Regeling vervallen per 01-07-2018

Beleidsregels jeugdhulp Midden-Delfland 2015

Geldend van 01-01-2015 t/m 30-06-2018

Intitulé

Beleidsregels jeugdhulp Midden-Delfland 2015

Algemene inleiding

De verordening jeugdhulp 2015 van de gemeente Midden-Delfland geeft uitvoering aan de Jeugdwet. Deze wet maakt onderdeel uit van de bestuurlijke en financiële decentralisatie naar gemeenten van de jeugdzorg, de jeugd-ggz, de zorg voor verstandelijk beperkte jeugdigen en de begeleiding en persoonlijke verzorging van jeugdigen. Daarnaast maakt deze wet een verandering mogelijk van een stelsel, die gebaseerd is op een wettelijk recht op zorg (aanspraak), naar een stelsel op basis van een voorzieningenplicht voor gemeenten (voorziening). Dit vindt plaats op een wijze zoals eerder is gebeurd met de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo).

Het wettelijke recht op jeugdzorg en individuele aanspraken op jeugdzorg zijn hiermee vervangen door een voorzieningenplicht waarvan de aard en omvang in beginsel door de gemeente worden bepaald.

Het doel van het jeugdzorgstelsel blijft echter onverminderd overeind: jeugdigen en ouders krijgen waar nodig tijdig bij hun situatie passende hulp, en daarbij wordt zoveel mogelijk de eigen kracht en het zorgend en probleemoplossend vermogen van het gezin versterkt.

De Jeugdwet is gericht op het bieden van hulp aan kinderen/jeugdigen in de leeftijd van nul tot achttien jaar. De leeftijdsgrens van achttien jaar geldt niet voor jeugdhulp in het kader van jeugdstrafrecht. De gemeente is zich ervan bewust dat in het geval ook na het bereiken van de leeftijd van achttien jaar van de jeugdige hulp nodig is, de hulp wordt aangeboden op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo). Dit betekent niet dat dezelfde hulp bij de zelfde aanbieder gecontinueerd wordt, maar dat naar een passend aanbod in het kader van de Wmo wordt gezocht.

De Jeugdwet schrijft voor dat de gemeenteraad per verordening in ieder geval regels opstelt:

  • ·

    over de door het College te verlenen individuele voorzieningen en overige (jeugdhulp)voorzieningen;

  • ·

    met betrekking tot de voorwaarden voor toekenning, de wijze van beoordeling van en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening;

  • ·

    over de wijze waarop de toegang tot en de toekenning van een individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen op gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, werk en inkomen;

  • ·

    over de wijze waarop de hoogte van een persoonsgebonden budget wordt vastgesteld;

  • ·

    voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening of persoonsgebonden budget, alsmede van misbruik of oneigenlijke gebruik van de wet;

  • ·

    over de wijze waarop ingezetenen worden betrokken bij de uitvoering van de wet, en

  • ·

    ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit van jeugdhulp, kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering, waar het College ten aanzien daarvan de uitvoering van de wet door derden laat verrichten. Hierbij dient rekening gehouden te worden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de toepasselijke arbeidsvoorwaarden.

In het 3D Beleidsplan Sociaal Domein geeft de gemeente richting aan de invulling van de wettelijke verantwoordelijkheid voor de zorg voor jeugd vanaf 1 januari 2015. De verordening jeugdhulp 2015 is eveneens, op grond van de Jeugdwet, vastgesteld door elke gemeenteraad. Deze verordening verwijst in artikel 2 naar nadere regelgeving betreffende de vormen van jeugdhulp en de voorwaarden en de afwegingsfactoren van de toegang tot jeugdhulp. In de nu voorliggende beleidsregels staan in ieder geval deze artikelen nader uitgewerkt.

Het beleidsplan, de verordening, de beleidsregels en het besluit maatschappelijke ondersteuning zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden.

Artikel 1 Begripsbepalingen

Alle definities die in deze Beleidsregels worden gebruikt, hebben dezelfde betekenis als in de Jeugdwet, de hierop gebaseerde algemene maatregelen van bestuur, uitvoeringsbesluiten en de Verordening jeugdhulp Midden-Delfland 2015.

In deze beleidsregels wordt verder verstaan onder:

  • ·

    Familiegroepsplan: hulpverleningsplan opgesteld door de ouders, samen met bloedverwanten, aanverwanten of anderen die tot de sociale omgeving van de jeugdige behoren (artikel 1.1 van de Jeugdwet);

  • ·

    G ezinsplan: Op basis van het werken met het principe een-gezin-een-plan-een-regisseur, stelt het College samen met de jeugdige en/of zijn ouders een gezinsplan op. Het gezinsplan vermeldt de in te zetten zorg en ondersteuning met gebruikmaking van eigen kracht en netwerk. Hierin zal ook beschreven zijn van welke vrij toegankelijke jeugdhulpvoorzieningen de jeugdige en/of de ouders gebruik gaan maken en/of voor welke individuele jeugdhulpvoorzieningen de jeugdige en/of de ouders een aanvraag indienen bij het College.

  • ·

    Ondersteuningsplan: Een plan opgesteld door de jeugdige en zijn gezin dat dient als aanvraag voor een persoonsgebonden budget. Hierin motiveren zij dat het bestaande aanbod van zorg in natura niet passend is. Het plan dient te laten zien dat de jeugdige en zijn gezin met behulp van een pgb adequate resultaten bereiken. Het opstellen van een ondersteuningsplan nodigt de jeugdige en het gezin uit eigen regie te nemen en na te denken over hun zorgvraag, het te bereiken doel en de kwaliteit van de zorgverstrekking.

Artikel 2 Vormen van jeugdhulp

2.1 Onderscheid overige en individuele voorzieningen

In de verordening is onderscheid gemaakt tussen overige (vrij-toegankelijke) en individuele (niet vrij-toegankelijke) voorzieningen op het gebied van jeugdhulp (zie artikel 2, eerste, respectievelijk tweede lid). Voor een deel van de hulpvragen zal volstaan kunnen worden met een vrij-toegankelijke voorziening. Hier kunnen de jeugdige en zijn ouders gebruik van maken zonder dat zij daarvoor een verwijzing of een besluit van de gemeente nodig hebben.

Overige voorzieningen zijn:

  • ·

    Informatie en (opvoed)advies

  • ·

    Jeugdgezondheidszorg

  • ·

    Jongerencoaching en participatiebevordering

  • ·

    Online hulpverlening

  • ·

    Schoolmaatschappelijk werk

  • ·

    Voorlichting, cursussen en trainingen

Individuele (niet vrij-toegankelijke) voorzieningen zijn voorzieningen waarvoor een verwijzing of beschikking van de gemeente nodig is.

Individuele (niet vrij-toegankelijke) voorzieningen zijn:

  • ·

    Begeleiding en verzorging jeugdigen met verstandelijke beperking

  • ·

    Generalistische basis-ggz voor jeugdigen

  • ·

    Gezinscoaching

  • ·

    Gezinsondersteuning

  • ·

    Intensief casemanagement

  • ·

    Jongerentrajecten

  • ·

    Ambulante opvoedhulp

  • ·

    Specialistische zorg voor ernstige enkelvoudige dyslexie

  • ·

    Langdurige crisisopvang

  • ·

    Forensische hulp

  • ·

    Gesloten jeugdhulp

  • ·

    Medische kinderdagbehandeling

  • ·

    Pleegzorg

  • ·

    Residentiële hulp in vrijwillig kader

  • ·

    Residentiële hulp voor jeugdigen met verstandelijke beperkingen

  • ·

    Specialistische dagbehandeling en verzorging verstandelijk beperkte jeugd

  • ·

    Specialistische ggz voor jeugdigen

  • ·

    Verzorging van jeugd met een lichamelijke en zintuigelijke beperking.

2.2 Afspraken specialistische zorg

Het College maakt met aanbieders afspraken over de voorwaarden waaronder zij behandeling voor de specialistische zorg voor ernstige enkelvoudige dyslexie mogen verlenen in opdracht van het College.

2.3 Beschikbaarheid individuele voorzieningen

De beschikbare individuele voorzieningen zijn de voorzieningen als opgenomen in de inkoopovereenkomsten.

2.4.1

In de inkoopovereenkomsten is vastgelegd voor ZIN de duur van de soort handeling om ondersteuning in te kunnen zetten via de toegang.

2.4.2

In de inkoopovereenkomsten zijn de kosten en de duur van elke handeling van ZIN opgenomen.

Artikel 3 Toegang naar jeugdhulp

De toegang naar de jeugdhulp vindt op verschillende manieren plaats.

3.1 Toegang via gemeente, melding hulpvraag

Ouders en jeugdigen kunnen zich rechtstreeks tot de gemeente wenden met hun hulpvragen. In een gesprek tussen een door de gemeente in te zetten deskundige en de jeugdige en zijn ouders worden de hulpvragen verhelderd en verkend. Op basis van deze verkenning stelt de deskundige, in overleg met de ouders en de jeugdige, vast welke jeugdhulp nodig is. Daarbij wordt eerst en vooral ook gekeken of en zo ja welk aandeel de jeugdige en zijn ouders zelf kunnen hebben in het oplossen van hun problemen en of ook een bijdrage kan worden geleverd door het sociaal netwerk van de jeugdige en zijn ouders. Daarnaast wordt een inschatting gemaakt van de veiligheid. Als aanvullend daarop een voorziening op het gebied van jeugdhulp nodig is, dan wordt eerst gekeken of dit een vrij-toegankelijke voorziening is of een niet vrij-toegankelijke voorziening. Indien nodig kan hiervoor de deskundigheid van een expert ingeroepen worden.

De regels met betrekking tot de voorwaarden voor toekenning en de wijze van beoordeling van, en de afwegingsfactoren, bij een individuele voorziening via de gemeente zijn in artikel 9 van deze Beleidsregels nader bepaald.

3.2 Toegang via de huisarts, medisch specialist of jeugdarts

De Jeugdwet regelt daarnaast dat de jeugdhulp toegankelijk is na een verwijzing door de huisarts, de jeugdarts en de medisch specialist. Na een dergelijke verwijzing staat nog niet vast welke specifieke behandelvorm van jeugdhulp een jeugdige of zijn ouder precies nodig heeft. In de praktijk zal het de jeugdhulpaanbieder zelf zijn die op basis van zijn professionele autonomie na de verwijzing beoordeelt welke voorziening precies nodig is, hoe vaak iemand moet komen en hoe lang. Bij deze beoordeling moet de jeugdhulpaanbieder zich houden aan de afspraken die hij daarover met de gemeente heeft gemaakt in het kader van de contract- of subsidierelatie. Daarnaast moet de jeugdhulpaanbieder rekening houden met de regels die wij als gemeente bij verordening hebben gesteld. De verordening regelt welk aanbod wij alleen via verwijzing of met een besluit van de gemeente toegankelijk stellen (zie verordening, artikel 2). Omdat de gemeente verder geen nadrukkelijke rol speelt bij de toegang via de huisarts, de jeugdarts en de medisch specialist, regelt de gemeente alleen de aspecten met betrekking tot het proces.

Als de jeugdige of zijn ouders hierom verzoeken of in het uitzonderlijke geval dat het college een besluit neemt dat afwijkt van het oordeel van de jeugdhulpaanbieder, legt het college de te verlenen individuele voorziening, dan wel het afwijzen daarvan, vast in een beschikking (zie verordening, artikel 3).

3.3 Toegang via de gecertificeerde instelling, de kinderrechter, het openbaar ministerie en de directeur of de selectiefunctionaris van de justitiële jeugdinrichting

Een andere ingang tot de jeugdhulp is via de gecertificeerde instelling, de kinderrechter (via een kinderbeschermingsmaatregel of een maatregel tot jeugdreclassering), het openbaar ministerie en de directeur of de selectiefunctionaris van de justitiële jeugdinrichting. Deze toegang wordt in de Jeugdwet zelf geregeld en komt verder niet terug in de verordening en beleidsregels. De gecertificeerde instelling is verplicht om bij de bepaling van de in te zetten jeugdhulp in het kader van een door de rechter opgelegde kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering te overleggen met de gemeente. Uiteraard kan bij dit overleg een kostenafweging plaatsvinden. De gemeente is op haar beurt vervolgens gehouden de jeugdhulp in te zetten die deze partijen nodig vinden om een kinderbeschermingsmaatregel of een maatregel tot jeugdreclassering uit te voeren. Ook hier geldt dat de gecertificeerde instelling in beginsel gebonden is aan de jeugdhulp die de gemeente heeft ingekocht. Als de kinderrechter een ondertoezichtstelling of gezagsbeëindiging uitspreekt, wijst hij gelijktijdig in de beschikking de gecertificeerde instelling aan die de maatregel gaat uitvoeren. Dit kan de rechter doen omdat de Raad voor de Kinderbescherming in zijn verzoekschrift een concreet advies geeft over welke gecertificeerde instelling de maatregel zou moeten uitvoeren. De Raad voor de Kinderbescherming neemt een gecertificeerde instelling in zijn verzoekschrift op die na overleg met de gemeente en gezien de concrete omstandigheden van het geval hiervoor het meest geschikt lijkt. De Raad voor de Kinderbescherming is verplicht om hierover met de gemeente te overleggen. Afspraken hierover zijn neergelegd in het samenwerkingsprotocol met de Raad voor de Kinderbescherming.

3.4 Toegang via de advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling (AMHK)

Ten slotte vormt ook het AMHK een toegang tot onder andere jeugdhulp. Het AMHK geeft advies over vermoedens en gevallen van huiselijk geweld en kindermishandeling, onderzoekt wanneer nodig op basis van een melding of er sprake is van kindermishandeling, motiveert zo nodig ouders tot accepteren van jeugdhulp en legt daartoe contacten met de hulpverlening. Deze toegang is via de Jeugdwet wettelijk in de Wmo verankerd en komt om deze reden verder niet terug in deze verordening.

Artikel 4 Voorwaarden individuele voorzieningen

De afweging welke ondersteuning nodig is vindt plaats aan de hand van onderstaande vragen:

  • 1.

    Wat kan iemand nog zelf doen?

  • 2.

    Kan het sociale netwerk bijdragen?

  • 3.

    Kunnen overige voorzieningen zoals genoemd in artikel 2.1 ingezet worden?

  • 4.

    Is een individuele voorziening noodzakelijk?

  • 5.

    Welke inschatting wordt gemaakt van de veiligheid van de jeugdige?

Artikel 5 Melding hulpvraag

  • 1. Jeugdigen en ouders kunnen een hulpvraag mondeling dan wel schriftelijk melden bij de gemeente.

  • 2. Ouders en jeugdigen ontvangen een schriftelijke bevestiging van de ontvangst van de hulpvraag, tenzij zij expliciet aangeven geen prijs te stellen op deze bevestiging.

  • 3. Het College wijst de jeugdige en ouders op de mogelijkheid gebruik te maken van gratis cliëntondersteuning en de vertrouwenspersoon zoals bedoeld in artikel 11 van deze beleidsregels.

  • 4. In spoedeisende gevallen treft het college zo spoedig mogelijk een passende tijdelijke maatregel, of vraagt het college een machtiging gesloten jeugdhulp als bedoeld in hoofdstuk 6 van de wet.

  • 5. Het College nodigt de jeugdige en zijn ouders uit om zelf een familiegroepsplan op te stellen. Meent het College, dan wel de door de gemeente ingezette deskundige dat (onderdelen uit) dit familiegroepsplan geen passende jeugdhulp vormen gelet op de hulpvraag, of dat deze niet te realiseren zijn, dan stelt het College dan wel de deskundige jeugdige en de ouders hiervan binnen vijf werkdagen gemotiveerd op de hoogte en wordt er alsnog een gezinsplan volgens het principe één gezin- één plan - één regisseur opgesteld.

Artikel 6 Vooronderzoek

  • 1. Het College bepaalt de te hanteren woonplaats aan de hand van het in de wet gestelde woonplaatsbeginsel en de geldende aanvullende regel, met dien verstande dat bij de start van jeugdhulp of een maatregel de woonplaats wordt vastgesteld, volgens de landelijke richtlijnen.

  • 2. Het College verzamelt alle voor het gesprek, bedoeld in artikel 6, van belang zijnde en toegankelijke gegevens over de jeugdige en zijn situatie en maakt vervolgens zo spoedig mogelijk met hem een afspraak voor een gesprek. De afspraak wordt schriftelijk door het College bevestigd en verstuurd naar het woonadres van de jeugdige en de ouders, tenzij zij expliciet aangeven geen prijs te stellen op deze bevestiging.

  • 3. Voor het gesprek verschaffen de jeugdige of zijn ouders aan het college alle overige gegevens en bescheiden die naar het oordeel van het college voor het onderzoek nodig zijn en waarover zij redelijkerwijs de beschikking kunnen krijgen. De jeugdige of zijn ouders verstrekken in ieder geval een identificatiedocument als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage.

  • 4. Het college kan in overleg met de jeugdige of zijn ouders afzien van een vooronderzoek als bedoeld in het tweede lid.

Artikel 7 Gesprek/onderzoek/gezinsplan

  • 1. Op basis van het werken met het principe een-gezin-een-plan-een-regisseur (Verordening artikel 6.1), stelt het College samen met de jeugdige en/of zijn ouders een gezinsplan op. In plaats hiervan kan ook het familiegroepsplan gebruikt worden.

  • 2. Het college onderzoekt in een gesprek tussen deskundigen en de jeugdigeen/of zijn ouders, zo spoedig mogelijk en voor zover nodig:

    • 1.

      de behoeften, persoonskenmerken, voorkeuren, veiligheid, ontwikkeling en

    • 2.

      gezinssituatie van de jeugdige en het probleem of de hulpvraag;

    • 3.

      het gewenste resultaat van het verzoek om jeugdhulp;

    • 4.

      het vermogen van de jeugdige of zijn ouders om zelf of met ondersteuning van de naaste omgeving/ sociaal netwerk een oplossing voor de hulpvraag te vinden;

    • 5.

      de mogelijkheden om gebruik te maken van een andere voorziening;

    • 6.

      de mogelijkheden om jeugdhulp te verlenen met gebruikmaking van een overige voorziening;

    • 7.

      de mogelijkheden om een individuele voorziening te verstrekken;

    • 8.

      de wijze waarop een mogelijk toe te kennen individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, of werk en inkomen;

    • 9.

      hoe rekening zal worden gehouden met de godsdienstige gezindheid, de levensovertuiging en de culturele achtergrond van de jeugdige en zijn ouders, en

    • 10.

      de mogelijkheden om te kiezen voor de verstrekking van een pgb, waarbij de jeugdige of zijn ouders in begrijpelijke bewoordingen worden ingelicht over de gevolgen van die keuze;

    • 11.

      de mate van veiligheid van de jeugdige in het gezin.

  • 3. In de gevallen bedoeld in artikel 8.2.1 van de wet informeert het college de ouders dat een ouderbijdrage is verschuldigd en hoe deze bijdrage wordt geïnd.

  • 4. Het college informeert de jeugdige of zijn ouders over de gang van zaken bij het gesprek, hun rechten en plichten en de vervolgprocedure en vraagt hen toestemming om hun persoonsgegevens te verwerken.

  • 5. Het college kan in overleg met de jeugdige of zijn ouders afzien van een gesprek.

  • 6. Het gezinsplan vermeldt de in te zetten zorg en ondersteuning met gebruikmaking van eigen kracht en netwerk. Hierin zal ook beschreven zijn van welke vrij toegankelijke jeugdhulpvoorzieningen de jeugdige en/of de ouders gebruik gaan maken en/of voor welke individuele jeugdhulpvoorzieningen de jeugdige en/of de ouders een aanvraag indienen bij het College.

  • 7. Het gezinsplan bevat ten minste:

    • ·

      Burgerservicenummer en woonplaats kind

    • ·

      Verblijfadres kind en contactgegevens ouders

    • ·

      Wettelijk vertegenwoordigers van het kind

    • ·

      Veiligheidsanalyse en korte analyse situatie

    • ·

      Hulpvraag systeem; ouder(s), kinderen/jongeren

    • ·

      Wat kunnen ouders en kinderen/jongeren zelf

    • ·

      Wat kan het netwerk/omgeving systeem betekenen

    • ·

      Wat is er nodig aan vrij toegankelijke jeugdhulp;

    • ·

      Wat is er nodig aan niet vrij toegankelijke jeugdhulp

    • ·

      Afspraken over het doel van de zorginzet, concreet en meetbaar beschreven

    • ·

      Evaluatie en/of nazorgmoment.

Artikel 8 Aanvraag

  • 1. Jeugdigen en ouders kunnen een aanvraag om een individuele voorziening schriftelijk indienen bij het college.

  • 2. Het college kan een ondertekend verslag van het gesprek en, in voorkomend geval, het gezinsplan en/of het familiegroepsplan aanmerken als aanvraag als de jeugdige of zijn ouders dat op het verslag hebben aangegeven.

  • 3. Uit de aanvraag blijkt welke ondersteuning wordt aangevraagd door de jeugdige en/of zijn ouders en welk doel deze ondersteuning dient.

Artikel 9 Afwegingsfactoren individuele voorzieningen

  • 1. Het College neemt het gespreksverslag en het gezinsplan dan wel familiegroepsplan, als uitgangspunt voor de beoordeling van een aanvraag van een individuele voorziening.

  • 2. Een cliënt komt in aanmerking voor een individuele voorziening indien:

    • ·

      De jeugdige op eigen kracht, of met zijn ouders of andere personen uit zijn naaste omgeving, geen oplossing voor zijn hulpvraag kan vinden, en;

    • ·

      Er geen oplossing gevonden kan worden voor zijn hulpvraag door, al dan niet gedeeltelijk, gebruik te maken van een overige voorziening zoals bedoeld in artikel 2 lid 1 van de verordening, of;

    • ·

      Geen oplossing gevonden kan worden voor zijn hulpvraag door, al dan niet gedeeltelijk, gebruik te maken van andere voorzieningen, zoals bedoeld in artikel 1 lid a van de verordening.

  • 3. Voordat het College beslist over de verlening van een individuele voorziening, zoals bedoeld in de Verordening in artikel 2 lid 2 onder a. tot en met l., kan het College advies inroepen in van een door het College aan te wijzen adviseur.

  • 4. Het college kent eveneens een individuele voorziening toe voor zover met betrekking tot de jeugdige een verwijzing is afgegeven via de rechter of gecertificeerde instelling.

Artikel 10 Regels persoonsgebonden budget

De wet biedt zorgvragers of hun vertegenwoordiger de mogelijkheid om hun zorg in te kopen met behulp van een persoonsgebonden budget (pgb). Daarvoor dienen de jeugdige en zijn gezin een ondersteuningsplan in te4 dienen waarin zij motiveren dat het bestaande aanbod van zorg in natura niet passend is. Het plan dient te laten zien dat de jeugdige en zijn gezin met behulp van een pgb adequate resultaten bereiken. De gemeente beoordeelt of dit plan voldoet. Het opstellen van een ondersteuningsplan nodigt de jeugdige en het gezin uit eigen regie te nemen en na te denken over hun zorgvraag, het te bereiken doel en de kwaliteit van de zorgverstrekking. Het pgb is per definitie ‘maatwerk’ en een goed alternatief voor jeugdigen en/of gezinnen die binnen de bestaande voorzieningen geen passende zorg vinden.

10.1 Vormen van hulp waarvoor een pgb kan worden aangevraagd

Het is mogelijk om een pgb aan te vragen voor de zorg die voorheen onder de AWBZ viel. Het gaat dan om:

  • ·

    Persoonlijke verzorging;

  • ·

    Begeleiding;

  • ·

    Kortdurend verblijf.

10.2 Eisen ten aanzien van de zorgvrager/ budgetbeheerder

Is de zorgvrager minderjarig of handelingsonbekwaam, dan treedt een vertegenwoordiger op als budgetbeheerder. Deze derde persoon moet een familielid zijn tot maximaal de 2de graad of een aantoonbare relatie. Bij twijfel over deze persoon kan gevraagd worden naar een VOG.

Weigeringsgronden voor het toekennen van een pgb aan een budgetbeheerder zijn :

  • ·

    de vertegenwoordiger is handelingsonbekwaam,

  • ·

    de vertegenwoordiger woont in het buitenland,

  • ·

    de vertegenwoordiger is tegelijk zorgverlener,

  • ·

    er eerder sprake is geweest van fraude of misbruik van het pgb.

  • ·

    er is sprake van schuldproblematiek bij de budgetbeheerder.

Bovenstaande opsomming is niet bindend. Er kunnen andere situaties denkbaar zijn waarin het verstrekken van een pgb wel of niet gewenst is. In deze situaties kan een pgb worden geweigerd. Een pgb afwijzen op overwegende bezwaren, vereist een gedegen feitelijke onderbouwing. Dit kan een medische onderbouwing zijn, maar ook het aantonen van schulden of eerder misbruik. De onderbouwing wordt in de beschikking opgenomen.

10.3 Eisen ten aanzien van de kwaliteit van de in te kopen zorg

Het college is verplicht de doelmatigheid en doeltreffendheid van de zorg op voorhand te toetsen, middels het ingediende ondersteuningsplan. Gebruikelijke hulp en zorg (zie bijlage 1) maakt daar in principe geen deel van uit. Het ondersteuningsplan moet concrete resultaten benoemen. De professional toetst middels periodieke gesprekken met de jeugdige en gezin hoe het pgb ingezet wordt. Boeken de jeugdige en diens gezin geen progressie, dan kan alsnog een interventie plaatsvinden of een omzetting van de beschikking naar “zorg in natura”.

Weigeringsgronden t.a.v. de in te kopen zorg of besteding pgb zijn :

  • ·

    de ingekochte zorg is niet conform het goedgekeurde zorgplan (controle achteraf),

  • ·

    het ondersteuningsplan of de ingekochte zorg omvat zorg of hulp die algemeen gebruikelijk is (zie bijlage 1)

  • ·

    de zorg wordt niet ingekocht in Nederland

  • ·

    het pgb wordt besteed voor betaling tussenpersonen of belangenbehartigers (personen of instanties).

10.4 Betaling mantelzorgers middels een pgb

Binnen het afwegingskader valt mantelzorg onder gebruikelijke zorg en het eigen kracht principe en staat daar geen betaling tegenover. Het betalen van mantelzorgers druist in tegen de wet en de Midden-Delflandse visie op het sociale domein. Betaling is evenmin een instrument om overbelasting van de mantelzorger tegen te gaan. Daarvoor lenen zich andere individuele voorzieningen.

Betaling van de mantelzorger kan slechts in overweging genomen worden als er geen bereikbare en doelmatige oplossing in natura beschikbaar is, en als blijkt dat dit voor de zorgvrager de beste optie is. Bijvoorbeeld bij 24-uurszorg, of als dit opname in een intramurale instelling voorkomt. Zorgvrager motiveert de keuze voor de betaling van een mantelzorger in het ondersteuningsplan. In ieder geval moet voorkomen worden dat het pgb gebruikt wordt voor hulp van naasten die ook zonder pgb zou plaatsvinden.

Qua tariefhoogte en omvang van de hulp wordt aangesloten bij de toepassingen van de Wet langdurige zorg vanaf 2015. Bovendien geldt dat per etmaal aan ‘boven gebruikelijke zorg’ anderhalf uur ten laste komt van de zorgvrager.

10.5 Trekkingsrecht en administratieve zaken

De zorgvrager dient een overeenkomst af te sluiten met zijn zorgverlener(s). Hij krijgt het geldbedrag niet rechtstreeks op zijn rekening maar op een account bij de Sociale Verzekeringsbank (SVB). De budgethouder stuurt de factuur van de zorgverlener naar de SVB die het bedrag overmaakt, nadat zij een arbeidsrechtelijke toets op de werkgeversverplichtingen van de budgethouder heeft gedaan. Na afloop van de verantwoordingsperiode stort de SVB het resterende deel terug naar de gemeente. Voor pgb’s ten behoeve van hulpmiddelen of materiële verstrekkingen geldt eenzelfde werkwijze.

10.6 Hoogte pgb

De hoogte van het pgb is opgenomen in het Besluit maatschappelijke ondersteuning, dat jaarlijks door het het college van B&W wordt vastgesteld. Dit besluit wordt bekend gemaakt via de gebruikelijke kanalen.

10.7 Controle en verantwoording

De SVB is verantwoordelijk voor de uitvoering van de betalingen, controle op de zorgovereenkomst en de uitvoering van alle werkgeversverplichtingen. Het college is inhoudelijk verantwoordelijk, zij dienen te toetsen of de gedeclareerde zorg verloopt conform de doelen en werkwijze van het ondersteuningsplan. Periodiek verricht de Jeugdprofessional of een andere door het college aangestelde professional huisbezoeken om te checken of:

  • ·

    de zorgverlening verloopt conform de doelen en werkwijze zoals geformuleerd in het ondersteuningsplan,

  • ·

    zorgverlener(s) de gecontracteerde zorg effectief leveren en zich houden aan de kwaliteitsafspraken,

  • ·

    budgethouder alle verplichtingen nakomt.

Bij signalen van oneigenlijk gebruik is bijzonder onderzoek mogelijk en/volgt een omzetting van de indicatie naar zorg in natura.

10.8 Overgangsrecht pgb

De Wet voorziet in overgangsrecht voor bestaande zorgvragers. Zorgvragers die gebruik maken van een pgb behouden dit recht tegen dezelfde voorwaarden totdat de lopende indicatie afloopt en tot uiterlijk 31 december 2015.

Artikel 11 Vertrouwenspersoon

  • 1. De functie van de vertrouwenspersoon wordt voor de jaren 2015 en 2016 uitgevoerd door de Stichting Advies- en Klachtenbureau Jeugdzorg en geldt voor alle vormen van jeugdhulp, uitgezonderd de jeugd GGZ intramuraal en voor cliënten van de Raad voor de Kinderbescherming.

  • 2. De in het eerste lid genoemde functie is voor de cliënt gratis.

Artikel 12 Inspraak en medezeggenschap

  • 1. Het College stelt de Adviesraad Sociaal Domein Midden-Delfland vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende jeugdhulp te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende jeugdhulp. Het College voorziet hierbij de Adviesraad Sociaal Domein Midden-Delfland van ondersteuning om zijn rol effectief te kunnen vervullen.

  • 2. Het College nodigt minimaal eenmaal per jaar ingezetenen, cliënten en vertegenwoordigers van cliënten uit voor overleg over beleid betreffende jeugdhulp en de uitvoering daarvan. Het College maakt dit overleg minimaal 3 weken van te voren openbaar bekend. Daarbij worden genodigden op geroepen punten voor de agenda aan te dragen.

  • 3. Het College kan het in lid 2 genoemde overleg organiseren in samenwerking met de Colleges van andere gemeenten van de regio Haaglanden.

Artikel 13 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. Deze beleidsregels treden in werking op 1 januari 2015.

  • 2. Deze beleidsregels worden aangehaald als: Beleidsregels jeugdhulp Midden-Delfland 2015

Toelichting

Voor een aantal artikelen is een verdere toelichting nodig. De toelichting wordt artikelsgewijs in dit hoofdstuk behandeld.

Artikel 2

In artikel 2 van de verordening zijn taken en functies benoemd. In deze beleidsregels worden deze taken en functies nader uitgewerkt.

Artikel 5

Een ieder kan zich bij het College melden. Om te spreken van een melding wordt wel onderscheid gemaakt tussen een verzoek om informatie en advies en een verzoek om jeugdhulp. Dit is van belang omdat een melding van een hulpvraag leidt tot een gesprek, zie artikel 4 en volgende van de Verordening. In tegenstelling tot de Wmo 2015, wordt in de Jeugdwet niet gesproken over de melding als aparte processtap. Als een burger alleen informeert naar bijvoorbeeld de beschikbaarheid van een algemene voorziening of kenbaar maakt gebruik te willen maken van een algemene voorziening, is er geen aanleiding om een onderzoek in te stellen. De “melding” is in een aantal gevallen dus niet meer dan een signaal van de burger dat hij behoefte meent te hebben aan een vorm van jeugdhulp en niet noodzaakt tot een uitgebreid onderzoek. Deze signalen worden dan ook niet als een melding in de zin van deze Beleidsregels aangemerkt.

De gemeente zal zich na een melding van een hulpvraag wel een beeld moeten vormen van de behoefte van de cliënt. Het is daarbij van belang dat het College in dit stadium van contact met de cliënt een zorgvuldige inschatting maakt van diens problematiek en op zoek gaat naar de mogelijke vraag achter de vraag.

Het college is verantwoordelijk voor de inzet van de noodzakelijke voorzieningen op het gebied van jeugdhulp. Het college is bevoegd om de toegang tot jeugdhulp te verlenen op grond van de wet. In de praktijk zal het college de beslissing over het inzetten van jeugdhulp niet zelf uitvoeren, maar mandateren aan deskundigen. Ook op andere plaatsen in deze verordening en in de wet waar staat “het college”, kan het college deze bevoegdheid mandateren naar ondergeschikten dan wel niet-ondergeschikten op grond van de algemene regels van de Awb.

De jeugdige of zijn ouders die een beroep willen doen op een overige voorziening kunnen hier direct naartoe zonder meldingsprocedure.

Zoals in de algemene inleiding al is aangehaald hebben jeugdigen en ouders onder de Jeugdwet geen wettelijk recht op jeugdzorg en geen individuele aanspraken op jeugdzorg. Wel is er een voorzieningenplicht voor de gemeente en het daaruit voortvloeiende recht van jeugdigen en ouders op een zorgvuldige procedure. De verordening bevat een aantal bepalingen die dit moeten waarborgen.

Familiegroepsplan

In de Jeugdwet en de Verordening is vastgelegd dat ouders/gezinnen de mogelijkheid krijgen om samen met familie, vrienden en anderen die tot de sociale omgeving van de jeugdige behoren een familiegroepsplan op te stellen. In dat plan kunnen ouders zelf aangeven hoe ze zelf de opvoed- en opgroeisituatie voor hun kind(eren) willen verbeteren. Wat kunnen zij zelf doen? Wat kunnen zij met behulp van mensen uit hun omgeving doen? En welke professionele hulp en ondersteuning denken zij daarbij nodig te hebben? En met welke te behalen concrete doelen?

Geven de ouders aan dat zij niet zelf een familiegroepsplan willen maken, dan stelt de jeugdhulpaanbieder of de gecertificeerde instelling zelf een plan van aanpak op. Het familiegroepsplan kan, indien het College dit heeft goedgekeurd, ook gebruikt worden als gezinsplan, en dus als aanvraag voor niet-vrij toegankelijke zorg.

Artikel 6

Op basis van het woonplaatsbeginsel wordt bepaald welke gemeente verantwoordelijk is voor het bieden van jeugdhulp aan de jeugdige en zijn ouders. De verantwoordelijke gemeente is de gemeente waar de ouder met gezag woont. Als een kind hulp nodig heeft moet daarom gekeken worden waar het gezag ligt. Daarna wordt vastgesteld wat het adres is. Zo wordt duidelijk welke gemeente verantwoordelijk is voor de desbetreffende inzet van jeugdhulp. Met dien verstande dat indien het gezag over een jeugdige wordt uitgeoefend door een voogdij instelling, niet de vestigingsplaats van de instelling maar de feitelijke verblijfplaats van de jeugdige bepalend is voor het vaststellen van de gemeente die verantwoordelijk is voor de jeugdhulp.

Voor het onderzoek (naar aanleiding van de melding) worden relevante bekende gegevens in kaart gebracht, zodat cliënten niet worden belast met vragen over zaken die bij de gemeente al bekend zijn. Ook is een goede afstemming mogelijk met eventuele andere voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning of werk en inkomen.

De regels met betrekking tot de privacy van betrokkenen en gegevensuitwisseling die gelden op grond van de Jeugdwet en de Wet bescherming persoonsgegevens zijn hierop van overeenkomstige toepassing. Indien gegevens nodig zijn waartoe het college geen toegang heeft in verband met de privacyregels, kan het college de jeugdige of zijn ouders vragen om toestemming om deze op te vragen of in te zien.

Het vooronderzoek kan afhankelijk van de inhoud van de melding meer of minder uitgebreid zijn en omvat ook de uitnodiging voor het gesprek.

In het kader van de rechtmatigheid wordt in ieder geval de identiteit van de jeugdige of ouders vastgesteld aan de hand van een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht. Tevens kan worden beoordeeld of sprake is van een voorliggende voorziening en of het college op grond van artikel 1.2 van de wet al dan niet is gehouden om een voorziening op basis van deze wet te treffen.

De afspraak wordt in principe schriftelijk bevestigd, tenzij cliënt heeft aangegeven dit niet te wensen.

Artikel 7

In het plan staan de afspraken beschreven over wat de jeugdige en/of zijn ouders en/of sociale netwerk zelf zullen oppakken. Daarnaast wordt beschreven welke overige voorzieningen en welke individuele voorzieningen nodig zijn en de verwachte tijdsduur van de inzet. Het gezinsplan legt daarbij verbinding met ondersteuning uit andere voorzieningen zoals onderwijs, participatie en volwassenenzorg.

In de onderdelen a tot en met j zijn de onderwerpen van het gesprek weergegeven. Het betreft uiteraard altijd maatwerk. Indien de jeugdige al bij de gemeente bekend is, zullen een aantal gespreksonderwerpen niet meer uitgediept hoeven te worden en zal bijvoorbeeld alleen kunnen worden gevraagd of er nog nieuwe ontwikkelingen zijn. Komen een jeugdige of zijn ouders voor het eerst bij de gemeente, dan zal het gesprek dienen om een totaalbeeld van de jeugdige en zijn situatie te krijgen. Ook hangt de mate van complexiteit van de vraag af van hoe uitgebreid het gesprek wordt gevoerd.

Het derde lid dient ertoe ouders te informeren dat er een ouderbijdrage geïnd zal worden. Het College wijst de ouderbijdrageplichtige aan. Het vaststellen van de hoogte van de ouderbijdrage en het innen hiervan wordt gedaan door het CAK. De ouderbijdrage geldt op grond van art. 8.2.1 van de wet alleen in situaties van jeugdhulp buiten de thuissituatie.

Artikel 8

Een aanvraag is nodig om een verleningsbeschikking voor een niet-vrij toegankelijk individuele voorziening te verkrijgen. De Algemene wet bestuursrecht beschrijft aan welke eisen de aanvraag moet voldoen. Op grond van artikel 4:1 van de Algemene wet bestuursrecht wordt een aanvraag tot het geven van een beschikking schriftelijk ingediend bij het bestuursorgaan dat bevoegd is op de aanvraag te beslissen (hier het College), tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald. Zie voor verdere toelichting de verordening.

Volgens de Algemene wet bestuursrecht moet er een besluit zijn, binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag (4:13). Hierbij moet te alle tijden in ogenschouw genomen worden dat dit een maximale termijn is en het uiteraard niet wenselijk is dat een aanvraag te lang blijft liggen.

Artikel 9

In dit artikel wordt duidelijk gemaakt welke afwegingsfactoren het College hanteert bij toekenning van individuele jeugdhulpvoorzieningen. Hierbij is het voor het College van belang om goed te beoordelen: de mate van ‘eigen kracht’ en het al of niet gedeeltelijk gebruik kunnen maken van overige of andere voorzieningen.

Het College kan extern advies inwinnen indien dat voor de beoordeling van een aanvraag of het opstellen van het ondersteuningsplan nodig is; als dat de enige mogelijkheid is om een zorgvuldig onderzoek naar de aanvraag te doen, is het zelfs in zekere zin verplicht. Het is bij de adviesvraag van belang dat hierbij een heldere vraag of afgebakende opdracht wordt versterkt, zodat duidelijk is voor de cliënt en de adviseur welk aanvullend onderzoek nog nodig is.

Eigen afwegingen van het College zoals hierboven bedoeld zijn niet aan de orde indien een rechter de maatregel heeft vastgesteld dat een jeugdige is aangewezen op een individuele voorziening en de gecertificeerde instelling deze maatregel zal uitvoeren.

Artikel 11

De functie van vertrouwenspersoon is vastgelegd in de Jeugdwet. Het Advies- en Klachtenbureau Jeugdzorg (AKJ) is een onafhankelijke landelijke organisatie. Jongeren, kinderen, ouders en verzorgers kunnen hierop een beroep doen als zij vinden dat hun behandeling of bejegening beter kan en als zij een vraag hebben over hun rechtspositie in de jeugdhulp. Ook professionals kunnen voor informatie en advies een beroep op het AKJ doen. De kerntaken van het AKJ zijn; het beantwoorden van vragen, informeren van cliënten en professionals, het bevorderen van de communicatie tussen cliënt en hulpverlener, het ondersteunen bij klachten- en/of bezwaarprocedures, het signaleren van verbeterpunten alsmede het adviseren van jeugdhulpinstanties. De medewerkers houden zich aan de meldcode Kindermishandeling en Huiselijk geweld.

Artikel 12

In dit artikel zijn bepalingen opgenomen over inspraak en medezeggenschap bij de gemeente. Op deze manier wordt gewaarborgd dat eenzelfde inspraakprocedure geldt voor het jeugdhulpbeleid als op andere terreinen in het sociale domein. De inspraak geldt voor alle ingezetenen en is in de inspraakverordening van de gemeente nader geregeld.

De mogelijkheid tot inspraak en medezeggenschap van cliënten tegenover de aanbieder is al geregeld in de Jeugdwet.

BIJLAGE 1 RICHTLIJNEN GEBRUIKELIJKE HULP EN ZORG

Inleiding

Uitgangspunt is dat een leefeenheidzelf verantwoordelijk is voor het eigen huishouden en de wijze waarop het huishouden wordt gevoerd. Kan één van de huisgenoten (een deel van) de huishoudelijke taken niet meer uitvoeren dan dienen de overige huisgenoten in beginsel door herverdeling van taken deze over te nemen.

Gebruikelijke zorg is de normale, dagelijkse zorg die huisgenoten geacht worden elkaar onderling te bieden omdat ze als leefeenheid een gezamenlijk huishouden voeren. Gebruikelijke zorg is dus alleen aan de orde als er een leefeenheid is die een gezamenlijk huishouden voert. Uitwonende kinderen vallen hier dus buiten. Betreft het een eenpersoons huishouden, dan is dit géén leefeenheid zoals hiervoor bedoeld en is er dus géén sprake van gebruikelijke zorg.

Gebruikelijke zorg is per definitie zorg waarop geen aanspraak bestaat vanuit de jeugdhulp en Wmo.

Bij het inventariseren van de eigen mogelijkheden binnen de leefeenheid, zoals het verlenen van gebruikelijke zorg, wordt geen onderscheid gemaakt op basis van sekse, religie, cultuur, de wijze van inkomensverwerving of persoonlijke opvattingen over het verrichten van huishoudelijke taken.

Gebruikelijke zorg onderscheidt zich van mantelzorg. Mantelzorg is zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, door personen uit diens directe omgeving waarbij de zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie. Bij mantelzorg wordt de normale (gebruikelijke) zorg in zwaarte, duur en/of intensiteit aanmerkelijk overschreden.

Gebruikelijke zorg en de leeftijd van huisgenoten

De mate waarin gebruikelijke zorg aan de orde is wordt voor een belangrijk deel bepaald aan de hand van de leeftijd van de huisgenoten.

2.1 Gebruikelijke zorg van inwonende kinderen voor de ouder

Bij gezinnen is het uitgangspunt dat van kinderen vanaf 18 jaar verwacht mag worden dat zij een deel van de huishoudelijk taken overnemen. Het gaat daarbij om taken in de omvang vergelijkbaar met die bij het voeren van een eenpersoonshuishouden. Hiertoe behoren: het schoonhouden van de sanitaire ruimte, keuken, één kamer, het doen van de was en boodschappen, het verzorgen van de maaltijden, afwassen en opruimen.

Van kinderen onder de 18 kan geen volwaardige bijdrage aan het huishouden worden verwacht. Afhankelijk van de leeftijd en ontwikkeling van het kind wordt bekeken of er eventueel een bijdrage kan worden geleverd, of dat er juist extra ondersteuning nodig is. De bijdrage die normaal gesproken mag worden verwacht is:

  • ·

    bij kinderen van 13 jaar tot 18 jaar: naar eigen mogelijkheden werkzaamheden zoals opruimen, tafel dekken/afruimen, afwassen/afdrogen/vaatwasser, boodschappen doen, kleding in de wasmand doen, rommel opruimen, stofzuigen, bed verschonen

  • ·

    bij kinderen van 8 jaar tot en met 12 jaar: naar eigen mogelijkheden inzet bij licht huishoudelijk werk zoals opruimen, tafel dekken/afruimen, afwassen/afdrogen/vaatwasser, boodschappen doen, kleding in wasmand doen

  • ·

    bij kinderen van 0 tot en met 8 jaar wordt geen bijdrage verwacht

Bij het beoordelen van de mate waarin gebruikelijke zorg door kinderen mogelijk is wordt ervoor gezorgd dat kinderen niet overbelast worden, doordat zij te veel verantwoordelijkheid op zich nemen. In die zin zal een kind in een gezin met een ouder met belemmeringen in het voeren van het huishouden niet meer belast mogen worden dan een kind met gezonde ouders.Speciale aandacht hierbij is vereist ten aanzien van de invloed die het uitvoeren van huishoudelijke werkzaamheden kan hebben op de schoolprestaties van de kinderen. Het mag nooit zo zijn dat het verlenen van gebruikelijke zorg door tot de leefeenheid behorende kinderen die schoolprestatie negatief beïnvloeden.

Het verzorgen en begeleiden van jongere gezinsleden valt buiten de gebruikelijke zorg van kinderen, tenzij het inwonende kind aangeeft de taak van verzorging van een jonger gezinslid te willen verrichten en duidelijk is dat dit ook verantwoord is en de ouders daarmee instemmen.

2.2 Gebruikelijke zorg van ouders voor kinderen

Ouders hebben een zorgplicht voor hun kinderen. Deze strekt zich uit over opvang, verzorging, begeleiding en opvoeding, inclusief zorg bij ziekte.

Uitgangspunt is dat bij uitval van een van de ouders de andere ouder deze zorg overneemt. Zo nodig kan daarbij gebruik worden gemaakt van de mogelijkheden van zorgverlof, kinderopvang, buitenschoolse opvang en dergelijke. Een individuele voorziening voor structurele opvang van kinderen is niet mogelijk binnen de jeugdhulp en Wmo. Slechts bij calamiteiten en als alle voorliggende voorzieningen en mogelijkheden onvoldoende oplossing bieden, kan een tijdelijke voorziening voor de verzorging van de kinderen worden toegekend.

3. mantelzorg

Als er voor een persoon mantelzorg beschikbaar is, kan dat deel van de zorgaanspraak buiten de beschikking blijven. Welke zorg de mantelzorger op zich neemt en in welke omvang is, in overleg met de aanvrager, uitsluitend aan de mantelzorger zelf om te beslissen.

Voor hulp kan ook worden besloten om er voor te zorgen dat de mantelzorger regelmatig wordt ontlast, bij ziekte van de mantelzorger.

Dreigende overbelasting

Als de huisgenoot die huishoudelijke taken moet overnemen hierdoor overbelast dreigt te raken, kan besloten worden ook voor (onderdelen van) gebruikelijke zorg een indicatie af te geven, in de vorm van ambulante begeleiding.

Bij het onderzoek naar het risico van dreigende overbelasting van de huisgenoot kunnen de volgende onderwerpen aan de orde komen:

  • ·

    de hoeveelheid tijd die het kost en de frequentie;

  • ·

    de informatie die de huisgenoot zelf levert;

  • ·

    de lichamelijke en geestelijke gezondheid van de huisgenoot;

  • ·

    aanwezigheid van eventuele symptomen van overbelasting;

  • ·

    hoeveel tijd de huisgenoot heeft (baan, eigen gezin, mantelzorgtaken);

  • ·

    heeft de huisgenoot een uitlaatklep (hobby, vrienden, respijtzorg);

  • ·

    prognose van zorgbehoevendheid;

  • ·

    aanwezigheid van knelpunten;

  • ·

    persoon van de zorgbehoevende (hoe veeleisend, hoeveel druk legt deze persoon op de huisgenoot).

Het oordeel van hulpverleners, zoals de huisarts, kan bij het onderzoek worden betrokken.