Beleidsregels geur bestemmingsplan Hoogezand, Sluiskade-Werfkade

Geldend van 18-08-2020 t/m heden

Intitulé

Beleidsregels geur bestemmingsplan Hoogezand, Sluiskade-Werfkade

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Midden-Groningen;

Gelet op artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 3.1.2, tweede lid, onder a, van het besluit ruimtelijke ordening;

Overwegende dat:

  • .

    het wenselijk is dat de woonomgeving van het industrieterrein Sluiskade-Werfkade wordt beschermd tegen onaanvaardbare geurhinder afkomstig van de gezamenlijke inrichtingen op het industrieterrein;

  • .

    het bestemmingsplan Hoogezand, Sluiskade-Werfkade daartoe een verbod bevat om nieuwe geurrelevante inrichtingen toe te staan;

  • .

    het bestemmingsplan een voorwaardelijke afwijkingsbevoegdheid bevat om te kunnen afwijken van dat verbod, waarbij verzekerd wordt dat er sprake blijft van een aanvaardbare cumulatieve geurhinder ter plaatse van geurgevoelige objecten;

  • .

    dat ter interpretatie en ter invulling van deze afwijkingsbevoegdheid de vaststelling van beleidsregels wenselijk zijn;

Besluit vast te stellen de Beleidsregels geur bestemmingsplan Hoogezand, Sluiskade-Werfkade gemeente Midden-Groningen.

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

  • .

    a) Cumulatieve geurbelasting: de hedonisch gewogen geurbelasting als gevolg van alle gezamenlijke geurrelevante inrichtingen die gevestigd zijn binnen het plangebied, met als eenheid ouE(H)/m3, afgerond op 1 decimaal;

  • .

    b) Geurbelasting: uurgemiddelde geurconcentratie op leefniveau uitgedrukt in ouE/m3 als 98 percentielwaarde, berekend aan de hand van het geurmodel;

  • .

    c) Geuremissie: uitstoot van een vluchtige stof dan wel een mix van vluchtige stoffen naar de buitenlucht die/dat een interactie aangaat met de geurreceptoren in de menselijke neus en waarvan de gewaarwording plaatsvindt met de menselijke neus;

  • .

    d) Geurrelevante inrichtingen: alle inrichtingen met uitzondering van niet-geurrelevante inrichtingen;

  • .

    e) Geurgevoelig object: gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt, waarbij onder «gebouw, bestemd voor menselijk wonen of menselijk verblijf» wordt verstaan: gebouw dat op grond van het bestemmingsplan, bedoeld in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening, een inpassingsplan als bedoeld in artikel 3.26 of 3.28 van die wet daaronder mede begrepen, de beheersverordening, bedoeld in artikel 3.38 van die wet, of, indien met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het bestemmingsplan of de beheersverordening is afgeweken, de omgevingsvergunning, bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van laatstgenoemde wet mag worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf;

  • .

    f) Hedonische waarde (H): maat voor de (on)aangenaamheid van een geur uitgedrukt op een schaal van H=-4 (uiterst onaangenaam) tot H=+4 (uiterst aangenaam);

  • .

    g) Hedonische weegfactor F: verhouding tussen de geurconcentratie die behoort bij de hedonische waarde van H= –1 (licht onaangenaam) van een geurbron en de normwaarde van 1 ouE/m3;

  • .

    h) Hedonisch gecorrigeerde geuremissie: geuremissie van een bron gedeeld door de hedonische weegfactor F;

  • .

    i) Hedonisch gewogen geurbelasting: geurbelasting op basis van hedonisch gecorrigeerde geuremissies.

  • .

    j) Niet-geurrelevante inrichtingen: de categorieën van inrichtingen opgenomen op de bij de planregels horende Lijst niet-geurrelevante inrichtingen (bijlage 2 bij deze planregels).

  • k) Nieuwe geurrelevante inrichting:

  • 1.

    Geurrelevante inrichting, met uitzondering van de geurrelevante inrichting zoals die ten tijde van de inwerkingtreding van deze beleidsregels in overeenstemming met het Activiteitenbesluit milieubeheer (zoals geldend op de dag van inwerkingtreding van het plan) dan wel in overeenstemming met de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (zoals geldend op de dag van inwerkingtreding van deze beleidsregels) in werking was;

  • 2.

    de verandering van (de werking van) de geurrelevante inrichtingen, sinds de inwerkingtreding van dit plan, met uitzondering van de verandering die niet tot enige verandering van de geuremissie leidt;

  • 3.

    de wijziging van een niet-geurrelevante inrichting in een geurrelevante inrichting sinds de inwerkingtreding van het plan.

  • .

    l) NVN 2818: Geurkwaliteit: Sensorische bepaling van de hedonische waarde van een geur met een olfactometer (versie 2005);

  • .

    m) NTA 9065: De Nederlands Technische Afspraak (NTA) 9065 “Luchtkwaliteit – Geurmetingen – Meten en rekenen geur’(versie 2012);

  • .

    n) Percentiel: percentage van de tijd waarin een door het verspreidingsmodel berekende geurconcentratie waarde, uitgedrukt in een gemiddelde waarde per uur, niet wordt overschreden;

  • .

    o) Plan: bestemmingsplan Hoogezand, Sluiskade-Werfkade;

  • .

    p) Plangebied: gebied behorende bij het bestemmingsplan Hoogezand, Sluiskade-Werfkade.

Artikel 2 Toepassing beleidsregels

Deze beleidsregels vinden toepassing bij de verlening van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 3.5 van de planregels van het bestemmingsplan Hoogezand, Sluiskade-Werfkade.

Artikel 3 Berekening cumulatieve geurbelasting

1. Van alle geurrelevante inrichtingen wordt de cumulatieve geurbelasting berekend met het door de gemeente Midden-Groningen beheerde geurbeheermodel. Het geurbeheermodel is opgezet overeenkomstig artikel 75 en 76 van de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007. Het geurbeheermodel hanteert een tienjarige periode van 1995-2004 voor de meteorologische omstandigheden, zoals ook geadviseerd in de NTA 9065. De ruwheidslengte van de omgeving waarmee wordt gerekend bedraagt 0,51 m.

2. Bij de aanvraag om een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 3.5 van de planregels wordt de bijdrage van de inrichting aan de cumulatieve geurbelasting bepaald door toevoeging en/of wijziging van de betreffende geurbronnen van de inrichting in het geurbeheermodel. Met het gewijzigde geurbeheermodel wordt overeenkomstig het eerste lid de cumulatieve geurbelasting berekend en afgerond op 1 decimaal (bijvoorbeeld: een berekende cumulatieve geurbelasting van 1,05 wordt afgerond naar 1,1 en is niet aanvaardbaar). 

3. Bij de aanvraag om een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 3.5 van de planregels levert de aanvrager gegevens aan van de nieuwe en/of gewijzigde geurbonnen van de inrichting. Het betreft de volgende gegevens:

  • .

    a) De x- en y Rijksdriehoekcoördinaten van de (schoorstenen/afvoerpijpen) van de geurbronnen

  • .

    b) De geurconcentraties of geurvrachten van de betreffende bronnen;

  • .

    c) De bedrijfsuren van de betreffende bronnen;

  • .

    d) De geurconcentratie overeenkomend met een hedonische waarde van H=-1 van de betreffende geuren die door de bronnen worden geëmitteerd;

  • .

    e) De fysische parameters behorende bij de schoorstenen/afvoerpijpen, zijnde de hoogte, interne diameter, en debiet (in Nm3/uur) en temperatuur van de afgassen uit de betreffende bronnen;

  • .

    f) Indien noodzakelijk geacht kan het bevoegd gezag de beheerder van de inrichting om aanvullende gegevens verzoeken.

4. In aanvulling op het derde lid, geldt dat indien voor een geuremissie de hedonische waarde niet of onvoldoende bekend is, de hedonisch gecorrigeerde geuremissie wordt berekend met de fictieve waarde voor de hedonische weegfactor F van 0,5.

Artikel 4 Toetsing aanvaardbare cumulatieve geurbelasting

1. De vergunning als bedoeld in artikel 3.5 van de planregels wordt alleen verleend, indien de cumulatieve geurbelasting niet meer bedraagt dan 1,0 ouE(H)/m3 ter plaatse van een geurgevoelig object. Dit lid is niet van toepassing op:

  • .

    een geurgevoelig object dat geen hoofdgebouw is;

  • .

    een geurgevoelig object dat gelegen is op het gezoneerde industrieterrein.

2. Bij de beoordeling van de aanvraag wordt toepassing gegeven aan artikel 3, tweede, derde en vierde lid, van deze beleidsregels.

3. De in artikel 3.5 van de planregels bedoelde geurruimte wordt gereserveerd op volgorde van binnenkomst van een ontvankelijke aanvraag om omgevingsvergunning. Na onherroepelijk worden van de omgevingsvergunning wordt de extra geurruimte als definitief toegevoegd beschouwd. Bij een onherroepelijke weigering van de omgevingsvergunning vervalt de reservering.

Artikel 5 Inwerkingtreding

Deze beleidsregels treden in werking met ingang van de dag na de datum van publicatie.

Artikel 6 Citeertitel

Deze beleidsregel wordt aangehaald als: Beleidsregels geur bestemmingsplan Hoogezand, Sluiskade-Werfkade.

Aldus vastgesteld in de vergadering van burgemeester en wethouders van Midden-Groningen, gehouden op 18 augustus 2020.

Burgemeester en wethouders van de gemeente Midden-Groningen,

A. Hoogendoorn

Burgemeester

H.J.W. Mulder

Secretaris

Toelichting Beleidsregels geur bestemmingsplan Hoogezand, Sluiskade-Werfkade

1 Inleiding

Geur kan in de leefomgeving hinder veroorzaken en ook gezondheidsrisico's met zich brengen. Bij geur van inrichtingen gaat het om de geuruitstoot (emissie) van inrichtingen die zich verspreidt via de lucht en een geurbelasting veroorzaakt op de woon- en leefomgeving. De afstand tussen geuremitterende inrichtingen en geurgevoelige objecten is daarbij van grote invloed. In het plangebied is de afstand tussen bron en ontvanger zeer beperkt doordat wonen en werken ter plaatse historisch sterk verweven zijn. De ligging van woningen aan de Sluiskade en Werfkade op minimale afstand van het industrieterrein en het belang dat wordt gehecht aan een aanvaardbaar woon- en leefklimaat is voor de gemeente Midden-Groningen aanleiding in aanvulling op de bescherming via het Activiteitenbesluit milieubeheer (milieuspoor) in het ruimtelijke spoor regels vast te stellen voor de bedrijvigheid in het plangebied. Hierbij is in overweging genomen dat de reeds bestaande geursituatie in ongunstige omstandigheden tot klachten heeft geleid en dat een toename van geurhinder door cumulatie met andere inrichtingen onvoldoende via het milieuspoor kan worden voorkomen. Uitgangspunten voor de in het plan opgenomen geurregeling zijn dat bestaande inrichtingen hun via melding of vergunning geaccepteerde bedrijfsvoering moeten kunnen voortzetten en dat onaanvaardbare hinder bij geurgevoelige objecten wordt voorkomen.

Sinds december 2012 is het nationale beleid voor geur opgenomen in hoofdstuk 3 van de handleiding geur: "Bepalen van het aanvaardbaar hinderniveau van industrie en inrichtingen (niet veehouderijen)". Uitgangspunt in het geurbeleid is het voorkomen van en terugdringen van ernstige hinder. De bescherming tegen geurhinder van inrichtingen (uitgezonderd veehouderijen) is geregeld via het Activiteitenbesluit milieubeheer (verder Activiteitenbesluit). Daarnaast kunnen geurvoorschriften staan in een maatwerkbesluit of omgevingsvergunning milieu op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder e van de Wabo (verder omgevingsvergunning milieu). De hindersystematiek voor geur staat in artikel 2.7a van het Activiteitenbesluit.

2 Aanvaardbare cumulatieve geurbelasting

2.1 Inleiding

De regulering van geurhinder van individuele inrichtingen (inrichtingen, niet zijnde veehouderijen) vindt plaats via het Activiteitenbesluit of de omgevingsvergunning milieu. Wij hebben geconstateerd dat deze vormen van regulering van individuele inrichtingen onvoldoende is om blijvend een aanvaardbare cumulatieve geurbelasting te garanderen voor geurgevoelige objecten. Daarom is ervoor gekozen om de cumulatieve geurbelasting aanvullend te regelen via het ruimtelijke spoor. Uit wet- en regelgeving vloeit niet voort wat een aanvaardbare cumulatieve geurbelasting is of hoe deze dient te worden bepaald. Dit betreft een afweging die het bevoegd gezag zelf dient te maken. In onderstaande paragrafen wordt toegelicht hoe de aanvaardbaarheid van de cumulatieve geurbelasting voor geurgevoelige objecten is en wordt bepaald.

2.1.1 Algemeen rijksbeleid geur

Het algemene stankbeleid is door het toenmalige ministerie van VROM beschreven in de Herziene Nota Stankbeleid uit 1994 en in aanvulling daarop in de Brief rijksbeleid geur uit 1995. Sinds die tijd zijn er geen vaste geurnormen voor alle type geuren, maar wordt op lokaal niveau het aanvaardbaar geurhinderniveau vastgelegd, waarbij onder meer rekening wordt gehouden met de aard van de geur. Het geurhinderbeleid is erop gericht de mens zoveel mogelijk te beschermen tegen geurhinder. Bij stank kan het ervaren van ernstige hinder leiden tot effecten bij de mens. Vandaar dat het maximaal toelaatbare risiconiveau (MTR) voor stank is gekoppeld aan het niveau waarbij ernstige hinder wordt ervaren. Voor het jaar 2010 is vastgelegd dat de milieukwaliteit op lokaal en regionaal niveau zodanig dient te zijn dat in de directe leefomgeving geen ernstige hinder wordt ondervonden. Deze doelstelling geldt voor cumulatieve hinder.

In het Nationaal Milieubeleidsplan 3 was als landelijke doelstelling opgenomen om het percentage gehinderden te reduceren van 21% in 1989 tot 12% in 2000 en geen ernstige geurgehinderden vanaf het jaar 2010. In het NMP4 zijn geen expliciete doelstellingen meer opgenomen betreffende het terugdringen van geurhinder. De doelstelling voor 2010 voor ernstige hinder blijft gehandhaafd. Als algemeen uitgangspunt wordt gehanteerd het zoveel mogelijk voorkomen dan wel beperken van (nieuwe) hinder, waarbij de mate van hinder die nog acceptabel is, wordt vastgesteld door het bevoegd gezag.

Het geurbeleid richt zich in de eerste plaats op geurgevoelige bestemmingen in de woon- en leefomgeving. Naast woningen kunnen dit ook andere locaties zijn waar mensen gedurende langere tijd verblijven en waar blootstelling aan geur tot hinder kan leiden, zoals ziekenhuizen, bejaarden- en verpleegtehuizen en recreatiegebieden, maar ook winkels, kantoren en andere inrichtingen. Hoewel in principe alle geurgevoelige objecten moeten worden beschermd tegen geuroverlast, kan het bevoegd gezag wel verschillen in het niveau van bescherming hanteren. Gelet op de ontstaansgeschiedenis, de aard en de samenstelling van verschillende functies in het plangebied hanteren wij een beschermingsniveau voor alle geurgevoelige objecten, met dien verstande dat geurgevoelige objecten op het gezoneerde industrieterrein en geurgevoelige objecten die geen hoofdgebouw zijn, niet worden beschermd tegen geurhinder.

Primair uitgangspunt ter voorkoming van geurhinder is dat inrichtingen de Beste Beschikbare Technieken (verder BBT) toepassen om de geurbelasting op de omgeving zoveel als redelijkerwijs mogelijk is te beperken.

2.1.2 Geur en gezondheid

Geur kan verschillende effecten oproepen bij de mens, die als nadelig voor de gezondheid worden beschouwd. De waarneming van geur verloopt via de receptoren in het reukepitheel. Volgend op de stimulatie van de receptoren ontstaat waarneming van de frequentie, de intensiteit, de hedonische waarde en de kwaliteit van de geur. Wordt de geur als aangenaam of als onaangenaam ervaren? Door mensen wordt de waarneming van de geur vermoedelijk in twee stappen geëvalueerd. Bij de primaire evaluatie wordt ingeschat of de geur potentieel bedreigend is. Wordt de geur als onaangenaam of de situatie als potentieel bedreigend beschouwd, dan leidt dit tot (ernstige) hinder. Bij de secundaire evaluatie van de waarneming van de geur, beoordeelt het individu of het met die potentieel bedreigende situatie goed overweg kan (coping). Geeft de uitkomst van deze evaluatie aan, dat het individu de eigen vermogens tot hiermee omgaan als onvoldoende ervaart, dan zal er stress worden ervaren met de daaraan gerelateerde fysiologische effecten. De hinder gaat dan vergezeld van stressgerelateerde somatische gezondheidseffecten. Het is niet duidelijk welke gezondheidseffecten dit zijn; de resultaten van onderzoeken naar het verband tussen geurbelasting en stressgerelateerde gezondheidsklachten, zoals hoofdpijn, benauwdheid en misselijkheid, zijn niet consistent. Directe somatische gezondheidseffecten zullen in principe niet optreden. De meeste geurstoffen zijn namelijk al te ruiken bij hele lage concentraties. Bij dergelijke concentraties zijn over het algemeen geen toxische effecten te verwachten.

Stank kan dus verschillende gezondheidseffecten oproepen bij de mens: (ernstige) hinder, verstoring van gedrag en activiteiten en stressgerelateerde somatische gezondheidsklachten. Het meest voorkomende en beschreven gezondheidseffect van stank is (ernstige) hinder.

In het Handboek ‘Gezondheidseffectscreening, Stad & Milieu’ wordt een koppeling gemaakt tussen geurbelasting en een GES-score (GES = gezondheidseffectscreening). Er wordt daarmee een verband gelegd tussen geurhinder en gezondheid (welzijn). De indeling in GES-scores, waarbij de geurconcentraties en percentage ernstig gehinderden aan elkaar gekoppeld zijn via de algemene dosis-responsrelatie, ziet er als volgt uit:

Geurconcentratie P98 (ge/m3)

Geurconcentratie P98 (ouE/m3)

Hinder

(%)

Ernstige hinder

(%)

GES-score

0

0

0

0

0

0 - 1

0 - 0,5

0 - 5

0

1

1 – 3

0,5 – 1,5

5 - 12

0 - 3

3

3 - 10

1,5 – 5

12 - 25

3 - 10

4

≥ 10

≥ 5

≥ 25

≥ 10

6

Een GES-score van 6 wordt ook toegekend aan de geurconcentratie waarbij de hedonische waarde H=-2 is, omdat bij die hedonische waarde ernstige hinder wordt verwacht. De samenhang met de hedonische waarde ziet er als volgt uit:

Geurconcentratie (P98) met hedonische waarde

GES-score

0 tot -0,5

1

-0,5 tot -1

3

-1 tot -2

4

≤ -2

6

2.2 Aanvaardbare cumulatieve geurbelasting

De inrichtingen binnen het plangebied moeten ten aanzien van geur voldoen aan BBT. Dit betekent dat door de betreffende inrichtingen maatregelen moeten zijn genomen ter reductie van de geuremissie, zoals die vanuit huidige wet- en regelgeving wordt opgelegd (b.v. op grond van algemene regels in het Activiteitenbesluit of een omgevingsvergunning Milieu). Het stellen van eisen verdergaand dan het BBT niveau is in het algemeen vanuit technische- of financiële haalbaarheid niet mogelijk.

3 Bepaling en berekeningswijze cumulatieve geurbelasting

3.1 Hedonische weging en cumulatie

Als meer inrichtingen bij elkaar en binnen elkaars invloedsfeer voor geur liggen, kan er cumulatie van geurbelasting op leefniveau optreden. Deze situatie kan zich ook in het plangebied voordoen. Het is van belang om niet alleen de geurbelasting van individuele inrichtingen te kunnen beoordelen, maar ook de samenvoeging, cumulatie, van de geurbelasting van meerdere inrichtingen. Daartoe moeten de geuremissies van verschillende inrichtingen bij elkaar opgeteld kunnen worden. Niet elke geur veroorzaakt dezelfde hinderbeleving. Dit maakt het noodzakelijk dat indien geurbelastingen bij elkaar opgeteld moeten worden, de geuren eerst gewogen worden op basis van hun (on)aangenaamheid: een erg onaangename geur moet zwaarder meetellen in de cumulatie dan een minder onaangename geur. Dit vindt plaats op basis van hedonische weging.

Voor de berekening van de hedonisch gewogen geurbelasting wordt gebruik gemaakt van een hedonische weegfactor F. Deze dimensieloze factor F is de verhouding tussen de gemeten concentratie van H=-1 van een geurbron (ook wel aangeduid als CH-1) en de standaard normwaarde van 1 ouE(H)/m3. Voor bronnen waarvan de CH-1-waarde onvoldoende of niet bekend is, wordt in de berekeningen voor de factor F de waarde 0,5 aangehouden. Bijvoorbeeld: indien de hedonische waarde H=-1 van een bepaalde bron al bij een geurconcentratie van 0,7 ouE/m3 wordt gehaald, dan bedraagt de weegfactor 0,7. De H=-1 gewogen geurconcentratie voor deze bron bedraagt dus 1,0/0,7 = 1,43 ouE(H)/m3. In onderstaand voorbeeld is van Geur A een vrij hoge concentratie nodig (5 ouE/m3) alvorens de geur als licht hinderlijk wordt betiteld (H=-1). Bij Geur B is dit al bij slechts 0,1 ouE/m3. Geur B draagt dus relatief veel bij aan de geurhinder. Weging en cumulatie vindt dan als volgt plaats:

 

Geur A

Geur B

Gemeten geuremissie (ouE/m3)

100

25

Geurconcentratie bij H = -1 (ouE/m3)

5

0,1

Hedonische weegfactor F

5

0,1

Hedonische gewogen geuremissie (ouE(H)/m3):

20

250

Cumulatieve hedonisch gewogen geuremissie: 20 (Geur A) + 250 (Geur B) = 270 ouE(H)/m3

Om op basis van de twee in dit voorbeeld genoemde bronnen de cumulatieve geurbelasting te berekenen, worden beide hedonisch gewogen geuremissies als twee bronnen in een verspreidingsmodel ingevoerd en wordt de verspreiding van de geur modelmatig berekend.

3.2 Berekening cumulatieve geurbelasting

De cumulatieve geurbelasting van de inrichtingen wordt bepaald met verspreidingsmodelberekeningen conform artikel 75 en 76 van de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007. Het rekenhart van het verspreidingsmodel is een implementatie van het Nieuw Nationaal Model (NNM). Geurverspreidingsberekeningen worden uitgevoerd met een tienjarige periode voor meteorologische omstandigheden en de invloed van ruwheidslengte van de omgeving gebruik makende van de Handreiking NNM deel II.

Alle geurbronnen worden beheerd in een zogenaamd geurbeheermodel. Dit is het model waarin alle actuele geurbronnen van de inrichtingen in het plangebied worden bijgehouden. Het geurbeheermodel is in beheer bij de gemeente Midden-Groningen.

Voorafgaand aan de vaststelling van de geurregeling is de cumulatieve geurbelasting van de inrichtingen binnen het plangebied bepaald. Hierbij is als volgt te werk gegaan:

  • 1.

    o Alle inrichtingen binnen het plangebied zijn geïnventariseerd en beoordeeld of ze als geurrelevant of niet-geurrelevant dienen te worden aangemerkt. Hierbij zijn bij de indeling zowel de hoofdactiviteit als eventuele nevenactiviteiten beoordeeld. De niet-geurrelevante zijn opgenomen in de Lijst niet-geurrelevante inrichtingen (zie bijlage I). Op basis van de beoordeling is gebleken dat binnen het plangebied één geurrelevante inrichting is gevestigd.

  • 2.

    Naar deze geurrelevante inrichting is een geuronderzoek uitgevoerd. De resultaten van dit geuronderzoek zijn opgenomen in bijlage II (geurrapport Steelcare van 28 juli 2020).

Overige inrichtingen binnen het plangebied zijn niet-geurrelevant en zijn niet opgenomen in het geurmodel.

4 Vergunningverlening

Volgens artikel 3.4.2 onder a van de planregels zijn nieuwe geurrelevante inrichtingen niet toegestaan. Uit de begripsbepaling volgt dat dit artikel niet alleen geldt voor de vestiging van nieuwe geurrelevante inrichtingen, maar ook voor de verandering van (de werking van) een geurrelevante inrichting.

Met toepassing van de in het plan opgenomen afwijkingsbevoegdheid kan vergunning worden verleend om af te wijken van het bepaalde in artikel 3.4.2 onder a, van de planregels. Deze vergunning wordt alleen verleend, indien is aangetoond dat geen overschrijding van de aanvaardbare cumulatieve geurbelasting optreedt. De cumulatieve geurbelasting ter plaatse van een geurgevoelig object mag niet meer dan 1,0 ouE(H)/m3. Dit lid is niet van toepassing op:

  • 1.

    een geurgevoelig object dat geen hoofdgebouw is;

  • 2.

    een geurgevoelig object dat gelegen is op het industrieterrein.

Teneinde duidelijkheid te geven over de wijze van behandeling van opvolgende vergunningaanvragen, is een reserveringsregeling opgenomen. Deze reserveringsregeling is gekoppeld aan het moment van binnenkomst van een ontvankelijke aanvraag en het onherroepelijk worden van (de weigering van) een omgevingsvergunning.

5 Lijst niet-geurrelevante inrichtingen

Het vaststellen of een inrichting geurrelevant is en daarmee dat een geuremissie in het geurbeheermodel Sluiskade-Werfkade moet worden opgenomen, moet op een objectieve wijze plaatsvinden. Gezien de beperkte omvang van het plangebied en het geringe aantal inrichtingen binnen het plangebied, is ter plaatse vastgesteld en bij herhaling gecontroleerd of in de actuele situatie buiten de inrichtingsgrenzen van het bedrijf geur waarneembaar is. Met uitzondering van Steelcare is dit zonder twijfel nergens het geval. De op grond van de Staat van bedrijfsactiviteiten toegestane inrichtingen met de bijbehorende SBI-codes zijn gescreend op de richtafstand voor geur. Alle inrichtingen die een richtafstand hebben van meer dan 10 meter zijn in beginsel geurrelevant. De betreffende inrichtingen zijn opgenomen in de lijst met niet-geurrelevante inrichtingen (zie bijlage I).

Bijlage I Lijst niet-geurrelevante inrichtingen

Bijlage II Steelcare onderzoek