Beleidskader recreatieve verblijfsvoorzieningen

Geldend van 18-06-2010 t/m heden

Intitulé

Beleidskader recreatieve verblijfsvoorzieningen

Hoofdstuk 1. Inleiding

Oorspronkelijk afkomstig uit Groot-Brittannië, heeft de populariteit van Bed & Breakfast (hierna: B&B) de laatste decennia in Nederland een enorme sprong gemaakt. Naar schatting zijn er zo’n 4000 B&B’s in Nederland, waarvan er 2500 zijn gestart in de periode 2000-2006. B&B’s onderscheiden zich van ‘reguliere’ pensions en hotels, vanwege hun kleinschalige en persoonlijke karakter. Daarnaast zijn B&B’s vaak een goedkoop alternatief, alhoewel ook duurdere B&B’s met kamerprijzen vanaf €70,- in opkomst zijn. Gemiddeld heeft een Nederlands B&B 2,5 gastenkamers en 5,3 slaapplaatsen. Een B&B is vanwege de kleinschaligheid, het persoonlijke karakter en de sfeer van het overnachten in ‘lokale’ stijl, een aanvulling op het aanbod van recreatievoorzieningen. Juist het kleinschalige karakter maakt een B&B een passende vorm van verblijfsrecreatie voor het Midden-Delflandgebied. Ook andere vormen van kleinschalige verblijfsrecreatie kunnen eenzelfde meerwaarde voor het gebied hebben, denk bijvoorbeeld aan een klein pension. In dit beleid wordt daarom vooral gesproken van kleinschalige, kwalitatief hoogwaardige verblijfsvoorzieningen en niet alleen over B&B’s.

In Midden-Delfland is de aandacht voor recreatieve voorzieningen sterk gegroeid. Waar de gemeente momenteel een relatief beperkt aanbod aan overnachtingvoorzieningen heeft, zijn er inmiddels meer dan twintig ondernemers die onlangs hun interesse hebben geuit in het starten van een verblijfvoorziening in het Midden-Delflandgebied. Deze ondernemers hebben zich op individuele basis en namens Stichting Groen Goud bij de gemeente gemeld. Deze ontwikkeling past goed bij de lange termijn visie van de gemeente. Zoals omschreven in de Gebiedsvisie Midden-Delfland 2025©, dragen kwalitatieve verblijfsvoorzieningen bij aan het hoogwaardige imago van Midden-Delfland. Het kaderstellend beleid vanuit het rijk (“Toelichting bij Ontwerp Besluit algemene regels ruimtelijke ordening” (‘AMvB Ruimte’) Ministerie van VROM 29 mei 2009), noemt kleinschalige verblijfsrecreatie binnen de rijksbufferzones ‘passend’ en ‘wenselijk’. De concept structuurvisie (“Visie op Zuid-Holland, ontwerp provinciale structuurvisie”, vastgesteld door G.S. 3 november 2009) van de Provincie Zuid-Holland ziet kleinschalige recreatieve voorzieningen als een passend middel om de landschappen tussen de steden duurzaam te behouden en de relatie tussen stad en land te versterken.

Ook in het economisch beleidskader wordt recreatie genoemd als één van de nieuwe economische activiteiten die passen bij Midden-Delfland als A-merk en het Cittaslow keurmerk. Verder zal verblijfsrecreatie zich niet alleen richten op het buitengebied, maar ook in de (historische) centra van de dorpskernen. Nieuwe voorzieningen in de dorpskernen zorgen voor levendigheid en kunnen bijdragen aan de ontwikkeling van andere sectoren, met name in de horeca- en detailhandelsector. Recreatie levert dan ook een bijdrage aan de verwezenlijking van de visie Vitale Dorpen.

Het is belangrijk dat de ambities ten aanzien van verblijfsrecreatie verder worden uitgewerkt en ook gestalte krijgen in de vorm van een beleidsdocument. Niet alleen vanwege bovengenoemde beleidsambities, maar vooral om duidelijkheid te bieden aan initiatiefnemers voor een verblijfsvoorziening. Op dit moment zijn er weinig verblijfsvoorzieningen in de gemeente Midden-Delfland. De voorzieningen die er op dit moment in de gemeente bestaan zijn tot stand gekomen op basis van maatwerk door de gemeente. Een dergelijk proces is tijdrovend en bevat stappen die met behulp van dit beleid kunnen worden overgeslagen. Aan de hand van dit document wordt duidelijk welke mogelijkheden er zijn voor kleinschalige kwalitatief hoogwaardige verblijfvoorzieningen (bij de totstandkoming van dit beleidsdocument is op sommige onderdelen gebruikt gemaakt van de “Beleidsnotitie bed & breakfast ten behoeve van gemeenten”, uitgegeven door Platform Bed and Breakfast Nederland, 11-9-2009). Tevens zal dit beleid verder worden uitgewerkt in het nieuwe bestemmingsplan voor het buitengebied.

1.1 Wat willen we bereiken?

Het doel van het beleid voor verblijfsvoorzieningen is om duidelijkheid te creëren voor ondernemers, bestuurders, ambtenaren, lokale organisaties en andere geïnteresseerden over de geldende kaders (zowel gemeentelijke als niet-gemeentelijke kaders) voor het starten van een verblijfsvoorziening. Als deze kaders bekend zijn, kunnen (startende) ondernemers en andere belanghebbenden op een proactieve manier worden geïnformeerd. Tevens zal middels het beleid duidelijk worden hoe de gemeente invulling kan geven aan de wens om een kwalitatief hoogwaardig aanbod aan verblijfsvoorzieningen te faciliteren, bijvoorbeeld door ruimte te bieden in de bestemmingsplannen.

Doel van deze notitie is als volgt:

  • a.

    De verschillende vormen van verblijfsvoorzieningen definiëren en verschillen in wet- en regelgeving duiden.

  • b.

    Duidelijkheid verschaffen over de mogelijkheden voor logiesaccommodaties in de huidige en toekomstige bestemmingsplannen.

  • c.

    Aangeven welke acties er nodig zijn om de gewenste vormen van verblijfsrecreatie te vertalen naar de verschillende gemeentelijke juridische kaders.

1.2 Definities

Als type verblijfvoorziening is een Bed and Breakfast (hierna: B&B) sterk in opkomst. Ook in Midden-Delfland is er veel animo voor het starten van een kleinschalige recreatieve verblijfsvoorziening. Toch blijkt er nog wel eens verwarring te zijn over wat een B&B precies inhoudt en wat bijvoorbeeld het verschil is met een pension of appartement. De volgende definities worden gehanteerd:

Gast: “Een persoon, die zijn hoofdverblijf elders heeft, die overnacht voor recreatieve of zakelijke doeleinden (seizoensgebonden werk uitgezonderd) in één van de hieronder gedefinieerde verblijfsvoorzieningen voor een periode van maximaal 30 dagen in het hoogseizoen (de maanden mei t/m september), of maximaal 60 dagen in het laagseizoen (de maanden oktober t/m december en januari t/m april). Wanneer het verblijf plaatsvindt in een periode die zowel in het hoog- als laagseizoen valt, wordt naar rato gerekend.”

Bed & Breakfast: “Bed & breakfast is een kleinschalige overnachtingaccommodatie gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch en veelal kortdurend verblijf met het serveren van ontbijt aan gasten. Een bed & breakfast is gevestigd in een woonhuis of bijgebouw en wordt gerund door een bewoner of beheerder van het betreffende huis. In een Bed & breakfast is het niet toegestaan avondmaaltijden te verschaffen of een kookgelegenheid aan te brengen. Onder een Bed and breakfast voorziening wordt niet verstaan overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van seizoensgebonden werkzaamheden, of permanente kamerverhuur.”

Pension: “Een accommodatie met slaapplaatsen voor logiesverstrekking, waar afzonderlijke maaltijden, kleine etenswaren en dranken kunnen worden verstrekt aan gasten.”

Hotel: “Een accommodatie met slaapplaatsen voor logiesverstrekking in overwegend een- en tweepersoonskamers tegen boeking per nacht, waar afzonderlijke maaltijden, kleine etenswaren en dranken kunnen worden verstrekt aan gasten en aan passanten. Ook recreatiewoonverblijven met hoteldienstverlening behoren hiertoe.”

Recreatieverblijf: “een gebouw – geen woonkeet, caravan of ander bouwwerk op wielen zijnde – of een gedeelte van een gebouw, uitsluitend bestemd om gedurende een gedeelte van het kalenderjaar te worden gebruikt door gasten. Hieronder wordt verstaan: recreatie-appartementen, recreatie-huisjes en trekkershutten. Een recreatieverblijf kan een zelfstandig (overheersend) of een ondergeschikt karakter hebben.”

Zelfstandig versus ondergeschikt karakter: “Wanneer de recreatieve activiteiten op het perceel waartoe een verblijfsvoorziening behoort, overheersend zijn ten opzichte van andere activiteiten op dit perceel (zoals: wonen of agrarisch), wordt de voorziening aangemerkt als een zelfstandige voorziening. Wanneer er naast de hoofdactiviteit (zoals ‘wonen’ of ‘agrarisch’) recreatieve activiteiten plaatsvinden van ondergeschikte aard, dan wordt dit aangemerkt als een ondergeschikte voorziening. In principe geldt dat aan de hand van het vloeroppervlak van de bebouwing wordt bepaald welke activiteit overheersend is ten opzichte van een andere.”

1.3 Uitgangspunten van het beleid

Er is een duidelijke relatie tussen de ontwikkeling van een recreatieve sector enerzijds, en de strategische doelstellingen ten aanzien van het behoud van het agrarisch landschap en levendigheid in de dorpskernen anderzijds. Deze relatie kan zowel positief als negatief zijn. Verblijfsvoorzieningen in het buitengebied geven een nieuwe bestemming aan de voormalige agrarische bebouwing, zorgen voor extra inkomsten voor de agrariërs en zorgen ervoor dat het landschap ook wordt benut voor andere (lees: recreatieve) doeleinden. Aan de andere kant, kan een te ruim kader leiden tot ongewenste wildgroei van nieuwe bebouwing, een toename van het aantal verkeersbewegingen buiten de doorgaande routes, en permanente bewoning van gebouwen die hiervoor niet zijn bedoeld. Ook binnen de dorpskernen bestaat een spanningsveld. Het is onmiskenbaar dat verblijfsvoorzieningen in de dorpskernen een bijdrage leveren aan het vergroten van de levendigheid. Echter, de parkeergelegenheid in de historische delen van de kernen is beperkt. Daarnaast heeft de gemeente ook een taak overlast voor omwonenden te voorkomen, danwel te beperken binnen aanvaardbare grenzen.

De hierboven geformuleerde tegenstellingen geven grofweg de grenzen weer waarmee in dit beleid rekening moet worden gehouden. De gemeente Midden-Delfland staat open voor alle ideeën voor kleinschalige kwalitatief hoogwaardige verblijfsvoorzieningen, ook als deze niet direct de vorm van een B&B hebben. Tevens zal de gemeente er streng op toe moeten zien dat het agrarische en historische karakter behouden blijft. Verder moet de gemeente zich proactief opstellen richting initiatiefnemers en hen, waar mogelijk, stimuleren en faciliteren bij de verwezenlijking van hun plannen die passen binnen het gemeentelijk beleid. Dit betekent ook dat de gemeente een ondernemer tijdig informeert wanneer bepaalde plannen niet of alleen op langere termijn doorgang kunnen vinden. Samenvattend, zijn de uitgangspunten van het beleid:

  • 1.

    Het beleidskader voor recreatieve verblijfsvoorzieningen is een concrete vertaling van de Gebiedsvisie Midden-Delfland® 2025, Visie Vitale Dorpen en het Landschap Ontwikkelingsperspectief. Deze visies zijn bepalend voor de wijze waarop dit beleid verder wordt uitgewerkt. Dit betekent aan de ene kant dat het vergroten van de logiesmogelijkheden bijdraagt aan het versterken van de stad-land relatie, terwijl aan de andere kant de openheid van het landschap en het behoud van het agrarische karakter in ieder geval moeten worden gewaarborgd.

  • 2.

    Het beleidskader voor recreatieve verblijfsvoorzieningen moet (potentiële) aanbieders van een logies accommodatie duidelijkheid geven over de regelgeving die van toepassing is op hun plannen. Het beleid is gericht op de ‘grootste gemeenschappelijke deler’. Dit wil zeggen dat met dit beleid vooral een breed basisniveau aan mogelijkheden wordt geboden, waarvoor een planologische ontheffing kan worden verleend. Plannen die niet tot dit basisniveau kunnen worden gerekend, zijn niet bij voorbaat uitgesloten maar worden door de gemeente nader beoordeeld en zullen een langere doorlooptijd kennen.

  • 3.

    Hoewel de gemeente verblijfsrecreatie wil stimuleren, moet niet uit het oog worden verloren dat in sommige gevallen overlast kan ontstaan, als gevolg van een toename in het aantal verkeersbewegingen of geluidshinder. Uiteraard behoort het ook tot de taak van de gemeente om te voorkomen dat het bieden van logiesmogelijkheden leidt tot overlast, door verkeer of geluid, voor omwonenden. In het buitengebied geldt in ieder geval de eis dat parkeren op het eigen erf plaatsvindt. Deze aspecten zullen worden betrokken bij de besluitvorming met betrekking to vergunningen en eventuele ontheffingen.

Hoofdstuk 2. Planologische aspecten

Om de mogelijkheden voor verblijfsrecreatie inzichtelijk te maken, zal er in de eerste plaats gekeken worden naar de huidige mogelijkheden aan de hand van de geldende bestemmingsplannen. Daarnaast is het belangrijk te weten op welke termijn een bepaald bestemmingsplan wordt aangepast en wat er in de tussentijd voor wijzigings- of ontheffingsprocedures mogelijk zijn. Omdat de mogelijkheden per bestemmingsplan verschillen, worden de opties (huidige situatie, toekomstige situatie en wijzigings- en ontheffingsprocedures) per gebied bekeken.

2.1 Dorpskernen Maasland, Schipluiden en Den Hoorn

De bestemmingsplannen voor Maasland en Schipluiden zijn relatief nieuw. In deze bestemmingsplannen zijn onder verschillende bestemmingen één of meerdere vormen van verblijfsrecreatie denkbaar:

Kern Schipluiden

  • 1.

    bestemming ‘wonen’; Voor deze bestemming geldt dat er extra ruimte is gecreëerd voor ‘aan-huis-gebonden beroepen’. Hier liggen mogelijkheden voor kleinschalige B&B activiteiten, die ook onder de categorie ‘aan-huis-gebonden beroepen’ kunnen worden geschaard. Eén van de voorwaarden die worden gesteld aan ‘aan huis gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten’ is dat het vloeroppervlak ten behoeve van deze bedrijfsmatige activiteiten niet groter is dan 25% van het totale vloeroppervlak van de woning, met een maximum van 40m2. Daarnaast dienen de activiteiten van ondergeschikte aard te zijn t.o.v. wonen.

  • 2.

    Bestemming ‘gemengd’; op gronden met een gemengde bestemming zijn verschillende soorten activiteiten mogelijk. Zo kan er bijvoorbeeld op een gemengde bestemming langs de Gaag in de dorpskern van Schipluiden zowel een maatschappelijke instelling, detailhandel, woning, of horecagelegenheid worden gevestigd. Uiteraard zijn hier wel verdere voorwaarden aan verbonden. Naast het feit dat een bestemming ‘gemengd’ is, kan deze een extra aanduiding hebben vanwege de activiteiten die er plaatsvonden op het moment van totstandkoming van het bestemmingsplan. Zo hebben twee panden aan de Dorpstraat een gemengde bestemming met aanduiding horeca. Het gaat in beide gevallen dan ook om een café. Op deze twee locaties, is dus ook een combinatie van café en logies mogelijk. Het type horeca dat is toegestaan onder een gemengde bestemming is nader omschreven in ‘de staat van horeca-activiteiten’. Voor een gemengde bestemming is tot en met categorie 1b toegestaan. De staat van horeca activiteiten noemt bij deze categorie drie typen bedrijven: bistro, restaurant en hotel. De indeling van de categorieën in de staat van horeca activiteiten is vooral gebaseerd op de mate van overlast. Met name het aantal bezoekers dat een horecagelegenheid aantrekt en nachtelijke openingstijden maken dat een gelegenheid in een hogere categorie terecht komt. Binnen een gemengde bestemming zijn er dus mogelijkheden voor het starten van een B&B, pension, of hotel op voorwaarde dat deze binnen de definitie van ‘hotel’, categorie 1b van de staat van horeca-activiteiten, vallen.

Kern Maasland

De dorpskern Maasland kent twee bestemmingsplannen: bestemmingsplan ‘kern Maasland’ en het bestemmingsplan ‘historische kern Maasland’. Grofweg bestaat het laatstgenoemde bestemmingsplan uit het historische lint langs de Zuidgaag, aan weerszijden.

De mogelijkheden voor kleinschalige verblijfsrecreatie in het bestemmingsplan ‘kern Maasland’ zijn identiek aan de mogelijkheden in de kern Schipluiden voor zover het de bestemming ‘wonen’ betreft. Slechts enkele gronden zijn als ‘gemengd’ bestemd (Kastanjehof) en hier zouden theoretisch gezien logiesactiviteiten kunnen worden ontplooid, alhoewel het in de eerste plaats voor detailhandel is voorzien. Het bestemmingsplan kent verder geen andere bestemmingen waar het bieden van logies direct mogelijk is.

Historische kern Maasland

Het bestemmingsplan voor de historische kern van Maasland is in 2009 vastgesteld. Anders dan Schipluiden, kent het geen gronden met een ‘gemengde’ bestemming. Wel is er bij de bestemming ‘woondoeleinden’ een voorschrift opgenomen voor ‘aan-huis-verbonden beroepen’. De definitie van ‘aan-huis-verbonden beroep is ruimer gedefinieerd dan in het bestemmingsplannen van de kern Schipluiden (en kern Maasland). Er is geen relatief of absoluut maximum gesteld aan het vloeroppervlak. Er wordt volstaan met de eis dat het woonhuis in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat de ruimtelijke uitwerking of uitstraling van het (dienstverlenende) beroep in overeenstemming is met de woonfunctie. Naast de aanduiding ‘woondoeleinden’, is er een aantal bestemmingen met aanduiding ‘woondoeleinden en detailhandel en dienstverlening’ en ‘woondoeleinden en bedrijven’. Het begrip ‘bedrijven’ wordt verder uitgewerkt door te verwijzen naar het type bedrijfsactiviteit tot en met categorie 2 uit ‘de staat van bedrijfsactiviteiten’; hotels en pensions zijn in deze lijst opgenomen als type activiteit die valt onder categorie 2. Naast de genoemde bestemmingen, zijn de locaties waar op dit moment een horecavoorziening is gevestigd aangeduid met bestemming ‘horeca’. Alles bij elkaar zijn er dus onder vier bestemmingen mogelijkheden voor een B&B als ondergeschikte activiteit, of zelfs een verblijfsvoorziening als hoofdactiviteit.

Dorpskern Den Hoorn

Het bestemmingsplan van de dorpskern van Den Hoorn dateert nog uit 1993. Op basis van de beschrijving van het bestemmingsplan, is het exploiteren van een B&B voorziening momenteel niet mogelijk binnen de bestemming ‘woondoeleinden’. Het is mogelijk dat jurisprudentie met betrekking tot aan-huis-gebonden beroepen wel toepasbaar is, dus dit zou een uitkomst kunnen bieden in het geval er nu een plan voor een B&B ontstaat waarvoor geen bouwvergunning nodig is. In toekomstige bestemmingsplannen voor het centrum en het overige deel van de kern Den Hoorn kunnen voorzieningen worden getroffen die vergelijkbaar zijn met de historische dorpskern van Maasland, dat aan-huis-gebonden beroepen van ondergeschikte aard onder voorwaarden toestaat. In 2010 wordt gestart met de actualisatie van het bestemmingsplan ‘Kern Den Hoorn’ waarin verruimde mogelijkheden worden geboden voor verblijfsvoorzieningen. In 2010 wordt ook onderzocht of er een nieuw bestemmingsplan kan worden opgesteld voor het centrumgebied van Den Hoorn.

2.2 Buitengebied

Op dit moment zijn er 6 bestemmingsplannen voor het buitengebied. Deze ‘lappendeken’ stamt nog uit de tijd van voor de gemeentelijke herindeling. In deze beleidsnotitie wordt aandacht besteed aan zowel het huidige kader van mogelijkheden, als mogelijkheden die in een toekomstig bestemmingsplan opgenomen kunnen worden.

Dit hoofdstuk wordt onderverdeeld in vier categorieën: de huidige ruimte in de bestemmingsplannen (2.2.1), een toekomstige basisniveau van mogelijkheden voor kleinschalige verblijfsaccommodaties (2.2.2), extra mogelijkheden langs de Gaag (2.2.3), en alle situaties waarin de gemeente ‘maatwerk’ levert en medewerking verleent d.m.v. een wijziging of ontheffing van het bestemmingsplan (2.2.4).

2.2.1 Huidige situatie

Met betrekking tot het exploiteren van een kleinschalige verblijfsvoorziening met een ondergeschikt karakter in het buitengebied, kan op basis van jurisprudentie met betrekking tot aan-huis-gebonden beroepen op de bestemming ‘woondoeleinden’ of ‘agrarisch’ een kleinschalige verblijfsvoorziening plaatsvinden. De jurisprudentie stelt dat het uitoefenen van een beroep aan huis niet strijdig hoeft te zijn met een woonbestemming zo lang de woonfunctie in overwegende mate wordt gehandhaafd. In het geval van een agrarische bestemming, kan een verblijfsvoorziening als een agrarische nevenactiviteit worden aangemerkt. Deze vrijheid voor aan-huis-gebonden beroepen en agrarische nevenactiviteiten vervalt, wanneer in het bestemmingsplan expliciete kaders worden gesteld, bijvoorbeeld door aan te geven welke soorten beroepen of activiteiten zijn toegestaan. Het is wel van belang in welke vorm de verblijfsvoorziening gaat plaatsvinden. Dit heeft te maken met de mogelijkheden van het verkrijgen van een bouwvergunning. In de huidige situatie geldt dat vooral binnen hoofdgebouwen er mogelijkheden liggen voor een verblijfsvoorziening. Met hoofdgebouwen wordt bedoeld: het gebouw waarin wordt gewoond; hieronder wordt dus ook de agrarische bedrijfswoning gerekend. Voor plannen in bijgebouwen wordt gekeken naar het huidige gebruik van het bijgebouw, de verbouwingsplannen en het feit of er aan de binnenkant of buitenkant wordt verbouwd. Het feit of er wel of geen bouwvergunning kan worden verleend, hangt dus erg af van de specifieke situatie.

De mogelijkheden voor verblijfsrecreatie in het buitengebied die niet ondergeschikt van aard zijn, zijn erg beperkt. Op de gronden die zijn aangewezen voor ‘recreatieve’ doeleinden, is alleen dagrecreatie toegestaan. Daarnaast hebben alleen de gronden waarop bestaande horecagelegenheden zijn gevestigd een horeca bestemming.

2.2.2 Toekomstige situatie

Vooruitlopend op het nieuwe bestemmingsplan voor het gehele buitengebied, geeft deze notitie een eerste aanzet in het vastleggen in het bestemmingsplan van mogelijkheden voor verblijfsrecreatie. Zoals genoemd in de introductie, wordt een breed aanbod van kleinschalige, persoonlijke en streekgebonden overnachtingsmogelijkheden gezien als een verrijking voor het gebied. Voor boeren kunnen recreatieve overnachtingvoorzieningen een welkome bron van neveninkomsten zijn. Aan de andere kant mag een versoepeling van de mogelijkheden niet leiden tot een situatie waar verblijfsrecreatie op elke plek en in elke omvang is toegestaan. Daarnaast geldt ook voor verblijfsvoorzieningen dat de uitgangspunten van het Landschap Ontwikkelingsperspectief leidend zijn. Dit heeft als voornaamste consequentie dat het neerzetten van nieuwe bebouwing in het buitengebied slechts in uitzonderlijke gevallen mogelijk is. Tevens moet worden voorkomen dat de nieuwe regeling voor verblijfsrecreatie wordt misbruikt om gebouwen te gebruiken voor permanente bewoning, terwijl deze hier niet voor bedoeld zijn. Het Midden-Delflandgebied is aangewezen als Rijksbufferzone; het toevoegen van nieuwe woningen is in beginsel niet toegestaan.

Basisniveau van mogelijkheden

In de toekomstige situatie zal er in de bestemmingsplannen voor het buitengebied de mogelijkheid worden gecreëerd om een logiesaccommodatie te starten, zonder dat de initiatiefnemer in het bestemmingsplan wordt aangemerkt als reguliere horecavoorziening, zodat hiervoor, in de meeste gevallen, geen aanpassing van het bestemmingsplan hoeft plaats te vinden. Wél wordt er middels een ‘binnenplanse ontheffing’ getoetst of de plannen passen in het landschap en in hoeverre er sprak kan zijn van permanente bewoning.

Er komt dus een soort basisniveau van mogelijkheden dat in principe voor het gehele buitengebied geldt. Essentieel onderdeel van dit basisniveau aan mogelijkheden is dat verblijfsrecreatie in het buitengebied per definitie een nevenactiviteit is ten opzichte van een hoofdactiviteit. Deze hoofdactiviteit kan bijvoorbeeld zijn: ‘wonen’, ‘agrarisch’, ‘maatschappelijk’, ‘horeca’ en ‘(dag)recreatie’. Wanneer het bieden van logies op een bepaalde locatie een overheersend karakter krijgt, wordt de voorziening aangemerkt als een reguliere horecavoorziening. In dat geval is ook de regelgeving voor horecabedrijven van toepassing. Om gebruik te kunnen maken van het basisniveau van mogelijkheden, moet de (toekomstige) eigenaar van een logiesaccommodatie aan de volgende voorwaarden voldoen:

  • 1.

    Verblijfsrecreatie beperkt zich tot het bieden van logies en ontbijt in maximaal 5 eenheden (B&B kamers, appartementen, trekkershutten enz.). Deze eenheden kunnen zelfstandig of niet-zelfstandig (d.w.z. met gedeelde voorzieningen zoals opgang, keuken of toilet) zijn. Het maximale aantal bedden is 10. Het bieden van lunch- en avondmaaltijden of dranken aan passanten is niet toegestaan. Omdat de recreatieve activiteiten een ondergeschikte nevenactiviteit vormen, mag de oppervlakte van alle ruimten die horen bij de verblijfsvoorziening nooit meer dan 40% bedragen van de totale oppervlakte van de gebouwen.

  • 2.

    De uitbater van de verblijfsvoorziening hoeft niet noodzakelijkerwijs de eigenaar van de bijbehorende woning (of bedrijf/instelling) te zijn. Het uitgangspunt is dat er voor zowel de gasten als voor de gemeente en andere instellingen er altijd een aanspreekpunt aanwezig is. Dit aanspreekpunt kan dus ook een bewoner of beheerder zijn van de verblijfsvoorziening.

  • 3.

    Nieuwe bebouwing in het buitengebied is in principe niet toegestaan. Waar dit wel wordt toegestaan geldt in ieder geval de vereiste dat de nieuwe bebouwing goed past in het landschap. Ook is een ‘rood voor rood’ regeling denkbaar, waarbij oude opstallen of gebouwen zonder cultuurhistorische waarde worden afgebroken en er een nieuwe bebouwing in de plaats komt die qua omvang en uitstraling past in het Midden-Delflandgebied. Er moet sprake zijn van een kwaliteitsverbetering ten opzichte van de oude situatie. Uiteraard vindt alle nieuwe bebouwing plaats binnen de bouwstede, waar dit van toepassing is. Of men in aanmerking kan komen voor deze regeling zal per geval worden bekeken.

  • 4.

    Er mag als gevolg van de recreatieve activiteiten geen extra overlast ontstaan, in het bijzonder verkeers- en geluidoverlast. De gasten van een verblijfsvoorziening moeten kunnen parkeren op het eigen terrein van de voorziening. Daarnaast mag de exploitatie van een verblijfsvoorziening in beginsel geen nadelige gevolgen hebben voor in de nabijheid gelegen bedrijfsactiviteiten.

  • 5.

    Wanneer een verblijfsvoorziening plaatsvindt in een apart (bij)gebouw en op enig moment ophoudt te bestaan, geldt dat deze gebouwen op een later moment niet voor permanente bewoning kunnen worden gebruikt. Het gebouw heeft óf een (kortdurige) recreatieve functie, óf een andere passende nevenfunctie bij het hoofdgebruik, óf heeft de functie die het had voordat er logies werd geboden.

  • 6.

    De eigenaar (niet de uitbater) van het gebouw waarin de logiesactiviteiten gaan plaatsvinden, vraagt een ontheffing (‘binnenplanse ontheffing’) aan bij de gemeente. In de volgende situatie wordt op deze regel een uitzondering verleend: Bed and Breakfasts binnen gebouwen die al voor ‘woondoeleinden’ mogen worden gebruikt (voornamelijk: hoofdgebouwen) en waar de logiesactiviteiten een ondergeschikt karakter hebben.

Hoewel de gemeente streeft naar zo min mogelijk regeldruk bij het opstarten van een logiesaccommodatie, is de verplichting voor het aanvragen van een ontheffing nodig om een aantal mogelijk ongewenste ontwikkelingen te voorkomen, namelijk:

  • -

    permanente bewoning;

  • -

    leegstand van verblijfsvoorzieningen;

  • -

    aantasting van het landschap;

  • -

    impact op de omgeving, zoals activiteiten van dichtbij gelegen bedrijven of verkeer.

De ‘binnenplanse ontheffing’ is een vrijstellingsmogelijkheid die in het bestemmingsplan (vandaar: ‘binnenplans’) is opgenomen in combinatie met de voorwaarden waaronder men in aanmerking kan komen voor deze ontheffing. Het gaat om een relatief korte procedure waarmee binnen de gemeente relatief weinig voorbereidingstijd is gemoeid. Er is wel een bezwaarmogelijkheid voor belanghebbenden aan verbonden. Afgezien van complexe bezwaarschriften, duurt de procedure voor een binnenplanse ontheffing 2 á 3 maanden en kan tegelijkertijd worden aangevraagd in combinatie met andere vergunningen.

Op basis van deze voorwaarden wordt voor het buitengebied op locaties de mogelijkheid geboden om B&B activiteiten te ontplooien, zonder dat hiervoor een uitgebreide planologische procedure in werking wordt gezet. Het geldt dus als een soort van standaard mogelijkheid om kleinschalige verblijfsvoorzieningen te creëren. Anders dan in de dorpskernen hoeven deze voorzieningen niet noodzakelijkerwijs een gedeelde voorziening te zijn. Ook voor appartementen, trekkershutten en andere zogenaamde ‘zelfstandige eenheden’ geldt dezelfde regeling. Zolang het bestaande bebouwing betreft, kan een schuur, stal of ander gebouw worden omgebouwd tot een verblijfsvoorziening. Door deze ruimte te bieden, wordt de drempel voor het starten van een verblijfsvoorziening verlaagd. In de praktijk zal het kunnen voorkomen dat niet alle plannen voor overnachtingvoorzieningen kunnen worden uitgevoerd onder de hierboven genoemde voorwaarden. Dit betekent niet dat dergelijke plannen bij voorbaat zijn uitgesloten. Het is goed mogelijk dat een bepaald plan wel past binnen de doelstellingen van het Midden-Delflandgebied, maar dat hiervoor een wijziging van het bestemmingsplan nodig is. In dat geval zal de gemeente het bewuste plan beoordelen en medewerking verlenen wanneer het plan bijdraagt aan de kwaliteitsdoelstellingen. Dit wordt nader toegelicht in paragraaf 2.2.4 ‘maatwerk voor plannen in het buitengebied’.

Permanente bewoning

Een mogelijk ongewenst neveneffect van de verwachte groei van verblijfsvoorzieningen, is dat recreatieve voorzieningen worden gebruikt voor een ander doel dan ‘korte verblijfsrecreatie’. Permanente bewoning van recreatieve voorzieningen is ongewenst omdat dit ten koste gaat van het aanbod van recreatieve verblijfsvoorzieningen voor bezoekers van het Midden-Delflandgebied. Bovendien is een toename van het aantal woningen in het buitengebied in strijd met visie op de ontwikkeling van het gebied van zowel de gemeente als de provincie en het rijk. Gezien de landelijke problematiek van permanente bewoning in gebouwen die hiervoor niet zijn bedoeld, is de gemeente Midden-Delfland er veel aan gelegen om hier vanaf het begin scherp op toe te zien dat dit wordt voorkomen.

Voor het behoud van een goed voorzieningsniveau van verblijfsvoorzieningen in het Midden-Delflandgebied, is het van belang om ook in het laagseizoen (oktober t/m april) een zekere bezetting van verblijfsvoorzieningen mogelijk te maken. De aantrekkingkracht van de regio (Den Haag, Delft en Rotterdam) op de zakelijk markt biedt hiervoor een mogelijkheid. Voor de zakelijk klant kan logeren op traditioneel Nederlandse wijze een welkom alternatief zijn in het aanbod van de ‘normale’ hotels. Om de aantrekkingskracht voor deze doelgroep te vergroten wordt het toegestaan om gedurende het laagseizoen een langer verblijf te bieden (60 dagen) dan in het hoogseizoen (30 dagen).

Permanente bewoning kan ook voorkomen in gebouwen die een tijd als verblijfsvoorziening hebben gediend (en daarom ook voor een ontheffing in aanmerking kwamen), en daarna worden gebruikt of zelfs doorverkocht als (vakantie)woning. Een dergelijke ontwikkeling staat haaks op de gewenste ontwikkeling van het Midden-Delflandgebied en daarom zal er streng op worden toegezien. Initiatiefnemers van een verblijfsvoorziening worden vooraf geïnformeerd over de consequenties van het gebruik van een gebouw als verblijfsvoorziening. Hierbij wordt met name gewezen op het feit dat het verbouwen van een bijgebouw dus alleen is toegestaan voor kortdurige kleinschalige verblijfsrecreatie. Mocht een ondernemer besluiten dat hij/zij niet langer het gebouw wil gebruiken voor kortdurige verblijfsrecreatie dan kan er gezocht worden naar een andere uitbater voor deze voorziening óf het gebouw kan worden gebruikt als schuur / opslag.

Recreatieverblijf

Zoals vermeld in de introductie, wordt een recreatieverblijf gedefinieerd als: “een gebouw – geen woonkeet, caravan of ander bouwwerk op wielen zijnde – of een gedeelte van een gebouw, uitsluitend bestemd om gedurende een gedeelte van het kalenderjaar te worden gebruikt door gasten. Hieronder wordt verstaan: recreatie-appartementen, recreatie-huisjes en trekkershutten. Een recreatieverblijf kan een zelfstandig (overheersend) of een ondergeschikt karakter hebben.”

Het gaat dus om appartementen, vakantiehuisjes en andere typen gebouwen die als zelfstandige eenheid functioneren. Een ‘zelfstandige eenheid’ wil zeggen dat naast eigen opgang, badkamer en eetkamer er ook een mogelijkheid om te koken is. In principe haalt de gast bij aanvang van zijn verblijf de sleutel op, levert deze weer in bij vertrek en vindt er verder geen dienstverlening plaats. Een dergelijke verblijfsmogelijkheid kan onder bovengenoemde voorwaarden (voor het eerder genoemde ‘basisniveau van mogelijkheden’) plaats vinden als ondergeschikte nevenactiviteit in het buitengebied. Het is anders wanneer een woning in het buitengebied in zijn geheel wordt gebruikt als vakantiehuis. Er is dan niet meer sprake van een nevenactiviteit, maar een hoofdactiviteit namelijk: recreëren. In principe staat de gemeente terughoudend tegenover plannen voor zelfstandige vakantiehuisjes. Tegelijkertijd wil de gemeente op voorhand niets uitsluiten. Daarom worden plannen voor een dit type voorziening op individuele basis door de gemeente beoordeeld. Dit wordt nader toegelicht in paragraaf 2.2.4 ‘maatwerk voor plannen in het buitengebied’.

Groepsaccommodaties

Door Stichting Groen Goud en ondernemers uit Midden-Delfland is aangegeven dat er momenteel een tekort is aan overnachtingsmogelijkheden voor groepen. Dit is een gemiste kans voor het Midden-Delflandgebied, omdat deze groepen ’s avonds noodgedwongen uitwijken naar andere plaatsen. In het verleden heeft de gemeente Midden-Delfland zich terughoudend opgesteld ten aanzien van plannen voor groepsaccommodaties, vooral waar deze niet in overeenstemming waren met het kleinschalige en kwalitatief hoogwaardige karakter waarnaar deze gemeente streeft. De voornaamste reden is dat de gemeente wil voorkomen dat logiesaccommodaties vanwege lage tarieven een aantrekkingskracht uitoefenen op groepen die niet voor het gebied naar Midden-Delfland komen, maar uitsluitend worden gelokt door de lage verblijfskosten. In dat geval draagt een dergelijke voorziening niet bij aan de doelstellingen van het Midden-Delflandgebied en is de kans aanwezig dat er overlast ontstaat voor omwonenden.

Toch heeft de praktijk elders uitgewezen dat groepsaccommodaties wel degelijk kunnen passen in het streefbeeld van de gemeente. Hierbij is het belangrijk dat de groepsaccommodatie zich in de eerste plaats richt op doelgroepen die naar Midden-Delfland komen om het gebied te ervaren. In de tweede plaats moet een accommodatie passen in de doelstelling van kwalitatief hoogwaardige verblijfsrecreatie. Ondernemers die plannen maken voor een groepsaccommodatie treden in overleg met de gemeente. Het voorstel zal worden beoordeeld op basis van de kwaliteitsdoelstellingen van de gemeente. Dit wordt nader toegelicht in paragraaf 2.2.4 ‘maatwerk voor plannen in het buitengebied’.

2.2.3 Toeristisch Lint langs de Gaag

Het Landschapontwikkelingsperspectief Midden-Delfland® 2025 beschrijft de beoogde ontwikkelingen van de boerenerven langs de Gaag(weg). In de plannen van het LOP vormt de Gaag in de toekomst de recreatieve ruggengraat van Midden-Delfland. In de eerste plaats zal de Gaagweg als ontsluitingsroute een lokale functie krijgen, in plaats van de bovenregionale functie die het nu vervult. Andere bestrating, versmalling van de weg en het aanbrengen van beplanting en nieuwe lichtarmaturen moet de weg een aanblik geven die past bij het landschap. Langs de weg zullen geleidelijk voorzieningen ontstaan die zich (naast de bestaande agrarische activiteiten) richten op bezoekers van het gebied. Op termijn is het zelfs denkbaar dat na bedrijfsbeëindiging een boerenbedrijf in zijn geheel een recreatieve voorziening wordt. Denk hierbij aan een B&B, kampeerterrein, lichte-horeca, kleinschalige congresruimte, verkoop streekproducten of andere op recreatie gerichte activiteiten. Ook komen er aanlegplaatsen voor de pleziervaart. Deze ontwikkelingen moeten zo veel mogelijk plaatsvinden binnen de bestaande bebouwing en uiteraard onder de voorwaarde dat de authenticiteit gewaarborgd blijft en de doorzichten op het achterland worden behouden.

Om de plannen van het LOP in de praktijk verder uit te kunnen werken, is een verruiming van het bestemmingsplan buitengebied nodig. Door het bestemmingsplan te verruimen is het voor ondernemer en gemeente makkelijker om nieuwe activiteiten te ontplooien. De wijze waarop het bestemmingsplan kan worden verruimd is op dit moment onderwerp van onderzoek in het kader van de totstandkoming van het nieuwe bestemmingsplan voor het buitengebied. Hierbij wordt onder andere onderzocht hoe voorzieningen die zijn gericht op bezoekers van het gebied zonder wijziging van het bestemmingsplan kunnen worden verwezenlijkt. Dit kan bijvoorbeeld op basis van een ‘ondergeschikt karakter’ of door middel van de eerder vermelde ‘binnenplanse ontheffing’. Uiteraard geldt voor de erven langs de Gaag dat de mogelijkheden voor verblijfsrecreatie minimaal gelijk zijn aan de mogelijkheden op andere locaties in het buitengebied.

Toch zullen zich situaties voordoen waarin er plannen zijn die net even groter zijn dan het bestemmingsplan toe laat. Net zoals alle overige locaties in het buitengebied geldt hiervoor dat de gemeente per geval beoordeelt of dergelijke plannen passen op de beoogde locatie en bijdragen aan de doelstellingen van de Gebiedsvisie Midden-Delfland® 2025. Dat het gebied langs de Gaag is aangewezen als locatie waar voorzieningen kunnen worden gecreëerd voor bezoekers van het gebied, betekent dat de gemeente in haar beoordeling ook eerder zal meewerken aan plannen voor bijvoorbeeld verblijfsrecreatie. Plannen voor bijvoorbeeld een groepsaccommodatie of een B&B gekoppeld aan horeca hebben, weliswaar afhankelijk van de verdere uitwerking, een grotere kans van slagen wanneer deze zijn gesitueerd langs de Gaag.

2.2.4 Maatwerk voor plannen in het buitengebied

Bovenstaande paragrafen geven een beschrijving van de mogelijkheden voor verblijfsrecreatie in het toekomstige bestemmingsplan, namelijk:

  • a.

    Een ‘basis’ niveau van mogelijkheden voor het gehele buitengebied, op basis van ‘ondergeschikte nevenactiviteit’

  • b.

    Extra mogelijkheden voor verblijfsrecreatie of functiemenging op de erven langs de Gaag.

De derde categorie betreft alle overige gevallen waarin een ondernemer zich meldt met een plan voor verblijfsrecreatie en niet uit de voeten kan met de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt. Hier vallen dus ook de plannen onder voor recreatiewoonverblijven, groepsaccommodaties, of B&B’s met meer dan 5 kamers of meer dan 10 bedden. De meest voor de hand liggende situatie is dat verblijfsrecreatie niet meer als ondergeschikte nevenactiviteit, maar als hoofdactiviteit moet worden aangemerkt. Dit kan bijvoorbeeld het gevolg zijn van de grootte van de voorziening. In dit geval wordt de verblijfsvoorziening aangemerkt als een puur bedrijfsmatige activiteit. Wanneer er sprake is van een verblijfsvoorziening met een puur bedrijfsmatig karakter, zal deze in veel gevallen alleen kunnen plaatsvinden onder de bestemming (lichte) horeca. Er zal dus een wijziging of ontheffing van het bestemmingsplan moeten plaatsvinden. In principe geldt voor deze groep dat er maatwerk wordt geleverd: op basis van het bedrijfsplan (en eventuele bouwplannen) wordt gekeken of er medewerking zal worden verleend aan een wijziging of ontheffing van het bestemmingsplan. De belangrijkste vraag die de gemeente zich zal stellen tijdens de beoordeling, is of het voorliggende plan bijdraagt aan de kwalitatieve doelstellingen zoals geformuleerd in de Gebiedsvisie Midden-Delfland® 2025. Hoewel transparantie een belangrijk element is in het beleid, is er niet voor gekozen om in detail aan te geven wat deze kwalitatieve doelstellingen precies inhouden. Er zou in dat geval een checklist ontstaan waarin alle mogelijke kwaliteitseisen staan opgesomd. Een dergelijke benadering is hier niet wenselijk. Elke situatie is uniek en dient dan ook apart te worden bekeken. Uiteraard kan wel worden aangegeven aan welke zaken de meeste aandacht wordt geschonken in de beoordeling. In de afweging of een bepaald plan de beoogde A-kwaliteit heeft, zal worden gekeken naar (in volgorde van belang):

  • 1.

    De inpassing van de plannen in het landschap en de mate waarin het uiterlijk van de bebouwing past in het landschap.

  • 2.

    In hoeverre een plan past binnen de Cittaslow doelstellingen van de gemeente.

  • 3.

    Of een plan onderdeel is van een (breder) concept en er samenwerkingsverbanden met andere ondernemers of partijen uit het gebied worden aangegaan.

  • 4.

    De bedrijfsvoering en inrichting van de voorziening, en de doelgroepen waarop de ondernemer zich richt.

Naast deze kwalitatieve aspecten, wordt ook (zoals bij elk verzoek) worden gekeken naar zaken die bepalen of de voorziening past in een bepaalde omgeving. Zaken die hierbij aan de orde komen zijn:

  • -

    de uitgangspunten van het LOP,

  • -

    het geldende bestemmingsplan,

  • -

    overige ruimtelijke aspecten zoals ontsluiting en parkeervoorzieningen,

  • -

    overige geldende wet- en regelgeving.

In principe wijkt deze benadering niet af van de wijze waarop momenteel wordt omgegaan met dit soort gevallen. Wél kan er in de toekomst meer aandacht worden besteed aan het feit dat een dergelijke procedure transparant en duidelijk is voor een ondernemer. Waar dit mogelijk is, kan er ook gecommuniceerd worden wat een ‘maatwerkprocedure’ inhoudt, bijvoorbeeld via de website.

2.3 Mogelijkheden voor wijziging of ontheffing van het bestemmingsplan

‘Paraplu-plan’

De geldende bestemmingsplannen voor het buitengebied en de dorpskernen kennen in sommige gevallen beperkte mogelijkheden voor verblijfsrecreatie. De beoogde ontwikkeling van het Midden-Delflandgebied (en dus ook de doelstellingen op het gebied van recreatie) zoals geformuleerd in o.a. de Gebiedsvisie Midden-Delfland® 2025 worden meegenomen in de actualisatie van de bestemmingsplannen in het buitengebied. Deze actualisatie zal veel tijd kosten. Op dit moment worden de mogelijkheden onderzocht om door middel van een partiële herziening bestemmingsplannen (“Parapluplan Ontheffingen”),artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), de mogelijkheden voor verblijfsrecreatie te verruimen. Het gaat dan om een integrale aanpassing van één of meerdere bestemmingsplannen. Aanpassingen die hierbij aan de orde kunnen komen zijn:

  • -

    een verruiming van het toegestane aantal m2 voor bed & breakfasts in de dorpskernen.

  • -

    Invoering van ‘het basisniveau van mogelijkheden’ (zie paragraaf 2.2.2) in het buitengebied.

  • -

    De mogelijkheid om gebruik te kunnen maken van een ‘buitenplanse ontheffing’ (artikel 3.23 Wro) bij bestemmingsplannen die jonger zijn dan 5 jaar.

  • -

    Indien mogelijk: inpassing van ingediende voorstellen.

‘Buitenplanse ontheffing’

In het geval van bed & breakfast kan worden volstaan met een buitenplanse ontheffing op grond van artikel 3:23 Wro. Deze bepaling is in art. 4.1.1 van het Besluit ruimtelijk ordening verder uitgewerkt. De bevoegdheid tot het verlenen van de ontheffing ligt bij het college van Burgemeester en Wethouders. Er zijn echter nadere voorwaarden gesteld aan de gevallen waarin een buitenplanse ontheffing mogelijk is. De belangrijkste:

  • -

    Een buitenplanse ontheffing kan alleen worden aangevraagd voor locaties binnen de bebouwde kom en niet in het buitengebied.

  • -

    Wanneer een ontheffing wordt aangevraagd ten behoeve van het wijzigen van het gebruik van een bijgebouw (bijvoorbeeld: van opslag naar lichte horeca) dan mogen er geen uitwendige verbouwingen plaatsvinden.

  • -

    Een buitenplanse ontheffing kan alleen worden aangevraagd vanaf 5 jaar na vaststelling van het bestemmingsplan waarop de ontheffing van toepassing is.

Herziening bestemmingsplan

Als een ondernemer plannen heeft die niet in het bestemmingsplan passen, dan kan hij burgemeester en wethouders vragen het bestemmingsplan aan te passen. Als de wijziging past in het beleid van gemeente, provincie of rijk, dan kan de gemeente beslissen om mee te werken. De kosten van de planherziening komen meestal voor rekening van de aanvrager. Als de gemeente niet meewerkt, dan kan de ondernemer in beroep gaan bij de gemeenteraad. Als deze ook negatief beslist, dan zijn er geen beroepsmogelijkheden meer. Als de gemeente positief staat tegenover een verzoek tot aanpassing van een bestemmingsplan, dan kan de gemeente het bestemmingsplan (gedeeltelijk) herzien. De procedure is hetzelfde als bij een nieuw bestemmingsplan. Het gaat dan ook om een procedure met een aanzienlijke doorlooptijd. Rekening moet worden gehouden met minimaal één jaar, afhankelijk van het aantal bezwaarschriften en de complexiteit hiervan.

Hoofdstuk 3. Andere wet- en regelgeving

3.1 Benodigde vergunningen en andere verplichtingen

Voor alle voorzieningen die ‘bedrijfsmatig’ onderdak bieden aan personen die niet tot het huishouden worden gerekend, geldt dat deze een meldingsplicht hebben en bepaalde vergunningen moeten aanvragen. Welke vergunningen benodigd zijn, is vooral afhankelijk van het aantal personen waaraan onderdak wordt geboden. Hieronder volgt een overzicht van alle door de gemeente uit te voeren regelgeving.

Monumentenwet

Zie volgende paragraaf: “3.2 Overige regelgeving (niet direct gerelateerd aan de gemeente)”

Brandveiligheid (gebruiksbesluit)

Sinds 1 november 2008 geldt er uniforme regelgeving op het gebied van de brandveiligheid van gebouwen, door middel van het gebruiksbesluit. Afhankelijk van het gebruik van een gebouw, dient de uitbater van een gebouw een gebruiksmelding of gebruiksvergunning aan te vragen. De landelijke grens voor overnachtingvoorzieningen staat op 10 personen. Voorzieningen die aan 11 of meer gasten slaapgelegenheid bieden vragen een gebruiksvergunning aan. Echter, gemeenten hebben de mogelijkheid om deze grens (naar beneden) aan te passen. De gemeente Midden-Delfland heeft de grens op 4 gesteld (vanaf 5 personen is dus een gebruiksvergunning nodig). Wie onder deze grens blijft, kan volstaan met het doen van een gebruiksmelding, zodat de betreffende voorziening toch op de gemeentelijke radar staat en door de brandweer kan worden bezocht.

Tijdens de aanvraag van een gebruiksvergunning geeft de exploitant o.a. inzicht in de vluchtroutes, blusapparaten en de (bouwkundige) staat van het pand. Soms kan worden volstaan met een bezoek door de brandweer. Uiteraard is vooral het aantal mensen waaraan onderdak wordt geboden van belang bij het bepalen hoeveel informatie wordt gevraagd. Om een goede balans te zoeken tussen enerzijds het waarborgen van brandveiligheid en anderzijds het voorkomen van onnodige regeldruk, zal in samenwerking met de afdeling BMH een aparte procedure worden ontwikkeld die zich speciaal richt op verblijfsvoorzieningen. Voor de volledigheid: het gebruiksbesluit is van toepassing op alle typen verblijfsvoorzieningen (vanaf 1 pers.).

De beoordeling van de brandveiligheid is de enige gelegenheid waarbij de gemeente de situatie ter plekke beoordeelt. Andere vergunningen worden beoordeeld vanuit het gemeentehuis. De mogelijkheid om in het kader van een gebruiksvergunning of gebruiksmelding een overnachtingvoorziening periodiek te inspecteren heeft ook een bijkomend voordeel. Hiermee kan permanente bewoning van recreatieve verblijfsvoorzieningen enigszins worden voorkomen. Naast het feit dat periodieke bewoning van recreatieve voorzieningen in strijd is met het bestemmingsplan, is in het verleden gebleken dat de omstandigheden waarin parmante bewoning plaatsvindt soms slecht zijn. Denk hierbij aan: brandgevaarlijke situaties en een slecht leefklimaat doordat teveel mensen op één kamer slapen.

Overlast (APV)

Net als bij het gebruiksbesluit dient elke voorziening die ‘bedrijfsmatig’ onderdak geeft aan personen die niet tot het huishouden worden gerekend, een exploitatievergunning aan te vragen. De exploitatievergunning voorziet in het voorkomen van overlast voor omwonenden. Het gaat zowel om overlast van geluid als verkeer. Ook de exploitatievergunning wordt flexibel gehanteerd: een horecagelegenheid met een terras en nachtelijke openingstijden moet logischerwijs meer doen om overlast te voorkomen dan een B&B met 2 kamers. Ook voor de exploitatievergunning geldt dat de afdeling BMH op zoek gaat naar de juiste balans tussen regeldruk en het voorkomen van overlast, aan de hand van een procedure die speciaal is afgestemd op recreatieve verblijfsvoorzieningen.

Het verstrekken van alcoholhoudende dranken (Drank- en Horecavergunning)

Een horecagelegenheid die alcoholhoudende dranken verstrekt, dient een drank- en horecavergunning aan te vragen. Bij de beoordeling van een vergunningsaanvraag wordt gekeken naar de bouwtechnische staat van het pand en naar het aantal medewerkers dat beschikt over een diploma in ‘sociale hygiëne’. Overigens vallen zogeheten minibars (kleine koelkastjes met dranken) niet onder het regime van de drank- en horecawet.

Wet milieubeheer (Activiteitenbesluit)

De Wet Milieubeheer blijft buiten beschouwing bij inrichtingen waar voorzieningen aanwezig zijn voor het gelijktijdig kunnen verstrekken van uitsluitend logies en ontbijt aan ten hoogste 15 personen (Inrichtingen- en vergunningenbesluit Milieubeheer categorie 18.2a). Voor verblijfsvoorzieningen die groter zijn dan 15 personen wordt per geval bekeken of kan worden volstaan met het doen van een melding of dat er een vergunning moet worden aangevraagd.

Gemeentewet

Gemeenten kunnen op grond van artikel 224 van de Gemeentewet toeristenbelasting heffen ter zake van het houden van verblijf binnen de gemeente door personen die niet als ingezetene in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens zijn ingeschreven. Op dit moment heft de gemeente geen toeristenbelasting en ook in de nabije toekomst zijn er geen plannen om dit wel te gaan doen.

Wetboek van Strafrecht (artikel 438)

Een eigenaar van een overnachtingvoorziening is verplicht een nachtregister van zijn/haar gasten bij te houden. De verplichting tot het houden van een nachtregister, betekent niet dat elke exploitant van een overnachtingvoorziening dit register moet overleggen aan de gemeente. Wel behoudt de burgemeester (of een door hem gedelegeerde ambtenaar) het recht voor een nachtregister op te vragen. Momenteel is dit in de gemeente Midden-Delfland nog niet aan de orde. Wel is nachtregister een belangrijk middel om te bepalen of er bij een verblijfsvoorziening permanente bewoning plaatsvinden.

3.2 Overige regelgeving (niet direct gerelateerd aan de gemeente)

  • -

    Monumentenwet; wanneer men in een monumentaal pand (gemeente- of rijksmonument) een verblijfsvoorziening wil starten, dan is het belangrijk te weten dat pas een bouwvergunning kan worden aangevraagd, nadat men een monumentenvergunning heeft gekregen. Een monumentenvergunning is een toestemmingsbewijs van rijksoverheid of gemeente waarmee u een beschermd monument mag herstellen, restaureren of slopen.

  • -

    Inschrijving KvK

  • -

    Inschrijving belastingdienst

  • -

    Inschrijving Bedrijfschap Horeca en Catering; bij voorzieningen met 2 kamers, 5 bedden, of meer.

  • -

    Waterleidingwet (vanaf 6 bedden); het naleven van verplichtingen om ‘gezond’ drinkwater te waarborgen. Wordt gecontroleerd door waterleidingbedrijven en VROM-inspectie.

  • -

    Arbowet (voor alle voorzieningen met personeel in dienst)

  • -

    Voedsel en Waren Autoriteit; ook B&B’s hebben, vanwege het verzorgen van het ontbijt, te maken met de VWA.