsidie, in dienst te nemen. Bij Opstapbanen moet worden gedacht aan werkzoekenden fase 2. Loonkostensubsidie wordt verstrekt voor de duur van een jaar, met de mogelijkheid van éénmalige verlenging. De subsidiëring is mogelijk voor maximaal twee jaar, omdat het uitgangspunt dient te zijn dat de Opstapbaan de opstap naar regulier werk is. Het past niet in dit streven om gedurende een langere periode de loonkosten te subsidiëren. Na het eerste jaar dient de gemeente vast te stellen of de ontwikkeling van de “opstapper” zodanig is dat deze een reguliere baan zal kunnen aanvaarden, bij dezelfde of een andere werkgever. Indien dat naar het oordeel van het college niet zo is, dan kan het subsidie voor een jaar worden verlengd. In het derde lid van dit artikel is opgenomen dat het college in beleidsregels vastlegt hoe hoog het subsidie voor het eerste en het tweede jaar zal kunnen zijn. Van belang hierbij is de Europese regelgeving in de EU-verordening werkgelegenheidssteun beperkingen oplegt ten aanzien van subsidiëring van ondernemingen met een economische activiteit (winstoogmerk) en ondernemingen met een algemeen economisch belang (bijvoorbeeld aanbieders op geliberaliseerde markten zoals energie, telecommunicatie, postdiensten en organisaties op het terrein van afvalbeheer, watervoorziening en de publieke omroepsector). Verder is in het kader van de Europese regelgeving van belang dat het om een generieke regeling gaat. Subsidiëring kan dan ook niet beperkt worden tot werkgevers die in de eigen gemeente gevestigd zijn. Voorts legt het college in beleidsregels vast aan welke voorwaarden de werkgever en de uitkeringsgerechtigden moeten voldoen om in aanmerking te komen voor subsidiëring van de arbeidsovereenkomst, zodat de eis dat het dienstverband niet leidt tot verdringing op de arbeidsmarkt. Uitgangspunt voor subsidiëring dient in ieder geval te zijn het streven naar uitkeringsonafhankelijkheid.

Artikel 11

De Participatiebaan is een arbeidsovereenkomst tussen een werkgever en een uitkeringsgerechtigde die door de gemeente wordt gesubsidieerd. Hierbij dient te worden vastgesteld dat een Opstapbaan en een reguliere baan nog niet tot de mogelijkheden behoren, gezien de afstand tot de arbeidsmarkt. Er moet echter wel uitzicht zijn op (tijdelijk gesubsidieerde) arbeid. Indien dat niet het geval is ligt een instrument als vrijwilligerswerk meer in de rede. Bij Participatiebanen moet worden gedacht aan werkzoekenden fase 3. Omdat de uitkeringsgerechtigde die een Participatiebaan aanvaardt een grote afstand tot de reguliere arbeid heeft, kan het college het subsidie voor een periode van totaal drie jaren vaststellen. Na deze periode dient getoetst te worden of uitzicht bestaat op regulier werk, dan wel dat voortzetting van gesubsidieerde arbeid geïndiceerd is. Indien het uitzicht op regulier werk na een periode van drie jaren niet bestaat, dient een keuze te worden gemaakt. De werkgever kan besluiten het dienstverband voort te zetten indien deze verwacht dat de werknemer in de toekomst reguliere arbeid zal kunnen verrichten. Het Burgerlijk Wetboek laat echter niet toe dat het dienstverband voor bepaalde tijd wordt voortgezet. Indien de werkgever bereid is de arbeidsovereenkomst voort te zetten, gebeurt dit voor onbepaalde tijd. Als stimulans om dit mogelijk te maken kan het college het loonkostensubsidie voor maximaal drie jaren voortzetten. De ratio achter deze maximering is, dat de WWB het niet toestaat permanent te subsidiëren. Bovendien moet doorstroming in Participatiebanen gewaarborgd blijven. Gelet op de naar verwachting beperkt beschikbaar zijnde banen, zou verstopping bij de instroom kunnen optreden indien subsidiëring permanent zou voortduren. Indien de werkgever het dienstverband niet wenst voort te zetten, bestaat uiteraard geen reden meer voor voortzetting van het subsidie. Net als bij de Opstapbanen legt het college de hoogte van het subsidie in beleidsregels vast. De Participatiebaan kan slechts tot stand komen in ondernemingen zonder economische activiteit, zodat deze voorziening niet beperkt wordt door bepalingen van de EU-verordening werkgelegenheidssteun. Voor de onderwerpen die in beleidsregels worden opgenomen, zie de toelichting op artikel 10.

Artikel 12

Uitgangspunt is dat vrijwilligerswerk als onderdeel van sociale activering een start kan zijn voor personen die een zeer grote afstand hebben tot de arbeidsmarkt. Indien de afstand tot de arbeidsmarkt zo groot is dat arbeidsinschakeling niet of pas op langere termijn mogelijk is, kan het verrichten van vrijwilligerswerk een mogelijkheid zijn om maatschappelijke participatie te vergroten. Vrijwilligerswerk zal veelal worden ingezet bij werkzoekenden fase 4. Om concurrentievervalsing zo veel mogelijk te voorkomen, is het niet toegestaan vrijwilligerswerk te verrichten bij ondernemingen met een economische activiteit of met een algemeen economisch belang zoals omschreven in de regelgeving van de Europese Commissie. Aangegeven wordt dat voor de toetsing of vrijwilligerswerk geïndiceerd is, vastgesteld dient te zijn dat arbeidsinschakeling niet mogelijk is, of slechts op langere termijn, ook niet in een gesubsidieerde baan. Voorts dient vastgesteld te worden dat vrijwilligerswerk als voorziening het gewenste doel dient.

Artikel 13

Dit artikel spreekt voor zich.

Artikel 14

Dit artikel spreekt voor zich.

Artikel 15

Dit artikel spreekt voor zich.