Regeling vervallen per 01-01-2022

Nadere regels jeugdhulp gemeente Midden-Groningen 2021

Geldend van 01-01-2021 t/m 31-12-2021

Intitulé

Nadere regels jeugdhulp gemeente Midden-Groningen 2021

Het college van burgemeester en wethouders;

gelet op verordening Jeugdhulp gemeente Midden-Groningen 2021;

Besluit de Nadere regels Jeugdhulp gemeente Midden-Groningen 2021 vast te stellen.

Hoofstuk 1

Artikel 1. Begripsbepalingen

  • 1.

    In deze Nadere regels wordt verstaan onder:

eigen kracht: de feitelijke eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van jeugdige en/of ouders om problemen op te lossen of het hoofd te bieden;

pedagogische civil society: de sociale omgeving rond de jeugdige, bestaande uit ouders, familie, buurtvrienden, school, peuterspeelzalen, vrijwilligers, sportcoaches en anderen die betrokken zijn bij de opvoeding en het opgroeien van de jeugdige met als doel om de draagkracht van het gezin van de jeugdige te vergroten en opvoedingsproblemen te voorkomen;

verordening: verordening jeugdhulp gemeente Midden-Groningen 2021;

wet: Jeugdwet;

Wlz: Wet langdurige zorg;

Wmo: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

Zvw: Zorgverzekeringswet.

Alle begrippen die in deze nadere regels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de wet, het Besluit Jeugdwet, de Algemene Wet Bestuursrecht, de Algemene Verordening Gegevensbescherming of de Verordening Jeugdhulp gemeente Midden-Groningen 2021.

Artikel 2. Vormen van jeugdhulp

De volgende algemene voorzieningen zijn onder andere beschikbaar:

a. versterken van de sociale context:

algemene (ook digitale) informatieverstrekking omtrent ontwikkelingsbehoeften jeugdigen en opvoedingsvragen opvoeders;

activiteiten ter versterking van de pedagogische civil society, zoals stimuleren en faciliteren van initiatieven vanuit de informele netwerken, steuncontacten tussen ouders en jongeren en intergenerationele contacten die een bijdrage leveren aan een gezonde en veilige opgroei- en opvoedomgeving, mogelijkheden voor ouders/opvoeders om elkaar te ontmoeten;

laagdrempelige opvoedondersteuningsactiviteiten;

maatjesprojecten, vrijwilligersinzet, zelforganisaties gericht op ondersteuning van opgroeien en opvoeden;

mantelzorgondersteuning voor kinderen en gezinnen.

b. basisondersteuning:

bieden van informatie, advies en consultatie bij opgroei- en opvoedvragen;

ondersteuning en lichte hulp voor jeugdigen en/of ouders, waaronder vormen van vrij toegankelijke hulp, gericht op het creëren van een stabiele opvoed- en opgroeisituatie;

ondersteuning en lichte hulp aansluitend bij de onderwijs/ opvangsetting, waarbij ondersteuning voor opvoeders en jeugdigen geboden wordt. Het betreft activiteiten die in een onderwijssetting plaatsvinden waarbij de nadruk ligt op zorg;

regulier casemanagement: het systematisch coördineren, afstemmen en volgen van de benodigde hulpverlening aan jeugdigen en/of gezinnen, waarbij meerdere hulpverleners betrokken zijn.

  • 1.

    De volgende individuele voorzieningen zijn onder andere beschikbaar:

    • 1.

      specifieke jeugdhulptrajecten gericht op jeugdige en/of gezinssysteem;

    • 2.

      langdurige ‘leun en steun’ contacten;

    • 3.

      dag- of weekendopvang, respijtzorg;

    • 4.

      specifieke multidisciplinaire interventies gecoördineerd uitgevoerd door verschillende zorgaanbieders voor gezinnen met meervoudige problemen;

    • 5.

      intensieve en meer langdurige interventies gericht op behandeling, herstel en/of rehabilitatie;

    • 6.

      intensieve dagbehandeling op maat;

    • 7.

      inzet van (tijdelijke) vervangende opvoedsituatie, verblijf (op maat) van cliënten buiten de gewone leef-/gezinssituatie;

    • 8.

      inzet van spoedzorg en crisisopvang (bij acute onveiligheid en/of inzet van crisisplekken vanuit verblijfsfuncties;

    • 9.

      gedwongen jeugdhulp en dwang- en drangtrajecten;

    • 10.

      specialistische diagnostiek.

Hoofstuk 2. Procedure en voorwaarden toegang

Artikel 3. Toetsing pgb-vaardigheid

  • 1.

    Voor het beheren van een persoonsgebonden budget, wordt verwacht dat de beoogd budgetbeheerder in ieder geval aan de tien voorwaarden voor pgb-vaardigheid voldoet. Dat betekent dat de beoogd budgetbeheerder:

    • a.

      de eigen situatie kan overzien, dan wel die van de hulpvrager en een duidelijk beeld heeft van de hulpvraag;

    • b.

      op de hoogte is van de regels en verplichtingen die horen bij een pgb of weet waar deze informatie te vinden is bij de desbetreffende instanties;

    • c.

      een overzichtelijke pgb-administratie bij kan houden, waardoor er inzicht is in de bestedingen van het pgb;

    • d.

      in staat is om voldoende vaardig te communiceren met de gemeente, zorgverzekeraar of het zorgkantoor, de SVB en de hulpverleners;

    • e.

      zelfstandig kan handelen en onafhankelijk voor een hulpverlener kan kiezen;

    • f.

      in staat is om afspraken te maken en vast te leggen en om dit te verantwoorden aan verstrekkers van het pgb;

    • g.

      kan beoordelen en beargumenteren of de geleverde hulp passend en kwalitatief goed is;

    • h.

      in staat is om de inzet van hulpverleners te coördineren, waardoor de hulp door kan gaan, ook bij verlof en ziekte;

    • i.

      als werk- of opdrachtgever de hulpverleners aan kan sturen en aan kan spreken op hun functioneren;

    • j.

      voldoende juridische kennis over het werk- of opdrachtgeverschap heeft of deze kennis weet te vinden.

  • 2.

    Indien de beoogd budgetbeheerder niet aan de gestelde voorwaarden in lid 1 kan voldoen, verstrekt het college geen pgb.

Artikel 4. Onderscheid formele en informele hulp

  • 1.

    Van formele hulp is sprake als de hulp verleend wordt door onderstaande personen, met uitzondering van bloed- of aanverwanten in de 1e of 2e graad van de budgethouder:

    • a.

      personen die werkzaam zijn bij een instelling die ten aanzien van de voor het pgb uit te voeren taken/werkzaamheden ingeschreven staat in het Handelsregister (conform artikel 5 Handelsregisterwet 2007), en die beschikken over de relevante diploma’s die nodig zijn voor uitoefening van de desbetreffende taken, of;

    • b.

      personen die aangemerkt zijn als zelfstandige zonder personeel. Daarnaast moeten ze ten aanzien van de voor het pgb uit te voeren taken/werkzaamheden ingeschreven staan in het Handelsregister (conform artikel 5 Handelsregisterwet 2007) en beschikken over de relevante diploma’s die nodig zijn voor uitoefening van de desbetreffende taken, of;

    • c.

      personen die ingeschreven staan in het register, bedoeld in artikel 3 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (BIG-register) en/of artikel 5.2.1 van het Besluit Jeugdwet, voor het uitoefenen van een beroep door het verlenen van jeugdhulp.

  • 2.

    Indien de jeugdhulp geboden wordt door een bloed- of aanverwant in de 1e of 2e graad van de budgethouder, is altijd sprake van informele hulp.

  • 3.

    Indien de hulp wordt verleend door een andere persoon dan beschreven in lid 1 onder a, b of c, is sprake van informele hulp.

Artikel 5. Kwaliteitseisen formele en informele jeugdhulp

  • 1.

    Voor pgb-aanbieders die formele jeugdhulp bieden wordt verwacht dat zij voldoen aan de kwaliteitseisen jeugdhulpaanbieders zoals benoemd in artikel 4.1.1 van de Jeugdwet. Daarnaast gelden onderstaande, aanvullende kwaliteitseisen:

    • a.

      aanbieders werken op basis van de norm verantwoorde werktoedeling;

    • b.

      jeugdhulpaanbieders zijn verplicht te melden in de verwijsindex (VIR)/Zorg voor Jeugd Groningen (ZvJG).

  • 2.

    Indien een jeugdhulpaanbieder onder verscherpt toezicht staat van het Inspectieloket Sociaal Domein en Jeugd, moet het college op basis van het desbetreffende rapport en het oordeel van de inspectie beslissen of de aanbieder aan de kwaliteitseisen kan voldoen.

  • 3.

    Voor informele jeugdhulp gelden de volgende (kwaliteits)eisen:

    • a.

      verleners van hulp die geen jeugdhulpaanbieder zijn, verrichten geen voorbehouden handelingen of handelingen die op grond van de norm verantwoorde werktoedeling aan een geregistreerde professional is voorbehouden;

    • b.

      de ondersteuning aan de jeugdige of ouder(s) leidt niet tot overbelasting bij de persoon die deze jeugdhulp verleent;

    • c.

      de hulpverlener heeft bij een incident of calamiteit een meldplicht aan de gemeente Midden-Groningen en het Inspectieloket Sociaal Domein en Jeugd;

    • d.

      huiselijk geweld en/of kindermishandeling worden altijd gemeld bij Veilig Thuis.

Artikel 6. Bestedingsmogelijkheden van het pgb

Een pgb voor vervoer als bedoeld in artikel 12 lid 8 onder g van de verordening en een pgb voor vormen van jeugdhulp als bedoeld in artikel 12 lid 8 onder a tot en met f van de verordening waarvoor een tarief is vastgesteld per uur, per dagdeel of per etmaal mag uitsluitend besteed worden voor dat vervoer en voor een vergoeding van die daadwerkelijk geleverde diensten per uur, dagdeel of etmaal.

De hoogte van een pgb kan zijn opgebouwd uit verschillende kostencomponenten, zoals salaris, vervanging tijdens vakantie, verzekering(en) en reiskosten.

Het pgb mag ingezet worden voor de volgende kosten:

eenmalige uitkering. Na beëindiging van pgb waar de budgethouder niet verantwoordelijk is kan er maximaal 1 volledig maand salaris worden uit betaald;

feestdagenuitkering. De feestdagen uitkering is een onderdeel van de arbeidsovereenkomst. Er kan binnen het budget maximaal €272,00 gereserveerd worden. Dit kan op een moment in het kalender jaar als extra loon worden uitbetaald;

reiskosten. Binnen het werkgeverschap is het wettelijk toegestaan om reiskosten voor woon-werkverkeer te vergoeden als secundaire arbeidsvoorwaarde. Hierbij geldt de vigerende belastingwetgeving en de vergoeding betreft onbelast loon. De kosten moeten gemaakt worden om de zorg uit te kunnen voeren. De reiskosten worden gezien als onderdeel van een arbeidsovereenkomst.

De keuze van de jeugdige/ouders om het pgb in te zetten voor deze kosten heeft effect op de bestedingsruimte van het pgb.

Het pgb mag niet ingezet worden voor de volgende kosten:

reservering vrij besteedbaar bedrag. Het budget is bedoeld om zorg in te kopen. Met de invoering van het trekkingsrecht is alleen betaling mogelijk als de zorg geleverd wordt;

kosten voor tussenpersonen of belangenbehartigers en administratiekosten. Om in aanmerking te komen voor een pgb moet iemand zelf in staat zijn, of diens vertegenwoordiger, zelf de regie over het pgb te voeren.

Hoofstuk 3. Eigen kracht

Artikel 7. Eigen kracht

  • 1.

    Het uitgangspunt van de Jeugdwet is dat de verantwoordelijkheid voor het gezond en veilig opgroeien van jeugdigen allereerst bij de ouders en jeugdigen ligt en dat jeugdigen en/of ouders op eigen kracht problemen oplossen, tenzij uit onderzoek blijkt dat dit niet mogelijk is.

  • 2.

    Van ouders wordt verwacht dat zij hun minderjarige kinderen verzorgen, opvoeden en toezicht bieden, ook als er sprake is van een kind met een ziekte, aandoening of beperking waardoor de benodigde zorg meer is dan bij gezonde kinderen van dezelfde leeftijd.

  • 3.

    Het college is alleen gehouden een individuele voorziening te treffen als de jeugdige en ouder(s) er niet op eigen kracht uitkomen, doordat de benodigde hulp de eigen draagkracht overstijgt, er geen mogelijkheden zijn in het sociale netwerk, algemene/voorliggende voorzieningen of aanvullende verzekeringen niet beschikbaar zijn of dat er financiële problemen ontstaan bij gebruikmaking van eigen kracht.

Artikel 8. Het onderzoek naar eigen kracht

  • 1.

    Het onderzoek naar de eigen kracht van jeugdige en/of ouders is onderdeel van het algemene onderzoek naar de hulpvraag van jeugdige en/of ouders, zoals genoemd in artikel 5 van de verordening.

  • 2.

    Het onderzoek naar de eigen kracht van jeugdige en/of ouders richt zich op twee aspecten:

    • a.

      wat mag redelijkerwijs van de ouder(s) verwacht worden, en;

    • b.

      is de ouder hiertoe ook daadwerkelijk in staat?

      • i.

        Is de ouder in staat de noodzakelijke hulp te bieden?

      • ii.

        Is de ouder beschikbaar om de noodzakelijke hulp te bieden?

      • iii.

        Levert het bieden van de hulp door de ouder geen overbelasting op?

      • iv.

        Ontstaan er geen financiële problemen in het gezin als de hulp door de ouder wordt geboden?

Artikel 9. Afwegingskader eigen kracht

  • 1.

    Om vast te stellen welke hulp van ouders verwacht mag worden op basis van eigen kracht, betrekt het college de volgende factoren:

    • a.

      leeftijd van de jeugdige;

    • b.

      aard van de hulp;

    • c.

      frequentie en patroon van de hulp;

    • d.

      tijdsomvang van de hulp.

  • 2.

    Het college moet vaststellen of degene waarvan oplossingen vanuit eigen kracht wordt verwacht:

    • a.

      in staat is om de jeugdige noodzakelijke hulp te bieden;

    • b.

      beschikbaar is om de noodzakelijke hulp te verlenen;

      • i.

        in het geval van belemmeringen in de beschikbaarheid van ouders kan een kortdurende voorziening worden geboden om de gelegenheid te bieden de beschikbaarheid aan de ontstane situatie aan te passen;

    • c.

      niet overbelast dreigt te raken door het bieden van de noodzakelijke hulp;

      • i.

        indien er sprake dreigt te zijn van overbelasting, kan er een individuele voorziening worden ingezet voor dat deel van de hulp dat niet geboden kan worden op basis van eigen kracht;

      • ii.

        de inzet van jeugdhulp bij (dreigende) overbelasting is altijd tijdelijk. Van ouder(s) wordt verwacht dat zij een plan van aanpak opstellen om de (dreigende) overbelasting aan te pakken en dat zij in de tijd dat jeugdhulp wordt gegeven werken aan dit plan;

      • iii.

        er moet een causaal verband zijn tussen de overbelasting en de hulp die iemand aan een jeugdige biedt. Bij overbelasting door een dienstverband van teveel uren of als gevolg van spanningen op het werk, zal de oplossing in de eerste plaats gezocht moeten worden in minder uren gaan werken of aanpak van de spanningen op het werk;

      • iv.

        wanneer de geldigheidsduur van de indicatie is verlopen en een herindicatie wordt aangevraagd, zal worden gekeken of en welke inspanningen zijn gedaan om de overbelasting terug te dringen;

    • d.

      niet in de financiële problemen komt door het bieden van de hulp;

      • i.

        het gezinsinkomen moet toereikend blijven, ongeacht het bieden van de hulp. Indien een ouder minder gaat werken om zelf hulp te bieden, betekent dit niet dat een eventuele daarmee gepaard gaande financiële teruggang gecompenseerd moet worden door een individuele voorziening;

      • ii.

        de ouder moet geen gedwongen keus maken tussen het verlenen van de jeugdhulp of het verkrijgen van een inkomen;

      • iii.

        indien ouder(s) stellen dat hun gezinsinkomen niet meer toereikend is doordat zij zelf hulp moeten leveren, kan dit aangetoond worden door middel van een draagkrachtberekening met behulp van de rekentool van het NIBUD, te raadplegen via https://persoonlijkbudgetadvies.nibud.nl.

  • 3.

    De genoemde factoren moeten telkens in samenhang worden beoordeeld, rekening houdend met de omstandigheden van de jeugdige en het gezin.

  • 4.

    Er is sprake van voldoende eigen kracht als er door het zelf verlenen van jeugdhulp door de ouder geen (onoplosbare) problemen ontstaan op één van de gebieden zoals benoemd in lid 2.

  • 5.

    Bij een (gedeeltelijke) afwijzing van een aanvraag tot het toekennen van jeugdhulp in verband met voldoende mogelijkheden binnen de eigen kracht, wordt op inzichtelijke wijze gemotiveerd waarom de gevraagde hulp voor de betreffende jeugdige op eigen kracht geboden kan worden en dat zich geen andere in deze nadere regels opgenomen omstandigheid voordoet waardoor het college desondanks een voorziening verstrekt.

Artikel 10. Voorwaarden vervoersvoorziening

  • 1.

    Het college verstrekt alleen een vervoersvoorziening aan de jeugdige, zoals bedoeld in artikel 2.3 van de wet.

  • 2.

    Het uitgangspunt is dat jeugdige en/of ouders op eigen kracht het vervoer van en naar de jeugdhulplocatie verzorgen.

  • 3.

    Het toekennen van een vervoersvoorziening geschiedt alleen aan de jeugdige wanneer aantoonbaar is gemaakt dat er een noodzaak bestaat tot het inzetten van de vervoersvoorziening en dat bij een gebrek aan deze voorziening de toegang tot jeugdhulp wordt onthouden. De noodzaak van een vervoersvoorziening wordt aannemelijk gemaakt indien:

    • a.

      aantoonbaar is gebleken dat op eigen kracht of met hulp van ouders of andere personen uit de naaste omgeving geen oplossing voor het vervoersprobleem kan worden gevonden, en;

    • b.

      geen oplossing gevonden kan worden voor het vervoersprobleem door, al dan niet gedeeltelijk, gebruik te maken van een andere voorziening, en;

    • c.

      sprake is van een medische noodzaak, omdat de jeugdige indien gebruik gemaakt wordt van het openbaar vervoer of eigen vervoer, een beperking heeft met lopen, instappen of staan of als er sprake is van desoriëntatie, of;

    • d.

      sprake is van beperkingen in de zelfredzaamheid, omdat:

      • i.

        de leeftijd van de jeugdige het niet toe laat zelfstandig te reizen met openbaar vervoer, nadat is aangetoond dat ouders of andere personen uit het sociaal netwerk niet in staat kunnen worden geacht om zorg te dragen voor begeleiding;

      • ii.

        sprake is van ernstige gedragsproblemen welke reizen in het openbaar vervoer of eigen vervoer onmogelijk maken, of;

      • iii.

        andere redenen van niet-medische aard, die het zelfstandig of onder begeleiding reizen in het openbaar vervoer of eigen vervoer onmogelijk maken.

Artikel 11. Afwegingskader vervoersvoorziening

Wanneer aantoonbaar is gemaakt dat het inzetten van een vervoersvoorziening noodzakelijk is, wordt door middel van onderstaand stroomschema een keus gemaakt voor de best passende eerst beschikbare optie van a naar f.

  • a.

    zelfstandig reizen met het openbaar vervoer, mits er geen sprake is van:

    • i.

      beperking in de zelfredzaamheid van de jeugdige;

    • ii.

      het ontbreken van openbaar vervoer;

    • iii.

      een reistijd van meer dan 45 minuten voor een enkele reis;

  • b.

    zelfstandig leren reizen met het openbaar vervoer, onder begeleiding van een ouder/netwerk/vrijwilliger/hulpverlener;

  • c.

    onder begeleiding van een ouder/netwerk/vrijwilliger met het openbaar vervoer reizen, mits er geen sprake is van:

    • i.

      beperkingen waardoor jeugdige niet onder begeleiding met het openbaar vervoer kan reizen;

    • ii.

      het ontbreken van openbaar vervoer;

    • iii.

      een reistijd van meer dan 45 minuten voor een enkele reis;

    • iv.

      ernstige overbelasting van ouders vanwege het begeleiden van de jeugdige door henzelf of anderen.

  • d.

    een (gedeeltelijke) bijdrage in de vervoerskosten aan ouders/netwerk/vrijwilliger;

    • i.

      de maximale kilometervergoeding is € 0,19 per kilometer;

    • ii.

      de berekening van de bijdrage is als volgt: (Totale afstand retour) * (aantal keer per week * totaal aantal weken) * € 0,19;

  • e.

    de inzet van een andere vervoersstroom vanuit de gemeente, zoals Wmo-vervoer of leerlingenvervoer;

  • f.

    individueel taxivervoer.

Hoofstuk 4. Afbakening Jeugdwet

Artikel 12. Afbakening Jeugdwet met andere wetten

Op grond van artikel 1.2 lid 1 sub b van de wet treft het college geen voorziening als naar het oordeel van het college met betrekking tot de problematiek een aanspraak bestaat op een voorziening op grond van een andere wettelijke bepaling, zoals de Wet passend onderwijs, de Wlz, de Wmo, de Zvw en de Participatiewet. Deze wetten zijn voorliggend op de Jeugdwet.

Artikel 13. Afbakening Jeugdwet en Wet passend onderwijs

  • 1.

    Ondersteuning gericht op het doorlopen van het onderwijsprogramma die primair gericht is op het leerproces, het behalen van onderwijsdoelen of om de jeugdige verder te helpen in de onderwijsontwikkeling, valt onder de zorgplicht van de Wet passend onderwijs.

  • 2.

    Indien een jeugdige recht heeft op ondersteuning vanuit de Wet passend onderwijs is deze wet voorliggend op de Jeugdwet en hoeft het college geen individuele voorziening te treffen op grond van de Jeugdwet.

  • 3.

    Als de verstrekte ondersteuning zoals benoemd in lid 1 en 2 mogelijk ook een bijdrage levert aan de ontwikkeling op andere leefgebieden, blijft het onderwijs verantwoordelijk voor de ondersteuning.

  • 4.

    Als jeugdige voor het behalen van onderwijsdoelen begeleiding en/of persoonlijke verzorging nodig heeft op school in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen of psychische problemen en stoornissen, valt de ondersteuning onder de jeugdhulpplicht van de Jeugdwet.

  • 5.

    Indien er onduidelijkheid is over de verantwoordelijke wettelijke bepaling bij een hulpvraag op het snijvlak van de Wet passend onderwijs en de Jeugdwet, wordt er een gezinsplan opgesteld door jeugdige, ouders, school, JGZ en een casemanager jeugd van het sociaal team conform vastgestelde werkwijze.

Artikel 14. Afbakening Jeugdwet en de Wet langdurige zorg

  • 1.

    Ondersteuning valt onder de Wlz als jeugdige vanwege een somatische aandoening of beperking of een verstandelijke, lichamelijke of zintuigelijke handicap een blijvende behoefte heeft aan:

    • a.

      permanent toezicht ter voorkoming van escalatie of ernstig nadeel voor de verzekerde of;

    • b.

      24 uur per dag zorg in de nabijheid, omdat jeugdige zelf niet in staat is om op relevante momenten hulp in te roepen en jeugdige, om ernstig nadeel voor zichzelf te voorkomen,

      • i.

        door fysieke problemen voortdurend begeleiding, verpleging of overname van zelfzorg nodig heeft, of;

      • ii.

        door zware regieproblemen voortdurend begeleiding of overname van taken nodig heeft.

  • 2.

    Ondersteuning die onder de Wet langdurige zorg valt, zijn onder andere:

    • a.

      logeeropvang voor jeugdigen met een Wlz-indicatie;

    • b.

      verblijf in een instelling;

    • c.

      bervoer naar een Wlz-locatie;

    • d.

      behandeling van psychische stoornissen, mits deze een integraal onderdeel uitmaakt van de behandeling die vanuit de Wlz geboden wordt.

  • 3.

    Indien een jeugdige recht heeft op ondersteuning vanuit de Wlz zoals genoemd in leden 1 en 2, die overeenkomt met de aangevraagde ondersteuning op grond van de Jeugdwet, is de Wlz voorliggend op de Jeugdwet en treft het college geen individuele voorziening op grond van de Jeugdwet.

  • 4.

    Wanneer jeugdige en/of ouders weigeren mee te werken aan het verkrijgen van een indicatiebesluit Wlz terwijl er gegronde redenen zijn die aannemelijk maken dat de jeugdige een indicatie voor Wlz-zorg zou kunnen krijgen, weigert het college een individuele voorziening op grond van de Jeugdwet. Op de onderbouwing van die weigering is de laatste zin van lid 6 van toepassing.

  • 5.

    Als jeugdige een Wlz-indicatie heeft en daarnaast een behandeling nodig heeft voor een psychische stoornis, valt deze behandeling onder de jeugdhulpplicht van de Jeugdwet, tenzij de behandeling integraal onderdeel uitmaakt van de geboden behandeling vanuit de Wlz.

  • 6.

    Indien het college een individuele voorziening op basis van de Jeugdwet wil beëindigen omdat de Wlz voorliggend is, ligt de bewijslast bij het college. In de argumentatie moeten in ieder geval onderstaande zaken onderbouwd worden:

    • a.

      waarom is er op dit moment 24 uur per dag zorg in de nabijheid of permanent toezicht nodig;

    • b.

      waarom is er op termijn geen verbetering te verwachten.

Artikel 15. Afbakening Jeugdwet en Zorgverzekeringswet

  • 1.

    Indien jeugdige medisch noodzakelijke zorg nodig heeft, is de Zvw voorliggend aan de Jeugdwet en is er geen recht op een individuele voorziening op basis van de Jeugdwet. Voorbeelden van zorg op basis van de Zvw zijn:

    • a.

      hulpmiddelenzorg;

    • b.

      ziekenvervoer;

    • c.

      zintuiglijke gehandicaptenzorg.

  • 2.

    Een uitzondering op lid 1 is wanneer er meervoudige problematiek ten grondslag ligt aan de problemen van jeugdigen en er daardoor recht is op een soortgelijke voorziening op grond van zowel de Jeugdwet als de Zvw, in dat geval is het college gehouden een individuele voorziening op grond van de Jeugdwet te treffen.

  • 3.

    Persoonlijke verzorging voor jeugdigen tot 18 jaar kan zowel onder de Jeugdwet vallen als onder de Zvw.

    • a.

      persoonlijke verzorging die nodig is in verband met een behoefte aan geneeskundige zorg of een hoog risico daarop valt onder de Zvw;

    • b.

      persoonlijke verzorging die gericht is op het opheffen van een tekort aan zelfredzaamheid bij algemene dagelijkse levensverrichtingen valt onder de Jeugdwet.

  • 4.

    Verblijf voor jeugdigen tot 18 jaar kan zowel onder de Jeugdwet als onder de Zvw vallen.

    • a.

      verblijf valt onder de Zvw als het een medisch noodzakelijk verblijf is vanwege geneeskundige zorg of wanneer het gaat om tijdelijk, kortdurend verblijf buiten de thuissituatie;

    • b.

      verblijf valt onder de Jeugdwet als het een verblijf van jeugdige buiten de thuissituatie betreft, niet zijnde een ziekenhuisverblijf.

Artikel 16. Afbakening Jeugdwet en Wet maatschappelijke ondersteuning

  • 1.

    Als een jeugdige ondersteuning nodig heeft om de zelfredzaamheid te vergroten, kan er in sommige gevallen recht zijn op een voorziening vanuit de Wmo. Als dat zo is, is de Wmo voorliggend aan de Jeugdwet en is er geen recht op een individuele voorziening op basis van de Jeugdwet. Het betreft dan bijvoorbeeld:

    • a.

      voorzieningen in de vorm van hulpmiddelen, woningaanpassingen en een gebarentolk;

    • b.

      een vervoersvoorziening om te kunnen reizen naar verschillende locaties, zoals sportvereniging en recreatieplekken;

    • c.

      een maatwerkvoorziening voor opvang, indien jeugdige met ouder(s) meekomt als ouder de thuissituatie moet verlaten, vanwege bijvoorbeeld huiselijk geweld, mishandeling of een huisuitzetting.

Artikel 17. Verlengde jeugdhulp

  • 1.

    Verlengde jeugdhulp is een individuele voorziening op basis van de Jeugdwet na het 18e levensjaar van een jeugdige.

  • 2.

    Een jeugdige kan aanspraak maken op verlengde jeugdhulp, indien:

    • a.

      er na het 18e levensjaar aantoonbaar geen opvolgende financiering beschikbaar is vanuit de Wmo, Wlz of Zvw of vanuit justitie, en;

    • b.

      als er daarnaast sprake is van één van onderstaande situaties:

      • i.

        jeugdige ontvangt de hulp al onder de Jeugdwet en het college acht voortzetting noodzakelijk;

      • ii.

        noodzaak van de hulp is bepaald voordat de jeugdige 18 werd;

      • iii.

        na beëindiging van jeugdhulp die is gestart voor het bereiken van de 18-jarige leeftijd, wordt binnen een termijn van een half jaar vastgesteld dat hervatting van de hulp nodig is;

      • iv.

        jeugdige maakt gebruik van pleegzorg waarbij de voortzetting van zorg nodig is;

      • v.

        jeugdige heeft een strafbaar feit begaan tussen het 18e en 23e levensjaar waarvoor een maatregel (als bedoeld in artikel 77c van het wetboek van Strafrecht) is uitgesproken.

  • 3.

    Ouders kunnen ook aanspraak maken op verlengde jeugdhulp, indien zij een kind hebben tussen de 18-23 jaar waarbij sprake is van meervoudige problematiek. De jeugdhulp voor de ouders richt zich op het verbeteren van de opvoed- en opgroeisituatie.

  • 4.

    Een jeugdige heeft geen recht op verlengde jeugdhulp in de volgende gevallen:

    • a.

      jeugdige valt onder de Zvw, maar wil of kan zijn eigen bijdrage niet betalen;

    • b.

      jeugdige valt onder de Wmo, maar een passende voorziening is alleen beschikbaar als jeugdhulp. In die gevallen wordt de jeugdhulp ingezet, maar bekostigd vanuit de Wmo;

    • c.

      jeugdige ontving ondersteuning vanuit de Jeugdwet in de vorm van begeleiding, persoonlijke verzorging, respijtzorg of de meeste vormen van geestelijke gezondheidszorg. Voor deze ondersteuning is een voorziening vanuit een ander wettelijk kader beschikbaar.

  • 5.

    Om de overgang van 18- naar 18+ goed te laten verlopen, worden er de volgende stappen gezet:

    • a.

      als jeugdhulpaanbieder verwacht dat de jeugdige na het 18e levensjaar nog ondersteuning nodig heeft, stelt deze samen met de jeugdige vanaf dat jeugdige 16,5 jaar is een toekomstplan op;

    • b.

      indien de jeugdhulp start na de leeftijd van 16,5 jaar, controleert de jeugdhulpaanbieder of er een toekomstplan is. In het geval er geen toekomstplan is, stelt de jeugdhulpaanbieder samen met jeugdige een toekomstplan op;

    • c.

      indien er na het 18e levensjaar nog ondersteuning nodig is, neemt de jeugdhulpaanbieder een half jaar voor het 18e levensjaar van de jeugdige contact op met de betreffende, verantwoordelijke gemeente over de continuering van de ondersteuning.

Artikel 18. Citeertitel

Deze nadere regels kunnen worden aangehaald als: Nadere regels jeugdhulp gemeente Midden-Groningen 2021.

Artikel 19. Intrekking en inwerkingtreding

De Nadere regels jeugdhulp gemeente Midden-Groningen 2020, vastgesteld op 12 november 2019, worden ingetrokken per 1 januari 2021.

Deze nadere regels treden in werking met ingang van 1 januari 2021, mits de gemeenteraad vóór deze datum de Verordening Jeugdhulp gemeente Midden-Groningen 2021 heeft vastgesteld.

Aanvragen die zijn ingediend onder de in het eerste lid genoemde nadere regels en waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van deze nadere regels, worden afgehandeld krachtens deze nadere regels.

Ondertekening

Vastgesteld in de collegevergadering van 10 november 2020.

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Midden-Groningen,

Adriaan Hoogendoorn, Burgemeester

Henk Mulder, Secretaris