Regeling vervallen per 01-01-2012

Maatregelenverordening Wet investeren in jongeren

Geldend van 19-02-2010 t/m 31-12-2011 met terugwerkende kracht vanaf 01-10-2009

Intitulé

Maatregelenverordening Wet investeren in jongeren

De raad van de gemeente Midden-Delfland;

Gezien het advies van de Commissie Samenleving d.d. 13 januari 2010;

Gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 20 januari 2010;

Gelet op artikel 147, eerste lid van de Gemeentewet en artikel 12, eerste lid, onderdeel b en c en 41, eerste lid van de Wet investeren in jongeren;

Overwegende dat het noodzakelijk is een maatregel mogelijk te maken voor jongeren van 18 tot 27 jaar en dat bij verordening te regelen;

BESLUIT:

Vast te stellen de volgende Maatregelenverordening Wet investeren in jongeren

Paragraaf 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsomschrijving

  • 1. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      wet: de Wet investeren in jongeren (WIJ);

    • b.

      WIJ-norm: de op grond van hoofdstuk 4 van de wet op de jongere van toepassing zijn norm, vermeerderd of verminderd met de op grond van dat hoofdstuk door het college vastgestelde verhoging of verlaging;

    • c.

      maatregel: de verlaging van de inkomensvoorziening op grond van artikel 41, eerste lid van de wet;

    • d.

      benadelingsbedrag: het bruto bedrag dat als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van een inlichtingenverplichting ten onrechte is verleend als inkomensvoorziening en/of werkleeraanbod op grond van de wet;

    • e.

      college: het college van burgemeester en wethouders;

    • f.

      inkomensvoorziening; de WIJ-norm zoals vermeld onder b van dit artikel.

Artikel 2. Afstemming

  • 1. Onverminderd artikel 42 van de wet, verlaagt het college, overeenkomstig deze verordening, het bedrag van de aan de jongere toegekende inkomensvoorziening, indien de jongere naar het oordeel van het college de op hem rustende verplichtingen, bedoeld in hoofdstuk 5 van de wet, of de uit artikel 30c, tweede of derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen voortvloeiende verplichtingen, niet of onvoldoende nakomt, dan wel zich jegens het college ernstig misdraagt.

  • 2. Een maatregel wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van de jongere en kan daarom afwijken van de in deze verordening genormeerde maatregelen.

Artikel 3. Berekeningsgrondslag

De maatregel wordt toegepast op de voor de jongere van toepassing zijnde WIJ-norm.

Artikel 4. Het besluit tot het opleggen van een maatregel

In het besluit tot het opleggen van een maatregel worden in ieder geval vermeld: de reden van de maatregel, de duur van de maatregel, het bedrag waarmee de inkomensvoorziening wordt verlaagd en, indien van toepassing, de reden om af te wijken van de standaardmaatregel.

Artikel 5. Horen van de belanghebbende

  • 1. Voordat een maatregel wordt opgelegd, wordt de jongere in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen.

  • 2. Het horen van de jongere kan achterwege gelaten worden indien:

    • ·

      het college het horen van de jongere niet nodig acht voor het vaststellen van de ernst van de gedraging of de mate van verwijtbaarheid.

    • ·

      er sprake is van zeer ernstige misdragingen van de jongere, zoals bedoeld in artikel 13.

Artikel 6. Afzien van het opleggen van een maatregel

  • 1. Onverminderd artikel 41, tweede lid van de wet, ziet het college af van het opleggen van een maatregel indien:

    • a.

      de gedraging meer dan één jaar vòòr constatering van die gedraging door het college heeft plaatsgevonden, tenzij de gedraging een schending van de inlichtingenplicht inhoudt en als gevolg van die gedraging ten onrechte inkomensvoorziening is verleend.

    • b.

      in afwijking van het bepaalde onder a wordt een maatregel wegens schendig van de inlichtingenplicht niet opgelegd na verloop van twee jaren nadat de betreffende gedraging heeft plaatsgevonden;

    • c.

      het college dringende redenen aanwezig acht.

  • 2. Indien het college afziet van het opleggen van een maatregel op grond van dringende redenen, wordt de jongere daarvan schriftelijk mededeling gedaan.

Artikel 7. Ingangsdatum

  • 1. De maatregel wordt opgelegd met ingang van de kalendermaand volgend op de datum waarop het besluit tot het opleggen van de maatregel aan de jongere is bekendgemaakt.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan de maatregel met terugwerkende kracht worden opgelegd, voorzover de ingangsdatum niet voor de datum van de gesanctioneerde gedraging komt te liggen.

  • 3. Een maatregel die wordt opgelegd voor een periode van meer dan drie maanden, wordt uiterlijk na drie maanden nadat deze ten uitvoer wordt gelegd heroverwogen.

  • 4. In die gevallen waarin een maatregel niet volledig kan worden geëffectueerd omdat de inkomensvoorziening wordt beëindigd, wordt deze alsnog geëffectueerd indien de jongere binnen een termijn van één jaar opnieuw een inkomensvoorziening ontvangt.

Artikel 8. Samenloop

Indien sprake is van een gedraging die schending oplevert van meerdere in de wet genoemde verplichtingen, wordt één maatregel opgelegd. Indien voor schending van die verplichtingen verschillende hoogten gelden, wordt de hoogste maatregel opgelegd.

Paragraaf 2. Het niet nakomen van de verplichtingen bedoeld in artikel 44 en 45 van de wet

Artikel 9. Indeling in categorieën

Gedragingen van de jongere inhoudende het niet of onvoldoende nakomen van de verplichtingen bedoeld in artikel 44, tweede lid en artikel 45 van de wet, worden onderscheiden de volgende categorieën:

  • 1.

    Eerste categorie

    • a.

      het onvoldoende meewerken aan het opstellen van een plan met betrekking tot de arbeidsinschakeling, waaronder begrepen het onvoldoende meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling;

    • b.

      het zich niet onderwerpen aan een noodzakelijk behandeling van medische aard.

  • 2.

    Tweede categorie

    • a.

      het stellen van onredelijke eisen in verband met het door de jongeren te verrichten algemeen geaccepteerde arbeid, die het aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid belemmeren;

    • b.

      het niet of onvoldoende meewerken aan het behoud of bevorderen van arbeidsbekwaamheid;

    • c.

      het niet of onvoldoende meewerken aan activiteiten of werkzaamheden, gericht op arbeidsinschakeling;

    • d.

      het nalaten de opgedragen werkzaamheden of activiteiten naar beste vermogen te verrichten;

    • e.

      het niet of niet tijdig gehoor geven aan een oproep van de gemeente, dan wel een door het college aangewezen bedrijf in het kader van de uitvoering van de wet, om op een bepaalde tijd en plaats te verschijnen.

Artikel 10. De hoogte en de duur van de maatregel

  • 1. De maatregel wordt vastgesteld op:

  • a. 10 procent van de WIJ-norm bij gedragingen van de eerste categorie;

  • b. 20 procent van de WIJ-norm bij gedragingen van de tweede categorie.

  • 2. De duur van de maatregel bedoeld in het eerste lid wordt vastgesteld op een maand.

  • 3. In afwijking van het vorige lid kan de duur van de maatregel worden verdubbeld, indien de jongere zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel is opgelegd, opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging van dezelfde of een hogere categorie. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 6, tweede lid.

  • 4. In het geval de jongere een maatregel is opgelegd overeenkomstig het derde lid, en de jongere maakt zich binnen een periode van twaalf maanden opnieuw schuldig aan een dergelijke verwijtbare gedraging of een gedraging van een hogere categorie, dan wordt een maatregel opgelegd van 100% gedurende een maand. Met een besluit om van een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende reden, zoals bedoeld in artikel 6, tweede lid.

Artikel 11. Schending inlichtingenplicht zonder benadeling gemeente

  • 1. Indien het niet, niet tijdig of het niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht, bedoeld in artikel 44, eerste lid van de wet, niet heeft geleid tot het ten onrechte toekennen of uitvoeren van het werkleeraanbod of tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van de inkomensvoorziening, wordt een maatregel opgelegd van 5% van de WIJ-norm.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan van het opleggen van een maatregel worden afgezien en worden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van 1 jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de jongere een schriftelijke waarschuwing is gegeven.

  • 3. De duur van de maatregel in het eerste lid wordt vastgesteld op een maand.

  • 4. In afwijking van het tweede lid kan de hoogte van de maatregel worden verdubbeld, indien de jongeren zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel wordt opgelegd opnieuw schuldig maakt aan dezelfde als verwijtbaar aan te merken gedraging. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 6, tweede lid. Dit zelfde geldt ook voor een schriftelijk gegeven waarschuwing. Is een verdubbeling van de hoogte niet mogelijk dan wordt de duur van de maatregel verdubbeld.

Artikel 12. Schending inlichtingenplicht met benadeling gemeente.

  • 1. Indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht, bedoeld in artikel 44, eerste lid, van de wet heeft geleid tot het ten onrechte toekennen of uitvoeren van het werkleeraanbod of tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van de inkomensvoorziening, wordt de maatregel afgestemd op de hoogte van het benadelingsbedrag.

  • 2. De maatregel bedoeld in het eerste lid wordt op de volgende wijze vastgesteld:

  • a. bij een benadelingsbedrag tot € 1.000,-: 10% van de WIJ-norm;

  • b. bij een benadelingsbedrag van € 1.000,- tot € 2.000,-: 20% van de WIJ-norm;

  • c. bij een benadelingsbedrag van € 2.000,- tot € 4.000,-: 40% van de WIJ-norm

  • d. bij een benadelingsbedrag van meer dan € 4.000,- : 100% van de WIJ-norm

  • 3. De duur van de maatregel wordt vastgesteld op een maand.

  • 4. Van een maatregel wordt afgezien:

  • a. zodra ter zake van de gedraging strafvervolging is ingesteld en het onderzoek ter terechtzitting een aanvang heeft genomen;

  • b. zodra het recht tot strafvervolging is vervallen, doordat het Openbaar Ministerie een schikking met de belanghebbende heeft getroffen.

Paragraaf 3. Zeer ernstige misdragingen

Artikel 13. Zeer ernstige misdragingen

  • 1. Indien de jongere zich tegenover het college of zijn ambtenaren, of jegens medewerkers van een door het college aangewezen bedrijf of instelling belast met de uitvoering van de wet, zeer ernstig misdraagt als bedoeld in artikel 41, eerste lid van de wet, wordt een maatregel opgelegd van 40% van de WIJ-norm.

  • 2. De duur van de maatregel, bedoeld in het eerste lid, wordt vastgesteld op een maand.

  • 3. In afwijking van het eerste lid kan een maatregel worden opgelegd van 100 procent van de WIJ-norm, indien binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel als bedoeld in het eerste lid, is opgelegd, sprake is van eenzelfde als verwijtbaar aan te merken gedraging, zoals bedoeld in het eerste lid. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om af te zien van het opleggen van een maatregel op grond van dringende redenen, als bedoeld in artikel 6, tweede lid.

Paragraaf 5. Slotbepalingen

Artikel 15. Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met terugwerkende kracht tot 1 oktober 2009.

Artikel 16. Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als: de Maatregelenverordening Wet Investeren in jongeren.

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 26 januari 2010.

De griffier, de voorzitter,

A.de Vos, A.J. Rodenburg

Toelichting Maatregelverordening WIJ

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 Begripsomschrijving

De begrippen die in de verordening worden gebruikt hebben een gelijkluidende betekenis in de WIJ.Wel wordt in dit artikel de term WIJ-norm gebruikt. Daarmee wordt bedoeld de van toepassing zijnde norm, inclusief toeslag of verlaging. In artikel 41 WIJ is opgenomen dat het bedrag van de inkomensvoorziening wordt verlaagd; bedoeld is de norm. Omdat het begrip ‘inkomensvoorzieningsnorm’ of ‘bedrag van de inkomensvoorziening’ de leesbaarheid niet ten goede komt, is het begrip WIJ-norm geïntroduceerd.Er is een omschrijving van het begrip ‘benadelingsbedrag’ gegeven, omdat dit begrip uitgangspunt is bij het bepalen van de hoogte van de maatregel die verbonden is aan schending van de inlichtingenplicht (artikel 12). Aangesloten is bij de omschrijving van dit begrip in het ‘Boetebesluit socialezekerheidswetten’. Gegeven de toelichting op dit artikel wordt onder bruto benadelingsbedrag tevens de verstaan de (inmiddels) afgedragen loonbelasting, premies volksverzekeringen en de vergoeding bedoeld in de zorgverzekeringswet, als bedoeld in artikel 54, vierde lid WIJ. Voor zover ten tijde van het maatregelbesluit nog geen sprake is geweest is van afdracht van belasting etc, blijft het benadelingsbedrag uiteraard beperkt tot een netto bedrag. Onder benadelingsbedrag wordt niet slechts verstaan de ten onrechte verstrekte uitkering (inkomensvoorziening) maar ook het werkleeraanbod, eveneens conform artikel 1, onderdeel s van het Boetebesluit. Analoog aan het Boetebesluit is daarnaast in het tweede lid nog expliciet bepaald dat onder benadelingsbedrag in deze verordening mede wordt verstaan de kosten die de gemeente maakt voor het ten onrechte toegekende en/of uitgevoerde werkleeraanbod. Die kosten zullen niet altijd eenvoudig vast te stellen zijn, maar als het een voorziening betreft die de jongere ten onrechte heeft benut, is het meestal wel mogelijk om een raming te maken van de daaraan verbonden kosten. Deze kosten tellen mee voor het bepalen van de hoogte van de maatregel bij schending van de inlichtingenplicht. Dit kan verder worden uitgewerkt in een beleidsregel.Tot slot is om misverstanden te voorkomen ook het begrip inkomensvoorziening gedefinieerd. Onder inkomensvoorziening wordt verstaan de van toepassing zijn de WIJ-norm en, indien van toepassing, verhoogd met de gemeentelijke toeslag zoals vastgesteld in de Toeslagenverordening Wet investeren in jongeren. Of verlaagd, overeenkomst dezelfde verordening, zoals bijvoorbeeld bij gehuwden.

Artikel 2 Afstemming

Herhaald is in het eerste lid de wettelijke grondslag voor het opleggen van een maatregel (artikel 41, eerste lid WIJ). Verwezen wordt naar artikel 42 WIJ om aan te geven dat de imperatief voorgeschreven verlaging middels een maatregel niets afdoet aan intrekking van de inkomensvoorziening vanwege intrekking van het werkleeraanbod. Als daartoe wordt besloten, dan komt verlaging veelal niet meer aan de orde .In het tweede lid is de hoofdregel neergelegd: het college dient een op te leggen maatregel af te stemmen op de individuele omstandigheden van de jongere en de mate van verwijtbaarheid. Afwijking van de standaardmaatregel kan zowel een verzwaring als een matiging betekenen en kan zowel zijn gebaseerd op de ernst van de gedraging als op de mate van verwijtbaarheid of de omstandigheden van de jongere. De ernst van de gedraging komt tot uitdrukking in het standaardpercentage waarmee de inkomensvoorziening wordt verlaagd.

Artikel 3 De berekeningsgrondslag

In het eerste lid is als uitgangspunt neergelegd dat een maatregel wordt opgelegd over de toepasselijke WIJ-norm.

Artikel 4 Het besluit tot het opleggen van een maatregel

Het verlagen van de inkomensvoorziening omdat een maatregel wordt opgelegd, vindt plaats door middel van een besluit. In dit artikel wordt aangegeven wat in het besluit in ieder geval moet worden vermeld.

Artikel 5 Horen van belanghebbende.

Op grond van afdeling 4.1.2. van de Awb is in een aantal gevallen het horen van de belanghebbende verplicht bij de voorbereiding van beschikkingen. In dit artikel wordt het horen van de belanghebbende voordat een maatregel wordt opgelegd in beginsel voorgeschreven.Het tweede lid maakt het mogelijk af te wijken van deze hoorplicht. Daarbij moet rekening gehouden worden met het bepaalde in artikel 4:11 van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 6 Afzien van het opleggen van een maatregel

Naast de redenen genoemd in dit artikel waarin afgezien kan worden van het opleggen van een maatregel wordt verwezen naar artikel 41, tweede lid, WIJ waarin is vastgelegd dat van een maatregel wordt afgezien als iedere vorm van verwijtbaarheid ontbreekt. In het eerste lid zijn een aantal redenen gegeven om af te zien van een maatregel. Eén reden is dat de gedraging te lang geleden heeft plaatsgevonden. Omwille van de effectiviteit is het nodig dat een maatregel spoedig nadat de gedraging heeft plaatsgevonden, wordt opgelegd. Om deze reden wordt onder a geregeld dat het college geen maatregel oplegt voor gedragingen die langer dan één jaargeleden hebben plaatsgevonden. Voor gedragingen die een schending van de inlichtingenplicht inhouden en als gevolg waarvan ten onrechte een inkomensvoorziening is verleend of een te hoog bedrag aan inkomensvoorziening is verleend, geldt een verjaringstermijn van twee jaar. Ten slotte kan in individuele omstandigheden wegens dringende reden worden afgezien van het opleggen van een maatregel. Het tweede lid schrijft voor dat het college de jongere schriftelijk op de hoogte stelt van het afzien van een maatregel wegens dringende reden. Dit is van belang met eventuele recidive.

Artikel 7 Ingangsdatum

In het eerste lid is vastgelegd dat het opleggen van een maatregel plaatsvindt door het verlagen van de WIJ-norm. In beginsel kan dat op twee manieren:

  • 1.

    met terugwerkende kracht, door middel van een herziening van de inkomensvoorziening; of

  • 2.

    door middel van een verlaging van de WIJ-norm in de eerstvolgende maand(en).

Het verlagen van de WIJ-norm die in de nabije toekomst wordt verstrekt is de gemakkelijkste methode. Is toepassing van het eerste lid niet aan de orde, omdat de inkomensvoorziening reeds is beëindigd, dan biedt het tweede lid de mogelijkheid dat met terugwerkende kracht een maatregel wordt opgelegd. In dat geval moet de inkomensvoorziening wel worden herzien en teruggevorderd. Dat is ook nog mogelijk indien de inkomensvoorziening reeds is uitbetaald. Het is mogelijk dat, in het geval van zeer ernstige misdragingen of bij herhaalde recidive, een maatregel over meerdere maanden wordt toegepast. Om te voorkomen dat de jongere, zeer lang geconfronteerd wordt met een verlaging van de uitkering, dient ten minste na drie maanden de opgelegde maatregel te worden heroverwogen. Op basis van het vierde lid kan, indien een maatregel wordt opgelegd welke niet kan worden geëffectueerd omdat de inkomensvoorziening is beëindigd, de effectuering naar de toekomst wordt verschoven. Indien de jongere binnen een periode van 12 maanden als een inkomensvoorziening ontvangt, dan kan de maatregel alsnog uitgevoerd worden.

Artikel 8 Samenloop

De regeling voor samenloop heeft betrekking op de schending van de verplichtingen genoemd in de wet (artikel 44 en 45 WIJ). Indien sprake is van één gedraging die als een schending van meerdere verplichtingen kan worden aangemerkt, dan dient voor het toepassen van de maatregel te worden uitgegaan van de verplichting waarop de zwaarste maatregel van toepassing is.

Paragraaf 2 Het niet nakomen van verplichtingen bedoeld in artikel 45 van de wet

Artikel 9 De hoogte van de maatregel

Zoals reeds in de algemene toelichting gesteld, wordt een onderscheid gemaakt in een tweetal categorieën.

Artikel 10 De hoogte en de duur van de maatregel

De in artikel 9 onderscheiden categorieën kennen beiden een eigen standaardmaatregel. In het tweede lid is vastgelegd dat de duur van een maatregel in beginsel wordt vastgesteld op een periode van één maand. Op basis van het derde lid kan, indien binnen één jaar na bekendmaking van een besluit waarmee een maatregel is opgelegd sprake is van een herhaling van de verwijtbare gedraging, wordt de grotere mate van verwijtbaarheid tot uitdrukking gebracht in een verdubbeling van de duur van de maatregel. In het geval van een nogmaals herhaalde verwijtbare gedraging (vierde lid) is de standaardmaatregel vastgesteld op 100%.

Paragraaf 3 Niet nakomen van de inlichtingenplicht als bedoeld in artikel 44 van de wet.

In deze paragraaf worden twee vormen van het niet nakomen van de informatieplicht onderscheiden:

  • 1.

    het niet tijdig verstrekken van inlichtingen aan de gemeente. In deze situatie is artikel 40, eerste lid, WIJ van toepassing. Het college kan in dat geval het recht op de inkomensvoorziening opschorten en de jongere in de gelegenheid stellen binnen een door de gemeente te stellen termijn het verzuim te herstellen. In dat geval kan ook een maatregel aan de orde zijn.

  • 2.

    Artikel 44 WIJ: het verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen aan de gemeente.Daardoor is het mogelijk dat er ten onrechte een te hoog bedrag aan inkomensvoorziening is verstrekt of ten onrechte een werkleeraanbod is toegekend. Het is ook denkbaar dat het inlichtingenverzuim niet tot benadeling heeft geleid. In beide gevallen kan een maatregel aan de orde zijn.

Het kan ook voorkomen dat bepaalde gevraagde gegevens bij een aanvraag niet aan de gemeente worden verstrekt. In dat geval kan het college de rechtmatigheid van het werkleeraanbod en de inkomensvoorziening niet vaststellen. De aanvraag moet dan worden afgewezen. Het opleggen van een maatregel is in dergelijke gevallen niet aan de orde.

Artikel 11 Schending inlichtingenplicht zonder benadeling gemeente

Indien een jongere de voor het werkleeraanbod of de inkomensvoorziening van belang zijnde gegevens of gevorderde bewijsstukken niet op tijd verstrekt, kan het college het recht op inkomensvoorziening opschorten (artikel 40, eerste lid WIJ). Het college geeft de jongere vervolgens een termijn waarbinnen hij zijn verzuim kan herstellen (de hersteltermijn). Wordt de gevraagde informatie niet binnen de gestelde termijn aan de gemeente verstrekt, dan kan het college het besluit tot vaststelling van de inkomensvoorziening intrekken (artikel 40, vierde lid, tweede volzin, WIJ). Worden de gevraagde gegevens wel binnen de hersteltermijn verstrekt, dan wordt de inkomensvoorziening voortgezet, maar wordt tevens een maatregel opgelegd. Het eerste lid regelt de hoogte van de maatregel. Tevens wordt daarin de zgn. nulfraude geregeld: het verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen, zonder dat deze gedraging gevolgen heeft voor het werkleeraanbod of de inkomensvoorziening. Een voorbeeld van nulfraude kan zijn het niet melden van een niet-rechthebbende partner. Op basis van het tweede lid kan besloten worden af te zien van een maatregel en te volstaan met een schriftelijke waarschuwing. Een dergelijke waarschuwing, geldt in het geval van recidive, als een maatregel; met andere woorden: in geval van recidive wordt de standaardhoogte van de maatregel verdubbeld. Het derde lid regelt de duur van de maatregel (in beginsel één maand). Het vierde lid ten slotte regelt dat, in het geval van recidive, de hoogte van de maatregel wordt verdubbeld. Is er sprake van herhaalde recidives, en kan de maatregel niet verder worden verhoogd, dan kan ten slotte besloten worden de duur van de maatregel te verlengen.

Artikel 12 Schending informatieplicht met benadeling gemeente

In artikel 44, eerste lid, WIJ is bepaald dat de jongere op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling doet van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn werkleeraanbod of het recht op inkomensvoorziening. De ernst van de gedraging komt tot uitdrukking in de hoogte van het benadelingsbedrag. De maatregel wegens het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht wordt afhankelijk gesteld van de hoogte van het bedrag van het benadelingsbedrag dat als gevolg van de schending van de informatieplicht ten onrechte of teveel aan de jongere is betaald. De maatregel wordt in beginsel toegepast op de toekomstige inkomensvoorziening, maar kan ook met terugwerkende kracht worden opgelegd (zie artikel 7, tweede lid).. Uitgangspunt is het zgn. ‘una via beginsel’. De jongere wordt hetzij door de gemeente, hetzij door de strafrechter gesanctioneerd. Niet door beide. In grote lijnen komt het erop neer dat als er een redelijk vermoeden bestaat dat het benadelingsbedrag € 10.000 (bruto) of hoger is, er aangifte en vervolging door het OM dient plaats te vinden

Paragraaf 4 Zeer ernstige misdragingen

Artikel 13 Zeer ernstige misdragingen

Onder de term zeer ernstige misdragingen kunnen diverse vormen van agressie worden verstaan, zij het dat er sprake moet zijn van verwijtbaarheid en van gedrag dat in het normale menselijk verkeer als onacceptabel wordt beschouwd. Gemeenten kunnen alleen een maatregel opleggen indien er een verband bestaat tussen de ernstige misdraging en (mogelijke ) belemmeringen voor de gemeente bij het vaststellen van het recht op een werkleeraanbod en/of inkomensvoorziening. Vandaar dat in dit artikel wordt bepaald dat de zeer ernstige misdragingen moeten hebben plaatsgevonden onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de WIJ. In artikel 41, eerste lid, WIJ wordt gesproken over ‘het zich jegens het college zeer ernstig misdragen’. Dit betekent dat alleen zeer agressief gedrag tegenover het college en haar ambtenaren aanleiding zijn voor het opleggen van een maatregel op grond van dit artikel. Een maatregel wordt ook opgelegd indien deze ernstige gedragingen gericht zijn tegen medewerkers van bedrijven en instellingen die namens het college deze wet uitvoeren, zoals re-integratiebedrijven en onderwijsinstellingen. Bij het vaststellen van de maatregel in de situatie dat een jongere zich ernstig heeft misdragen, zal evenzeer gekeken moeten worden naar de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de persoonlijke omstandigheden van de jongere. In het derde lid komt evenals bij andere gedragingen tot uitdrukking dat recidive een reden kan zijn de maatregel te verzwaren, bijvoorbeeld door de maatregel vast te stellen op 100% (in beginsel) of door duur te verlengen. In het geval van zich ernstig misdragen door de jongeren jegens het college, diens ambtenaren of anderen die belast zijn met de uitvoering van de wet wordt in principe aangifte gedaan. Ook kan een gebouwverbod opgelegd worden.