Beleidsregel Besluit bijstandverlening zelfstandigen Midden-Groningen

Geldend van 02-07-2020 t/m heden

Intitulé

Beleidsregel Besluit bijstandverlening zelfstandigen Midden-Groningen

Het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Midden-Groningen, gelet op de Participatiewet en het Besluit Bijstandverlening 2004, besluit de Beleidsregel Besluit Bijstandverlening Zelfstandigen Midden-Groningen vast te stellen.

Hoofdstuk 1: begrippen

Artikel 1: begripsbepaling

  • 1.

    Alle begrippen die in deze beleidsregel worden gebruikt hebben, voor zover niet anders aangegeven, dezelfde betekenis als in de wet, het Bbz 2004, de Beleidsregel Participatiewet/IOAW/IOAZ Midden-Groningen 2020 en de Algemene wet bestuursrecht.

  • 2.

    Voor zover de wet, het Bbz 2004 en deze beleidsregel niet anders bepalen is hoofdstuk 6 van de Beleidsregel Participatiewet/IOAW/IOAZ 2020 van overeenkomstige toepassing op (ex) zelfstandigen.

  • 3.

    In deze beleidsregel wordt verstaan onder:

  • a.

    de wet: de Participatiewet;

  • b.

    het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Midden-Groningen;

  • c.

    Bbz 2004: Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004;

  • d.

    bijstandsnorm: de van toepassing zijnde bijstandsnorm als bedoeld in artikel 5 aanhef en onderdeel c van de wet;

  • e.

    bijstand: de als renteloze geldlening verstrekte algemene en bijzondere bijstand op grond van de wet en het Bbz 2004 die al dan niet geheel of gedeeltelijk kan worden omgezet in een bedrag om niet en de door het college in bijstand “om niet” omgezette bijstand;

  • f.

    bedrijfskapitaal: bijstand in de vorm van een rentedragende geldlening dan wel “om niet” verstrekte bijstand op grond van artikel 20, 22, 24 en artikel 26 Bbz 2004;

  • g.

    bestuurdersaansprakelijkheid: indien een bestuurder van een rechtspersoon persoonlijk aansprakelijk gesteld is voor zijn fouten in de uitvoering;

  • h.

    kredietbestedingscontrole: controle of het verstrekte krediet overeenkomstig de in de beschikking aangegeven bestemming is besteed.

Hoofdstuk 2: opschorten, herzien of intrekken

Artikel 2: gebruik maken van bevoegdheid tot opschorten, herzien of intrekken

Het college maakt gebruik van de bevoegdheid tot:

  • a.

    het opschorten van het recht op bijstand ingevolge artikel 54, eerste lid van de wet;

  • b.

    het herzien of intrekken van het besluit tot toekenning van bijstand ingevolge artikel 54, derde lid of vierde lid van de wet.

Hoofdstuk 3: terugvordering en invordering

Artikel 3: gebruik maken van de bevoegdheid tot terugvordering en invordering

  • 1.

    Het college maakt gebruik van de wettelijke bevoegdheid om de bijstand en het bedrijfskapitaal terug te vorderen. Het gaat om de bevoegdheid als bedoeld in: a: artikel 58, tweede lid van de wet; b: artikel 59 van de wet; c: artikel 60 van de wet; d: artikel 60a van de wet; e: artikel 12, tweede lid onderdeel c Bbz 2004; f: artikel 39, eerste lid onderdeel a onder3 Bbz 2004; g: artikel 39, tweede lid Bbz 2004; h: artikel 41, tweede, vierde en vijfde lid Bbz 2004; i: artikel 43, tweede lid Bbz 2004. 2. Het college maakt gebruik van de wettelijke bevoegdheid om de bijstand te verhalen op grond van artikel 61 van de wet.

Artikel 4: verwijtbare bedrijfsbeëindiging

1. Als er sprake is van een verwijtbare bedrijfsbeëindiging, is de lening terstond en in het geheel opeisbaar inclusief de verschuldigde rente. 2. Er is in ieder geval sprake van een verwijtbare bedrijfsbeëindiging in geval: a: sprake is van bestuurdersaansprakelijkheid; b: de privé bestedingen niet in de lijn zijn met de inkomsten; c: sprake is van ernstige fout(en) of ernstige nalatigheid/nalatigheden van de zelfstandige waardoor zijn bedrijf beëindigd moest worden. 3. Van een verwijtbare bedrijfsbeëindiging als bedoeld in het tweed lid is geen sprake als het college van oordeel is dat er bijzondere omstandigheden zijn die dit rechtvaardigen.

Artikel 5: niet verwijtbare bedrijfsbeëindiging

Als de bedrijfsbeëindiging naar het oordeel van het college niet verwijtbaar is, wordt de rentedragende geldlening vanaf de bedrijfsbeëindiging renteloos gemaakt.

Artikel 6: terugvordering verstrekt bedrijfskapitaal

1. Het college vordert het bedrijfskapitaal terug als belanghebbende na een aanmaning niet tijdig of volledig aan zijn rente- en aflossingsverplichting voldoet. 2. De geldlening voor bedrijfskapitaal of het eventueel restant van de geldlening is, voor zover het eerste lid van toepassing is, inclusief de tot dan toe verschuldigde renten, terstond en in zijn geheel verschuldigd. Bij niet tijdige of niet (volledige) nakoming wordt na aanmaning ingevorderd door middel van een dwangbevel en kan het college op kosten van belanghebbende een deurwaarder inschakelen voor de invordering van het verschuldigde. 3. De terug- en invordering vindt plaats op alle partijen aan wie het bedrijfskapitaal is verstrekt en/of hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de terugbetaling van de hoofdsom en de rente.

Artikel 7: terugvordering verstrekte geldlening algemene bijstand

Een terugvordering van de op grond van artikel 10 Bbz 2004 verstrekte geldlening moet (na een eventuele gedeeltelijke omzetting in bijstand om niet op grond van artikel 12 Bbz 2004) in zijn geheel binnen 6 weken na het betalingsverzoek worden voldaan. Bij niet tijdige of niet (volledige) nakoming wordt na een aanmaning ingevorderd door middel van een dwangbevel en kan het college op kosten van belanghebbende een deurwaarder inschakelen voor de invordering van het verschuldigde.

Artikel 8: kruimelbedrag

Het college ziet af van (verdere) terugvordering, indien het nog terug te vorderen bedrag (na eventuele verrekening) minder bedraagt dan € 100 én verrekening met de uitkering niet (meer) mogelijk is. Indien het college meerdere vorderingen heeft op de belanghebbende, dan geldt het kruimelbedrag voor het (rest)saldo van alle vorderingen tezamen.

Artikel 9: (ambtshalve) buiten invordering stellen van geldlening voor bijstand levensonderhoud

1. Het college besluit (ambtshalve) tot buiten invordering stellen (van het resterend deel) van een geldlening voor levensonderhoud, indien de belanghebbende: a: gedurende 60 maanden zijn aflossingsverplichting voor de teruggevorderde bijstand (verstrekt op grond van artikel 10 Bbz 2004) onafgebroken en naar draagkracht is nagekomen, bij onderbreking van het terugbetalingsgedrag wordt de periode met de duur van deze onderbreking verlengd. Als sprake is van een lagere aflossing dan 50% van het meerdere inkomen boven de bijstandsnorm vermeerderd met de beslagruimte in de bijstandsnorm, wordt de geldlening eerst buiten invordering gesteld indien het bedrag overeenkomt met 60 maanden maal 50% van het maandinkomen boven de bijstandsnorm vermeerderd met de beslagruimte in de bijstandsnorm is afgelost. b: gedurende 60 maanden niet aflost op een niet-verwijtbare vordering en het niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment alsnog gaat verrichten; 2. Indien sprake is van vermogen en/of zekerheden waarmee de vordering geheel of gedeeltelijk kan worden voldaan, wordt de geldlening voor dat deel niet buiten invordering gesteld. 3. Het eerste lid geldt niet in geval er beslagmogelijkheden zijn of zekerheden noch door het college binnen 24 maanden verwacht kunnen worden. 4. Het eerste lid geldt evenmin voor vorderingen ontstaan door het verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen. 5. Voorts geldt het eerste lid niet in geval het vermogen van de zelfstandige, bij de toekenning van de bijstand of nadien, de vermogensgrens van artikel 3 Bbz 2004 overschrijdt. Het bepaalde in artikel 32 Bbz 2004 geldt, voor zover van toepassing, ook voor de terug- en invordering.

Artikel 10: ambtshalve buiten invordering stellen van geldlening voor bedrijfskapitaal

Het college besluit ambtshalve tot buiten invordering stellen van een geldlening voor bedrijfskapitaal indien het college gedurende 10 jaar zonder succes poogde de vordering te innen en er geen sprake is van beslagobjecten of zekerheden, noch binnen 24 maanden te verwachten zijn.

Hoofdstuk 4: onderzoeken

Artikel 11: levensvatbaarheidsonderzoeken

1. Het college verricht de onderzoeken naar levensvatbaarheid in beginsel zelf, tenzij het college van oordeel is dat hiertoe expertise ingekocht moet worden. 2. Het college verleent de bijstand als bedoeld in artikel 23, eerste lid Bbz 2004 in maximaal 2 termijnen van maximaal zes maanden en voor zover nodig daarna in termijnen van maximaal 12 maanden. Bij ieder aangevraagde termijn beoordeelt het college opnieuw de levensvatbaarheid van het bedrijf. Dit laat onverlet dat ook tussentijds de uitkering beëindigd wordt indien het college van oordeel is dat er na afloop van de maximaal mogelijke bijstand geen sprake zal zijn van een levensvatbaar bedrijf of beroep. 3. Voor zover op grond van artikel 18 Bbz 2004 een verlenging benodigd is, wordt de bijstand toegekend voor een periode van ten hoogste 12 maanden totdat de maximale wettelijke termijn is bereikt. Het college beoordeelt telkens na afloop van een periode van maximaal 12 maanden of de verwachting gerechtvaardigd is dat na afloop van de maximale uitkeringsduur sprake zal zijn van een levensvatbaar bedrijf of beroep. Dit laat onverlet dat ook tussentijds de uitkering beëindigd wordt indien het college van oordeel is dat er na afloop van de maximaal mogelijke bijstand geen sprake zal zijn van een levensvatbaar bedrijf of beroep.

Artikel 12: rechtmatigheidsonderzoeken algemene bijstand Bbz 2004

Voor alle groepen van zelfstandigen genoemd in artikel 2, eerste lid Bbz 2004, met een vermogen onder de van toepassing zijnde vermogensgrenzen van artikel 3 Bbz 2004, wordt de hoogte van de algemene bijstand definitief vastgesteld na afloop van een boekjaar (artikel 12 Bbz). Deze definitieve vaststelling vindt plaats uiterlijk binnen 12 maanden na afsluiting van het boekjaar waarin algemene bijstand voor levensonderhoud is verleend, mits de benodigde gegevens tijdig bij het college zijn ingeleverd.

Artikel 13: rechtmatigheidsonderzoeken bedrijfskapitaal gevestigde zelfstandigen

  • 1.

    Indien de aanvraag voor bedrijfskapitaal op of na 1 januari 2020 is gedaan, geldt het volgende: de rentereductie, als bedoeld in artikel 21 Bbz 2004 vindt plaats binnen 12 maanden na afsluiting van het betreffende boekjaar.

  • 2.

    Indien de aanvraag voor bedrijfskapitaal vóór 1 januari 2020 is gedaan geldt het volgende:

  • a.

    als de zelfstandige bij de aanvraag al kiest voor het jaar voorafgaand aan het jaar van de verstrekking, wordt de keuzejaarberekening, als bedoeld in artikel 21, eerste lid Bbz 2004, (voor zover mogelijk) gemaakt gelijktijdig met de toekenning van het bedrijfskapitaal;

  • b.

    als de zelfstandige op het moment van aanvraag nog geen keuze maakt, vindt naar aanleiding van de latere keuze een ambtshalve vaststelling plaats binnen 12 maanden na afsluiting van het keuzejaar;

  • c.

    de kredietbestedingscontrole vindt plaats binnen 2 maanden na uitbetaling van het bedrijfskapitaal, waarbij betrokkene verifieerbare en objectieve bewijsstukken moet aanleveren die het college hiervoor nodig oordeelt;

  • d.

    de rentereductie, als bedoeld in artikel 21 Bbz 2004, vindt plaats binnen 12 maanden na afsluiting van het betreffende boekjaar.

Artikel 14: beëindigingsonderzoeken

Indien een zelfstandige zijn bedrijf beëindigd vindt binnen 6 maanden na deze beëindiging een beëindigingsonderzoek plaats. Als sprake is van een openstaande (rentedragende) geldlening beoordeelt het college of het bedrijf al dan niet verwijtbaar is beëindigd.

Artikel 15: onderzoeken debiteuren

Minimaal eens per kalenderjaar vindt er debiteurenonderzoek plaats waarin in ieder geval de volgende punten onderzocht worden:

  • a.

    is voldaan aan tijdige aanlevering van de jaarrekening en aangifte inkomstenbelasting; de ontwikkeling van het bedrijf;

  • b.

    is voldaan aan de voorwaarden die bij de toekenning zijn opgelegd (inclusief de aflossings- en renteverplichting);

  • c.

    moet een aanmaning verzonden worden om de verjaring of het vervallen van een vordering te voorkomen;

  • d.

    de ontwikkeling van het bedrijf.

Artikel 16: signalen Inlichtingenbureau

De meldingen van het Inlichtingenbureau worden onderzocht en waar nodig past het college het recht op de uitkering ingevolgde de Bbz 2004 aan en/of beëindigd deze uitkering en/of vordert deze terug. Daarnaast beoordeelt het college of er een boete opgelegd moet worden.

Hoofdstuk 5: overige

Artikel 17: zekerheden

Bij het verstrekken van een geldlening voor bedrijfskapitaal ingevolge het Bbz 2004 verbindt het college hieraan op grond van artikel 39, derde lid Bbz 2004 de verplichting, dat door belanghebbende, voorafgaande aan de betaling van de geldlening, meerdere zekerheid wordt geboden voor de nakoming van de aflossings- en renteverplichtingen, voor zover en in zoverre hiervan naar het oordeel van het college sprake is.

Artikel 18: bedrijfsbeëindiging

1. Als belanghebbende het bedrijf of zelfstandig beroep niet verwijtbaar heeft moeten beëindigen wordt vanaf de datum van beëindiging (het restant van) de geldlening voor bedrijfskapitaal renteloos. 2. Indien het bedrijf of zelfstandig beroep is beëindigd én de geldlening voor bedrijfskapitaal op grond van het eerste lid renteloos is gemaakt, wordt het restant van de geldlening en verschuldigde rente kwijtgescholden, indien belanghebbende gedurende 60 achtereenvolgende maanden na beëindiging van het bedrijf of beroep een bedrag voldoet dat overeenkomt met 50% van het netto (gezins)inkomen boven de voor belanghebbende geldende bijstandsnorm vermeerderd met de beslagruimte in de bijstandsnorm. 3. Indien op grond van bijzondere omstandigheden geheel of gedeeltelijk uitstel van betaling wordt verleend worden de maanden waarin afgelost moet worden, als bedoeld in het tweede lid, verlengd totdat het vanwege geheel of gedeeltelijke uitstel gederfde ontvangsten alsnog zijn voldaan. 4. Indien belanghebbende niet voldoet aan het bepaalde in de voorafgaande leden vindt geen kwijtschelding van de resterende geldlening noch van de renten plaats.

Artikel 19: begeleiding (pré) starters

De begeleiding van (pré) starters vindt in beginsel door het college zelf plaats, tenzij het college van oordeel is dat hiertoe expertise ingekocht moet worden.

Artikel 20: beoordelen aanvragenHet college onderzoekt bij een aanvraag de juistheid en volledigheid van de aangeleverde gegevens

Artikel 21: inwerkingtreding en citeerartikel

1. Deze regeling treedt in werking daags na de bekendmaking. 2. Deze beleidsregel wordt aangehaald als Beleidsregel Besluit bijstandverlening zelfstandigen Midden-Groningen.

Ondertekening

Aldus vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders op 16 juni 2020,

Adriaan Hoogendoorn,

Burgemeester

Henk Mulder,

Gemeentesecretaris.