Beleidsregels subsidiëring kosten kinderopvang op grond van sociaal medische indicatie 2016

Geldend van 07-04-2016 t/m heden

Intitulé

Beleidsregels subsidiëring kosten kinderopvang op grond van sociaal medische indicatie 2016

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Midden-Drenthe;

gelet op artikel 3 van de Algemene subsidieverordening en artikel 1.6 lid 1, eerste volzin en onder k. en l. Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen;

overwegende dat het ondersteunen van ouders met een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang vanwege sociale dan wel medische omstandigheden weliswaar geregeld wordt in de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen, maar dat deze regeling niet in werking is getreden en de het verlenen van ondersteuning in die gevallen wel gewenst is;

Besluit:

vast te stellen de navolgende,

Beleidsregels subsidiëring kosten kinderopvang op grond van sociaal medische indicatie 2016

1. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1: Begripsbepalingen

In deze beleidsregels en daarop berustende regelingen wordt verstaan onder:

  • a.

    het college: het college van burgemeester en wethouders van gemeente Midden-Drenthe;

  • b.

    de wet: de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (hierna Wkkp);

  • c.

    Awir: Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen;

  • d.

    Sociaal medische indicatie: een lichamelijke, zintuiglijke, verstandelijke of psychische beperking bij de ouder of het kind, die kinderopvang noodzakelijk maakt;

  • e.

    Ouder: de ouder zoals bedoeld in artikel 1.1 Wkkp;

  • f.

    Kind: het kind zoals omschreven in artikel 4 Awir;

  • g.

    Vreemdeling: hetgeen daar onder wordt verstaan in de Vreemdelingewet 2000;

  • h.

    Kinderopvang: kinderopvang zoals bedoeld in artikel 1.1 Wkkp;

  • i.

    Kindercentrum: kindercentrum zoals bedoeld in artikel 1.1 Wkkp;

  • j.

    Gastouderopvang: gastouderopvang zoals bedoeld in artikel 1.1 Wkkp;

  • k.

    Toetsingsinkomen: het inkomen zoals bedoeld in artikel 8, lid 1 Awir;

  • l.

    Berekeningsjaar: het jaar zoals omschreven in artikel 2, lid 1 sub b Awir.

Artikel 2. Subsidie

  • a.

    De bijdrage is een waarderingssubsidie in de zin van de Algemene subsidieverordening Midden-Drenthe.

  • b.

    De Algemene subsidieverordening is van toepassing voor zover daar in deze beleidsregels niet van wordt afgeweken.

2. DOELGROEP VAN DE BIJDRAGE

Artikel 3: Doelgroep

  • 1.

    In aanmerking voor een vergoeding voor kosten kinderopvang komen ouders waarvoor

    een noodzaak tot kinderopvang of naschoolse opvang is vastgesteld als gevolg van de

    sociale of medische omstandigheden van ouder en/of kind en deze ouders op grond van

    de wet kinderopvang (wkkp) geen recht hebben op een kinderopvangtoeslag. Het

    college houdt rekening met de mogelijkheden van de aanvrager om zelf in kinderopvang

    te voorzien en met een andere passende (voorliggende) voorziening waar de ouder

    redelijkerwijs gebruik van zou kunnen maken.

  • 2.

    Het college wijst MO-Groep en Argonaut Advies aan als onafhankelijke instanties voor

    het vaststellen van de noodzakelijkheid van de kinderopvang. Als bij de aanvraag een

    onafhankelijke onderbouwing is gegeven voor deze noodzaak en deze naar het oordeel

    van het college voldoende duidelijk is, kan het college afzien van een adviesaanvraag.

3. AANVRAAG VAN DE BIJDRAGE

Artikel 4: Te verstrekken gegevens bij de aanvraag

  • 1.

    Een aanvraag voor een bijdrage in de kosten van kinderopvang bevat:

    • a.

      naam, adres en BSN van de ouder;

    • b.

      indien van toepassing: naam en BSN van de partner en, als dit een ander adres is dan het adres van de ouder: het adres van de partner;

    • c.

      naam, geboortedatum en BSN van het kind of de kinderen waarop de aangevraagde bijdrage betrekking heeft;

    • d.

      een offerte of contract van het kindercentrum of gastouderbureau dat de kinderopvang gaat verzorgen waarin in ieder geval per kind wordt aangegeven: het aantal uren kinderopvang per maand, de kostprijs per uur en de aanvangsdatum van de opvang;

    • e.

      gegevens of een verwijzing naar gegevens waaruit blijkt dat de ouder behoort tot de groep personen als bedoeld in artikel 3 van deze beleidsregels;

    • f.

      overige gegevens die het college nodig acht om te kunnen besluiten over de aanvraag van de bijdrage;

    • g.

      een machtiging voor rechtstreekse betaling van de gemeentelijke bijdrage aan de kinderopvangorganisatie.

  • 2.

    Voor de aanvraag wordt gebruik gemaakt wordt van een door het college beschikbaar gesteld aanvraagformulier.

  • 3.

    Indien de aanvrager een partner heeft, wordt de aanvraag mede ondertekend door de partner.

4. VOORLOPIGE VERLENING VAN DE BIJDRAGE

Artikel 5: Hoogte van de bijdrage

  • 1. Voor de bepaling van de hoogte van de bijdrage wordt de tabel gebruikt voor het betreffende berekeningsjaar, zoals opgenomen in het Besluit kinderopvangtoeslag.

  • 2. Op basis van deze tabel wordt van de ouders een eigen bijdrage in de kosten van kinderopvang gevraagd afhankelijk van het toetsingsinkomen.

  • 3. De hoogte van de bijdrage bedraagt maximaal de vastgestelde kostprijs per uur en het maximaal aantal uren opvang per maand zoals opgenomen in artikel 4, artikel 8 en artikel 8a van het Besluit kinderopvangtoeslag waarbij geldt dat de bijdrage slechts kan worden berekend over de uren die op niet meer dan vier dagdelen per week worden afgenomen.

  • 4. De kosten die door een gastouderbureau in rekening worden gebracht bij de ouder of de gastouder, niet zijnde de kosten van gastouderopvang, komen niet voor subsidiëring in aanmerking.

Artikel 6: Duur en omvang van verlening van de bijdrage

  • 1. De subsidie wordt verleend met ingang van de datum waarop de kinderopvang zal plaatsvinden. Indien aangevraagd is na de ingangsdatum van de kinderopvang, dan kan de subsidie worden verleend voor de kosten die zijn gemaakt in de periode tot drie maanden voor de datum van de aanvraag.

  • 2. De subsidie wordt verleend per kalenderjaar, tenzij de indicatie voor een kortere periode is afgegeven.

  • 3. In afwijking van het vorige lid kan het college de subsidie voor een andere periode verlenen.

Artikel 7: Beslistermijn

  • 1. Het college besluit over de aanvraag binnen acht weken na ontvangst van alle benodigde gegevens.

  • 2. Het college kan de in het vorige lid bedoelde beslistermijn met ten hoogste vier weken verdagen. Het college stelt de aanvrager hiervan schriftelijk in kennis.

Artikel 8: Weigeringsgrond

  • 1. Het college weigert de bijdrage als:

    • a.

      de aanvrager niet behoort tot de personen als bedoeld in artikel 3 van deze beleidsregels;

    • b.

      de aanvrager aantoonbaar zelf in kinderopvang kan voorzien of als er een andere passende voorziening is waar een beroep op gedaan kan worden;

    • c.

      de aanvrager een vreemdeling is die niet rechtmatig in Nederland verblijft en als gevolg daarvan geen aanspraak heeft op toekenning van verstrekkingen, voorzieningen en uitkeringen op grond van een beschikking van een bestuursorgaan (artikel 10 lid 1 Vreemdelingenwet 2000);

    • d.

      gebruik wordt gemaakt van opvang die niet is opgenomen in het register kinderopvang als bedoeld in artikel 1.47a Wkkp;

    • e.

      de aanvrager niet in de gemeente Midden-Drenthe woont;

    • f.

      er sprake is van een weigeringsgrond als bedoeld in artikel 4:35 Awb.

  • 2. Tot een voorliggende voorziening wordt in ieder geval gerekend:

    • a.

      Wkkp

    • b.

      Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten

    • c.

      Jeugdzorg

    • d.

      Persoonsgebonden budget

    • e.

      Medisch kinderdagverblijf

    • f.

      Peuterspeelzaal

    • g.

      De beleidsregels subsidiëring kinderopvang 2016

    • h.

      De Wet maatschappelijke ondersteuning

Artikel 9: Inhoud van de beschikking

  • 1. Het besluit tot verlening van een bijdrage in de kosten van kinderopvang bevat in ieder geval:

    • a.

      de vaststelling dat de ouder tot de doelgroep behoort;

    • b.

      de naam en geboortedatum van het kind of de kinderen waarop de aanvraag betrekking heeft;

    • c.

      de naam en adres van het kindercentrum of gastouderbureau waar de kinderopvang plaatsvindt;

    • d.

      de periode en de omvang van de kinderopvang per maand waarvoor de bijdrage wordt verleend;

    • e.

      de wijze waarop het bedrag van de bijdrage wordt bepaald;

    • f.

      de hoogte van het bedrag van de bijdrage;

    • g.

      de wijze waarop de bijdrage wordt uitbetaald;

    • h.

      de verplichtingen van de ouder

  • 2. Het besluit bevat tevens een motivering van de noodzakelijkheid waaruit tenminste blijkt:

    • a.

      of er al dan niet sprake is van een indicatie;

    • b.

      wat de geldigheidsduur van de indicatie is;

    • c.

      wie de geïndiceerde personen zijn.

Artikel 10: De bevoorschotting van de bijdrage

  • 1.

    De bijdrage wordt uitbetaald na aanlevering van de factuur over de betreffende

    opvangperiode.

  • 2.

    De bijdrage wordt overgemaakt naar de kinderopvangorganisatie.

5. VASTSTELLING VAN DE BIJDRAGE

Artikel 11: Het besluit tot vaststelling van de bijdrage

  • 1. Na afloop van de periode waarover een bijdrage is toegekend, stelt het college, na ontvangst van alle benodigde gegevens, binnen acht weken de definitieve bijdrage ambtshalve vast.

  • 2. De definitieve bijdrage wordt vastgesteld aan de hand van de maandelijks ingeleverde facturen en het bij de ouder opgevraagd IB60 formulier over de periode van toekenning.

  • 3. Indien niet alle facturen zijn ingeleverd, dan wordt de subsidie definitief vastgesteld aan de hand van een bij de ouder opgevraagd jaaroverzicht van de feitelijke kosten en het IB 60 formulier over de periode van toekenning.

Artikel 12: Terugvordering, verrekening en invordering

  • 1.

    Het college vordert de bijdrage terug van de ouder, indien:

  • a.

    de activiteiten waarvoor subsidie is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden of zullen plaatsvinden;

  • b.

    de ouder niet heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen;

  • c.

    de ouder onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag tot subsidieverlening zou hebben geleid;

  • d.

    de subsidieverlening anderszins onjuist was en de ouder dit wist of behoorde te weten.

  • 2.

    Het college kan de vordering verrekenen met een voor dezelfde activiteiten verstrekte bijdrage voor een ander tijdvak. Uitgangspunt is dat indien mogelijk wordt overgegaan tot verrekening, tenzij het college een andere wijze van invorderen meer geschikt acht.

  • 3.

    Als de vordering niet wordt verrekend, wordt de terugvordering, ingevorderd middels dwangbevel indien deze niet tijdig wordt betaald.

6. VERPLICHTINGEN VAN DE OUDER

Artikel 13: Inlichtingenplicht

  • 1. De ouder of partner doet het college onmiddellijk na het bekend worden daarvan uit eigen beweging mededeling van alle inlichtingen en gegevens die redelijkerwijs van invloed kunnen zijn op de hoogte van de bijdrage.

  • 2. De ouder of partner verstrekt desgevraagd het college, binnen een door het college te stellen redelijke termijn, alle gegevens van hem en zijn partner die voor de aanspraak op en de hoogte van de bijdrage van de gemeente van belang zijn.

Artikel 14: Onjuiste gegevens en onvoldoende medewerking

  • 1. Indien de ouder of partner de gegevens, zoals genoemd in artikel 13 van deze beleidsregels niet, niet tijdig , onvolledig of onjuist heeft verstrekt en hen dit te verwijten valt, dan schort het college het recht op de bijdrage voor de duur van ten minste acht weken op.

  • 2. Het college doet mededeling van deze opschorting en nodigt de ouder of partner uit om het verzuim te herstellen binnen een gestelde termijn.

  • 3. Indien de ouder of partner het verzuim niet binnen de gestelde termijn herstelt trekt het college het recht op de bijdrage in vanaf het moment dat het recht is opgeschort.

Artikel 15: Bewaarplicht

De ouder bewaart alle bewijsstukken die aan de verstrekking van de bijdrage ten grondslag liggen tenminste gedurende vijf jaar na de vaststelling en stelt deze op verzoek ter beschikking aan het college voor controledoeleinden.

7. BEËINDIGING BELEIDSREGEL

Artikel 16: Beëindiging beleidsregel

Op het moment dat de regeling van artikel 1.6 lid 1 aanhef en onder k. en l. Wkkp in werking treedt, waardoor de doelgroep sociaal-medisch geïndiceerden alsnog aan de doelgroepen in de wet Wkkp wordt toegevoegd, vervalt deze beleidsregel.

8. SLOTBEPALINGEN

Artikel 17: Gevallen waarin de beleidsregels niet voorziet

In gevallen waarin deze beleidsregels niet voorzien, beslist het college.

Artikel 18: Inwerkingtreding

Deze beleidsregels treden in werking per 1 januari 2016.

Artikel 19: Citeertitel

Deze beleidsregels worden aangehaald als: Beleidsregels kosten kinderopvang SMI 2016.

Ondertekening

Burgemeester en wethouders van Midden-Drenthe
de secretaris, de burgemeester,

TOELICHTING

Artikel 1: Begripsbepalingen

De begripsbepalingen in de artikelen 1 en 2 van de Wkkp zijn ook van toepassing op deze verordening. Verder spreken de definities in dit artikel voor zich.

Artikel 2: Subsidie

In dit artikel wordt geregeld dat de bijdrage een subsidie in de zin van de Algemene subsidieverordening Midden-Drenthe is. Het college is daardoor bevoegd nadere beleidsregels ten aanzien de subsidiëring van kosten van kinderopvang op grond van een SMI te maken.

Artikel 3: Doelgroep

Ouders en verzorgers waarvoor vastgesteld is dat er kinderopvang nodig is als gevolg van sociale en/of medische problemen, komen in aanmerking voor de vergoeding van de kosten kinderopvang. Er wordt expliciet bekeken in hoeverre men zelf kinderopvang kan regelen op andere wijze en/of er van een voorliggende voorziening sprake is. De indicatie kan worden afgegeven op basis van sociaal medische situatie van aanvrager en/ of van het kind.

Artikel 4: Te verstrekken gegevens bij de aanvraag

De bijdrage van de gemeente wordt door de ouder aangevraagd bij het college. Het moet dan gaan om het college van de gemeente waar de ouder woont. De aanvraag moet schriftelijk gebeuren (artikel 4:1 Awb). Omdat een bijdrage voor de duur van een berekeningsjaar wordt verstrekt moet deze elk jaar opnieuw worden aangevraagd. Een wijziging van de bijdrage in verband met de verhoging van het aantal uren of dagdelen kinderopvang zal ook aangevraagd moeten worden.

Onderdeel d van het eerste lid bepaalt dat bij de aanvraag een offerte of contract van het kindercentrum of gastouderbureau dat de kinderopvang gaat verzorgen moet worden gevoegd. Dit betekent dat de aanvraag voor een bijdrage pas bij de gemeente kan worden ingediend als de ouder over een offerte of contract beschikt. Op basis van de offerte of het contract kan de gemeente de hoogte van de bijdrage vaststellen. Het kindercentrum of gastouderbureau dat de kinderopvang gaat verzorgen, moet ingeschreven staan in het Landelijk Register Kinderopvang (LRK).

Onderdeel e van het eerste lid bepaalt dat bij de aanvraag gegevens of een verwijzing naar gegevens wordt gevoegd waaruit blijkt dat de ouder behoort tot een gemeentelijke doelgroep. In een aantal gevallen kan de ouder volstaan met een verwijzing naar die gegevens, omdat de gemeente al over die gegevens beschikt. Denk hierbij aan personen, die al bekend zijn bij de gemeente vanwege een lopende uitkering. Personen die nog niet bekend zijn bij de gemeente zullen relevante gegevens moeten aandragen. Denk hierbij aan een bewijs van inkomen of gegevens van een behandelend arts.

In het derde lid wordt bepaald dat indien de aanvrager een partner heeft, deze partner de aanvraag mede ondertekent. Deze bepaling is volledigheidshalve in de beleidsregel opgenomen.

Artikel 5: Hoogte van de bijdrage

Bij de verlening van de tegemoetkoming wordt uitgegaan van het jaarinkomen voor het betreffende tegemoetkomingsjaar. Het jaarinkomen wordt bij de aanvraag, met de rekenhulp toetsingsinkomen van de belastingdienst, berekend met door de ouder aangeleverde bewijsstukken van het inkomen en eventuele aanvullende informatie (verwachte loonsverhoging, eindejaarsuitkering of 13e maand, bonus).

De hoogte van de tegemoetkoming voor kinderopvang is op de tabel kinderopvangtoeslag gebaseerd (zoals opgenomen in de AMvB Besluit Kinderopvang). De bedragen uit de tabel worden jaarlijks geïndexeerd en er wordt rekening gehouden met de maximale kostprijs per uur.

Na afloop van het berekeningsjaar wordt het inkomen definitief vastgesteld aan de hand van het IB60 formulier dat door de ouder bij de belastingdienst kan worden opgevraagd.

Artikel 6: Duur en omvang van verlening van de bijdrage

Ingangsdatum

Een aanvraag wordt door de gemeente in ontvangst genomen wanneer deze voldoet aan de vormvereisten van artikel 4.1 en 4.2 Awb. Dit betekent dat een aanvraag:

• schriftelijk moet worden ingediend;

• moet zijn ondertekend;

• de naam en adres van aanvrager moet bevatten;

• een aanduiding geven van wat er wordt gevraagd.

De ingangsdatum en betaling vindt met maximaal 3 maanden terugwerkende kracht plaats. De uitbetaling van de bijdrage vindt pas plaats vanaf het moment dat het besluit tot verlening van de bijdrage is genomen.

Bij een tegemoetkoming op grond van een sociaal-medische indicatie wordt de tegemoetkoming in principe verleend met ingang van datum aanvraag. Om aan te kunnen tonen dat de aanvrager behoort tot de groep sociaal medisch geïndiceerden dient hij/zij een objectiveerbare verklaring van het consultatiebureau, het centrum voor jeugd en gezin of van een indicatiestelling voor AWBZ-zorg te overleggen waaruit de sociaal-medische noodzaak blijkt.

Indien een dergelijke verklaring ontbreekt of als deze alsnog vragen oproept kan het college ook een onafhankelijke externe adviesorganisatie, MO-groep of Argonaut, vragen de sociaal-medische noodzaak te onderzoeken. Als uit het advies blijkt dat de noodzaak met terugwerkende kracht is vast te stellen, dan kan met maximaal 3 maanden terugwerkende kracht de aanvraag worden toegekend en betaald.

Duur van de verlening

De bijdrage wordt in principe voor een heel kalenderjaar verleend, het berekeningsjaar. Hier wordt aansluiting gezocht met het berekeningsjaar van de belastingdienst. Voor aanvragen die in de loop van een jaar worden toegekend, geldt dat de bijdrage wordt verstrekt tot 31 december van het betreffende jaar. Dit betekent in theorie dat een ouder elk jaar vóór 1 januari opnieuw een aanvraag voor een bijdrage bij de gemeente zal moeten indienen.

Het college kan de bijdrage voor een andere periode vaststellen. Dit is bijvoorbeeld het geval als de aanvrager voor een bepaalde periode recht heeft op de bijdrage, bijvoorbeeld op basis van de afgegeven indicatie. Door de periode van verstrekking van de bijdrage te koppelen aan de duur van de indicatie, hoeft de ouder geen actie te ondernemen om de verstrekking van de bijdrage stop te zetten of hoeft de gemeente geen eventueel ten onrechte uitgekeerde bedragen terug te vorderen.

Omvang van de kinderopvang

Dit artikel geeft het college de bevoegdheid om individueel te beoordelen hoeveel kinderopvang nodig is met een maximum van 4 dagdelen per week.

Indien aantoonbaar niet kan worden volstaan met 4 dagdelen dan is op basis van artikel 17 van deze beleidsregels een uitzondering op de regel van maximaal 4 dagdelen mogelijk.

Artikel 7: Beslistermijn

De termijn waarbinnen het college een besluit moet nemen over de aanvraag van een bijdrage geldt voor alle aanvragen voor een bijdrage. Dus niet alleen voor nieuwe aanvragen, maar ook voor aanvragen die een voortzetting van een bijdrage betreffen en voor aanvragen voor een hogere bijdrage in verband met verhoging van de uurprijs van kinderopvang of uitbreiding van de omvang van de kinderopvang. In de beleidsregel is gekozen voor een beslistermijn van ten hoogste acht weken die eventueel met vier weken kan worden verlengd.

De beslistermijn van acht weken heeft ook gevolgen voor de datum waarbinnen aanvragen voor een voortgezette bijdrage moeten worden aangevraagd. Om er zeker van te zijn dat de bijdrage na 1 januari kan worden voortgezet, zullen ouders hun aanvraag minimaal acht weken vóór 1 januari bij de gemeente moeten indienen. Het feit dat het college een termijn van acht weken heeft om te beslissen over een aanvraag voor een bijdrage, wil uiteraard niet zeggen dat het college deze termijn ook in alle gevallen moet benutten. De gemeente zal ernaar streven de behandelingstermijn van aanvragen zo kort mogelijk te houden en met name aanvragen waar spoed mee geboden is direct af te handelen.

Artikel 8: Weigeringsgrond

Naast de weigeringsgronden in dit artikel kent de Awb ook een aantal gronden om de subsidieverlening te weigeren. Ook deze weigeringsgronden zijn van toepassing. Artikel 4:35 bepaalt dat de subsidieverlening kan worden geweigerd als een gegronde reden bestaat om aan te nemen dat:

  • a.

    de activiteiten niet of niet geheel zullen plaatsvinden;

  • b.

    de aanvrager niet zal voldoen aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen;

  • c.

    de aanvrager niet op een behoorlijke wijze rekening en verantwoording zal afleggen omtrent de verrichte activiteiten en de daaraan verbonden uitgaven en inkomsten, voor zover deze voor de vaststelling van de subsidie van belang zijn.

Artikel 9: Inhoud van de beschikking

In dit artikel wordt bepaald wat in de beschikking moet staan. Daarin moet in elk geval worden aangegeven hoe het bedrag van de bijdrage wordt vastgesteld. In de beschikking moet ook de wijze van uitbetaling van de bijdrage en de verplichtingen worden vermeld.

Artikel 10: De bevoorschotting van de bijdrage

De subsidieverstrekking vindt plaats op declaratiebasis.

Dit betekent dat het bedrag van de bijdrage waarop de aanvrager recht heeft, na aanlevering van de factuur van de betreffende opvangperiode wordt betaald.

De gemeente betaalt de bijdrage uit aan de kinderopvangorganisatie.

Artikel 11: Het besluit tot vaststelling van de bijdrage

Om de subsidie definitief te kunnen vaststellen, moet de ouder een overzicht van de feitelijke kosten inleveren als niet alle facturen maandelijks zijn ingeleverd. Ook moet de ouder een IB60 formulier over de periode van toekenning inleveren. Indien de ouder aangifte van inkomstenbelasting moet doen, dan kan pas na definitieve vaststelling een IB60 formulier worden opgevraagd. Dit betekent dat in voorkomende gevallen de definitieve vaststelling pas halverwege het jaar na het jaar van toekenning kan plaatsvinden (bijvoorbeeld over heel 2015 is een bijdrage toegekend, dan kan pas omstreeks juli 2016 de definitieve vaststelling plaatsvinden).

Het college heeft na ontvangst van alle benodigde informatie acht weken de tijd om de bijdrage definitief vast te stellen. In deze periode kan de gemeente een onderzoek doen naar de rechtmatigheid van de bijdrage door gegevens van de ouders te controleren en eventueel inlichtingen bij de houders van een kindercentrum of gastouderbureau op te vragen.

In het besluit tot het vaststellen van de bijdrage wordt bepaald wat precies het bedrag is waar de ouder die de bijdrage heeft aangevraagd recht op heeft. De berekeningswijze die is opgenomen in de beschikking tot verlening van de bijdrage geldt als het uitgangspunt voor het vaststellen van de bijdrage. Dit houdt in dat gekeken wordt naar het aantal uren kinderopvang en of de vooraf ingeschatte hoogte van het inkomen klopt. De vergoeding kan niet hoger worden vastgesteld. Wel kan het college de bijdrage lager vaststellen, als de aanvrager de gegevens niet verstrekt.

Lager vaststellen kan ook betekenen op nul vaststellen. Het college heeft deze bevoegdheid op grond van artikel 4:46, tweede en derde lid, Awb. Op grond van het tweede lid kan de subsidie lager worden vastgesteld als:

  • a.

    de activiteiten waarvoor subsidie is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden;

  • b.

    de subsidieontvanger niet heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen;

  • c.

    de subsidieontvanger onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag tot subsidieverlening zou hebben geleid, of de subsidieverlening anderszins onjuist was en de subsidieontvanger dit wist of behoorde te weten.

Artikel 12: Terugvordering, verrekening en invordering

Als de gemeente een ouder een hoger bedrag heeft uitgekeerd dan waarop deze recht heeft, kan de gemeente het te veel betaalde bedrag terugvorderen.

Intrekken van de beschikking en terugvorderen van de bijdrage

De bijdrage dan wel subsidie kan worden ingetrokken en teruggevorderd.

Daarbij moeten twee situaties worden onderscheiden:

  • a.

    de situatie waarin de bijdrage nog niet is vastgesteld

  • b.

    de situatie waarin de bijdrage wel is vastgesteld.

Ad a. de bijdrage is nog niet vastgesteld: intrekken of wijzigen van de beschikking tot verlening van de bijdrage (artikel 4:48 Abw)

Zolang de bijdrage nog niet is vastgesteld kan het college de beschikking tot verlening van de bijdrage intrekken of ten nadele van de ontvanger van de bijdrage wijzigen, indien:

  • a.

    de activiteiten waarvoor de bijdrage is verleend niet of niet geheel hebbenplaatsgevonden of zullen plaatsvinden

  • b.

    de ontvanger niet heeft voldaan aan de aan de bijdrage verbonden verplichtingen;

  • c.

    de ontvanger van de bijdrage onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag tot verlening van de bijdrage zou hebben geleid;

  • d.

    de verlening van de bijdrage anderszins onjuist was en de ontvanger dit wist of behoorde te weten.

De intrekking of wijziging werkt terug tot en met het tijdstip waarop de subsidie is verleend, tenzij bij de intrekking of wijziging anders is bepaald.

Opschorten van de bevoorschotting (artikel 4:56 Awb)

Het college hoeft niet te wachten met het opschorten van de bevoorschotting totdat het besluit tot verlening van de bijdrage is ingetrokken of gewijzigd. Het college kan al eerder besluiten de betaling van de bijdrage op te schorten. Het college kan de verplichting tot betaling van een voorschot opschorten met ingang van de dag waarop het college aan de ouder schriftelijk kennis geeft van het ernstige vermoeden dat er grond bestaat om de beschikking tot verlening van de bijdrage in te trekken of te wijzigen. Deze opschorting duurt tot en met de dag waarop de beschikking omtrent de intrekking of wijziging is bekendgemaakt of de dag waarop sedert de kennisgeving van het ernstige vermoeden dertien weken zijn verstreken.

Ad b. de bijdrage is wel vastgesteld: intrekken of wijzigen van de beschikking tot subsidievaststelling (artikel 4:49 Abw)

Ook als de bijdrage is vastgesteld, is het college in bepaalde gevallen bevoegd de beschikking tot het vaststellen van de bijdrage in te trekken of ten nadele van de ontvanger van de bijdrage te wijzigen.

Het gaat om de volgende gevallen:

  • a.

    er is sprake van feiten of omstandigheden waarvan het college bij de vaststelling van de bijdrage redelijkerwijs niet op de hoogte kon zijn en op grond waarvan de bijdrage lager dan overeenkomstig de verlening van de bijdrage zou zijn vastgesteld;

  • b.

    de vaststelling van de bijdrage was onjuist en de ontvanger van de bijdrage wist dit of behoorde dit te weten;

  • c.

    de ontvanger van de bijdrage heeft na de vaststelling van de bijdrage niet voldaan aan de aan de bijdrage verbonden verplichtingen.

De subsidievaststelling kan niet meer worden ingetrokken of ten nadele van de ontvanger worden gewijzigd, indien vijf jaren zijn verstreken sinds de dag waarop zij is bekendgemaakt.

Artikel 13: Inlichtingenplicht

Er kunnen verschillende vormen van schending van de inlichtingenplicht worden onderscheiden o.a. :

  • 1.

    het betreffende kind maakt geen gebruik van kinderopvang;

  • 2.

    er wordt wel gebruik maakt van kinderopvang, maar de ouder heeft geen recht op een bijdrage (hij behoort niet tot gemeentelijke doelgroep).

Wanneer het college daarom vraagt, moet de ouder alle gegevens en inlichtingen van hem en zijn partner verstrekken, die van belang zijn voor de aanspraak op en de hoogte van de bijdrage van de gemeente. Het college moet een redelijke termijn stellen waarbinnen de gegevens moeten worden verstrekt.

Daarnaast heeft de ouder de specifieke inlichtingenplicht om het college inlichtingen en gegevens te verstrekken die kunnen leiden tot de vaststelling van een lagere bijdrage van de gemeente. Deze inlichtingen en gegevens moeten -onmiddellijk nadat deze bekend zijn- door de ouder worden verstrekt. De ouder moet deze inlichtingen en gegevens schriftelijk verstrekken.

Artikel 14: Onjuiste gegevens of onvoldoende medewerking

Bij schending van de inlichtingenplicht doet het college onderzoek en wordt de ouder in de gelegenheid gesteld om het verzuim te herstellen. De bijdrage wordt voor maximaal acht weken opgeschort. Als de ouder er niet in slaagt het verzuim te herstellen kan het recht op de bijdrage worden ingetrokken vanaf het moment van opschorting (conform werkwijze WWB).

Artikel 15: Bewaarplicht

Met het oog op de mogelijkheid van de gemeente om ook na de vaststelling van de bijdrage te controleren of de bijdrage rechtmatig is verstrekt, is in dit artikel een bewaarplicht opgenomen.

Artikel 16: Beëindiging beleidsregel

Dit artikel regelt dat de beleidsregels vervallen op het moment dat de doelgroep sociaal-medisch geïndiceerden alsnog aan de doelgroepen in de wet Wkkp wordt toegevoegd.

Artikel 17: Onvoorziene omstandigheden

Anders dan de hardheidsclausule geeft dit artikel ruimte om in onvoorziene omstandigheden adequaat te kunnen handelen. Deze ruimte is nodig omdat op voorhand niet te overzien is welke situaties zich zullen aandienen.

Artikel 18: Inwerkingtreding

Met dit artikel wordt geregeld dat de beleidsregels kosten kinderopvang op grond van sociaal medische indicatie 2016 in werking treden per 1 januari 2016.

Artikel 19: Citeertitel

Dit artikel spreekt voor zich.