Regeling vervallen per 01-07-2022

Gemeente Midden-Delfland - Beleidsregels Jeugdhulp Midden-Delfland 2018

Geldend van 01-07-2018 t/m 30-06-2022

Intitulé

Gemeente Midden-Delfland - Beleidsregels Jeugdhulp Midden-Delfland 2018

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Midden-Delfland (hierna: het College);

gelet op:

• Titel 4:3 van de Algemene wet bestuursrecht;

• Artikel 2.3 van de Jeugdwet;

• de artikelen 9, zesde lid, 11, vierde en achtste lid en 18, tweede lid van de Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp Midden-Delfland 2018,

gelezen het advies van de Adviesraad Sociaal Domein van 14 maart 2018 ;

besluit vast te stellen de Beleidsregels Jeugdhulp Midden-Delfland 2018

HOOFDSTUK 1 BEGRIPSBEPALINGEN

ARTIKEL 1 BEGRIPSBEPALINGEN

Alle begrippen die in deze Beleidsregels worden gebruikt hebben dezelfde betekenis als in de Jeugdwet (hierna: de wet) en de daarop gebaseerde lagere regelgeving, de Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp Midden-Delfland 2018 (hierna: de Verordening) en de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).

In deze Beleidsregels wordt verder verstaan onder:

a. (Boven)gebruikelijke zorg: Ouders hebben een zorgplicht voor hun kinderen. De ouder(s)

zorgen voor de opvoeding van hun kinderen, dit houdt in: het zorgen voor hun geestelijk

en lichamelijk welzijn en het bevorderen van de ontwikkeling. Bovengebruikelijke zorg

is alle zorg die de gebruikelijke zorg per dag overstijgt. Dit is onder meer afhankelijk van

de leeftijd en de ontwikkeling van het kind, maar ook van de draagkracht van de

ouder(s);

b. Budgethouder: De persoon die het persoongebonden budget beheert;

c. Derdenbeding: Onderdeel van de zorgovereenkomst tussen de budgethouder en de zorgverlener. Hierin staat dat wanneer uit onderzoek van de Pgb-verstrekker blijkt dat er ten onrechte een bedrag uit het Pgb is betaald aan een zorgverlener, terwijl die zorgverlener zelf toerekenbaar handelingen heeft verricht voor het ten onrechte ontvangen van het bedrag, de verstrekker dit direct kan terugvorderen van de zorgverlener.

d. Familiegroepsplan: Hulpverleningsplan als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet;

e. Hulp: Vrij toegankelijke jeugdhulpvoorziening

f. Hulpverleningsplan: Dit plan vermeldt de in te zetten zorg en ondersteuning met gebruikmaking van eigen kracht en netwerk. Hierin zal ook beschreven zijn van welke vrij toegankelijke jeugdhulpvoorzieningen de jeugdige en/of de ouders gebruik gaan maken en/of voor welke maatwerkvoorziening(en) de jeugdige en/of de ouders een aanvraag indienen bij het College.

g. Inkoopovereenkomst: overeenkomst tussen het College en het inkoopbureau H10 waarin de gezamenlijke inkoop van zorg en maatschappelijke ondersteuning wordt geregeld voor de volgende gemeentelijke taakvelden:

- jeugd- en Opvoedhulp

- jeugd GGZ (waaronder Ernstige Enkelvoudige Dyslexiezorg)

- voormalige Jeugd-Awbz

- curatieve zorg door kinderartsen

Jeugdteams, Gecertificeerde Instellingen (jeugdbescherming en jeugdreclassering) en JeugdzorgPlus vormen geen onderdeel van dit inkoopproces. Ook preventief jeugdhulpbeleid en de samenhang met andere beleidsterreinen blijven verantwoordelijkheden van de individuele gemeente.

h. Maatschappelijk Team: team van deskundigen als bedoeld in artikel 1, lid z van de Verordening.

i. Maatwerkvoorzieningen: voorzieningen als bedoeld in artikel 1, lid aa, en artikel 17 lid 1 van de Verordening.

j. Ondersteuning: maatschappelijke ondersteuning van het gezin met gebruikmaking van eigen kracht en het netwerk.

k. Overige voorzieningen: vrij toegankelijke voorzieningen als bedoeld in artikel 1, lid ee, en artikel 17 lid 2 van de Verordening. Hieronder vallen in ieder geval de volgende voorzieningen:

1. hulp van het Maatschappelijk Team, zoals:

 informatie en (opvoed)advies;

 voorlichting, cursussen en trainingen;

 online hulpverlening;

 kortdurende hulpverlening;

 jongerencoaching en participatiebevordering;

2. jeugdgezondheidszorg;

3. maatschappelijk werk.

l. Pgb: een bedrag als bedoeld in artikel 1, lid gg van de Verordening.

m. Pgb-plan: een plan als bedoeld in artikel 1, lid hh van de Verordening.

n. Respijtzorg: Biedt ouders de mogelijkheid om de zorgtaken voor hun kind tijdelijk over te

dragen.

o. Sociaal Netwerk: een verzamelnaam voor een netwerk van betekenisvolle figuren

(familie, vrienden en kennissen) dat functioneert als ondersteuningsbron voor het eigen

welzijn en welbehagen en dat van de personen in het netwerk;

p. Vaktherapieën: De aanduiding vaktherapie is een clusterbenaming van de beroepen

Beeldende therapie, Danstherapie, Dramatherapie, Muziektherapie en Psychomotorische

(Kinder)Therapie. Sinds 1 januari 2017 valt ook speltherapie onder vaktherapie.

q. Vervoer: Het vervoer van een jeugdige van en naar de locatie waar de jeugdhulp wordt

geboden;

r. Verwijsindex: Landelijk systeem waarin hulpverleners en andere professionals de persoonsgegevens registreren van de jeugdigen en jongvolwassenen (tot 23 jaar) waarover zij zich zorgen maken. Deze registratie bevat geen inhoudelijke informatie, maar het wordt duidelijk welke andere hulpverlener zich mogelijk ook actief met de situatie van dit kind (jongere) bezig houdt.

s. Zorg: niet-vrij toegankelijke maatwerkvoorzieningen

t. Zorgovereenkomst: overeenkomst tussen de Pgb houder en de zorgaanbieder. Dit vormt de basis voor het zorgtraject.

HOOFDSTUK 2 AANVULLENDE BEPALINGEN

ARTIKEL 2 TOEKENNEN MAATWERKVOORZIENING

In artikel 5 van de Verordening staat hoe het College onderzoekt welke ondersteuning nodig is. In aanvulling hierop gelden de volgende bepalingen:

1. Naast de gegevens die het College op basis van de Verordening artikel 5 onderzoekt, maakt het College een inschatting van de veiligheid, ontwikkeling en gezinssituatie van de jeugdige.

2. Ook onderzoekt het College hoe rekening gehouden kan worden met de godsdienstige gezindheid, de levensovertuiging en de culturele achtergrond van de jeugdige en zijn ouders.

3. Op basis van het werken met het principe 1Gezin1Plan1Regisseur stelt het College samen met de jeugdige en/of zijn ouders een hulpverleningsplan op. In plaats hiervan kan ook het Familiegroepsplan gebruikt worden.

4. Het hulpverleningsplan bevat tenminste:

• Burgerservicenummer en woonplaats jeugdige;

• Verblijfadres jeugdige en contactgegevens ouders;

• Wettelijk vertegenwoordigers van de jeugdige;

• Veiligheidsanalyse en korte analyse situatie, zoals bedoeld in het eerste lid;

• Hulpvraag gezin; ouder(s) en jeugdige;

• Wat kunnen ouders en jeugdige zelf;

• Wat kan het netwerk rondom het gezin betekenen;

• Wat is er nodig aan voorzieningen in het kader van preventief beleid;

• Wat is er nodig aan maatwerkvoorzieningen;

• Afspraken over het doel van de zorginzet, concreet en meetbaar beschreven;

• Afspraken over tussen-, eindevaluatie en nazorg.

5. Het College bepaalt de te hanteren woonplaats aan de hand van het in de wet gestelde woonplaatsbeginsel en de geldende aanvullende regel, met dien verstande dat bij de start van jeugdhulp of een maatregel de woonplaats wordt vastgesteld, volgens de landelijke richtlijnen.

6. Voordat het College beslist over de verlening van een maatwerkvoorziening, kan het College advies inroepen van een door het College aan te wijzen adviseur.

7. Het College kent een maatwerkvoorziening toe voor zover met betrekking tot de jeugdige een verwijzing is afgegeven via de rechter of gecertificeerde instelling.

8. Het College kan signaleren in de Verwijsindex wanneer er zorgen zijn over een jeugdige. Hierover dient een mededeling te worden gedaan aan de ouders.

9. Het College maakt met aanbieders afspraken over de voorwaarden waaronder zij behandeling voor de specialistische zorg voor ernstige enkelvoudige dyslexie mogen verlenen in opdracht van het College.

10. Een maatwerkvoorziening kan ook een Pgb zijn.

11. De beschikbare maatwerkvoorzieningen voor Zorg In Natura (hierna: ZIN) zijn opgenomen in de inkoopovereenkomsten. Hierin zijn de kosten en de duur van elke handeling ZIN opgenomen en de duur van de soort handeling om ondersteuning in te kunnen zetten via de toegang.

12. Een jeugdige en/of zijn ouder(s) komen in aanmerking voor een maatwerkvoorziening indien geen oplossing gevonden kan worden voor de hulpvraag door, al dan niet gedeeltelijk, gebruik te maken van voorzieningen die beschikbaar zijn op grond van voorliggende wetten.

13. Zorg die vergoed kan worden vanuit de (aanvullende) ziektekostenverzekering wordt in principe niet door het College vergoed. Hieronder vallen de vaktherapieën. Indien de aanvullende verzekering aantoonbaar niet vergoedt, kan het college een Pgb verstrekken.

14. Wanneer het College besluit dat ouders en/of de jeugdige in aanmerking komen voor een Pgb, zijn de artikelen in hoofdstuk 5 van deze Beleidsregels van toepassing voor een goede afweging.

ARTIKEL 3 VERVOER

1. Vervoer kan alleen worden toegekend in combinatie met een vorm van jeugdhulp.

2. Vervoer kan alleen worden toegekend bij een gecontracteerde vervoerder/ jeugdhulpaanbieder.

3. Vervoer dient de gebruikelijke zorg en de eigen kracht van het netwerk te boven te gaan;

4. Vervoer naar onderwijs‐zorglocaties vindt plaats met behulp van en volgens de

regels van het leerlingenvervoer gedurende de lesweken. In de vakantieperiode kan dit vervoer in een andere vorm mogelijk gemaakt worden.

5. De door de gemeente gecontracteerde vervoerder/jeugdhulpaanbieder

organiseert het vervoer.

6. De uitvoering van het vervoer kan plaatsvinden op basis van een Pgb, door de gemeente of door de jeugdhulpaanbieder.

7. De vervoersvoorziening kan bestaan uit het vervoer door derden in opdracht van de zorgaanbieder of in opdracht van het college. Indien het College oordeelt, dat dit niet passend is, geldt een kilometervergoeding van € 0,19. In uitzonderlijke gevallen kan er een taxi worden ingezet.

HOOFDSTUK 3 AFWEGINGSKADER GEBRUIKELIJKE HULP

ARTIKEL 4 GEBRUIKELIJKE HULP

Het is gebruikelijk dat ouders hun kind de dagelijkse hulp dan wel zorg bieden die past bij de leeftijd en ontwikkelingsfase van hun kind. Bij gebruikelijke hulp voor kinderen kan het ook gaan om activiteiten die niet standaard bij alle kinderen noodzakelijk zijn, maar die wel als gangbare hulp dan wel zorg van ouders aan kinderen kunnen worden aangemerkt. Bijlage 1 bij deze Beleidsregels bevat richtlijnen ten aanzien van gebruikelijke zorg van ouders voor kinderen met een normaal ontwikkelingsprofiel in verschillende levensfasen van het kind.

1. Het College kan pas na een onderzoek vaststellen of van de ouder(s) in het individuele geval verwacht mag worden dat gebruikelijke hulp wordt geboden.

2. Bij de beoordeling of gebruikelijke hulp door de ouder(s) van de jeugdige mag worden verwacht, dient de beoordelingsvrijheid van het College helder omschreven te zijn. Hiervoor wordt een afwegingskader gebruikt dat gebaseerd is op de volgende feiten en omstandigheden:

1. De aard, frequentie en de omvang van de opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen van de jeugdige.

2. De leeftijd en de ontwikkelingsfase van de jeugdige.

Uit het bepaalde onder punt 1. en 2. volgt dat het College de genoemde onderwerpen in samenhang zal moeten beoordelen.

3, Bij het inventariseren van de mogelijkheden voor het verlenen van gebruikelijke hulp, wordt geen onderscheid gemaakt op basis van sekse, religie, cultuur, de wijze van inkomensverwerving of persoonlijke opvattingen over het verrichten van huishoudelijke taken.

ARTIKEL 5 CAPACITEITEN VAN DE OUDER(S)

Voor de beantwoording van de vraag of de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de ouder(s) toereikend zijn, geldt het volgende. Het College beoordeelt dat aan de hand van de opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen van de jeugdige en welke problemen ouders ondervinden met betrekking tot de zogeheten zorgplicht. Het kan voor komen dat de ouder(s) zelf - al dan niet tijdelijk - onvoldoende opvoedcapaciteiten hebben om, om te gaan met (kortgezegd) opgroeiproblemen van hun kinderen die daarmee verband houden. In die gevallen kan het College ondersteuning, hulp dan wel zorg bieden die er op gericht is om ouders instrumenten in handen te geven waardoor zij dit (weer) wel kunnen doen. Er bestaan echter ook (kortgezegd) opgroeiproblemen waarbij er een jeugdhulp in de vorm van een voorziening noodzakelijk kan zijn, zonder dat sprake is van onwil of onvermogen van de kant van de jeugdige of zijn ouders. Denk bijvoorbeeld aan een beperking (als bedoeld in de wet) van de kant van de jeugdige die het noodzakelijk maakt dat er een voorziening wordt getroffen. Zie verder de bijlage “Richtlijnen gebruikelijke hulp en zorg” bij deze Beleidsregels.

ARTIKEL 6 DREIGENDE OVERBELASTING

Indien sprake is van (dreigende) overbelasting van de ouder(s) moet dat aannemelijk worden gemaakt en zonodig nader worden onderbouwd. In dat geval rust er op het College de plicht daar een onderzoek naar in te stellen. De ouder(s) is dan verplicht, desgevraagd, zijn medewerking te verlenen aan een onderzoek. Weigert de ouder(s) dit, dan kan het recht op een maatwerkvoorziening niet worden vastgesteld, tenzij het College het recht op een andere manier kan vaststellen.

Omvang planbare en/of onplanbare hulp /zorg

Soms is het duidelijk dat de ouder(s) overbelast is, maar soms ook niet. Niet alleen de omvang van de planbare hulp dan wel zorg, maar ook de mate van de noodzaak tot het continu aanwezig zijn om onplanbare hulp dan wel zorg te bieden kan van invloed zijn op de belastbaarheid van de ouder(s) die geacht wordt gebruikelijke hulp te verlenen. Met andere woorden: het uitvoeren van enkele taken op vooraf gezette (gebruikelijke) momenten is vaak minder belastend dan het uitvoeren van dezelfde taken waarbij continue aanwezigheid en alertheid nodig is van de ouder(s) die geacht wordt gebruikelijke hulp te verlenen.

Gebruikelijke zorg/hulp overig

Het College zal bij de beoordeling van (dreigende) overbelasting in voorkomende gevallen ook rekening moeten houden met de omstandigheid dat de ouder(s) gebruikelijke zorg/hulp bieden in het kader van andere regelgeving. Denk bijvoorbeeld aan verpleging en verzorging op grond van de Zorgverzekeringswet (Zvw) en/of het overnemen van huishoudelijke taken op grond van de Wmo 2015. Zie verder de bijlage “Richtlijnen gebruikelijke hulp en zorg” bij deze Beleidsregels.

ARTIKEL 7 GEEN GEBRUIKELIJKE HULP

Permanent toezicht gedurende het gehele etmaal, waardoor tijdig kan worden ingegrepen, valt niet onder gebruikelijke hulp. Indien de jeugdige van 12 jaar of ouder geen intieme persoonlijke verzorging wil ontvangen van de ouder(s) wordt geen bijdrage van de ouder(s) verwacht. Daarbij heeft het College oog voor een mogelijke aanspraak op intensieve kindzorg op grond van de Zorgverzekeringswet of toegang tot de Wet langdurige zorg.

ARTIKEL 8 BOVEN-GEBRUIKELIJKE HULP

Het kan zijn dat de gebruikelijke hulp (substantieel) wordt overschreden. In voorkomende gevallen wordt gesproken van boven-gebruikelijke hulp gelet op de aard of omvang daarvan. Voor boven-gebruikelijke hulp kan door het College een indicatie worden afgegeven. Bij de beoordeling of sprake kan zijn van boven-gebruikelijke hulp wordt altijd een vergelijking gemaakt met kinderen zonder behoefte aan jeugdhulp met een normaal ontwikkelingsprofiel. Het is echter niet zo dat het College in beleidsregels kan vaststellen hoeveel hulp dan wel zorg precies gebruikelijk is te bieden. Het College moet daarvoor de omstandigheden van het individuele geval beoordelen. Onder substantiële overschrijding kan voor persoonlijke verzorging en begeleiding als uitgangspunt een omvang van gemiddeld meer dan een uur per etmaal worden gehanteerd. Zie verder de bijlage “Richtlijnen gebruikelijke hulp en zorg” bij deze Beleidsregels.

HOOFDSTUK 5 PGB

ARTIKEL 9 AANVULLENDE VOORWAARDEN TOEKENNEN PGB

Een maatwerkvoorziening wordt verstrekt in de vorm van ZIN of in de vorm van een Pgb. Het College acht het noodzakelijk om voor de toekenning van een Pgb aanvullende voorwaarden op te stellen (Verordening artikel 11, lid 4):

1. Het College legt jaarlijks de hoogte van het Pgb vast in het Besluit maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp.

2. Een vertegenwoordiger van de jeugdige treedt op als budgethouder. De budgethouder moet een familielid zijn tot maximaal de tweedegraad of een aantoonbare relatie hebben met de jeugdige.

3. Het College beoordeelt of de budgethouder voldoende bekwaam is om – al dan niet met ondersteuning van het sociale netwerk, een curator, bewindsvoerder, mentor of gemachtigde - de taken die aan het Pgb zijn verbonden uit te voeren.

4. Het Pgb is toereikend om veilige, doeltreffende en kwalitatief goede jeugdhulp in te

kopen. Dit naar het oordeel van het College;

5. De omvang van het Pgb wordt vastgesteld aan de hand van het Familiegroepsplan en/of Pgb-plan;

6. Het Pgb gaat niet eerder in dan de datum van het ondertekenen van de aanvraag;

7. Een zorgtraject kan langer zijn dan een jaar. Een Pgb kan dus voor een langere duur worden verleend, mits duidelijk verantwoord wordt waarom dit noodzakelijk is.

8. Het College kan, na zorgvuldige afweging, de beschikking voor een kortere termijn

toekennen dan door de jeugdige en/of zijn ouder(s) wordt gevraagd. Deze afweging dient goed gemotiveerd opgenomen te worden in de beschikking;

9. Het Pgb bedraagt niet meer dan de maximale kosten van een gelijkwaardige door het College gecontracteerde maatwerkvoorziening in ZIN;

10. Het College heeft de mogelijkheid om de zorgovereenkomst bij de budgethouder op te vragen, als zij dit nodig acht;

11. Het Pgb kan flexibel worden opgenomen als dit in het Familiegroepsplan en/of Pgb-plan nadrukkelijk is opgenomen;

12. Een verzoek om een Pgb kan worden geweigerd indien:

a. het om gebruikelijke hulp gaat (zie bijlage 1);

b. de zorg niet in Nederland wordt geleverd;

c. het Pgb besteed wordt voor betaling van tussenpersonen of belangenbehartigers (personen of instanties);

d. de budgethouder handelingsonbekwaam is;

e. de budgethouder in het buitenland woont;

f. de budgethouder tegelijk zorgverlener is van de desbetreffende zorgvrager;

g. er eerder sprake is geweest van fraude of misbruik van het Pgb;

h. de budgethouder in de schuldsanering zit;

i. er sprake is van (dreigende) overbelasting bij de budgethouder;

j. er sprake is van andere overwegende bezwaren om het Pgb aan deze budgethouder te verstrekken.

ARTIKEL 10 FUNCTIECATEGORIEËN

1. Het Pgb kan worden toegekend voor de volgende functiecategorieën jeugdhulp:

a. Persoonlijke verzorging professioneel en niet professioneel;

b. Individuele begeleiding professioneel en niet professioneel;

c. Begeleiding groep;

d. Begeleiding groep met vervoer;

e. Ernstige Enkelvoudige Dyslexiezorg;

f. Kortdurend verblijf professioneel en niet professioneel;

g. Basis GGZ;

h. Specialistische GGZ.

ARTIKEL 11 CRITERIA VOOR DE INZET VAN HET SOCIAAL NETWERK

1. De jeugdige en/of ouder(s) aan wie een Pgb wordt toegekend, kunnen alleen jeugdhulp

betrekken van personen die tot het sociale netwerk behoren, als aan onderstaande

voorwaarden wordt voldaan:

a. er is sprake van bovengebruikelijke zorg;

b. de inzet van het sociaal netwerk is aantoonbaar beter of minimaal gelijkwaardig aan

professionele ondersteuning;

c. de geboden hulp is veilig, doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht. Dit naar het oordeel van het College;

d. de persoon uit het sociaal netwerk die de hulp gaat verlenen, heeft zich voldoende op de hoogte gesteld van de verantwoordelijkheden die aan het bieden van jeugdhulp verbonden zijn. Dit naar het oordeel van het College;

e. er is bij de persoon uit het sociaal netwerk die jeugdhulp gaat verlenen geen sprake van (dreigende) overbelasting. Dit naar het oordeel van het College;

f. de persoon uit het sociale netwerk mag op geen enkele wijze druk op de jeugdige

en/of zijn ouders hebben uitgeoefend bij hun besluitvorming. Dit naar het oordeel van het College;

g. de persoon uit het sociaal netwerk die jeugdhulp verleent, overlegt een Verklaring Omtrent Gedrag, behalve als de ouder(s) van de cliënt jeugdhulp verlenen.

2. De jeugdige en/of ouder(s) aan wie een Pgb wordt toegekend kunnen alleen jeugdhulp

betrekken van personen die tot het sociale netwerk behoren voor begeleiding,

dagactiviteiten, persoonlijke verzorging gericht op het opheffen van een tekort aan zelfredzaamheid bij algemene dagelijkse levensverrichtingen en kortdurend verblijf.

3. Verzorging bij kortdurende ziekte van de jeugdige valt onder gebruikelijke zorg. Ouders kunnen in dit geval echter wel gebruik maken van respijtzorg.

4. In aanvulling op het eerste lid onder b, wordt inzet van het sociaal netwerk via een Pgb

in ieder geval aantoonbaar beter geacht, indien één of meerdere van de volgende

omstandigheden aan de orde zijn:

a. de hulp is vooraf niet goed in te plannen;

b. de hulp moet op ongebruikelijke tijden geleverd worden;

c. de hulp moet op veel korte momenten per dag geboden worden;

d. de hulp moet op verschillende locaties worden geleverd;

e. de hulp moet 24 uur per dag en op afroep beschikbaar zijn;

f. de hulp moet vanwege de aard van de beperking worden geboden door een persoon

met wie de jeugdige vertrouwd is en goed contact heeft.

5. De jeugdige en/of zijn ouder(s) dragen de verantwoordelijkheid voor het bewaken van

de kwaliteit van de jeugdhulp die zij betrekken van personen die tot het sociale netwerk

behoren.

ARTIKEL 12 BESCHIKKING

1. Zoals gesteld in artikel 14, lid 5b, van de Verordening, verstrekt het College altijd een beschikking bij de verstrekking van een Pgb. Deze beschikking bevat tenminste de

volgende punten:

a. De naam, telefoonnummer + e‐mailadres van de medewerker die het Pgb namens

het College heeft toegekend;

b. De naam en het Burgerservicenummer van de jeugdige;

c. De ondersteuningsvraag;

d. De beslissing (product, bedrag en termijn);

e. Opbouw van de berekening;

f. Bezwaarclausule.

ARTIKEL 13 BESTEDING VAN HET PGB

1. Voorwaarde voor het verstrekken van een Pgb is dat de jeugdige en/of zijn ouder(s) het

persoonsgebonden budget aanwenden voor de ondersteuning zoals is opgenomen en

goedgekeurd in het Pgb-plan.

2. Het College geeft alleen een beschikking af als de aanvrager, de budgethouder en de ondersteuner/hulpverlener zich conformeren aan het ingediende Pgb-plan.

3. Het Pgb mag niet besteed worden aan reiskosten, administratiekosten, bemiddelingskosten of een eindejaarsuitkering.

4. Wanneer de jeugdige en/of zijn ouder(s) verschillende vormen van jeugdhulp nodig

hebben kunnen zij er voor kiezen om een deel van de ZIN af te nemen en een

deel zelf in te kopen met een Pgb. Per productcategorie is maar één verstrekkingsvorm

mogelijk.

5. Na toekenning van een Pgb controleert het College bij de SVB of het budget is

aangewend voor de bekostiging van het resultaat waarvoor de verlening heeft

plaatsgevonden. Wanneer dit niet het geval is, dan wordt er contact met de ouder(s)

opgenomen en onderzocht waarom dit is, of het Pgb alsnog besteed gaat worden en of er

andere hulp noodzakelijk is.

6. De jeugdige en/of zijn ouder(s) geven de SVB opdracht voor het uitvoeren van

betalingen aan hun zorgverleners. Het opstellen van een zorgovereenkomst als

onderdeel van het hulpverleningsplan geldt als voorwaarde voor het uitbetalen van

zorgverleners uit het Pgb.

7. Bij een verandering in de zorgvraag waardoor het budget anders wordt ingezet, vragen

de ouders het College hiervoor toestemming. Als dit niet wordt gedaan, dan kan het

College dit beschouwen als onjuiste verstrekking van informatie. Het College heeft ook de mogelijkheid om het Pgb te herzien bij een verandering in de zorgbehoefte.

ARTIKEL 14 TOETSING ZORGOVEREENKOMST

1. De budgethouder sluit met elke zorgverlener een zorgovereenkomst.

2. In de zorgovereenkomst moeten tenminste de volgende gegevens worden opgenomen voordat het zorgkantoor of het College de overeenkomst kan goedkeuren:

a. de wijze waarop de persoon (natuurlijk persoon of rechtspersoon) met wie de budgethouder de overeenkomst sluit zal voorzien in de behoefte aan ondersteuning/jeugdhulp van de jeugdige;

b. de gegevens die nodig zijn om bij de SVB de ondersteuning/hulp te kunnen declareren;

c. een derdenbeding.

3.Een wijziging van een goedgekeurde overeenkomst moet door de budgethouder onmiddellijk met een formulier aan de SVB kenbaar worden gemaakt. De SVB stelt daarvoor het vereiste modelformulier beschikbaar. De wijziging moet in overeenstemming blijven met de toekenningsbeschikking.

4.Op de zorgovereenkomst vindt een zorginhoudelijke toets plaats door het College en een arbeidsrechtelijke toets door de Sociale Verzekeringsbank.

5.Het Pgb-plan dient als toets voor de zorgovereenkomst(en). Zorgovereenkomst(en) die inhoudelijk afwijken van hetgeen in het Pgb-plan is opgenomen, worden door het College afgewezen.

6.De looptijd van de zorgovereenkomst(en) mag niet langer zijn dan de looptijd van de door het College afgegeven beschikking.

7.De SVB is verantwoordelijk voor de uitvoering van de betalingen, controle op de zorgovereenkomst en de uitvoering van alle werkgeversverplichtingen.

ARTIKEL 15 KWALITEITSEISEN

Het College acht het noodzakelijk om voor de kwaliteit van de geboden jeugdhulp vanuit een Pgb aanvullende kwaliteitseisen te stellen (Verordening artikel 18 lid 2).

1.Jeugdhulpaanbieders en jeugdhulpprofessionals die vanuit een Pgb worden betaald, moeten kwalitatief verantwoorde jeugdhulp bieden en voldoen aan dezelfde eisen die gelden bij de producten in ZIN, conform de percelen van de aanbesteding.

2. Zorgaanbieders dienen minimaal 2x per jaar schriftelijk verslag te doen aan het College over de voortgang van de geboden hulp.

3. Het college kan (laten) toetsen of een zorgaanbieder voldoet aan de genoemde kwaliteitseisen. Hierbij kan ook de Inspectie voor de Jeugd worden ingeschakeld.

ARTIKEL 16 TOETSING, VERANTWOORDING EN EVALUATIE

1. Het College is inhoudelijk verantwoordelijk en toetst minimaal twee keer per jaar of:

• de budgethouder alle verplichtingen nakomt;

• de geboden zorg doelmatig en doeltreffend is.

2. Het College controleert vooraf de doelmatigheid en doeltreffendheid van de aangevraagde jeugdhulp via het ingediende Pgb-plan. Deze begintoetsing vindt plaats in aanwezigheid van de jeugdige en/of zijn ouder(s) en de betreffende jeugdhulp aanbieder.

3. Gedurende de looptijd van de zorg vindt monitoring plaats via periodieke gesprekken met de jeugdige en zijn gezin. Bij deze gesprekken is ook de jeugdhulp aanbieder aanwezig. Deze voortgangsgesprekken zijn afhankelijk van het ontwikkelpotentieel dat verschilt per situatie (is er sprake van een ‘stabiele’ beperking of is er concreet zicht op verbetering).

4. Als de aanvrager niet zelf de budgethouder is, is naast de aanvrager ook de budgethouder aanwezig bij de (voortgangs)gesprekken.

5. Boeken de jeugdige en diens gezin geen progressie, dan kan alsnog een interventie plaatsvinden of een omzetting van de beschikking naar ZIN.

6. Ook bij signalen van oneigenlijk gebruik van het Pgb is nader onderzoek mogelijk en/of volgt een omzetting van de indicatie naar ZIN.

7. Het College toetst minimaal 1x per jaar of de professional zich houdt aan de kwaliteitseisen zoals vermeld in artikel 15 van deze Beleidsregels en artikel 18 van de Verordening.

HOOFDSTUK 6 SLOTBEPALINGEN

ARTIKEL 16 AFWIJKINGSBEVOEGDHEID

Het College kan in bijzondere gevallen ten gunste van de jeugdige of zijn ouder(s) afwijken van

deze Beleidsregels indien toepassing van deze regels gevolgen zou hebben die onevenredig zijn

in verhouding tot de met de Beleidsregels te dienen doelen.

ARTIKEL 17 CITEERTITEL

Deze beleidsregels worden aangehaald als: Beleidsregels jeugdhulp Midden-Delfland 2018

ARTIKEL 18 INWERKINGTREDING

Deze beleidsregels treden in werking op 1 juli 2018 onder gelijktijdige intrekking van de Beleidsregels jeugdhulp Midden-Delfland 2015.

ARTIKEL 19 OVERGANGSBEPALING

Op de aanvragen die tot en met de datum van vaststelling zijn ingediend zijn de Beleidsregels jeugdhulp 2015 van toepassing.

Aldus vastgesteld in de collegevergadering van 15 mei 2018,

het college van burgemeester en wethouders,

Martien Born

Gemeentesecretaris

Arnoud Rodenburg

burgemeester

BIJLAGE 1 RICHTLIJNEN GEBRUIKELIJKE HULP EN ZORG

Richtlijnen ten aanzien van gebruikelijke zorg voor kinderen met een normaal ontwikkelingsprofiel in verschillende levensfasen van het kind (bron: Indicatiewijzer).

Ondertekening