Verordening individuele inkomenstoeslag februari 2015 gemeente Midden-Drenthe

Geldend van 21-03-2015 t/m heden met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2015

Intitulé

Verordening individuele inkomenstoeslag februari 2015 gemeente Midden-Drenthe

De raad van de gemeente Midden-Drenthe;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 27 januari 2015;

gelet op artikel 8 lid 1, aanhef en onder b, en artikel 8 lid 2 van de Participatiewet;

gezien het advies van de commissie Zorg en Welzijn;

besluit

vast te stellen de volgende verordening:

Verordening individuele inkomenstoeslag februari 2015 gemeente Midden-Drenthe

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

  • 1. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader zijn omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet en de Algemene wet bestuursrecht.

  • 2. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      belanghebbende: degene of het gezin, wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken;

    • b.

      de wet: Participatiewet;

    • c.

      het college: het college van de gemeente Midden-Drenthe;

    • d.

      inkomen: het inkomen als bedoeld in artikel 32 van de wet, met dien verstande dat voor de zinsnede ‘een periode waarover een beroep op bijstand wordt gedaan’ moet worden gelezen ‘de referteperiode’. Een bijstandsuitkering wordt, in afwijking van artikel 32 van de wet voor de beoordeling van het recht op individuele inkomenstoeslag als inkomen gezien;

    • e.

      inkomensnormen:

      • -

        voor (echt)paren: 100% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm voor gehuwden;

      • -

        voor alleenstaande ouders: 75% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm voor gehuwden en

      • -

        voor alleenstaanden: 70% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm voor gehuwden;

    • f.

      peildatum: de datum waarop een belanghebbende voor het eerst voldoet aan alle voorwaarden voor de individuele inkomenstoeslag;

    • g.

      referteperiode: een periode van 36 maanden direct voorafgaand aan de peildatum.

Hoofdstuk 2 Recht op individuele inkomenstoeslag

Artikel 2 Langdurig, laag inkomen

  • 1. Aan de in artikel 36, eerste lid, van de wet gestelde voorwaarde van het hebben van een langdurig, laag inkomen is voldaan, als op de peildatum en gedurende de referteperiode het inkomen niet uitkomt boven 110 procent van de van toepassing zijnde inkomensnorm.

  • 2. Indien het totale inkomen in de referteperiode € 540,- of minder boven de van toepassing zijnde inkomensnorm uitkomt, dan wordt dit beschouwd als een marginale overschrijding van de inkomenseis en wordt voldaan aan de voorwaarde als genoemd in het eerste lid.

  • 3. Indien het totale inkomen op de peildatum € 15,- of minder boven de van toepassing zijnde inkomensnorm uitkomt, dan wordt dit beschouwd als een marginale overschrijding van de inkomenseis en wordt voldaan aan de voorwaarde als genoemd in het eerste lid.

Artikel 3 Zicht op inkomensverbetering

Aan de in artikel 36, eerste lid, van de in de wet gestelde voorwaarde dat de belanghebbende gelet op zijn omstandigheden geen zicht heeft op inkomensverbetering, is voldaan als de belanghebbende op de aanvraagdatum een ander inkomen heeft dan uit de Wet Studiefinanciering (WSF 2000).

Artikel 4 Recht op individuele inkomenstoeslag

Het college verleent een persoon op verzoek individuele inkomenstoeslag indien voldaan wordt aan de voorwaarden als opgenomen in artikel 36 van de wet en deze Verordening individuele inkomenstoeslag februari 2015 Midden-Drenthe.

Artikel 5 Hoogte van de individuele inkomenstoeslag

  • 1. De hoogte van de individuele inkomenstoeslag bedraagt per jaar: (bedragen per 1 januari 2015):

    • a.

      voor een alleenstaande: € 372,76;

    • b.

      voor een alleenstaande ouder: € 477,63 en

    • c.

      voor gehuwden: € 532,66.

  • 2. Voor de toepassing van het eerste lid is de situatie op de peildatum bepalend.

  • 3. Indien één van de gehuwden op de peildatum is uitgesloten van het recht op individuele inkomenstoeslag ingevolge artikel 11 of artikel 13 van de wet, waardoor slechts één van de gehuwden recht op toeslag heeft, komt deze persoon in aanmerking voor een individuele inkomenstoeslag naar de hoogte van een voor hem of haar als alleenstaande of alleenstaande ouder geldende toeslag als genoemd in het eerste lid.

  • 4. De in het eerste lid genoemde bedragen worden elk jaar per 1 januari aangepast met een percentage dat overeenkomt met het procentuele verschil tussen de bijstandsnorm voor gehuwden, bedoeld in artikel 21, onderdeel c, van de wet per 1 januari van dat jaar en de gehuwdennorm, bedoeld in artikel 21, onderdeel c, van de wet van het daar aan voorafgaande jaar.

Artikel 6 Uitvoering

  • 1. De uitvoering van deze verordening berust bij het college van burgemeester en wethouders.

  • 2. Bij bijstandsgerechtigden die 36 maanden onafgebroken een uitkering in het kader van de WWB, dan wel de Participatiewet hebben ontvangen, wordt de individuele inkomenstoeslag ambtshalve verstrekt, zonder dat een schriftelijke aanvraag hoeft te worden gedaan.

  • 3. De belanghebbende die niet tot de in lid twee genoemde groep behoort, dient een door het college vastgesteld aanvraagformulier in te vullen. Het recht in het daaropvolgende kalenderjaar wordt zo mogelijk ambtshalve beoordeeld en vastgesteld.

Hoofdstuk 3 Slotbepalingen

Artikel 7 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 8 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als: Verordening individuele inkomenstoeslag februari 2015 gemeente Midden-Drenthe.

Artikel 9 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt met terugwerkende kracht in werking per 1 januari 2015 onder gelijktijdige intrekking van de ”Verordening Individuele inkomenstoeslag 2015 - gemeente Midden-Drenthe” die werd vastgesteld op 11 december 2014.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 26 februari 2015.
de griffier, de voorzitter,
C.J. Onderwater T. Baas

Toelichting

Algemeen

Als gevolg van wijzigingen in de Wet Werk en Bijstand en de invoering van de Participatiewet per 1 januari 2015, vervangt de individuele inkomenstoeslag de Langdurigheidstoeslag die in 2004 werd ingevoerd.

Deze verordening werd gewijzigd in verband met de uitwerking van het raadsbesluit van 11 december 2014 om de doelgroep van de Individuele inkomenstoeslag te vergroten van 100% naar 110% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm. Hiermee heeft de raad beoogd om de doelgroep uit te breiden, waardoor ook meer niet-bijstandsgerechtigden met succes een beroep kunnen doen op deze vorm van inkomensondersteuning.

In de verordening “Individuele inkomenstoeslag 2015 gemeente Midden-Drenthe” is op advies van de afdeling Juridische zaken voor publicatie alleen het percentage in verordening en toelichting gewijzigd van 100 naar 110% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm, hoewel dit een onbedoeld resultaat heeft als gevolg van de invoering van de Wet hervorming kindregelingen per 1 januari 2015.

Onbedoeld gevolg is dat de groep alleenstaande ouders niet in die mate wordt uitgebreid zoals beoogd met het raadsbesluit. Om het onbedoelde resultaat teniet te doen, moest deze verordening ingrijpender gewijzigd moet worden, waardoor dat niet valt onder een kleine tekstuele aanpassing. Logisch gevolg is dat de aangepaste verordening ter vaststelling aan de raad werd aangeboden.

Nieuw is dat in deze verordening het begrip inkomensnorm wordt geïntroduceerd om een ongewenst nadeel voor alleenstaande ouders weg te nemen. Daarnaast zijn in deze verordening de data en bedragen geactualiseerd.

Van bijstandsnorm naar inkomensnorm

In deze verordening wordt de beoogde verruiming van de doelgroep uitgewerkt op dezelfde wijze als de raad heeft geaccordeerd met de vaststelling van de verordening Minimaregelingen 2015 gemeente Midden-Drenthe, namelijk door uit te gaan van een inkomensnorm in plaats van de “van toepassing zijnde bijstandsnorm”.

De Wet hervorming kindregelingen regelt dat er zes zogeheten kindregelingen voor ouders met kinderen wegvallen. Sommige kindregelingen worden gecompenseerd door een verhoging van andere financiële regelingen. Heeft een alleenstaande ouder bijvoorbeeld thuiswonende minderjarige gehandicapte kinderen, dan vervalt de Tegemoetkoming voor ouders met gehandicapte kinderen (TOG), maar verdubbelt de kinderbijslag voor dat kind.

Met de invoering van de Wet hervorming kindregelingen per 1 januari 2015 is de toeslag voor alleenstaande ouders op hun bijstandsuitkering weggevallen. Dit betekent dat alleenstaande ouders minder inkomen uit bijstand krijgen, omdat de toeslag van 20% is weggevallen. Het wegvallen van deze toeslag wordt grotendeels gecompenseerd doordat deze doelgroep per 1 januari 2015 meer kindgebonden budget gaat ontvangen van de belastingdienst.

Deze wetswijziging heeft tot gevolg gehad dat in de Participatiewet nog slechts twee bijstandsnormen zijn overgebleven; echtparen en alleenstaanden (met of zonder kinderen). Alleenstaande ouders ontvangen sinds 1 januari 2015 een bijstandsnorm van 70% van de echtparennorm in plaats van 90% van de echtparennorm. Qua bijstandsnorm is er dan geen onderscheid meer tussen alleenstaanden en alleenstaande ouders.

In deze verordening wordt het begrip inkomensnorm geïntroduceerd om ervoor te zorgen dat er een verschil is in inkomensnorm voor een alleenstaande en een alleenstaande ouder. De inkomensnorm wordt afgeleid van de bijstandsnorm voor echtparen.

Kindgebonden budget en alleenstaande ouderkop

Alleenstaande ouders ontvangen van de belastingdienst kindgebonden budget. Dit inkomen varieert al naar gelang het aantal kinderen, de leeftijd van die kinderen en het inkomen van de ouder. Omdat dit in sommige gevallen een behoorlijke verlaging van het inkomen betekende ten opzichte van het bijstandsinkomen dat alleenstaande ouders hadden, is er de afgelopen maanden door het rijk gesleuteld aan de hoogte van het kindgebonden budget en met name aan de zogeheten “alleenstaande ouderkop” in dat kindgebonden budget. Om het inkomensverlies zoveel mogelijk te compenseren, is de alleenstaande ouderkop verhoogd ten opzichte van de eerdere rijksbesluiten hierover.

Ten tijde van het maken van de verordeningen die in december 2014 werden vastgesteld, was er nog onduidelijkheid over de precieze bedragen en ook over de vraag hoe het inkomen van alleenstaande ouders in de bijstand er uit zou gaan zien voor wat betreft de compensatie via de belastingdienst voor de weggevallen 20% toeslag. Inmiddels is bekend dat de alleenstaande ouderkop als onderdeel van het kindgebonden budget wel een vast bedrag is dat onafhankelijk is van onder meer het aantal kinderen en hun leeftijd. Dat betekent ook dat dit een vast gegeven is waarmee rekening gehouden kan worden op een wijze die voor alle alleenstaande ouders gelijk is, dus ook voor alleenstaande ouders die geen bijstand ontvangen, maar wel een inkomen net boven bijstandsniveau hebben.

Alle alleenstaande ouders met een inkomen op of net boven bijstandsniveau ontvangen met ingang van 1 januari 2015 van de belastingdienst een “alleenstaande ouderkop” van € 254,-. Dit bedrag wordt niet gekort bij alleenstaande ouders met een bijstandsuitkering, omdat het in de plaats is gekomen van de toeslag van 20%. Rekening houdend met het totale inkomen, inclusief deze alleenstaande ouderkop, gaan alleenstaande ouders in de bijstand er per maand minder op achteruit dan in de oorspronkelijke rijksplannen.

Als we het inkomen van alleenstaande ouders in de bijstand in 2014 (90% van de echtparennorm) vergelijken met hun bijstandsnorm in 2015 (70% van de echtparennorm) en daarbij de alleenstaande ouderkop van € 254,- in acht nemen, dan blijkt dat de doelgroep van de individuele inkomenstoeslag kleiner is geworden dan in 2014 het geval was. Om dit onbedoelde effect tegen te gaan is berekend dat de doelgroep vergelijkbaar blijft als niet wordt uitgegaan van een bijstandsnorm van 70%, maar van 75% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm voor echtparen.

Om praktische redenen wordt in deze verordening de inkomensnorm van alleenstaande ouders daarom gedefinieerd als 75% van de bijstandsnorm voor (echt)paren. Hiermee wordt een maatstaf gecreëerd waardoor het recht op de individuele inkomenstoeslag kan worden bepaald door het inkomen van alleenstaande ouders (ongeacht of dat uit werk en/of uit uitkering is) te vergelijken met 75% van de bijstandsnorm voor gehuwden.

Doelgroep van de regeling

Men behoort tot de doelgroep van de individuele inkomenstoeslag als het inkomen niet meer bedraagt dan 110% van de van toepassing zijnde inkomensnorm. Omdat de inkomensnorm gerelateerd blijft aan de bijstandsnormen, geldt uiteraard ook dat de kostendelersnorm toegepast dient te worden. Deze toeslag is immers bedoeld voor levensonderhoud van mensen die langdurig van een laag inkomen rondkomen.

Net als bij de Langdurigheidstoeslag behoort men tot de doelgroep van de individuele inkomenstoeslag als men:

  • a.

    langdurig een laag inkomen heeft;

  • b.

    geen in aanmerking te nemen vermogen heeft als bedoeld in artikel 34 Participatiewet en

  • c.

    geen uitzicht heeft op inkomensverbetering.

Nieuw is dat bij de individuele inkomenstoeslag beoordeeld moet worden wat de individuele omstandigheden zijn met betrekking tot:

  • a.

    de krachten en bekwaamheden van de persoon en

  • b.

    de inspanningen die de persoon heeft verricht om tot inkomensverbetering te komen.

Op grond van artikel 8, lid 1 onderdeel b, Participatiewet dient de gemeenteraad bij verordening regels vast te leggen met betrekking tot het verlenen van een individuele inkomenstoeslag. Deze regels dienen in ieder geval betrekking te hebben op de hoogte van de individuele inkomenstoeslag en de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de begrippen "langdurig, laag inkomen" en "geen uitzicht op inkomensverbetering", zoals die in artikel 36, lid 1 Participatiewet worden gebruikt.

Artikelsgewijs

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Begrippen die in de Participatiewet of de Awb voorkomen, hebben in deze verordening dezelfde betekenis als in de Participatiewet of Awb. Ten aanzien van begrippen, die als zodanig niet in de Participatiewet of Awb zelf staan, is een definitie gegeven in deze verordening.

In artikel 1:2 Awb wordt belanghebbende gedefinieerd als “degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken”. In deze verordening wordt onder “belanghebbende” mede verstaan het gezin. Door de term “gezin” op te nemen in de definitie, wordt voorkomen dat elders in deze verordening de term “belanghebbende” moet worden aangepast.

Met betrekking tot het begrip ‘inkomen’ is een van de Participatiewet afwijkende definitie opgenomen. Nu de wetgever de gemeenteraad opdracht geeft om in de verordening regels te geven met betrekking tot het begrip ‘langdurig, laag inkomen’, is de gemeenteraad bevoegd om dit begrip voor de toepassing van artikel 36, lid 1 nader te definiëren. Met de gebruikte definitie wordt aangesloten bij de in de bestaande uitvoeringspraktijk gehanteerde (en ook door de wetgever bedoelde) invulling van het begrip inkomen in artikel 32, lid 1 Participatiewet, doch wordt de wetstechnische imperfectie weggenomen.

Als gevolg van de Wet hervorming kindregelingen, vervalt per 1 januari 2015 de toeslag van 20% voor alleenstaande ouders in de bijstand. De compensatie die men via de Belastingdienst krijgt in de vorm van een kindgebonden budget hangt af van onder ander het aantal en de leeftijd van de kinderen en het inkomen van de ouder. Voor alleenstaande ouders met een bijstandsuitkering is de compensatie lager dan de weggevallen toeslag. Dit betekent een inkomensdaling voor alleenstaande ouders.

Omwille van de uitvoerbaarheid van de inkomenstoets voor alleenstaande ouders is daarom in deze verordening een bepaling opgenomen wat moet worden verstaan onder de inkomensnorm van alleenstaande ouders: 75% van de norm van gehuwden in de bijstand. Het inkomen van een alleenstaande ouder mag maximaal 110% van dat inkomen bedragen om recht te hebben op de individuele inkomenstoeslag.

In dit artikel wordt in lid 2 onder e de term “inkomensnorm” geïntroduceerd, waar voorheen gesproken werd over “bijstandsnorm”. Met de invoering van de Participatiewet wordt de kostendelersnorm geïntroduceerd in de wet zelf en vervalt de noodzaak voor een toeslagenverordening na 1 juli 2015 (als het overgangsrecht voor uitkeringsgerechtigden van voor 1 januari 2015 vervalt). De koppeling met de toeslagenverordening vervalt hierdoor.

Door het invoeren van de term “inkomensnorm” wordt het mogelijk om voor de drie typen huishouden die de bijstandswetgeving kent een heldere norm af te spreken:

  • a.

    Voor gehuwden: 100% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm voor gehuwden.

  • b.

    Voor alleenstaande ouders: 75% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm voor gehuwden.

  • c.

    Voor alleenstaanden: 70% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm voor gehuwden.

Hoofdstuk 2 Recht op individuele inkomenstoeslag

Artikel 2 Langdurig, laag inkomen

Op de peildatum en in de drie jaren direct daaraan voorafgaand, mag het inkomen niet hoger zijn geweest dan 110% van de van toepassing zijnde inkomensnorm. Uitgangspunt voor de beoordeling van het recht op individuele inkomenstoeslag is het inkomen op de peildatum. Als dat inkomen boven 110% van de van toepassing zijnde inkomensnorm ligt, dan bestaat geen recht op individuele inkomenstoeslag.

Het tweede lid sluit aan bij de jurisprudentie op dit gebied. Marginale overschrijdingen dienen genegeerd te worden (zie CRvB 19-08-2008, nrs. 06/1163 WWB e.a.). Op 27 maart 2012 heeft de Centrale Raad van Beroep deze overschrijding nader omschreven en gesteld dat gedurende (een deel van) de referteperiode die marginale overschrijding maandelijks niet meer dan € 15,- boven de van toepassing zijnde inkomensnorm mag zijn. (CRvB 27-03-2012, nr. 10/2488 WWB, LJN: BW0068). In het tweede lid wordt daarom bepaald dat de marginale overschrijding gedurende de referteperiode van 3 jaar maximaal € 540,- (36 x €15,-) mag bedragen.

Bovengenoemde uitspraak van de CRvB impliceert dat ook in de peilmaand (op de peildatum) sprake mag zijn van een marginale overschrijding van maximaal € 15,-. Dit is opgenomen onder het derde lid.

Artikel 3 Zicht op inkomensverbetering

De raad maakt gebruik van haar recht om zonder nadere toetsing studenten als groep uit te sluiten van het recht op individuele inkomenstoeslag omdat gesteld kan worden dat zij zicht hebben op inkomensverbetering.

Dit artikel sluit aan bij het Armoedebeleid in onze gemeente, waarbij studenten niet beschouwd worden als minima, omdat er dan zicht is op inkomensverbetering. Indien een van de echtgenoten op de peildatum Studiefinanciering ontvangt, dan bestaat er voor beiden geen recht op individuele inkomenstoeslag, omdat er zicht bestaat op inkomensverbetering.

Indien de belanghebbende op de peildatum een ander inkomen heeft dan uit Studiefinanciering, dan is het niet van belang of belanghebbende gedurende de referteperiode Studiefinanciering heeft ontvangen. Er wordt dan uitsluitend gekeken naar de hoogte van het inkomen gedurende de referteperiode.

Artikel 4 Recht op individuele inkomenstoeslag

In de WWB was er geen sprake van gemeentelijke beleidsvrijheid met betrekking tot het al dan niet toekennen van een langdurigheidstoeslag; als iemand aan alle voorwaarden van de wet voldeed, dan moest de langdurigheidstoeslag toegekend worden. In de Participatiewet is het verlenen van een individuele toeslag door het college, een kan-bepaling geworden. Hierdoor is het verstrekken van een individuele inkomenstoeslag een bevoegdheid geworden in plaats van een verplichting.

Dit betekent dat het college de mogelijkheid heeft om af te zien van het toekennen van een individuele inkomenstoeslag, ook al voldoet iemand wel aan de voorwaarden voor een dergelijke toeslag. Dit vindt de raad niet wenselijk. Daarom bepaalt artikel 4 dat het college individuele inkomenstoeslag moet verstrekken als een persoon voldoet aan de voorwaarden daarvoor.

In artikel 36 van de Participatiewet staat dat het recht op een individuele inkomenstoeslag is gekoppeld aan een individuele toetsing waarbij de volgende omstandigheden worden meegenomen in de beoordeling: de krachten en bekwaamheden van de desbetreffende persoon, alsmede de inspanningen die de persoon heeft verricht om tot inkomensverbetering te komen.

Hiermee biedt de wet de mogelijkheid om bijvoorbeeld af te zien van het toekennen van een individuele inkomenstoeslag als iemand niet naar vermogen solliciteert of niet meewerkt aan een traject. De raad is van oordeel dat het over het algemeen niet redelijk is om iemand voor hetzelfde feit zowel een maatregel op te leggen als het recht op een individuele inkomenstoeslag te weigeren.

Bovendien erkent de raad dat niet iedereen de arbeidsverplichtingen heeft en dat het daarom niet redelijk is om deze mensen alleen om die reden uit te sluiten van het recht op een individuele inkomenstoeslag.

De raad draagt het college daarom op om iedereen die voldoet aan de in de wet en deze verordening genoemde voorwaarden, een individuele inkomenstoeslag toe te kennen.

Artikel 5 Hoogte van de individuele inkomenstoeslag

Om niet jaarlijks de verordening aan te hoeven passen, is ervoor gekozen om de hoogte jaarlijks automatisch mee te laten bewegen met de bijstandsnormen. Omdat de bijstandsnormen in beginsel 2 maal per jaar worden geïndexeerd en de individuele inkomenstoeslag maar eenmaal, wordt steeds een vergelijking gemaakt met de bijstandsnormen voor gehuwden per 1 januari van het voorafgaande jaar.

In het derde lid wordt een regeling overeenkomstig artikel 24 Participatiewet gegeven, voor situaties waarin bij gehuwden één van beiden is uitgesloten van het recht op individuele inkomenstoeslag ingevolge artikel 11 of artikel 13 Participatiewet, terwijl er één rechthebbende overblijft.

Indien één van de gehuwden niet in aanmerking komt voor het recht op individuele inkomenstoeslag wegens het niet voldoen aan de voorwaarden als genoemd in artikel 36 Participatiewet en deze verordening, dan heeft géén van de gehuwden recht op individuele inkomenstoeslag. Het recht op individuele inkomenstoeslag komt de gehuwden immers gezamenlijk toe. Zij moeten daarom zowel allebei afzonderlijk als gezamenlijk aan de voorwaarden voldoen.

Twee voorbeelden: Als één van de gezinsleden ouder is dan 18 jaar, doch jonger is dan 21 jaar dan bestaat er geen recht op de individuele inkomenstoeslag, ook al is de andere belanghebbende ouder dan 21 doch jonger dan de AOW-gerechtigde leeftijd. Alle belanghebbenden moeten immers ouder zijn dan 21 jaar, doch jonger dan de AOW-gerechtigde leeftijd.

Indien een alleenstaande, een alleenstaande ouder of een van de gehuwden studeert en hiervoor Studiefinanciering ontvangt, dan betekent dit dat die persoon, of dat gezin, niet in aanmerking kan voor individuele inkomenstoeslag. In dat geval is er namelijk zicht op inkomensverbetering als bedoeld in artikel 3.

Artikel 6 Uitvoering

Bij huishoudens die langer dan 36 maanden onafgebroken een WWB- dan wel Participatiewetuitkering hebben gehad in onze gemeente, kan ambtshalve het individuele recht op individuele inkomenstoeslag worden vastgesteld, zonder dat nadere gegevens over inkomen of vermogen hoeven te worden opgevraagd.

Deze gegevens zijn immers bij de gemeente bekend.

In artikel 36, vierde lid Participatiewet staat dat artikel 43 Participatiewet (vaststelling op aanvraag) bij de individuele inkomenstoeslag niet van toepassing is. Hierdoor vervalt –alleen voor de hier genoemde doelgroep van degenen die onafgebroken 36 maanden een WWB- dan wel een Participatiewet-uitkering hebben ontvangen, de verplichting om de individuele inkomenstoeslag schriftelijk aan te vragen en kan de gemeente daar waar mogelijk overgaan tot ambtshalve toekenning. Dit sluit naadloos aan bij ons Armoedebeleid dat als een van de doelen heeft om het niet gebruik van voorzieningen tegen te gaan.

Onmiddellijk gevolg van ambtshalve toekenning is namelijk dat het niet-gebruik van de regeling enorm wordt tegengegaan, omdat de in lid 2 genoemde groep zelfs geen eerste aanvraag hoeft in te dienen. Bij vervolguitkeringen van de individuele inkomenstoeslag kan bij mensen met een uitkering bij de gemeente, de reeds bekende informatie over de referteperiode worden betrokken.

Een voorbeeld: iemand die recht heeft op de individuele inkomenstoeslag en die na vaststelling van dat recht (wederom) een jaar lang een bijstandsuitkering heeft ontvangen, kan ambtshalve na 12 maanden opnieuw een individuele inkomenstoeslag toegekend krijgen.

Dit betekent een forse verbetering voor de rechthebbenden, maar ook een kostenbesparing als het gaat om uitvoeringskosten.

Hoofdstuk 3 Slotbepalingen

Artikel 7 Hardheidsclausule

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 8 Citeertitel

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 9 Inwerkingtreding

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.